• No results found

Persoonlijkheid, overgewicht en neurale netwerken

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Persoonlijkheid, overgewicht en neurale netwerken"

Copied!
21
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Bachelorthese Brein & Cognitie

Persoonlijkheid, overgewicht en neurale netwerken

D. Koster 6149758

Begeleider: J. Snel

Universiteit van Amsterdam 06 februari 2014

(2)

Inhoudsopgave Abstract ... 3 Inleiding ... 3 Persoonlijkheid en overgewicht ... 4 Verschillende leeftijdsgroepen... 7 Neurale netwerken ... 12 Conclusie... 16 Discussie ... 17 Literatuur... 20 Bijlage ... 21 2

(3)

Abstract

In de huidige westerse ‘toxic food environment’ is obesitas een groeiend probleem. Het verschil tussen homeostatische honger en hedonische honger wordt steeds belangrijker naarmate het aanbod en de representatie van lekker, smakelijk voedsel blijft stijgen. Sommige persoonlijkheidstrekken blijken sterk te correleren met de gevoeligheid voor hedonische honger. In dit paper wordt een review gegeven van verschillende onderzoeken over de samenhang tussen persoonlijkheid en overgewicht waaruit blijkt dat met name een hoge score op neuroticism en een lage score op conscientiousness sterk correleren met overgewicht. Verschillende neurale netwerken worden belicht met betrekking tot de werking van voedselregulatie en de koppeling met persoonlijkheid. De hypothalamus is de belangrijkste structuur met betrekking tot voeding en krijgt zijn input via verschillende informatiekanalen. Het emotionele en beloningssysteem blijken de beste kandidaten voor het medieëren van persoonlijkheid en overgewicht via hoge stressfactoren, emotionele eetbuien, ongezonde voedingspatronen, habituatie en verminderde activiteit van de betreffende gebieden. Tot slot worden de tekortkomingen en mogelijkheden van dit onderzoeksveld besproken.

Inleiding

Het natuurlijke eetpatroon van mensen is ontstaan door de evolutionaire druk van een klimaat waar voedsel schaars was. In de, met name Westerse, huidige maatschappij heerst echter een heel ander klimaat: voedsel is in overvloed beschikbaar. Mottus beschrijft dit voedselklimaat als ‘the current toxic food environment’ (Mottus et al., 2011). Het probleem dat hierbij ontstaat is dat de neurologische mechanismen die de mens ontwikkeld heeft voor een goede voeding niet meer volstaan om een gezond dieet te verzorgen. Zo is er sprake van een toenemende invloed van zogenaamde hedonische honger. Dit is een hongergevoel dat niet zozeer voortkomt uit de homeostatische processen in het lichaam en brein, maar een hongergevoel dat meer weg heeft van verslavingsverschijnselen. Deze honger wordt gefaciliteerd door de kunstmatig hoge vet- en suikergehaltes in hedendaags eten, marketing en een aantal psychologische factoren zoals verdriet of een laag zelfvertrouwen (Davis, 2009). Dit heeft in de afgelopen decennia een scala aan onderzoek opgeleverd dat probeert te verklaren waarom sommige mensen gevoeliger zijn voor deze hedonische honger dan anderen.

Een factor die sterk blijkt te correleren met overgewicht is persoonlijkheid. Bepaalde karaktertrekken, die meestal gemeten worden met The Big Five Personality Test (BFPT), zijn

(4)

positief gecorreleerd met overgewicht (BMI>25) en obesitas (BMI>30) en anderen negatief (Vollrath et al., 2012). Welke karaktertrekken dit precies zijn is echter nog niet duidelijk. Veel onderzoek is bijvoorbeeld alleen gericht op subcategorieën van de vijf grote karaktertrekken, heeft een erg specifieke doelgroep (zoals obesitas patiënten) of heeft verschillende variabelen afgezet tegen de karaktertrekken zoals eetgedrag, de BMI, voedselkennis etcetera. In deze review zal geprobeerd worden een overzicht te geven van welke specifieke karaktertrekken correleren met overgewicht en welke voorspellende factoren van overgewicht zoals ongezonde voedselvoorkeuren en eetpatronen er zijn. Vervolgens zullen de onderliggende neurale netwerken onderzocht worden die de relatie tussen karaktertrekken en eetpatronen kunnen verklaren.

De primaire eigenschappen van de karaktertrekken van de BFPT zijn als volgt:

agreeableness: vertrouwen in andere mensen en de neiging om hulp te bieden, conscientiousness: de mate van doelgericht gedrag en discipline, extraversion: de kwantiteit

en intensiteit van interpersoonlijke interacties, neuroticism: de neiging om negatieve emoties te ervaren en openness to experience: het actief zoeken naar en waarderen van nieuwe ervaringen (Provencher et al., 2008). Deze vijf dimensies van persoonlijkheid met hun subcategorieën komen naar voren bij de bespreking van de onderzoeksmethodes die verschillende auteurs hebben gehanteerd.

Persoonlijkheid en overgewicht

Een belangrijk onderzoek naar de relatie tussen overgewicht en persoonlijkheid komt van Magee & Heaven (2011). Zij voerden een omvangrijke analyse uit over data van 5265 Australische volwassenen tussen de 25 en 65 jaar. Persoonlijkheid werd gemeten met

Goldberg’s Big Five Markers Scale. De relatie tussen persoonlijkheid en de BMI twee jaar na

de baselinemeting werd onderzocht. Hierbij werden drie categorieën gedefinieerd: gewichtsverlies (> 5% verlies van lichaamsgewicht), stabiel gewicht (tussen de 5% verlies en 5% toename) en gewichtstoename (> 5% gewichtstoename). Er werd rekening gehouden met factoren als geslacht en sociaaleconomische status met betrekking tot de BMI en gewichtstoename.

Er werd een significante positieve correlatie gevonden tussen neuroticism en de BMI (0.052) in de baseline meting en een negatieve correlatie tussen openness (-0.039),

agreeableness (-0.045) en conscientiousness (-0.123) en de BMI. Neuroticism OR=1.08), extraversion (OR=1.13) en agreeableness (OR=1.12) bleken positief gecorreleerd te zijn met

obesitas. Verder was er een significante correlatie tussen extraversion (OR= 1.11) en 4

(5)

gewichtstoename na twee jaar. De controlefactoren zoals geslacht en alcoholconsumptie bleken geen significant effect te hebben.

Magee en Heaven (2011) postuleerden dat mensen met een lage score op

conscientiousness (voornamelijk zelfdiscipline) minder bezig zijn met hun dieët en minder

sporten. Mensen met een hoge score op neuroticism (emotionele onstabiliteit) ervaren waarschijnlijk vaker verschijnselen als emotionele eetbuien. Extraversion had zowel een positieve correlatie met obesitas als met gewichtstoename na twee jaar. De verklaring die Magee en Heaven (2011) hiervoor gaven was dat extraverte personen wellicht meer ongezonde leefpatronen zoals hogere alcoholconsumptie incorporeerden. Dit is echter tegenstrijdig met hun eigen resultaten omdat alcoholconsumptie geen significante correlatie had met de BMI of gewichtstoename.

Om deze relatie beter te onderzoeken richtten Elfhag & Morey (2008) zich op verschillende aspecten van eetgedrag als functie van persoonlijkheid. Daarvoor onderzochten zij 442 Zweedse obesitas patiënten (BMI M=40.5; leeftijd 17-70 jaar). Persoonlijkheid werd gemeten met de NEO- Personality Inventory-Revised en eetgedrag met de Dutch Eating

Behaviour Questionnaire met als categorieën: beperkt eten, emotioneel eten en extern

getriggerd eten.

Emotioneel eten en extern getriggerd eten waren sterk positief gecorreleerd met neuroticism (0.48 en 0.36) en negatief met conscientiousness (-0.26 en -0.17). Verder bleek beperkt eten positief te correleren met conscientiousness (0.22), extraversion (0.15) en

openness (0.13) en negatief met neuroticism (-0.18). Ook de onderliggende categorieën van

de vijf karaktertrekken werden in de analyse betrokken en hieruit bleek dat met name impulsiviteit, depressie en angstgevoelens belangrijk waren bij neuroticism. De belangrijkste subcategorieën van conscientiousness waren competentie, plichtsbesef, deliberatie en zelf-discipline. Deze relaties lijken een basis te vormen voor een verklaring van overgewicht. Pogingen om voedselinname te beperken kunnen bijvoorbeeld leiden tot gewichtsverlies en dit vermogen is sterk afhankelijk van zelf-discipline en plichtsbesef maar wordt ondermijnd door depressie en impulsiviteit. Er werden echter geen significante relaties gevonden tussen deze eetpatronen en de BMI.

Elfhag en Erlanson-Albertsson (2006) onderzochten overgewicht daarom vanuit een andere invalshoek. Zij onderzochten hoe de individuele voorkeur voor vettige en/of zoete levensmiddelen samenhangt met persoonlijkheid. Er werden 60 obesitas patiënten (BMI: 30-57; leeftijd 20-65 jaar) vanuit het universiteitsziekenhuis van Stockholm getest. Een gestandaardiseerd interview werd afgenomen om te bepalen hoe sterk de voorkeur was voor 5

(6)

zoet voedsel zoals koekjes en chocolade en voor vettig voedsel zoals fastfood en boter. Vervolgens vulden de proefpersonen de Three Factor Eating Questionnaire (TFEQ) in om cognitieve controle van eten, ongeremd eten na blootstelling aan stimuli en subjectieve ervaring van en gevoeligheid voor honger vast te stellen. Met The Swedish Universities

Scales of Personality werden neuroticism, aggression en extraversion gemeten.

Een sterke voorkeur voor zoet voedsel bleek samen te hangen met hoge waardes van

neuroticism maar niet met enige eetpatronen. Elfhag en Erlanson-Albertsson (2006)

postuleerden dat een neurotische persoonlijkheid overgewicht in de hand werkt omdat men minder zelfvertrouwen heeft en meer verbitterd is over zijn of haar leefomstandigheden. Dit zorgt voor stress en negatieve emoties waardoor mensen compensatie zoeken met zoet voedsel. Zoet voedsel is hier geschikt voor omdat het hoge concentraties sucrose bevat. Deze stof vermindert activiteit van de hypothalamo-hypofyse-bijnieras ofwel HPA (Hypothalamo– Pituitary–Adrenal axis), een belangrijke structuur bij stress.

Een sterke voorkeur voor vettig voedsel ging samen met een lage score op cognitieve controle van voedselinname. Hiervoor worden twee verklaringen gepostuleerd. De eerste verklaring stelt dat obesitaspatiënten met een sterke voorkeur voor vet een lager vermogen hebben om voedsel te weerstaan. De alternatieve verklaring stelt dat mensen met een lage weerstand tegen voedsel juist om deze reden een sterke voorkeur voor calorierijk vettig voedsel ontwikkelen. Een zwak punt van deze studie is dat er geen controlegroep is gebruikt om te testen of deze voorkeuren ook voor slanke mensen (BMI<25) gelden. De getrokken conclusies gelden dus alleen voor mensen die al lijden aan obesitas. Interessant blijft dat er twee verschillende vormen van obesitas lijken te zijn die gekoppeld zijn aan verschillende persoonlijkheden. De suikervariant lijkt hier de meest belangrijke casus voor te leggen omdat deze gekoppeld is aan eetgewoontes als gevolg van een karaktertrek. Hierdoor kan dit makkelijker beïnvloed worden door psychologische training en instructies dan de vet variant. Daarnaast is de rol van de HPA bij overgewicht verder onderzocht waardoor er al veel aanknopingspunten zijn voor verder onderzoek op dit vlak.

Een onderzoek van Provencher et al. (2008) leidde tot andere resultaten dan bovengenoemde onderzoeken. Zij onderzochten 154 volwassen vrouwen met overgewicht of obesitas (gemiddelde BMI: 30.5) die daarvoor hulp zochten in de stad Quebec. Persoonlijkheid werd getest met de NEO five factor inventory (NEO-FFI) oftewel de BFPT. Verder werd de BMI gemeten, de Three Factor Eating Questionnaire (TFEQ) afgenomen en gecontroleerd op dysforie (een gevoel van somberheid) en lichaamszelfvertrouwen.

(7)

Conscientiousness correleerde positief met de BMI (0.2), cognitieve controle van

voedselinname (0.16) en negatief met ongeremd eten (-0.21) en hongerervaring (-0.25).

Neuroticism correleerde positief met ongeremd eten (0.37) en hongerervaring (0.29). Extraversion correleerde negatief met ongeremd eten (-0.29) en hongerervaring (-0.29).

Verder was ongeremd eten nog positief gecorreleerd met dysforie (0.39) en negatief gecorreleerd met bepaalde aspecten van lichaamszelfvertrouwen (-0.35). Ook bleek lichaamszelfvertrouwen negatief te correleren met de BMI (-0.32). De relatie tussen persoonlijkheid en eetpatronen bleek tot op zekere hoogte gemedieerd te worden door psychologische variabelen zoals dysforie en lichaamszelfvertrouwen. Als deze variabelen in de analyse werden opgenomen waren de correlaties tussen neuroticism en hongerervaring en

agreeableness en hongerervaring die eerst significant waren dat daarna niet meer.

De duidelijkste conclusie was dat neuroticism bijdraagt aan eetstoornissen. Mensen die gevoelig zijn voor negatieve ervaringen zijn eerder geneigd een slecht zelfbeeld te hebben en zich somber te voelen wat leidt tot ongeremd eten en een hogere gevoeligheid voor honger welke weer kunnen leiden tot overgewicht. Verassend was de positieve correlatie tussen

conscientiousness en de BMI. In de meeste studies is dit verband negatief: des te lager

iemands doelbewuste gedrag en zelfdiscipline, des te hoger is diens BMI. Er werd echter ook een positieve correlatie gevonden tussen conscientiousness en cognitieve controle van voedselinname. Provencher en collega’s schreven de gevonden relatie tussen de BMI en

conscientiousness deels toe aan de verhoogde score op cognitieve controle van

voedselinname. Mensen met een hoge BMI proberen wellicht harder om hiervan af te komen en scoren daarom hoger op conscientiousness. Daarnaast bestond de testgroep uit vrouwen met ernstig overgewicht die op verschillende manieren hulp hadden gezocht met afvallen en daardoor waarschijnlijk al hoger scoorden op conscientiousness dan een persoon met overgewicht die geen hulp zoekt. De resultaten uit het onderzoek zijn dan ook niet te generaliseren naar de algemene populatie. De positieve correlatie tussen de BMI en

conscientiousness is mogelijk veroorzaakt door de specifieke proefpersonen maar zelfs in die

beperkte populatie is moeilijk te achterhalen waarom proefpersonen met een hogere score op doelgericht gedrag en discipline een hogere BMI hadden dan lager scorende proefpersonen.

Verschillende leeftijdsgroepen

De keuze van een specifieke testgroep is niet alleen beperkt tot bovengenoemd onderzoek. Mottus et al (2011) onderzochten de relatie tussen persoonlijkheid, eetgedrag en de BMI bij 1091 Schotse 70 jarigen. Er werd een Food-Frequency-Questionnaire (FFQ) afgenomen om 7

(8)

dieetpatronen te bepalen, persoonlijkheid werd gemeten met de NEO-FFI en de BMI en opleidingsniveau werden bepaald. In de testgroep had 74% van de proefpersonen overgewicht.

Neuroticism correleerde positief met het redelijk ongezonde gemakzuchtige dieet

(traditioneel Schots: bonen, knolrapen, vlees, aardappelen, 0.08) en negatief met het gezonde mediterrane dieet (courgette, broccoli, vis, pasta, -0.07). Conscientiousness correleerde positief met het gezondheidsbewuste dieet (banaan, sinaasappel, wortel met negatieve lading van vlees, ei, likeur, 0.07) en negatief met de BMI (-0.08). Extraversion correleerde positief met het mediterrane dieet (0.10). Openness correleerde positief met het mediterrane dieet (0.21) en negatief met het gemakzuchtige dieet (-0.09) en het zoete dieet (chocolade, cake, koek, -0.08). Agreeableness correleerde verder nog positief met het gezondheidsbewuste dieet (0.11). Verder werd bevestigd dat de BMI positief correleerde met het gemakzuchtige dieet (0.08) en negatief met het gezondheidsbewuste dieet (-0.06).

Er werd geconcludeerd dat bij oudere mensen (in dit geval allemaal 70 jaar) openness

to experience de meest bepalende factor is voor dieetpatronen. Een hoge score op openness

correleerde positief met een gezond, mediterraan dieet met veel groenten en negatief met het gemakzuchtige en zoete dieet met veel suikers, fastfood en vlees. Neuroticism en

conscientiousness hadden ook invloed op dieetkeuze maar minder sterk dan die voor openness. Mottus en collega’s (2011) postuleerden dat de kleinere rol van conscientiousness

wellicht veroorzaakt wordt doordat oudere mensen minder bezig zijn met hun uiterlijk dan jongere mensen. Hierdoor is het vermogen om bewust bepaald voedsel niet te eten omdat men er dik en onaantrekkelijk van wordt wellicht minder belangrijk. De grote invloed van

openness bij het dieetpatroon van ouderen wordt waarschijnlijk veroorzaakt doordat het

voedselklimaat in de afgelopen zeventig jaar sterk is veranderd (Mottus et al. 2011). Het traditionele Schotse eten bevatte weinig groente. Een mediterraan dieet is gezonder en alleen mensen die open staan voor dit nieuwe, buitenlandse voedsel zullen zich hieraan aanpassen. Het ervaren van negatieve emoties als gevolg van neuroticism zou dit proces mogelijk tegenwerken omdat men zich veiliger en vertrouwder voelt bij hun oorspronkelijke dieet. Hier wordt wederom duidelijk dat de relatie tussen persoonlijkheid en overgewicht zeer divers is voor verschillende groepen en het daardoor moeilijk is om te generaliseren.

Het merendeel van het onderzoek op dit gebied betreft volwassenen tussen de 20 en de 65 jaar. Naast onderzoek bij ouderen zijn er bevindingen in relatie tot jongeren. MacNicol, Murray & Austin (2003) onderzochten 451 Britste elf- tot vijftienjarigen en lieten hen

(9)

vragenlijsten invullen over voedselgedrag, voedselkennis, voedselattitude en persoonlijkheid (Junior Eysenck Personality Questionnaire).

Pyschoticism (wat ongeveer overeenkomt met lage scores op conscientiousness en agreeableness) correleerde negatief met voedselkennis (-0.29), algemene dieetfactor (-0.32),

en gezond eten (-0.04) en positief met ongezond eten (0.38). Neuroticism correleerde negatief met de algemene dieetfactor (-0.20), gezond eten (-0.10) en gezondheidsgewoontes (-0.26) en positief met kieskeurigheid (0.25) en neofobie (0.13). De resultaten van deze studie zijn lastig te vergelijken met andere literatuur omdat er afwijkende meetmethodes zijn gehandhaafd. Zo kent de Junior Eysenck Personality Questionnaire slechts drie factoren, waarvan neuroticism en extraversion weliswaar overeenkomen met de gelijknamige termen van de BFPT maar ze worden niet op dezelfde manier gemeten. Ook zijn de voedselpatronen en attitudes bij kinderen grotendeels afhankelijk van de ouders. Desondanks is het interessant dat op deze leeftijd toch een verband wordt gevonden tussen onder andere neuroticism en ongezonde voedselpatronen. Ook ondersteunen deze resultaten de hypothese dat de negatieve emoties die gepaard gaan met neuroticism een vrij beperkt, vertrouwd eetpatroon in de hand werken. Ook werden er verschillen gevonden op basis van socio-economische status en geslacht, zoals ook uit andere onderzoeken bleek (Magee & Heaven, 2011, Mottus et al. (2011).

Het feit dat op jonge leeftijd, waar de ouders grotendeels het voedselpatroon en gedrag bepalen, al een relatie te zien is tussen persoonlijkheid en voedingspatronen, zou kunnen betekenen dat aan de persoonlijkheid van een kind al een bepaalde gevoeligheid voor overgewicht is af te lezen. Vollrath, Hampson & Júlíusson (2012) hebben 327 kinderen uit Noorwegen tussen de 6 en 12 jaar onderzocht om te zien wanneer deze relatie zich manifesteert. De moeders van deze kinderen vulden de vragenlijsten in, waaronder de

Hierarchical Personality Inventory for Children (HiPIC). Deze meet eigenschappen van de

BFPT voor kinderen waarin agreeableness vertaald is naar benevolence en openness naar

imagination. Ook vulden de moeders een FFQ in, de BMI werd gemeten en er werd rekening

gehouden met geslacht en opleidingsniveau van de moeders.

Er werd geen significante correlatie gevonden tussen een continue BMI-meting en persoonlijkheid maar wel tussen persoonlijkheid en overgewicht als categorieën (BMI>25). Er werd een negatieve correlatie gevonden tussen extraversion (-0.19) en overgewicht. Voor meisjes was er ook een negatieve correlatie tussen benevolence (-0.19) en conscientiousness (-0.18) en overgewicht, en een positieve correlatie tussen neuroticism (0.27) en overgewicht. Verder was er een negatieve correlatie tussen benevolence en het frequent consumeren van zoete drankjes (-0.16). Extraversion (0.19), benevolence (0.16), conscientiousness (0.17) en 9

(10)

imagination (0.28) waren alle vier positief gecorreleerd met het eten van groente en fruit.

Voor jongens was er ook een negatieve correlatie tussen neuroticism en het eten van groente en fruit (-0.19). Voor meisjes correleerde zoete drankjes met conscientiousness (-0.21), en

neuroticism (0.19).

De conclusie was dat alle vijf karaktertrekken invloed hebben op het dieet en gewicht van kinderen tussen 6 en 12 jaar oud. Ook sekse en opleidingsniveau van de moeders hadden invloed op het dieet. De invloed van de persoonlijkheid van de kinderen op dieet in deze groep werd verondersteld te werken via feedback. Kinderen die moeilijker te benaderen en te overtuigen zijn, oftewel met hogere scores op neuroticism en lagere scores op benevolence,

extraversion, conscientiousness en imagination, zijn wellicht moeilijker over te halen om

groente en fruit te eten. Dit type voedsel wordt door kinderen vaak als onplezierig ervaren omdat ze de combinatie van zoet en zuur in fruit, en de bitterheid van groente niet kunnen waarderen (Birch & Fisher, 1998. Aangehaald in Vollrath, Hampson & Júlíusson, 2012). Zoete drankjes worden wel gewaardeerd en dragen sterk bij aan overgewicht doordat er veel suiker en calorieën in zitten maar het niet de honger stilt. De neiging om zoete drankjes te consumeren op jonge leeftijd blijkt daarnaast een gewoonte te zijn die vaak blijft bestaan op latere leeftijd (Vollrath et al., 2012. Aangehaald in Vollrath, Hampson & Júlíusson, 2012). Kortom is er een duidelijke trend zichtbaar waarin persoonlijkheid op jonge leeftijd al een indicator is voor overgewicht.

Burton et al. (2011) gaan nog een stap verder dan persoonlijkheid slechts te zien als een indicator van overgewicht. Zij stellen dat: “In this study, we hypothesized that growth in

infancy, a critical window for metabolic programming, would be predicted by measures of infant surgency/extraversion” (Burton et al., 2011). De hypothese is dus dat een karaktertrek

op erg jonge leeftijd (0-1 jaar) al voorspellend is voor gewichtstoenname bij baby’s wat, via een metabolische kritieke fase, een factor kan zijn voor overgewicht gedurende de verdere levensloop. In deze studie werd echter alleen een significant voorspellend resultaat gevonden voor gewichtstoename tussen de 0 en 3 maanden, en niet tussen de 3 en 6 of 6 en 12 maanden. Desondanks is het een veelbelovend resultaat en meer onderzoek op dit gebied is te verwachten.

Naast de absolute relaties tussen persoonlijkheid en de BMI en eetgedrag zijn er ook onderzoeken gedaan die deze relatie nauwkeuriger belichten. Zo onderzochten Guerrieri et al. (2009) het effect van impulsiviteit op mensen die aan het diëten zijn en niet-diëters. Hiervoor werden 46 Nederlandse, vrouwelijke studentes gevraagd om mee te doen aan een onderzoek over ‘geheugen en smaakperceptie’. Vervolgens werden zij geprimed met ofwel inhibitie 10

(11)

ofwel impulsiviteit. Na de priming taak (die een verhaaltje bevatte) werden ze gevraagd om vier verschillende soorten voedsel te proeven en smaak et cetera te rapporteren. Het ging de onderzoekers echter om de hoeveelheid calorieën die zij consumeerden tijdens deze proeftaak. Daarnaast werd ook gemeten hoe hoog de proefpersonen scoorden op een restraint

scale, oftewel een maat van zelfcontrole en indirect van conscientiousness. De proefpersonen

werden opgedeeld in een hoog scorende restraint groep en een laag scorende.

De groep die laag scoorde op de restraint variabele werd nauwelijks beïnvloed door de prime taak. Hoog scorende proefpersonen consumeerden echter significant meer calorieën na de impulsiviteitsprime dan na de inhibitieprime. Dit duidt erop dat de hoge restraint factor belangrijk is voor het negeren van smakelijk voedsel en dat als deze minder wordt door een impulsiviteitsprime, dit leidt tot meer calorische inname. Zo helpt conscientiousness dus bij slank blijven en gezond eten.

Uit een vervolgstudie van Guerierri et al (2009) bleek vervolgens dat dieet ook een belangrijke factor is. Er werden 66 studenten getest op een soortgelijke taak alleen was de prime niet aan de hand van een verhaal maar aan de hand van een stop en go taak met verschillende instructies. Er waren drie condities: lage restraint niet-diëters, hoge restraint niet-diëters en diëters. De hoge restraint niet-diëters en de diëters hadden geen significant verschil op restraint score. Zoals ook bleek uit het eerste onderzoek consumeerden de hoge

restraint niet-diëters meer calorieën na de impulsiviteitsprime dan na een inhibitieprime. Bij

de diëters was dit effect echter omgekeerd. De groep diëters die geprimed werd met impulsiviteit consumeerden significant minder calorieën dan de groep diëters die geprimed werd met inhibitie.

Deze bevinding werd verklaard met het Ego-Strength Model of Self-Regulation (Guerrieri, R., et al., 2009). Dit model stelt dat mensen slechts een beperkte hoeveelheid zelfcontrole bezitten en dat dit op kan raken. Doordat de diëters al een grote hoeveelheid zelfcontrole hadden ‘opgebruikt’ gedurende de dag, en vervolgens ook nog zelfcontrole moesten uitoefenen gedurende de inhibitietaak was hun zelfcontrole ‘op’ en als gevolg hiervan consumeerden zij meer calorieën dan de proefpersonen die zelfcontrole hadden ‘opgespaard’ tijdens de impulsiviteitstaak.

Deze conclusie is deel van een model waarover veel wordt gediscussieerd (Guerrieri, et al., 2009). Hier volstaat het om aan te geven dat de meeste onderzoeken weliswaar controleren op neveneffecten van bijvoorbeeld socio-economische status en geslacht maar het verband tussen persoonlijkheid en overgewicht is een stuk ingewikkelder en er zijn nog vele factoren waarop niet wordt gecontroleerd. O’Neill et al. (2012) legden bijvoorbeeld nog een 11

(12)

verband tussen de vetmassa van obesitaspatiënten, genetische factoren en eetgedrag. Ondanks de complexiteit van de relatie tussen persoonlijkheid en overgewicht zijn er wel een aantal sterke verbanden zichtbaar (zie tabel 1). Zo is conscientiousness bijna altijd negatief gecorreleerd met BMI en met de meeste tendensen die overgewicht in de hand werken zoals ongezonde eetpatronen en sterke vet- en suikervoorkeuren. Neuroticism daarentegen is vaak positief gecorreleerd met BMI en met overgewicht voorspellende factoren. De kanttekeningen zullen in de discussie besproken worden.

Neurale netwerken

Wetende dat neuroticism en conscientiousness als sterkste correleren met overgewicht en ongezonde voedselpatronen is het interessant de onderliggende netwerken van deze relaties te achterhalen. Berthoud (2002) beschreef uitgebreid de regulatie van voedsel en lichaamsgewicht. De belangrijkste structuur voor voedselregulatie is de hypothalamus. De hypothalamus ontvangt input voor onder andere lange-termijn energieregulatie (via het hormoon leptine), korte-termijn energieniveaus (via insuline, ghreline en neuronen vanuit het spijsverteringsstelsel en de lever), neurale input vanuit de cortex, amygdala en stria terminalis voor sensorische informatie (geur, smaak en visuele informatie), beloningsverwachting, aangeleerde smaakervaring en de emotionele associaties van bepaald voedsel. Verder stuurt de hypothalamus informatie naar beloningsgebieden en emotioneel gerelateerde gebieden in de frontale hersenen, motorische gebieden van de cortex en naar het autonome zenuwstelsel (Berthoud, 2002). Daarnaast is de hypothalamus deel van een belangrijke stressstructuur: de HPA. Hierover zegt Berthoud (2002, p410): “It is also clear that such internal state

information is further processed within the hypothalamus and then drives pituitary–endocrine and autonomic effectors through relatively well defined output pathways”. De hypothalamus

is dus in een perfecte positie om alle aspecten van voedselregulatie te mediëren, onder invloed van stressfactoren, doelbewust gedrag en emoties.

Het limbisch systeem is verder een belangrijke structuur, waar onder andere de amygdala, geurkwab en hippocampus deel van zijn. Het limbisch systeem is verantwoordelijk voor processen als emotie en motivatie, waardoor dit een potente structuur is om neuroticism en conscientiousness te mediëren. Hieronder wordt de rol van de hippocampus nog behandeld in relatie tot het geheugen en voedselregulatie.

Voedselregulatie is een erg complex proces. Zo is bij dieren de interne hormoonregulatie met betrekking tot energiebalans (homeostatische honger gereguleerd door onder andere leptine en insuline) vrij doorslaggevend. Het blijkt dat bij de blokkering van 12

(13)

leptine in ratten deze in zeer korte tijd heftige obesitas ontwikkelen (Berthoud, 2002). Jo et al. (2005) onderzochten de regulatie van voedsel in ratten verder. Leptine is een indicator van langdurige verzadiging en voldoende energieniveaus in het lichaam. Dit hormoon werkt op de laterale hypothalamus om hongergevoel tegen te gaan. Antagonisten van leptine zijn bepaalde cannabionoïden, welke onder invloed staan van respectievelijk nicotine en cannabis. Leptine, en indirect dus ook nicotine, zijn honger remmende hormonen. Cannabinoïden veroorzaken honger doordat zij het motivationele aspect van voedingsgedrag activeren in de hypothalamus. In genetisch gemodificeerde ratten die een leptinetekort hebben of ongevoelig zijn voor leptine is er een tekort aan honger remmende signalen in de hypothalamus waardoor deze ratten continu een homeostatische honger ervaren. Door cannabinoïde blokkerende drugs te geven aan deze ratten wordt ook de ‘pro honger’ activiteit van de hypothalamus verlaagd waardoor het hongergevoel weer enigszins in balans komt en de ratten een veel lager lichaamsgewicht krijgen (Yo et al., 2005). Deze drugs hebben dus veel potentie voor het verlagen van het hongergevoel en wellicht het tegengaan van overgewicht.

Bij menselijke obesitaspatiënten is echter maar in een zeer beperkt percentage van de gevallen een ernstig leptinetekort of een ongevoeligheid voor leptine gevonden (Berthoud, 2002). Daarnaast gaan mensen zelden eten als gevolg van een duidelijk intern homeostatisch signaal van voedseltekort. Het is vaker een bewuste keuze vanuit de cortex en het limbisch systeem als gevolg van emoties en beloningsmechanismen: “Thus, even in the presence of

satiety and replete energy stores, it might be easy for the cortex and limbic system to overpower the hypothalamus into an ingestive mode, just as it is easy for the hypothalamus to overpower the cortex under severe depletion conditions” (Berthoud, 2002, P411). Een

hedonische honger die veroorzaakt is door externe stimuli of interne emoties kan dus de homeostatische verzadiging makkelijk overschrijden.

Het emotionele en beloningsysteem lijken dus de beste kandidaten te zijn voor de relatie tussen persoonlijkheid en voedselregulatie. Gibson (2006) onderzocht de relatie van emotie en stemmingen op voedselkeuze en het effect van voedsel op emotie en stemming. Normaal gesproken heeft het consumeren van een maaltijd een kalmerend en positief effect op stemming. Stress en negatieve emoties blokkeren echter deels het kalmerende effect van een maaltijd. Ook blijkt dat het eten van erg energierijk voedsel negatieve stemmingen kan versterken en dit effect was groter voor vrouwen met overgewicht (Gibson, 2006). Verder hebben maaltijden die afwijken van gewoontes de potentie om een negatief effect te hebben op stemming.

(14)

Het eten van een maaltijd blijkt met name het dopaminerge (wanting) en opioderge (liking) beloningsysteem te activeren. Hierbij zijn vooral zoet en smakelijk voedsel potent om via het opioderge systeem stress en zelfs pijn te verminderen. Het herhaaldelijk consumeren van dit soort voedsel zorgt echter voor habituatie waardoor er steeds meer voedsel nodig is om hetzelfde effect te bereiken. Een persoon die vaak negatieve gevoelens en stress ervaart (hoge neuroticism) heeft wellicht dit soort habituatie veroorzaakt in zijn of haar beloningsysteem waardoor er steeds meer voedsel nodig is om de stress te verlichten. Deze bevinding wordt ondersteund door een negatieve correlatie tussen het aantal dopamine receptoren in het striatum en de BMI (Gibson, 2006). Ook helpt energiedicht voedsel om de activiteit van de HPA te verminderen en daarbij stress en depressie te verlagen. Verder werd gevonden dat restrained eters, diëters en mensen die emotionele eetbuien hebben een groter effect van stress op hun eetpatroon ervaren dan non-restrained eters.

Bij gevoeligheid voor stress en depressie wordt dus meer gebruik gemaakt van het kalmerende effect van zoet voedsel via een hedonisch beloningsmechanisme. Daarnaast is de activiteit van de HPA verminderd als gevolg van zoet, energiedicht en vettig voedsel. Deze mechanismen habitueren waardoor er steeds meer voedsel nodig is wat leidt tot overgewicht en obesitas. Deze vorm van obesitas heeft dus veel weg van een verslavingsverschijnsel.

Sandström et al. (2010) onderzochten vrouwen met stress gerelateerde uitputting. Zij vonden dat deze patiënten in vergelijking met een controlegroep verminderde cognitieve functies hadden, minder zelfdiscipline en doelgericht gedrag en meer angst, depressieve gevoelens en activatie van de HPA vertoonden. Dit ondersteunt de hypothese dat de HPA een cruciale rol speelt bij stress en dat dit gekoppeld is aan de symptomen van hoog neuroticism welke aspecten van conscientiousness zoals zelfdiscipline kunnen ondermijnen.

Daarnaast is er evidentie voor de hypothese dat de HPA gemoduleerd wordt door verschillende soorten voedsel via corticale activatie. Killgore et al. (2003) onderzochten de corticale en limbische activiteit tijdens het bekijken van plaatjes van hoog en laag calorisch voedsel. Plaatjes van voedsel in vergelijking met voedsel gerelateerde objecten (b.v. bestek) leverden met fMRI een significant verschil op in de amygdala en de ventromediale prefrontale cortex (vmPFC), welke betrokken zijn bij de inhibitie van emotionele responsen en besluitvorming. Het hoog calorisch voedsel gaf verder een significant verhoogde activiteit in de ventromediale en dorsolaterale PFC, de thalamus, hypothalamus, corpus callosum en het cerebellum in vergelijking met laag calorisch voedsel. Er werd geconcludeerd dat de amygdala gevoelig was voor biologisch relevante stimuli zoals voedsel en dat de vmPFC vervolgens actief werd als onderdeel van een beslissingsmodule om de verwachte 14

(15)

beloningswaarde en motivatie voor het voedsel te coderen (Killgore et al., 2003). Deze waarde is gekoppeld aan activiteit van de hypothalamus wat immers het primaire centrum is voor voedselregulatie.

Daarnaast is er een verschil te vinden bij de activatie van met name de ventromediale en dorsolaterale PFC, de hippocampus en de hypothalamus in relatie met gewicht (Gautier et al., 2000). Er werden 11 obesitas (BMI>35) patiënten en 11 slanke mensen (BMI<25) onderzocht die allen gezond waren en een stabiel lichaamsgewicht hadden. Gautier et al. (2000) lieten de proefpersonen 36 uur lang vasten. In deze tijd mochten zij alleen water en non-calorische, cafeïne-loze drankjes nuttigen. Tijdens het nuttigen van een maaltijd die proportioneel was aan de gemiddelde maaltijd per proefpersoon werd vervolgens hersenactiviteit gemeten met een PET scan en de corticale bloedstroom (rCBF: regional cerebral blood flow): een maat voor neurale activatie in de hersenen. Bij beide groepen verhoogde de activiteit van de ventromediale en dorsolaterale PFC en verlaagde de activiteit van de hypothalamus, het limbisch systeem (onder andere de hippocampus), het striatum, de precuneus, en cerebellum. De verhoging en de verlaging van de activatie was significant groter bij de obesitas groep dan bij de slanke groep met uitzondering van de verlaging van rCBF in de hypothalamus.

Gautier et al. (2000) stellen slechts dat er een verschil is tussen de twee groepen in hersenactiviteit en zij geven hier verder geen interpretatie aan. Een interpretatie van deze resultaten zou kunnen zijn dat de verlaagde activiteit van het limbisch systeem (welke sterk gerelateerd is aan het emotionele aspect van voedselregulatie) erop duidt dat het nuttigen van de maaltijd voor obesitaspatiënten een grotere verlichting geeft dan voor slanke proefpersonen omdat de hongerbehoefte groter was. Daarnaast was de activiteit van de hypothalamus minder gedaald bij de obesitasgroep wat duidt op een blijvende verhoogde activiteit van het voedselregulatiecentrum. Gautier et al. (2000) stelden dat de PFC een cognitief inhiberende rol uitoefent op voedselregulatie door de activiteit van de hypothalamus, het limbisch systeem, caudate nucleus en het putamen te onderdrukken. Bij de obesitasgroep werd echter een sterkere verhoogde activiteit van de PFC gemeten maar een verminderde verlaagde activiteit van de hypothalamus. Dit zou erop kunnen duiden dat de hypothalamus van obesitaspatiënten minder gevoelig is voor het inhiberende effect van de PFC.

Ook de hippocampus speelt een belangrijke rol in voedselregulatie. Amnesiepatiënten met een bilaterale lesie aan de hippocampus eten gemakkelijk een tweede maaltijd 15 minuten na het eten van de eerste (Hebben, corking, Eichenbaum & Shedlack, 1985, 15

(16)

aangehaald in Francis & Stevenson, 2011). Verder is bij gezonde mensen aangetoond dat het vermogen om te herinneren wat men gegeten heeft verhoogd of verlaagd als gevolg van respectievelijk het stimuleren of inhiberen van de hippocampus (Higgs, 2002, aangehaald in Francis & Stevenson, 2011). Kennelijk speelt de hippocampus een cruciale rol in zowel het ontvangen van interne verzadigingsignalen als het geheugen met betrekking tot geconsumeerde voedingsmiddelen. Francis & Stevenson (2011) waren in staat dit vermogen te manipuleren door middel van een hoog vet en suikerdieet (HFS: high fat and refined sugar). Mensen die volgens de Dietery Fat and Sugar Short Questionnaire een HFS inname hadden, waren minder goed in geheugentaken. Vervolgens werd aangetoond dat de groep die een HFS dieet moesten volgen in een laboratorium minder goed kon herinneren wat ze gegeten hadden en minder gevoelig waren voor interne verzadigingsignalen dan de proefpersonen die een LFS dieet moesten volgen (Francis & Stevenson, 2011). De hippocampus is dus belangrijk voor het bijhouden wat men gegeten heeft en het gevoelig zijn voor verzadiging. Deze vermogens gaan achteruit na het consumeren van hoge vet en suikerdieten die vooral door mensen met een hoge score op neuroticism en een lage score op

conscientiousness meer geconsumeerd worden.

Conclusie

De neurale structuren die te maken hebben met voedselregulatie en persoonlijkheid zijn dus voornamelijk de hypothalamus, de hippocampus, de amygdala, de PFC en de HPA. De hypothalamus wordt gezien als de primaire voedselregulatiestructuur, de amygdala is belangrijk voor de emotionele component van voedsel, de hippocampus voor herinnering van geconsumeerd eten, de PFC voor inhibitie van impulsen en een koppeling met het werkgeheugen en bepaalde hormonen en neurotransmitters voor de interne energiebalans en de verwachte beloningswaarde van het te verkrijgen voedsel. Bij mensen is de interne energiebalans minder belangrijk dan de emotionele en ‘verslavings’ component die gemedieëerd word door hedonische honger. Mensen die gekenmerkt worden door emotionele onstabiliteit en gevoelig zijn voor verslavingsfactoren, oftewel mensen met een hoge score op

neuroticism en een lage score op conscientiousness, hebben hierdoor meer kans om

overdadig te eten. Zij voelen zich vaker somber of depressief wat leidt tot eetbuien en troostvoedsel. Daarnaast hebben zij niet de cognitieve discipline om deze impulsen te inhiberen.

Het consumeren van een maaltijd heeft een kalmerend effect op stemming en onrustigheid wat deels teniet wordt gedaan door stress en negatieve emoties. Daarnaast 16

(17)

hebben mensen met een hoge score op neuroticism vaak een voorkeur voor erg zoet en energiedicht voedsel. Dit type voedsel kan echter op zichzelf weer een negatief effect hebben op stemming en het vermindert de werking van de hippocampus met betrekking tot voedselgerelateerd geheugen en de gevoeligheid voor interne verzadiginssignalen waardoor de motivatie om te eten alleen maar groter wordt. De groeiende consumptie van suiker en vetrijk eten heeft bovendien tot gevolg dat het beloningssysteem zich gaat aanpassen aan de hoeveelheid dopamine en opioïden en dus weer méér positieve stimulatie nodig heeft om hetzelfde niveau van voldoening en beloning te bereiken.

De HPA-structuur wordt geactiveerd door stress en hangt samen met een grotere drang naar voedsel. Tot slot vermindert de activatie van de hypothalamus minder na de consumptie van een maaltijd bij mensen met overgewicht dan bij slanke mensen. Deze bevindingen bevestigen allemaal de hypothese dat mensen die gestresst zijn en veel negatieve gevoelens ervaren meer voedsel, en met name voedsel wat rijk is aan suiker, vetten en energie, consumeren als troostvoedsel en een manier om stress te verminderen. Dit leidt vervolgens tot habituatie van het beloningssysteem en een vermindering van de werking van de hippocampus het inhiberende effect van de PFC op de hypothalamus waardoor men vervolgens weer meer gaat eten en zo in een spiraal terecht komt die kan leiden tot overgewicht of zelfs obesitas.

Discussie

Zoals eerder aangegeven is persoonlijkheid zelf, en haar relatie met gewicht, erg complex. Het onderzoek van (Guerrieri et al., 2009) toonde bijvoorbeeld met het Ego-Strength Model

of Self-Regulation aan dat er nog verschillende theorieën zijn over conscientiousness.

Daarnaast zijn de resultaten uit de verschillende onderzoeken erg divers (tabel 1). Ook zijn de correlaties tussen de karaktertrekken en overgewicht voorspellende factoren of de BMI in het algemeen vrij laag (tussen de 0.05 en 0.48). Mede om deze reden verklaren de variabelen in een groot aantal onderzoeken slechts 10-20% van de gevonden variantie in de data (Magee en Heaven (2011), Elfhag en Erlanson-Albertsson (2006), Provencher et al. (2008), Mottus et al (2011)). De hoogste correlaties werden gevonden tussen neuroticism en emotioneel eten, ongeremd eten en hongerervaring. Emotioneel eten wat samenhangt met de neiging om negatieve emoties te ervaren is echter niet bijzonder verassend of veelzeggend. Daarnaast hadden ongeremd eten en hongerervaring in het onderzoek van Provencher et al. (2008) geen correlatie met de BMI. Het is daarom wellicht accurater om te stellen dat neuroticism in verband staat met eetstoornissen. Er is in de behandelde onderzoeken geen rekening

(18)

gehouden met de mogelijkheid dat persoonlijkheidstrekken zoals neuroticism wellicht ook ongezonde eetpatronen bevorderen die juist negatief samenhangen met de BMI zoals het overslaan van belangrijke maaltijden. Dit zou zowel de correlaties met de eetpatronen kunnen verklaren als het gebrek aan correlatie met de BMI doordat eetstoornissen als anorexia het effect van eetpatronen als emotioneel eten wellicht teniet doet in een algemene meting met betrekking tot de BMI.

Daarnaast worden er ongeveer hetzelfde aantal onderzoeksmethodes gehandhaafd als dat er onderzoekers zijn. Zo wordt om persoonlijkheid te meten de Goldberg’s Big Five

Markers Scale, Neo Personality Inventory-Revised, The Swedish universities Scales of Personality, de NEO Five Factor Inventory, de Junior Eysenck Personality Questionnaire, Hierarchical Personality Inventory for Children en de Rothbart Infant Behaviour Questionnaire gebruikt. Daarnaast meten de meeste onderzoeken verschillende aspecten van

eetgedrag, de BMI, vetmassa, voedselattitudes en gewichtstoename. Ten slotte variëren de onderzoeksgroepen van baby’s, tieners, adolescenten, volwassenen, ouderen, vrouwen, obesitaspatiënten, vrouwelijke obesitaspatiënten et cetera en zijn de onderzoeken in verschillende landen ter wereld uitgevoerd. Hierdoor zijn de onderzoeksresultaten moeilijk met elkaar te vergelijken, komen er tegenstrijdige resultaten uit verschillende onderzoeken en is kennelijk consensus over een universeel model afwezig.

Desalniettemin zijn uit de genoemde onderzoeken een aantal algemene conclusies te trekken. Conscientiousness, oftewel het vermogen tot doelgericht gedrag en zelfdiscipline blijkt de meest robuuste karaktertrek te zijn die gerelateerd is aan aspecten van overgewicht. In de onderzoeken bleek conscientiousness negatief gecorreleerd te zijn met de BMI, emotioneel eetgedrag, extern getriggerd eetgedrag, ongeremd eten, hongerervaring, een voorkeur voor zoete drankjes en calorische inname tijdens het experiment van Guerierri et al (2009). Deze aspecten zijn allemaal bevorderend voor ongezonde eetpatronen en overgewicht. Verder had conscientiousness positieve correlaties met pogingen om voedselinname te beperken, cognitieve controle van eten, het gezondheidsbewuste dieet en het eten van groente en fruit. Er is maar één onderzoek waar conscientiousness positief correleerde met BMI wat werd toegeschreven aan de atypische testgroep, namelijk vrouwelijke obesitaspatiënten die hiervoor hulp hebben gezocht (Provencher et al. (2008). Een hoge score op conscientiousness is blijkbaar een voorspellende factor voor een gezonde levensstijl en gewicht.

Ook bleek neuroticism, oftewel de neiging om negatieve emoties te ervaren, een stabiele factor voor overgewicht. Neuroticism correleerde positief met de BMI, obesitas, 18

(19)

emotioneel eten, extern getriggerd eten, een voorkeur voor zoet voedsel, ongeremd eten, hongerervaring, een gemakzuchtig dieet, ongezond eten, kieskeurigheid, afkeer voor nieuw voedsel en een voorkeur voor zoete drankjes. Neuroticism correleerde negatief met beperkt eten, een mediterraan dieet en het eten van groente en fruit. Doordat mensen die hoog scoren op neuroticism vaak negatieve emoties, stress en depressie ervaren zijn zij eerder geneigd om ongezonde eetpatronen te volgen. Deze ongezonde eetpatronen kunnen overgewicht en obesitas veroorzaken.

Een derde karaktertrek die nog opmerkelijke resultaten levert is extraversion. Deze karaktertrek correleerde positief met obesitas, gewichtstoename na 2 jaar, beperkt eten, een mediterraan dieet, het eten van groente en fruit en gewichtstoename van baby’s tot 3 maanden. Extraversion correleerde negatief met ongeremd eten, honger ervaring en overgewicht. Deze karaktertrek correleert dus positief met zowel aspecten die overgewicht bevorderen (obesitas, gewichtstoename over twee jaar, gewichtstoename van baby’s tot 3 maanden) als aspecten die overgewicht tegengaan (beperkt eten, een mediterraan dieet, het eten van groente en fruit). Verder correleert extraversion negatief met aspecten die overgewicht bevorderend zijn. De relatie van deze karaktertrek met gewicht is dus niet duidelijk. Toch lijkt extraversion meer gecorreleerd te zijn met een gezonde levensstijl, vooral bij jongeren en ouderen.

Verder hebben openness to experience en agreeableness nog een aantal correlaties maar deze zijn allemaal erg zwak, niet significant of spreken andere onderzoeken tegen en om deze reden worden deze karaktertrekken vaak niet meegenomen als significante factoren in relatie tot overgewicht.

Daarnaast zijn de resultaten voor kinderen lastig door te trekken naar hun latere jaren omdat er geen longitudinale onderzoeken zijn gedaan en de afkeer tegen groente en fruit op basis van smaakervaring wellicht verandert. Toch is dit een veelbelovend veld omdat meer onderzoek wellicht op een vroege leeftijd al kan voorspellen welke kinderen gevoelig zijn om eetstoornissen en overgewicht te ontwikkelen. Tot slot zijn er veel onderzoeken over de neurale netwerken van voedselregulatie die op elkaar inhaken maar een overkoepelend model die persoonlijkheid incorporeert in dit mechanisme ontbreekt nog. De relatie relatie tussen persoonlijkheid en overgewicht en de onderliggende neurale netwerken vormen dus een wetenschappelijk en maatschappelijk interessant veld van onderzoek waar nog vele mogelijkheden liggen tot verbeteringen, duidelijkheid en een overkoepelend model van neurale netwerken en hersenactiviteit.

(20)

Literatuur

Berthoud, H. R. (2002) Multiple neural systems controlling food intake and body weight. Neuroscience & Biobehavioral Reviews, Vol. 26, p393-428

Burton, P. et al. (2011) Association between infant correlates of impulsivity--surgency

(extraversion)--and early infant growth. Appetite, Vol. 57, p504-9

Davis, C. (2009) Psychobiological traits in the risk profile for overeating and weight gain. International Journal of Obesitas, Vol. 33, p49-53.

Elfhag, K. & Erlanson-Albertsson, C. (2006). Sweet and fat taste preference in obesity have

different associations with personality and eating behavior. Physiology & Behavior, Vol. 88.

p61-66

Elfhag, K. & Morey, L.C. (2008). Personality traits and eating behavior in the obese: poor

self-control in emotional and external eating but personality assets in restrained eating.

Eating Behavior, Vol. 9, p285-93.

Francis, H. M. & Stevenson, R. J. (2011) Higher Reported Saturated Fat and Refined Sugar

Intake Is Associated With Reduced Hippocampal-Dependent Memory and Sensitivity to Interoceptive Signals. Behavorial Neuroscience, Vol. 125, p943-955

Gautier, J. F. et al. (2000) Differential brain responses to satiation in obese and lean men. Diabetes, Vol. 49, p838-846

Gibson, E.L. (2006) Emotional influences on food choice: sensory, physiological and

psychological pathways. Physiology & Behavior, Vol. 89 p53-61

Guerrieri, R. et al. (2009) Inducing impulsivity leads high and low restrained eaters into

overeating, whereas current dieters stick to their diet. Appetite, Vol.53 p93-100

Jo, Y. H. et al. (2005). Integration of endocannabinoid and leptin signaling in an

appetite-related neural circuit. Neuron, Vol. 48, p1055-1066.

Killgore, W. D. et al. (2003). Cortical and limbic activation during viewing of high-versus

low-calorie foods. Neuroimage, Vol. 19, p1381-1394

Magee, C. A. & Heaven, P. C. L. (2011) Big-Five personality factors, obesity and 2-year

weight gain in Australian adults. Journal of Research in Personality, Vol. 45, p332-335

MacNicol, S. A. M., Murray, S. M. & Elizabeth, J. A. (2003). Relationships between

personality, attitudes and dietary behaviour in a group of Scottish adolescents. Personality

and Individual Differences, Vol. 35, p1753-1764

Mottus, R. et al. (2011) The associations between personality, diet and body mass index in

older people. Health Psychology, Vol. 32, p353-360

O’Neill, B. et al. (2012) The relationship between fat mass, eating behaviour and

obesity-related psychological traits in overweight and obese individuals. Appetite, Vol. 59, p656-661

(21)

Provencher, V. et al. (2008) Personality traits in overweight and obese women: associations

with BMI and eating behaviors. Eating Behavior, Vol. 9, p294-302.

Sandström, A. et al. (2010). Cognitive deficits in relation to personality type and

hypothalamic-pituitary-adrenal (HPA) axis dysfunction in women with stress-related exhaustion. Scandinavian Journal of Psychology, Vol. 52, p71-82

Vollrath, M. E., Hampson, S. E. & Júlíusson, P. B. (2012) Children and eating. Personality

and gender are associated with obesogenic food consumption and overweight in 6- to 12-year-olds. Appetite, Vol. 58, p1113-1117

Tabel 1 Elfhag 2006 Vollrath 2012 MacNicol 2003 Burton 2011 Elfhag 2008 Openness 0 - X X - Conscientiousness - - X X - Extraversion 0 + X + - Agreeableness 0 - X X 0 Neuroticism + + + X + Gibson 2006 Guerrieri 2009 Mottus 2011 Provencher 2008 Magee 2011 Openness X X - 0 - Conscientiousness - - - + - Extraversion X X 0 0 0 Agreeableness X X - 0 - Neuroticism + X + 0 +

- = Negatieve correlatie met overgewicht + = Positieve correlatie met overgewicht 0 = Geen correlatie

X= Niet onderzocht

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

A research project journey to explore HIV/AIDS intervention management among construction firms was used to demonstrate the use and appropriateness of sequential mixed

Probability (p) values obtained through the analysis of variance to show the effect that yeast strain, lactic acid bacteria (LAB) strain and malolactic fermentation (MLF)

Aantal elektrisch verwarmde sociale woningen De enige cijfergegevens waarover de Vlaamse Huisvestingsmaatschappij (VHM) beschikt, zijn afkomstig van een enquête uitgevoerd in 1981

Aantal neurone in de ‘hidden’ layers 3. Transfert-functies van ‘hidden’

7 , MIPs of reconstructed data of the right breast of healthy volunteer 2 using 1064-nm light with two different illumination schemes (illumination ratio bottom/side 67/33 and

Met een netwerk van twee neuronen hebben we fasevlak analyse gedaan, en gekeken of er verschil te zien was tussen het geval dat de delay gelijk was aan 0, en het geval dat de delay

Having product users participate in the product development by playing the PUG resulted in an effective and efficient design process: The results gave designers detailed insight

Voor een deel is dat laatste trouwens niet eens goed mogelijk. De tijd die binnen scholen c.q. netwerken beschikbaar is voor werken aan de vernieuwingen, is per definitie