• No results found

Psychopathische persoonlijkheidskenmerken en delinquent gedrag bij adolescenten

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Psychopathische persoonlijkheidskenmerken en delinquent gedrag bij adolescenten"

Copied!
24
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Psychopathische Persoonlijkheidskenmerken en Delinquent Gedrag bij Adolescenten

Masterscriptie Forensische Orthopedagogiek

Pedagogische en Onderwijskundige Wetenschappen

Universiteit van Amsterdam

Naam student: G. Schenk

Student nummer: 10079582

Eerste beoordelaar: Mw. Dr. J. J. Asscher

Tweede beoordelaar: Mw. Dr. I. B. Wissink

(2)

Inhoudsopgave Abstract 3 Inleiding 4 Methode 8 Participanten 8 Procedure 8 Instrumentarium 10 Analyseplan 11 Resultaten 12

Verschil in gemiddelden op delinquentie en psychopathie 12

Verschil in verbanden op delinquentie en psychopathie 13

Discussie 15

(3)

Psychopathic Traits and Delinquent Behavior Among Adolescents

Abstract

The present study focused on the relationship between psychopathic traits (narcissism, impulsivity and callous-unemotional traits) and delinquency in a sample of delinquents (N = 256) and non-delinquents (N = 116) between 12 and 18 years of age, and their parents. Both parent and adolescent self-report data were collected. Aims were to compare (1) mean levels of psychopathic traits and delinquent behavior in delinquents and non-delinquents; and (2) the strength of the association between psychopathic traits and delinquency for both delinquents and non-delinquents self-report and parent report data. Delinquents reported more narcissism, callous-unemotional traits and delinquency than non-delinquents. There were no mean level differences between adolescents in impulsivity. Furthermore, the strength of the association between psychopathy and delinquency was stronger for non-delinquents than for delinquents. This study reveals similarities and differences between offending and non-offending juveniles in self-reported psychopathy and delinquency. The findings indicate that treatment for

juvenile offenders should focus on narcissism and callous-unemotional traits, whereas impulsiveness can be seen as characteristic of healthy development during adolescence. Further research is needed in order to make treatment more effective.

Keywords: psychopathy; delinquency; juveniles; self-report; narcissism; impulsiveness; callous-unemotional traits

(4)

Psychopathische Persoonlijkheidskenmerken en Delinquent Gedrag bij Adolescenten

Het doel van dit onderzoek is het vergelijkenvan een klinische en een niet-klinische populatie adolescenten in de sterkte van de relatie tussen psychopathische

persoonlijkheidskenmerken en delinquent gedrag. Psychopathie vormt binnen onderzoek naar delinquente adolescenten een belangrijk onderzoeksgebied vanwege een verband met

delinquent gedrag en recidive (Asscher et al., 2013; Marsee, Silverthorn, & Frick, 2005; Olver, Lewis, & Wong, 2013).

Onderzoek naar verklarende factoren van delinquent gedrag staat hoog op de politieke agenda, aangezien delinquentie in Nederland (en in andere Westerse samenlevingen) een groot maatschappelijk probleem vormt (Lodewijks & Van Domburgh, 2012). Er is een toenemende vraag naar effectieve behandel- en interventiemethoden (Asscher et al., 2014), om (im)materiële schade en de daarbij komende kostbare uitgaven voor de maatschappij te beperken (Lodewijks & Van Domburgh, 2012). Veel onderzoek naar delinquent gedrag en verklarende factoren daarvan is gedaan in klinische populaties (Asscher, Wissink, Deković, Prinzie, & Stams, 2013). Het huidige onderzoek is relevant aangezien de focus ligt op het maken van een vergelijking tussen een klinische en niet-klinische populatie. Om de klinische populatie goed te kunnen helpen, is het van belang om te kijken in hoeverre psychopathische persoonlijkheidskenmerken en delinquent gedrag ook in een niet-klinische populatie

voorkomen, en dus te zien of het deels ook als ‘normaal gedrag gedurende de adolescentie’ beschouwd kan worden.

De klinische populatie bestaat uit adolescenten die verwezen zijn naar een interventie vanwege ernstig en gewelddadig antisociaal gedrag (Asscher et al., 2014). Van deze groep heeft 70% in het verleden contact met de politie gehad. De niet-klinische populatie bestaat uit adolescenten afkomstig van middelbare scholen door heel Nederland. De klinische populatie zal in dit onderzoek worden aangeduid als delinquente adolescenten, de niet-klinische populatie als niet-delinquente adolescenten.

Psychopathie wordt omschreven als een antisociale persoonlijkheidsstoornis die zich kenmerkt door narcisme, impulsiviteit en hardvochtigheid (Chakssi, 2013; Cooke & Michie, 2001; Fox, Kvaran, & Fontaine, 2013). Psychopathie wordt gezien als een relatief stabiele persoonlijkheidsstoornis (Asscher et al., 2013; Blair, 2013; Gregory et al., 2012), waarbij met name hardvochtigheid een stabiele karaktertrek blijkt te zijn gedurende de kindertijd en adolescentieperiode (Frick & White, 2008). Onder delinquent gedrag worden verschillende gedragingen verstaan die volgens de wet strafbaar zijn en tot een boete of straf kunnen leiden

(5)

(Van der Laan & Blom, 2011). Onderzoekers gebruiken het concept delinquentie binnen de literatuur om te verwijzen naar delinquent gedrag, begaan door personen uit zowel

delinquente als niet-delinquente populaties. Ook recidive (het opnieuw plegen van een delict) valt hieronder (Asscher et al., 2014).

Factor-analytische studies naar psychopathie wijzen verschillende factoren aan waaruit het concept psychopathie is opgebouwd (Fox, Kvaran, & Fontaine, 2013). Er zijn dan ook verschillende factormodellen ontwikkeld om psychopathie mee te beschrijven, maar wetenschappelijke overeenstemming over welk model psychopathie het best representeert ontbreekt (Asscher et al., 2014). Cooke en Michie (2001) onderscheidden in hun model drie factoren, namelijk narcisme (een misleidende en manipulatieve interpersoonlijke stijl), hardvochtigheid (het ontbrekende van schaamte, schuld en empathie), en impulsiviteit (sensatiezoekend gedrag). Dit model wordt het meest gebruikt in onderzoek (Asscher et al., 2013; Manders et al., 2013), en wordt om die reden ook in het huidige onderzoek gehanteerd.

Psychopathie blijkt een moeilijk te behandelen persoonlijkheidsstoornis: positieve behandelresultaten bij volwassen psychopaten blijven veelal uit (Chakksi, 2013; Olver, Stockdale, & Wormith, 2011). Hierbij kan het niet volledig doorlopen van een behandeling voor psychopathie en delinquentie een voorspeller zijn voor recidive (Olver, Stockdale, & Wormith, 2011). Er wordt zelfs gesteld dat behandeling meer ‘kwaad dan goed’ zou doen vanwege het behalen van een tegengesteld effect (Caldwell, Skeem, Salekin, & Van Rybroek, 2006; Chakssi, 2013; D’Silva, Duggan, & McCarthy, 2004). Psychopaten zouden na

behandeling beter in staat zijn toekomstige behandelaren en behandelingen te manipuleren (Chakssi, 2013; Salekin, Worley, & Grimes, 2010). Er zijn echter ook onderzoeken die het tegendeel beweren, en stellen dat behandeling wel degelijk tot positieve effecten kan leiden (Salekin, Worley, & Grimes, 2010). Ook lijkt de behandeling van kinderen en adolescenten met psychopathische persoonlijkheidskenmerken te leiden tot positievere behandelresultaten dan de behandeling van volwassen psychopaten (Manders et al., 2013; Salekin, Worley, & Grimes, 2010). Behandeling leidt tevens eerder tot positieve resultaten wanneer er een multidisciplinaire aanpak wordt gehanteerd (Snethen & Van Puymbroeck, 2008), de aanpak intensief is en gestructureerd verloopt, zoals bijvoorbeeld tijdens cognitieve gedragstherapie. Het is raadzaam familie van de adolescent bij de behandeling te betrekken, voor het behoud van positieve behandelresultaten (Snethen & Van Puymbroeck, 2008). Daarbij moet de nadruk liggen op positief ouderschap, waarbij specifiek aandacht wordt besteed aan de interactie tussen kind en ouder (Manders et al., 2013). Voor het behalen van een positief

(6)

behandelresultaat bij kinderen en adolescenten met psychopathische

persoonlijkheidskenmerken, is het van belang om psychopathie te onderzoeken op jonge leeftijd, vanwege het mogelijke effect van psychopathische trekken op behandeling en het verband met delinquent gedrag (Asscher et al., 2013; Marsee, Silverthorn, & Frick, 2005; Olver, Lewis, & Wong, 2013).

Onderzoek naar (de behandeling van) psychopathie en delinquentie is veelal verricht bij blanke volwassen mannen uit een klinische populatie (Asscher et al., 2014; Chakssi, 2013). Om preventief te werk te kunnen gaan is het van belang te onderzoeken in hoeverre psychopathische persoonlijkheidskenmerken ook aanwezig zijn in een niet-delinquente populatie adolescenten, en hoe in die populatie psychopathische kenmerken gerelateerd zijn aan delinquent gedrag. Onderzoek naar de aanwezigheid van psychopathische

persoonlijkheidskenmerken bij kinderen en adolescenten is toegenomen sinds de negentiger jaren, aangezien vele onderzoeken een sterke relatie aantoonden tussen antisociaal en agressief gedrag in de kindertijd en psychopathie in de volwassenheid (Miller & Eisenberg, 1988; Marsee, Silverthorn, & Frick, 2005; Salekin & Lynam, 2010).

Onderzoek naar psychopathische persoonlijkheidskenmerken bij kinderen en adolescenten is echter omstreden vanwege een heersende discussie over in hoeverre het ethisch verantwoord is om de diagnose psychopathie vast te stellen bij kinderen en

adolescenten (Asscher et al., 2011; Manders et al., 2013), die emotioneel, cognitief, sociaal en gedragsmatig nog volop in ontwikkeling zijn (Lightfoot, Cole, & Cole, 2009). Er bestaan ethische bezwaren omdat het ´label’ psychopathie een kind of jeugdige blootstelt aan

stigmatisatie en hierdoor toekomstperspectieven voor hem of haar worden belemmerd. Echter, Marsee, Silverthorn en Frick (2005), en Miller en Eisenberg (1988) stellen dat het

onderzoeken en vaststellen van psychopathie bij jeugd, ondanks ethische bezwaren, raadzaam is. Zij baseren hun mening op het wetenschappelijk onderzoek van de laatste twintig jaar naar psychopathie, waaruit, zoals al eerder omschreven, blijkt dat er een sterk verband is tussen antisociaal en agressief gedrag in de kindertijd en psychopathie en delinquentie in de volwassenheid (Miller & Eisenberg, 1988; Das, De Ruiter, & Doreleijers, 2008; Marsee, Silverthorn, & Frick, 2005). Tevens blijkt dat adolescenten met psychopathische

persoonlijkheidskenmerken, vergeleken met adolescenten zonder psychopathische

persoonlijkheidskenmerken, gemiddeld genomen op jongere leeftijd criminele activiteiten uitvoeren (Asscher et al., 2014). Onderzoek naar psychopathische persoonlijkheidskenmerken bij kinderen en adolescenten geeft inzicht in eventuele specifieke kenmerken, waardoor het

(7)

mogelijk wordt subtypen binnen deze doelgroep te onderscheiden en hier de behandeling op af te stemmen (Frick, 2012; Moffit, 2008).

Instrumenten om psychopathische persoonlijkheidskenmerken en delinquent gedrag bij kinderen en adolescenten te meten lijken hard nodig. Het diagnosticeren van psychopathie op jonge leeftijd kent echter voor- en nadelen, zoals reeds aangegeven. Er moet namelijk niet vergeten worden dat enkele psychopathische persoonlijkheidskenmerken juist kenmerkend zijn voor een gezonde ontwikkeling van de adolescentieperiode, zoals impulsiviteit,

onverantwoordelijkheid en sensatiezoekend gedrag (Asscher et al., 2013; Seagrave & Grisso, 2002). Echter, bij sommige kinderen en adolescenten ontwikkelen voorgenoemde

gedragingen zich naar wat geacht wordt als een ongezonde ontwikkeling. Het is daarom zinvol vast te stellen of psychopathische persoonlijkheidskenmerken al aanwezig zijn tijdens de kindertijd en adolescentie, om preventie en interventie goed af te kunnen stemmen op de behoeften van kinderen en adolescenten (Asscher et al., 2011; Das, De Ruiter, & Doreleijers, 2008).

In het huidige onderzoek staat de relatie tussen psychopathie en delinquent gedrag centraal. Er wordt gesteld dat psychopathische trekken delinquent gedrag veroorzaken. Gedrag van niet-delinquente adolescenten komt in de adolescentieperiode deels overeen met gedrag van adolescenten met psychopathische kenmerken die delinquent gedrag vertonen. Voor behandeling en interventie is het belangrijk te onderzoeken of, en zo ja welke,

gedragingen overeen komen bij delinquente en niet-delinquente adolescenten, en dus wellicht kunnen worden aangemerkt als kenmerk van de normale ontwikkeling (Lodewijks & Van Domburgh, 2012). Eerder onderzoek naar psychopathie en delinquentie focust zich, in het merendeel van de gevallen, op delinquente adolescenten of ‘normale’ adolescenten, maar zelden op beide (Asscher et al., 2014). De huidige studie besteedt om die reden aandacht aan een vergelijking tussen een delinquente en een niet-delinquentie populatie adolescenten, aangezien juist dit de mogelijkheid biedt om beide populaties met elkaar te vergelijken. Hierdoor wordt duidelijk welke specifieke psychopathische persoonlijkheidskenmerken en delinquente gedragingen al dan niet kenmerkend zijn voor een normale adolescentie periode.

Samengevat, in dit onderzoek wordt er gekeken naar de relatie tussen psychopathische persoonlijkheidskenmerken (zoals narcisme, impulsiviteit en hardvochtigheid) en delinquent gedrag bij een delinquente en niet-delinquente populatie adolescenten. Er wordt binnen het huidige onderzoek gebruik gemaakt van adolescenten- en ouderrapportages. Er zal eerst worden onderzocht of er verschillen bestaan tussen delinquente en niet-delinquente

(8)

adolescenten in psychopathische persoonlijkheidskenmerken. Vervolgens wordt er gekeken naar verschillen in delinquent gedrag. Er wordt verwacht dat delinquente adolescenten, vergeleken met niet-delinquente adolescenten, meer psychopathische

persoonlijkheidskenmerken en delinquent gedrag rapporteren. Tot slot wordt er gekeken naar het verschil tussen delinquente en niet delinquente adolescenten, in de sterkte van een verband tussen psychopathie en delinquentie. Er wordt verwacht dat een mogelijk verband tussen psychopathie en delinquentie sterker zal zijn voor delinquente adolescenten.

Methode Participanten

De delinquente steekproef bestond uit 256 adolescenten (188 jongens, 68 meisjes) in de leeftijd van 12 tot en met 18 jaar (M = 16.05 jaar; SD = 1.31), en hun ouders. Er is aan

adolescenten en hun ouders gevraagd te rapporteren over psychopathische

persoonlijkheidskenmerken en delinquent gedrag (van de adolescenten). De adolescenten uit de delinquente steekproef voldeden allen aan de inclusiecriteria die binnen het onderzoek naar Multi Systeem Therapie (MST) werden gehanteerd: het uiten van ernstig en gewelddadig antisociaalgedrag in de thuissituatie, op school en in het openbaar (Asscher, Deković, Manders, van der Laan, & Prins, 2012). Uit officiële politiedata kwam naar voren dat 71% van de participanten gearresteerd is geweest, voordat zij deelnamen aan het onderzoek. Ook bleek uit zelfrapportagegegevens dat 64% van de adolescenten contact heeft gehad met de politie in het jaar voor de behandeling. De meeste adolescenten hadden een Nederlandse achtergrond (55%), de overige adolescenten (45%) hadden een Marokkaanse achtergrond of een Surinaamse achtergrond.

De niet-delinquente steekproef bestond uit 116 adolescenten (54 jongens, 62 meisjes), in de leeftijd van 12 tot en met 18 jaar (M = 15.88; SD = 1.85), en hun ouders. Er is aan adolescenten en hun ouders gevraagd te rapporteren over psychopathische

persoonlijkheidskenmerken en delinquent gedrag. De meeste adolescenten (93%) hadden een Nederlandse achtergrond. Er waren tevens adolescenten (7%) met een andere etnische

achtergrond, waaronder participanten met een Turkse, Marokkaanse of Antiliaanse etniciteit. Procedure

Allereerst is het onderzoek voorgelegd aan de ethische commissie van de Faculteit der Maatschappij- en Gedragswetenschappen van de Universiteit van Amsterdam, en goed gekeurd (projectnummer: 2014-CDE-3396).

(9)

Participanten binnen de niet-delinquente populatie zijn afkomstig van middelbare scholen in Nederland. Er zijn middelbare scholen door heel Nederland benaderd middels een telefonisch gesprek, een e-mail of een bezoek van een van de onderzoekers. Uiteindelijk waren vier middelbare scholen bereid tot medewerking: Het Ichthus Lyceum te Driehuis, De Heemgaard te Apeldoorn, het Fioretti College te Hillegom en het Maritiem College te Velsen. Er zijn ook participanten geworven via oproepen op Facebook en via de sociale netwerken van de onderzoekers. Ouders van de niet-delinquente adolescenten zijn door de middelbare school van hun zoon en/of dochter geïnformeerd over het onderzoek door middel van een informatiebrief, waarin aangegeven stond dat indien ouders bezwaar hadden tegen deelname van hun kind aan het onderzoek, zij dit konden aangeven bij een contactpersoon van de school.

De onderzoeker was tijdens het afnemen van de vragenlijsten aanwezig voor het geven van instructies en het beantwoorden van vragen. De instructies hadden betrekking op de inhoud van het onderzoek, waarbij er nadruk werd gelegd op de vertrouwelijkheid waarmee de gegevens worden behandeld. Tevens werd duidelijk gemaakt dat deelname aan het onderzoek op vrijwillige basis plaatsvindt. Het afnemen van de vragenlijsten vond plaats onder schooltijd, tijdens een mentorbijeenkomst. De vragenlijsten zijn afgenomen in examenopstelling, om de privacy van de adolescenten te waarborgen. Een ingevulde vragenlijst werd direct door de participant in een enveloppe gedaan, waarna deze werd dichtgeplakt door de onderzoeker. Elke leerling kreeg een enveloppe mee naar huis voor zijn of haar ouder(s), met daarin een vragenlijst en instructiebrief. Ouders konden vrijwillig de vragenlijst invullen en kosteloos retourneren. Onder de adolescenten zijn vijf bol.com-bonnen verloot t.w.v. €15,00. Onder de ouders is één dinerbond verloot t.w.v. €50,00. Er werd

halverwege de vragenlijst naar het e-mailadres van zowel de adolescent als de ouder gevraagd, in verband met toekomstig onderzoek onder dezelfde participanten.

Data van de delinquentie populatie zijn reeds verzameld in de periode 2006-2010, naar aanleiding van een onderzoek naar MST (Asscher et al., 2013). Professionals die werkzaam waren bij verschillende instanties (Kinderbescherming, Bureaus Jeugdzorg en kinderrechters) zijn destijds ingelicht over het onderzoek en hadden toestemming gegeven tot deelname. De professionals hadden ouders en adolescenten die in aanmerking kwamen voor MST gewezen op het onderzoek naar de effectiviteit van de jeugdzorg. Onderzoekers hebben bij

aanhoudende interesse de procedure uitgelegd aan ouders en hun kind(eren). Vervolgens hebben ouders en hun kind(eren) toestemming gegeven tot deelname. Er is door de Medisch

(10)

Ethische Toetsingscommissie van de Universiteit Utrecht (projectnummer: 1390) toestemming verleend voor het onderzoek naar MST.

Instrumentarium

De delinquente en niet-delinquente populatie adolescenten en hun ouders hebben een vragenlijst voorgelegd gekregen waarin de concepten psychopathie (narcisme, impulsiviteit en hardvochtigheid) en delinquentie werden gemeten. Er werd tevens naar demografische kenmerken gevraagd. In het huidige onderzoek was de onafhankelijke variabele telkens de status delinquent of niet-delinquent. De afhankelijke variabelen waren psychopathische persoonlijkheidskenmerken (narcisme, impulsiviteit en hardvochtigheid) en delinquent gedrag.

De aanwezigheid van psychopathische persoonlijkheidskenmerken bij de adolescenten is gemeten met behulp van een instrument dat is samengesteld aan de hand van twee

meetinstrumenten voor zelfrapportage, te weten de ‘Antisocial Process Screening Device’ (APSD, Frick & Hare, 2001) en the ‘Inventory of Callous-Unemotional Traits’ (ICU; Essau, Sasagawa, & Frick, 2006; Kimonis et al., 2008). Beide meetinstrument meten

psychopathische persoonlijkheidskenmerken bij kinderen vanaf 6 jaar tot in de adolescentie. De APSD-ICU bestaat uit drie subschalen (overlappende items zijn weggelaten): narcisme, impulsiviteit en hardvochtigheid. Een voorbeeld item om narcisme te meten is: ‘Ik gedraag me aardig en charmant om te krijgen wat ik wil’. Impulsiviteit werd onder andere gemeten met het item: ‘Ik doe riskante en gevaarlijke dingen’. Een voorbeeld item om hardvochtigheid te meten is: ‘De gevoelens van anderen zijn onbelangrijk voor mij’. Het meetinstrument bestaat in totaal uit 40 items en wordt gescoord op een 4-punts Likertschaal (1 = Helemaal niet, 4 = Erg vaak). Cronbach’s alfa’s zijn voor de totale psychopathie schaal en voor de drie subschalen berekend voor zowel delinquenten, niet-delinquenten en ouders van delinquenten en niet-delinquenten. Cronbach’s alfa’s voor delinquente en niet-delinquente adolescenten op de drie psychopathie subschalen waren narcisme α = .782 (delinquenten α = .793, niet-delinquenten α = .713); impulsiviteit α = .728 (delinquenten α = .735,

niet-delinquenten α = .720); en hardvochtigheid α = .564 (delinquenten α = .596, niet-delinquenten α = .343). Cronbach’s alfa voor delinquente en niet-delinquente adolescenten op de totale psychopathie schaal was α =.779 (delinquenten α = .767; niet-delinquenten α = .770). De mate van delinquent gedrag bij adolescenten is gemeten met behulp van the Youth Self Report (YSR; Achenbach, 1991; Verhulst, Ende, & Koot, 1996). De YSR ‘primary outcome’ (externaliserende gedragsproblemen) kent twee schalen: delinquentie (11 items) en agressie

(11)

(19 items). Items worden gescoord op een drie-punts Likertschaal (0 = helemaal niet, 2 = duidelijk / vaak). Delinquentie werd onder andere gemeten met het item ‘ik sticht brandjes’. Een voorbeeld item om agressie te meten is ‘ik verniel de spullen van anderen’. Cronbach’s alfa’s voor de schalen delinquent gedrag en agressie waren α = .901, en α = .865.

Aan ouders is tevens gevraagd de ‘Child Behavior Checklist’ (CBCL, Verhulst, Koot, Akkerhuis, & Veerman, 1990) en de APSD-ICU (Frick & Hare, 2001; Essau, Sasagawa, & Frick, 2006; Kimonis et al., 2008) in te vullen. Cronbach’s alfa’s voor ouders van delinquente en niet-delinquente adolescenten op de schalen delinquentie en agressie waren α = .861, en α = .865. Cronbach’s alfa’s voor ouders van delinquente en niet-delinquente adolescenten op de psychopathie subschalen waren narcisme α = .835 (ouders van delinquenten α = .838, ouders van niet-delinquenten α = .770); impulsiviteit α = .775 (ouders van delinquenten α = .746, ouders van niet-delinquenten α = .689); en hardvochtigheid α = .722 (ouders van delinquenten α = .682, ouders van niet-delinquenten α = .682). Cronbach’s alfa voor de totale psychopathie schaal was α = .893 (ouders van delinquenten α = .875, ouders van niet-delinquenten α = .849).

Analyseplan

Er is allereerst, op basis van adolescenten- en ouderrapportages, onderzocht in

hoeverre er eventuele verschillen bestaan tussen delinquente en niet-delinquente adolescenten op de totale psychopathie schaal, met behulp van een t-toets, waarbij de totale psychopathie schaal de afhankelijke variabele was en delinquent / niet-delinquent de factor. Hierna is er, op basis van adolescenten- en ouderrapportages, met behulp van een MANOVA gekeken naar eventuele verschillen tussen de delinquente en niet-delinquentie populatie adolescenten op de psychopathie subschalen narcisme, impulsiviteit, hardvochtigheid en op verschillen in

delinquentie. Hierbij waren de afhankelijke variabelen narcisme, impulsiviteit,

hardvochtigheid en delinquentie, en delinquent / niet-delinquentie de factor. Vervolgens is er, op basis van adolescenten- en ouderrapportages, gekeken naar het verschil tussen delinquente en niet-delinquente adolescenten in de sterkte van het verband tussen psychopathie en

delinquentie. Om de sterkte van het verband per groep te onderzoeken zijn de correlaties per groep berekend. Hierop volgend is de sterkte van deze verbanden vergeleken met behulp van Fischer Z toetsen.

(12)

Resultaten

Verschillen tussen delinquente en niet-delinquente adolescenten in gemiddelde niveau van psychopathische persoonlijkheidskenmerken en delinquent gedrag

Er is allereerst met behulp van een t-toets bekeken of er op basis van adolescenten- en ouderrapportages verschillen tussen delinquenten en niet-delinquenten zijn op de totale psychopathie schaal in gemiddeld niveau van psychopathie. Op de totale psychopathie schaal rapporteerden zowel delinquenten (t (262) = 4.04, p < 0.001) als hun ouders (t (322) = -10.86, p < 0.001) gemiddeld meer psychopathie dan niet-delinquenten en hun ouders. Tabel 1 toont de resultaten van de MANOVA en descriptieve statistieken voor de delinquente en niet-delinquente populatie adolescenten, op basis van adolescenten- en ouderrapportages, op psychopathische trekken en delinquent gedrag. Delinquente adolescenten rapporteerden gemiddeld meer delinquent gedrag dan niet delinquentie adolescenten (F (1, 334) = 22.18, p < .001, partiële η2 = .062). Dit is in overeenstemming met ouders van delinquenten, zij

rapporteerden gemiddeld meer delinquentie dan ouders van niet-delinquenten (F (1, 334) = 60.90, p < .001, partiële η2 = .309). Er was, volgens rapportage van de adolescenten zelf, geen verschil in de mate van impulsiviteit tussen delinquenten en niet-delinquenten (F (1, 334) = 2.70, p = .101, partiële η2 = .006). Echter, ouders van delinquenten rapporteerden een hogere mate van impulsiviteit dan ouders van niet-delinquenten (F (1, 334) = 28.37, p < .001, partiële η2

= .236). Delinquenten rapporteerden meer narcistische trekken (F (1, 334) = 12.27, p = .001, partiële η2 = .031) en hardvochtigheid (F (1, 334) = 7.82, p = .005, partiële η2 = .050) dan niet-delinquenten. Ouders van delinquenten rapporteerden ook meer narcisme (F (1, 334) = 48.45, p < 0.001, partiële η2 = .142) en hardvochtigheid (F (1,334) = 4.99, p = .026, partiële η2

(13)

Tabel 1

Verschillen Tussen Adolescenten- en Ouderrapportages in Psychopathische Persoonlijkheidskenmerken en Delinquent Gedrag

Status Delinquent Niet-Delinquent M SD n M SD n F Narcisme (A) 11.20 3.89 225 9.86 2.77 111 12.27** Narcisme (O) 12.28 4.39 225 8.95 2.48 111 48.45*** Impulsiviteit (A) 9.00 3.17 225 8.50 2.78 111 2.70 Impulsiviteit (O) 11.56 3.81 225 7.54 2.38 111 28.37*** Hardvochtigheid (A) 10.60 2.74 225 9.35 2.10 111 7.82** Hardvochtigheid (O) 10.40 2.90 225 8.31 2.42 111 4.99* Delinquentie (A) 5.08 3.73 225 3.27 2.32 111 22.18*** Delinquentie (O) 8.14 4.94 225 2.09 2.35 111 60.90*** Noot. * p < 0.05. ** p < 0.01. *** p < 0.001.

(A) = adolescenten rapportage; (O) = ouderrapportage.

Verschillen tussen delinquente en niet-delinquente adolescenten in verbanden tussen psychopathische persoonlijkheidskenmerken en delinquent gedrag

In de volgende stap is er voor delinquenten en niet-delinquenten, op basis van

adolescenten- en ouderrapportages, gekeken naar het verschil in de sterkte van de verbanden tussen psychopathische trekken en delinquentie. Het vergelijken van de sterkte van deze verbanden is getoetst met de Fisher Z toets. Tabel 2 toont de correlaties voor psychopathische persoonlijkheidskenmerken en delinquent gedrag voor de adolescenten- en ouderrapportages. De adolescentenrapportages tonen voor zowel delinquente als niet-delinquente adolescenten een significant positief verband aan tussen de psychopathie trekken narcisme, impulsiviteit en hardvochtigheid en delinquent gedrag, wat er op duidt dat hoe meer psychopathie trekken de adolescenten rapporteerden, hoe meer delinquent gedrag ze rapporteerden. Fisher Z toetsen toonden aan dat deze verbanden significant sterker waren voor niet-delinquente adolescenten dan voor delinquente adolescenten. De ouderrapportages toonden voor zowel delinquenten als niet-delinquenten een significant positief verband aan tussen de psychopathie trekken

narcisme, impulsiviteit en hardvochtigheid en delinquent gedrag, wat er op duidt dat hoe meer psychopathie trekken ouders rapporteerden, hoe meer delinquent gedrag ze rapporteerden.

(14)

Fisher Z toetsen toonden aan dat, op basis van ouderrapportage, deze verbanden sterker waren voor delinquenten dan voor niet-delinquenten.

Tabel 2

Correlaties Psychopathische Persoonlijkheidskenmerken en Delinquent Gedrag Adolescenten- en Ouderrapportages

Adolescenten

Uitkomst Delinquenten Niet-delinquenten

1.Delinquentie _ _ 2.Narcisme .190** _ .565** _ 3.Impulsiviteit .401** .665** _ .626** .590** _ 4.Hardvochtigheid .144* -.102 .014 _ .293** .245** .179 _ 5.Psychopathie tt .331** .834** .844** .387** _ .674** .847** .825** .560** _ 1. 2. 3. 4. 5. 1. 2. 3. 4. 5. Ouders

Uitkomst Delinquenten Niet-delinquenten

1.Delinquentie _ _ 2.Narcisme .627**_ .564**_ 3.Impulsiviteit .631**.647**_ .525**.623** 4.Hardvochtigheid .489** .394** .437** _ .422** .469** .524**_ 5.Psychopatie tt .715** .877** .866** .706** _ .606** .842** .858**.797**_ 1. 2. 3. 4. 5. 1. 2. 3. 4. 5. Noot1. * p < 0.05. ** p < 0.01. *** p < 0.001.

Noot2. Dik gedrukte correlaties (pp-del) verschillen volgens de Fisher Z toets significant p < 0.01 (two tailed).

(15)

Discussie

In dit onderzoek is er op basis van adolescenten- en ouderrapportages gekeken naar de relatie tussen de psychopathische persoonlijkheidskenmerken narcisme, impulsiviteit en hardvochtigheid en delinquent gedrag bij delinquente en niet-delinquente adolescenten. Uit dit onderzoek blijkt dat op basis van zelf- en ouderrapportages, delinquente adolescenten en hun ouders gemiddeld meer delinquent gedrag, narcisme en hardvochtigheid rapporteren, dan niet-delinquente adolescenten en hun ouders. Er is, tegen de verwachting in, op basis van

zelfrapportage door delinquenten en niet-delinquenten, geen verschil in impulsiviteit

gevonden. Ouders van delinquenten rapporteerden aanzienlijk meer psychopathische trekken dan ouders van niet-delinquenten. Ook blijkt uit de zelfrapportage gegevens dat de relatie tussen psychopathie en delinquentie sterker is voor niet-delinquenten. Opvallend is dat delinquenten en niet-delinquenten beide rapporteerden dat de relatie tussen delinquentie en impulsiviteit het sterkst is. Voor delinquente en niet-delinquente adolescenten geldt dat uit zelfrapportage blijkt dat het verschil in sterkte van de verbanden tussen zowel narcisme als impulsiviteit enerzijds en delinquentie anderzijds significant is. Uit de adolescentenrapportage gegevens blijkt dat het verschil in sterkte van het verband tussen hardvochtigheid en

delinquentie is het minst sterk. Ten slotte bestaan er verschillen tussen de zelfrapportage gegevens van delinquenten en de rapportage gegevens van hun ouders, waarbij de ouders op psychopathische trekken en delinquentie een hogere score rapporteerden dan hun kinderen. Deze verschillen tussen rapportage gegevens van delinquenten en rapportage gegevens van ouders van delinquenten zien we in mindere mate terug bij de rapportage gegevens van niet-delinquenten en rapportage gegevens van ouders van niet-niet-delinquenten, zij rapporteerden de aanwezigheid van narcistische trekken zelfs in gelijke mate.

In dit onderzoek komt naar voren dat, op basis van de gegevens van

adolescenten, de subschaal hardvochtigheid een lage betrouwbaarheid kent voor delinquente en niet-delinquente adolescenten (totaal α = .564, delinquenten α = .596, niet-delinquenten α = .343). Er moet wel opgemerkt worden dat andere onderzoekers ook een lage

betrouwbaarheid op deze subschaal rapporteerden (α = .59, Asscher et al., 2014; α = .46, Poythress et al., 2006). Een verklaring voor de lage betrouwbaarheid van deze schaal kan gevonden worden in het gegeven dat deze schaal uit slechts vier items bestaat. Resultaten met betrekking tot de subschaal hardvochtigheid moeten, gezien de lage betrouwbaarheid, met voorzichtigheid geïnterpreteerd worden.

(16)

Uit deze studie blijkt dat delinquente adolescenten meer delinquentie, narcisme en hardvochtigheid rapporteren dan niet-delinquenten. Deze bevinding komt overeen met het onderzoek van Hepper, Hart, Meek, Cisek en Sedikides (2014), waarin wordt aangetoond dat veel delinquente adolescenten narcistische trekken vertonen, waarbij narcisme een sterke voorspeller was en tevens sterk gerelateerd was aan delinquent gedrag. Daarnaast blijken delinquente adolescenten hardvochtiger dan niet-delinquente adolescenten, waarbij met name het ontbreken van empathie de kans op het plegen van delicten vergroot (Hepper et al., 2014).

Er is tussen delinquente en niet-delinquente adolescenten in hun zelfrapportage geen verschil in de mate van impulsief gedrag gevonden. Ouders rapporteerden overigens wel een hoger niveau van impulsiviteit voor delinquente adolescenten dan voor niet-delinquente adolescenten. Uit onderzoek blijkt dat impulsiviteit, naast een kenmerk van psychopathie, ook kenmerkend is voor een gezonde adolescentieperiode. Onverantwoordelijkheid, sensatie zoeken en risicovol gedrag zijn veelvoorkomende gedragingen onder adolescenten (Asscher et al., 2013; Seagrave & Grisso, 2002). Dit verklaart mogelijk dat de niet-delinquente

adolescenten evenveel impulsiviteit rapporteerden als de delinquente adolescenten. Daarnaast blijkt op basis van zelfrapportage dat de relatie tussen impulsiviteit en delinquentie voor zowel delinquente als niet-delinquente adolescenten het sterkst is. Uit studies van Asscher et al. (2011) en White et al. (1994) komt tevens naar voren dat impulsiviteit het sterkst

gerelateerd is aan delinquent gedrag en recidive. Een mogelijke verklaring hiervoor is dat kinderen en adolescenten met weinig zelfcontrole meer delicten plegen omdat zij in mindere mate in staat zijn hun eigen gedrag te sturen en te overzien (White et al., 1994).

In dit onderzoek komt de sterke relatie tussen impulsiviteit en delinquentie bij zowel delinquenten als niet-delinquenten naar voren, wat in lijn is met eerdere bevindingen die aangeven dat een toename van impulsieve gedragingen typerend is voor een normale adolescentieperiode (Seagrave & Grisso, 2002). Echter, bij sommige kinderen en

adolescenten ontwikkelen voorgenoemde impulsieve gedragingen zich naar wat geacht wordt als een ongezonde ontwikkeling (White et al., 1994). Meer onderzoek naar impulsiviteit bij kinderen en adolescenten is wenselijk. Dit kan mogelijk verhelderen welke mate van impulsiviteit kan worden aangemerkt als kenmerk van een normale ontwikkeling, en welke mate van impulsiviteit mogelijk als kenmerk van psychopathie gezien kan worden. Het is daarom van cruciaal belang om kinderen en adolescenten in een vroeg stadium op de aanwezigheid van impulsiviteit te onderzoeken tijdens persoonlijkheidsonderzoek en risicotaxatie, waarin impulsiviteit als mogelijke voorspeller voor zowel psychopathie als

(17)

delinquent gedrag wordt onderzocht (Brand & Diks, 2001). Dit is belangrijk en biedt

handvatten voor preventie en behandeling voor kinderen en adolescenten ter voorkoming van delinquent gedrag en recidive (Brand & Diks, 2001).

Tenslotte bleek de relatie tussen psychopathie en delinquentie op basis van adolescentenrapportage sterker voor niet-delinquente adolescenten en op basis van

ouderrapportage sterker voor ouders van delinquenten. Dat de relatie tussen psychopathie en delinquentie voor niet-delinquenten sterker was dan voor delinquenten kan als volgt worden verklaard. In dit onderzoek is gebruik gemaakt van een zelfrapportage-instrument. Een zelfrapportage-instrument biedt voordelen, zoals het kunnen bereiken van veel adolescenten en ouders. Daarnaast geldt dat adolescenten en ouders zelf de meeste informatie hebben over hun situatie (Bijleveld, 2009). Er zijn echter ook nadelen; er wordt discussie gevoerd of psychopathische persoonlijkheidskenmerken en delinquentie wel op een valide en betrouwbare manier gemeten worden (Asscher et al., 2014; Bijleveld, 2009). Er bestaat namelijk de mogelijkheid dat delinquente en niet-delinquente adolescenten en ouders van delinquenten en niet-delinquenten sociaal wenselijke antwoorden hebben gegeven, wat een vertekend beeld geeft van de werkelijkheid en de resultaten beïnvloedt. De aanwezigheid en invloed van psychopathie bij de delinquente adolescenten versterkt mogelijk de neiging om een positiever beeld van de werkelijkheid weer te geven, en de antwoorden te manipuleren, aangezien deze gedragingen kenmerkend zijn voor psychopathie (Asscher et al. 2012). Ondanks de nadelen is het zelfrapportage-instrument inmiddels een geaccepteerde methode om bij delinquente en niet-delinquente adolescenten en hun ouders gegevens over

delinquentie te verzamelen (Bijleveld, 2009). Om de validiteit en betrouwbaarheid van toekomstig onderzoek te waarborgen, is het raadzaam verschillende bronnen en

onderzoeksmethoden te hanteren om de neiging tot (en invloed van) sociaal wenselijk antwoorden te minimaliseren.

Dit onderzoek kent een aantal beperkingen. Een eerste beperking is dat er binnen dit onderzoek geen aandacht is uitgegaan naar verschillen tussen delinquente en niet-delinquente adolescenten en ouders van delinquenten en niet-delinquenten, in etniciteit en geslacht, omdat dit buiten de focus van deze studie viel. In de toekomst is het raadzaam hier aandacht aan te besteden vanwege bekende etnische en sekse verschillen in relatie tot psychopathie en delinquentie (Stickle, Marini, & Thomas, 2012). Een tweede, en al eerder genoemde, beperking heeft betrekking op de psychopathie subschaal hardvochtigheid. Deze subschaal kent een lage betrouwbaarheid voor delinquente en niet-delinquente adolescenten (α = .564),

(18)

wat betekent dat de resultaten voor delinquente en niet-delinquente adolescenten op hardvochtigheid met voorzichtigheid geïnterpreteerd moeten worden.

Dit onderzoek levert, ondanks zijn beperkingen, een waardevolle bijdrage aan onderzoek naar psychopathie en delinquentie. Een toegevoegde waarde is dat er een vergelijking is gemaakt tussen een delinquente en niet-delinquente populatie adolescenten, waarbij naast zelfrapportage ook gebruik werd gemaakt van de ouders als bron. Een andere meerwaarde van dit onderzoek is dat er uit de resultaten blijkt dat er enerzijds een verschil is in aanwezigheid van delinquentie en psychopathische trekken tussen de delinquente en niet-delinquente populatie, maar er anderzijds ook een verschil is in de sterkte van de relatie tussen psychopathie en delinquent gedrag. Dit betekent allereerst dat onderzoek naar psychopathie bij een delinquente populatie adolescenten niet zonder meer gegeneraliseerd mag worden naar een niet-delinquente populatie adolescenten. Anderzijds biedt het verschil in sterkte van het verband tussen psychopathie en delinquentie aanknopingspunten voor preventie en

interventie. Er zullen daarom een aantal belangrijke implicaties voor preventie, behandeling en toekomstig onderzoek gedaan worden, naar aanleiding van de resultaten uit dit onderzoek.

Een eerste implicatie heeft betrekking op het vormgeven van preventieprogramma’s. Uit deze studie blijkt dat, op basis van adolescentenrapportage, impulsieve gedragingen onder delinquente en niet-delinquente adolescenten evenveel voorkomen. Daarnaast blijkt uit dit onderzoek dat, op basis van adolescentenrapportage, de relatie tussen impulsiviteit en

delinquentie voor delinquenten en niet-delinquenten het sterkst is. Uit eerder onderzoek komt naar voren dat de aanwezigheid van impulsiviteit bij adolescenten, naast een kenmerk van een gezonde ontwikkeling, een voorspeller is voor delinquent gedrag (White et al., 1994).

Jongeren zijn tijdens de adolescentieperiode ontvankelijker voor impulsieve gedragingen (Asscher et al., 2013; Seagrave & Grisso, 2002) en delinquent gedrag (White et al., 1994) en kunnen daarom worden aangemerkt als risicojongeren. Het is daarom belangrijk om tijdens de kinder- en adolescentieperiode in preventieprogramma’s aandacht te besteden aan de

aanwezigheid van impulsiviteit, om delinquent gedrag bij eventuele risicojongeren te voorkomen. Interventie en behandeling van psychopathie (en delinquentie) dient zich te richten op zowel narcisme, impulsiviteit als hardvochtigheid om delinquentie en recidive te voorkomen (Hepper et al., 2014).

Interventie en behandeling bij (delinquente) kinderen en adolescenten met

(19)

van narcisme, impulsiviteit en hardvochtigheid (Hepper et al., 2014). Een schaduwzijde voor de behandeling van narcisme is dat narcisme gerelateerd is aan de aanwezigheid van een grote mate aan zelfvertrouwen en zelfregulerend vermogen. Dit zijn kenmerken die kinderen en adolescenten uiten tijdens behandeling om de illusie van superioriteit te behouden, iets wat hen koppig en weinig gevoelig voor blijvende verandering maakt (Hepper et al., 2014). Hepper et al., (2014) adviseren om narcisme bij kinderen en adolescenten, ondanks deze schaduwzijde, te behandelen waarbij deze kinderen en adolescenten gemotiveerd moeten worden om situaties (en antisociale gedragingen) vanuit een ander zijn perspectief te bekijken. Het leren inleven in anderen, nog voordat zij bedenken wat zij zelf willen, zou kunnen leiden tot positieve behandelresultaten (Hepper et al., 2014).

Vervolg onderzoek naar de aanwezigheid van psychopathische

persoonlijkheidskenmerken bij delinquente en niet-delinquente kinderen en adolescenten is relevant om zicht te krijgen op kenmerken van risicokinderen- en adolescenten en het

voorspellen van delict gedrag (Hepper et al., 2014). Daarnaast is meer onderzoek van belang om de hulpverlening aan kinderen en adolescenten te verbeteren en blijvende positieve behandelresultaten te behalen. Niet elke jonge delinquent heeft een psychopathische persoonlijkheidsstoornis. Om die reden is het cruciaal te onderzoeken welke subklinische (psychopathische) karaktertrekken risicojongeren en jonge delinquenten karakteriseren (Hepper et al., 2014), om uiteindelijk delinquent gedrag en recidive te kunnen voorkomen. Toekomstig onderzoek dient, zoals eerder benoemd, verschillende bronnen en

onderzoeksmethoden te hanteren om de neiging tot (en invloed van sociaal wenselijk antwoorden te minimaliseren. Samenvattend kan gesteld worden dat effectieve preventie, behandel- en interventiemethoden uiteindelijk leiden tot een reductie van criminaliteit en recidive, met als wenselijk gevolg een vergroot welzijn voor (niet-)delinquente kinderen en adolescenten, met daarbij een afname aan (im)materiële schade en de daarbij komende kostbare uitgaven voor de maatschappij (Lodewijks & Van Domburgh, 2012).

(20)

Referenties

Achenbach, T.M. (1991). Manual for the Youth Self-Report and 1991 Profile. Burlington: University of Vermont, Department of Psychiatry.

American Psychiatric Association (2000). Diagnostic and statistical manual of mental disorders 6th ed. Washingtond, DC: American Psychiatric Assocation.

Asscher, J.J., Van Vugt, E.S., Stams, G.J.J.M., Dekovic, M., Eichelsheim, V.I., & Yousfi, S. (2011). The relationship between juvenile psychopathic traits, delinquency and (violent) recidivism: A meta-analysis. Journal of Child Psychology and Psychiatry, 52, 1134-1143. DOI: 10.1111/j.1469-7610.2011.02412.x

Asscher, J.J., Deković, M., Wissink, I.B., Van Vugt, E.S., Stams, G.J.J.M., & Manders, W.A. (2013). Etnic differences in the relationship between psychopathy and (re)offending in a sample of juvenile delinquents. Psychology, Crime & Law, 20, 1-14. DOI:

http://dx.doi.org/10.1080/1068316X.2012.749475

Asscher, J.J., Deković, M., Manders, W., Van der Laan, P.H., Prins, P.J.M., & Van Arum, S. (2014). Sustainability of the effects of multisystemic therapy for juvenile delinquents in The Netherlands: Effects on delinquency and recidivism. Journal of Experimental Crimonolgy, 10, 1-19. DOI:10.1007/s11292-013-9198-8

Bijleveld, C.C.J.H. (2009). Methoden en technieken van onderzoek in de criminologie. Den Haag: Boom Juridische uitgevers.

Blair, R.J.R. (2013). The neurobiology of psychopathic traits in youth. Nature Reviews Neuroscience, 14, 786-799. DOI: 10.1038/nrn3577

Blair, R.J.R. (2013). Psychopathy: Cognitive and neural dysfunction. Dialogues in Clinical Neuroscience, 15, 181-190.

Brand, E.F.J.M., & Diks, G.J.M. (2001). Richtlijnen voor risicotaxatie in de forensische diagnostiek: theorie en praktijk. Tijdschrift voor Psychiatrie, 43, 693-704. Caldwell, M., Skeem, J., Salekin, R., & Van Rybroek, G. (2006). Treatment response of

adolescent offenders with psychopathy features. A 2 year follow-up. Criminal Justice and Behavior, 33, 571-596. Doi: 10.1177/0093854806288176

Chakksi, F. (2013). Psychopathy: It’s association with early maladaptive schemas, risk related behaviors and treatment outcome (Doctoral dissertation). Retrieved from:

(21)

Cooke, D. J., & Michie, C. (2001). Refining the construct of psychopathy: Towards a hierarchical model. Psychological Assessment, 13, 171-188.

Das, J., De Ruiter, C., & Doreleijers, T. (2008). Reliability and validity of the Psychopathy Checklist: Youth version in Dutch female adolescents. International Journal of Law and Psychiatry, 31, 219-228.

De Boeck, A., Hardyns, W., & Pauwels, L. (2014). Het probleem van meetinvariantie bij het vergelijken van subgroepen op basis van somscores: vermijdingsgedrag als casestudy. Tijdschrift voor Criminologie, 56, 1-56.

D’Silva, K., Duggan, C., & McCarthy, L. (2004). Does treatment really make psychopaths worse? A review of the evidence. Journal of Personality Disorders, 18, 163-177. Essau, C.A., Sasagawa, S., & Frick, P.J. (2006). Callous-unemotional traits in a community

sample of adolescents. Assesment, 13, 454-469. DOI:10.1177/1073191106287354 Fox, A.R., Kvaran, T.H., & Fontaine, R.G. (2013). Psychopathy and culpability: How

responsible is the psychopath for criminal wrongdoing? Law & Social Inquiry, 38, 1-26. DOI: 10.1111/j.1747-4469.2012.01294.x

Frick, P. (2012). Developmental pathways to conduct disorder: Implications for future directions in research, assessment, and treatment. Journal of Clinical Child & Adolescent Psychology, 41, 378-389. DOI: 10.1080/15374416.2012.664815

Frick, P. J., & Hare. R. D. (2001). The antisocial process screening device (APSD). Technical Manual. Toronto: Multi-Health Systems.

Frick, P.J. & White, S.F. (2008). Research review: The importance of callous-unemotional traits for developmental models of aggressive and antisocial behavior. Journal of Child Psychology and Psychiatry, 49, 359-375. DOI:

10.1111/j.1469-7610.2007.01862.x

Gregory, S., FFytche, D., Simmons, A., Kumari, V., Howard, M., Hodgins, S., & Blackwood, N. (2012). The antisocial brain: Psychopathy matters. A structural MRI investigation of antisociale male violent offenders. Archives and Psychiatry, 69, 962-972.

DOI:101.1001/archenpsychiatry.2012.222

Hare, R. D. (1991). The Hare Psychopathy Checklist–Revised. Toronto, Canada: Multi-Health Systems.

Hare, R. D. (2003). "The Psychopathy Checklist—Revised, 2nd Edition." Toronto: Multi-Health Systems.

(22)

Hepper, E.G., Hart, C.M., Meek, R., Cisek, S., & Sedikides, C. (2014). Narcissism and empathy in young offenders and non-offenders. European Journal of Personality, 28, 201-210. DOI:10.1002/per.1939

Hu, L., & Bentler, P.M. (1999). Cutoff criteria for fit

indexes in covariance structure analysis: Conventional criteria versus new

alternatives. Structural Equation Modeling: A Multidisciplinary Journal, 6, 1-55. DOI:10.1080/10705519909540118

Kimonis, E.R., Frick, P.J., Skeem, J.L., Marsee, M.A., Cruise, K., Munoz, L.C., Aucoin, K.J., & Morris, A.S. (2008). Assessing callous-unemotional traits in adolescents offenders: Validation of the inventory of callous-unemotional traits. International Journal of Law and Psychiatrie, 31, 241-252. DOI:10.1016/j.ijlp.2008.04.002

Koomen, H.M., Verschueren, K., Van Schooten, E., Jak, S. & Pianta, R.C. (2012). Validating the Student-Teacher Relationship Scale: testing factor structure and measurement invariance across child gender and age in a Dutch sample. Journal of School Psychology, 50, 215-234. DOI: 10.1016/j.jsp.2011.09.001.

Lewis, K., Olver, M.E., & Wong, S.C.P. (2013). The Violence Risk Scale: Predictive validity and linking changes with recidivism in a sample of high risk offenders with psychopathic traits. Assessment, 20, 150- 164. DOI:10.1177/1073191112441242

Lightfoot, C., Cole, M., & Cole, S.R. (2009). The Development of Children. New York: Worth Publishers.

Lodewijks, H., & Van Domburgh, L. (2012). Instrumenten voor risicotaxatie. Kinderen en jeugdigen. Amsterdam: Pearson Assessment and Information.

MacCallum, R.C., Browne, M.W., Sugawara, H.M. (1996). Power analysis and determination of sample size for covariance structure modeling. Psychological Methods, 1, 130-149. Manders, W.A., Dekovic, M., Asscher, J.J., van der Laan, P.H., & Prins, P.J.M. (2013).

Psychopathy as predictor and moderator of multisystemic therapy outcomes among adolescents treated for antisocial behavior. Journal Abnormal Child Psychology, 41, 1121-1132. DOI: 10.1007/s10802-013-9749-5

(23)

Marsee, M.A., Silverthorn, P., & Frick, P.J. (2005). The association with psychopathic traits with agression and delinquency in non-referred boys and girls. Behavioral Science and the Law, 23, 808-817.

Miller, P.A., & Eisenberg, N. (1988). The relation of empathy to aggressive and externalizing/antisocial behavior. Psychological Bulletin, 103, 324-344. DOI: 10.1033/0033-2909.103.3.324

Moffitt, T.E., Arseneault, L., Jaffee, S.R., Kim-Cohen, J., Koenen, K.C., Odgers, C.L., & Viding, E. (2008). DSM–V conduct disorder: Research needs for an evidence base. Journal of Child Psychology and Psychiatry, 49, 3–33.

DOI:10.1111/j.1469-7610.2007.01823.x

Olver, M.E., Stockdale, K.C., & Wormith, J.S. (2011). A meta-analysis of predictors of offender treatment attrition and its relationship to recidivism. Journal of Consulting and Clinical Psychology, 79, 6-21. DOI: 10.1037/a0022200

Poythress, N.G., Douglas, K.S., Falkenbach, D., Cruise, K., Lee, Z., Murrie, D.C. et al. (2006). Internal consistency reliability of the self-report anitosocial process screening device. Assessment, 13, 107-113.

Snethen, G., & Van Puymbroeck, M. (2008).Girls and physical aggression: Causes, trends, and intervention guided by Social Learning Theory. Aggression and Violent

Behavior, 13, 346-354. DOI: 10.1016/j.avb.2008.05.003

Salekin, R.T., & Lynam, D.R. (2010). Handbook of child and adolescent psychopathy. New York: Guilford.

Salekin, R.T., Worley, C., Grimes, R.D., Felthous, A.R., & Sass, H. (2010). Treatment of psychopathy: A review and brief introduction to the mental model approach for psychopathy. Behavioral Science and the Law, 28, 235-266. DOI: 10.1002/bsl.928

Seagrave, D., & Grisso, T. (2002). Adolescent development and the measurement of juvenile psychopathy. Law and Human Behavior, 26, 219-239. DOI:

(24)

Stickle, T.R., Marini, V.A., & Thomas, J.N. (2012). Gender differences in psychopathic traits, types, and correlates of aggression among adjudicated youth. Journal of Abnormal Child Psychology, 40, 513-525. DOI: 10.1007/s10802-011-9588-1. Van der Laan, A. & Blom, M. (2011). Jeugdcriminaliteit in de periode 1996-2010:

Ontwikkelingen in zelfgerapporteerde daders, door de politie aangehouden verdachten en strafrechtelijke daders op basis van de Monitor Jeugdcriminaliteit 2010. Den Haag: Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC).

Van der Put, C.E., Stams, G.J.J.M., Hoeve, M., Dekovic, M., Spanjaard, H.J.M., Van der Laan, P.H., & Barnoski, R.H. (2011). Changes in the relative importance of dynamic risk factors for recidivism during adolescence. International Journal of Offender Therapy and Comparative Criminologie, XXX,1-21.

Verhulst, F.C., Koot, J.M., Akkerhuis, G.W., & Veerman, J.W. (1990). Praktische handleiding voor de CBCL. Assen/Maastricht: Van Gorcum.

Verhulst, F. C., & Van der Ende, J. (1992). Agreement between parents' and adolescents' self-reports of problem behavior. Journal of Child Psychology and Psychiatry, 33, 1011-1023.

White, J.L., Moffitt, T.E., Caspi, A., Bartusch, D.J. Needles, D.J., & Stouthamer-Loeber, M. (1994). Measuring impulsivity and examining its relationship to delinquency. Journal of Abnormal Psychology, 103, 192-205.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

An innovation systems approach is warranted because we are not interested only in adoption of innovations as a decision-making process outcome (i.e., [32,51,52]), and we do not

The coaching system implemented elements of consciousness raising, stimu- lus control and the Information Deficit Model to be able to present positive feedback messages, overviews

Note that this experimental apparatus, as combined with the electromagnetic position tracking system (miniBIRD 800TM, Ascension Technology Corporation, Shelburne, VT, USA),

As David Špaček, Mihály Csótó and Nicolae Urs argue in chapter 3.5, the way e-governance is realised also in policy designs, depends on ‘the development of e-government and

The different taxes to be considered for the transfer of the selected classes of assets, and will be applicable to all three classes are explained: A CGT rate is applied as per

VR, venous return; CO, cardiac output; CI, cardiac index; MAP, mean arterial pressure; PP, pulse pressure; CVP, central venous pressure; HR, heart rate; SV, stroke volume; MCFP,

Finally, this chapter will look at the grant lists and programs of the MNE foundations to further determine their precise targets with respect to health, primary education,

Integrated RF filtering, RF channel selection, interference rejection, active feedback receiver, fre- quency translation loop, down-conversion, up-conversion, passive mixers,