• No results found

Groei en slachtrijpheid alternatieve vleeskalveren niet beter bij energierijker rantsoen

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Groei en slachtrijpheid alternatieve vleeskalveren niet beter bij energierijker rantsoen"

Copied!
2
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Groei en slachtrijpheid alternatieve vleeskalveren

niet beter bij energierijker rantsoen

F.C. van der- Schans (PR)

Verhogen van het energiegehalte van het rantsoen tot boven 1080 VEVI per kg droge stof had geen positief effect op de groei en slachtrijpheid van alternatieve vleeskal-veren. Met energierijkere rantsoenen daalde de droge-stofopname en verslechterde de voederconversie en slachtkwaliteit. Daarom wordt voor alternatieve vleeskalve-ren een rantsoen met ongeveer 1080 VEVI per kg droge stof geadviseerd. Dit bete-kent dat in rantsoenen met snijmais en circa 70% krachtvoer op droge-stofbasis, krachtvoer met ongeveer 1050 VEVI per kg voldoet.

Voor de produktie van alternatief kalfsvlees moe-ten kalveren op een leeftijd van 7 tot 8 maanden slachtrijp zijn met een vetbedekking van 2O tot 3O. Zwartbonte stierkalveren zijn ondanks een hoge groei dan niet altijd

giegehaltes van de rantsoenen waren 1080 en 1160 VEVI per kg droge stof.

De rantsoenen in proef 2 bestonden eveneens uit krachtvoer en snijmais en hadden energiege-slachtrijp. De groei en

slachtrijpheid (vetbedek-king) van alternatieve vlees-kalveren zijn afhankelijk van de energie-opname. Verho-ging van de energie-opna-me kan een positief effect op de groei en de slachtrijp-heid hebben. Het PR heeft in verschillende onderzoeken getracht de energie-opname te verhogen door rantsoenen met een hoger energiegehalte te voeren.

Twee proeven op de Wai-boerhoeve

Proef is uitgevoerd met zwartbonte stierkalveren op een leeftijd van 11 tot 32 weken. Het

rantsoen bestond uit 70% krachtvoer en 30% snijmais op droge-stofbasis, zie tabel 1. De

ener-haltes van 1095 en 1165 VEVI per kg droge stof. Naast zwartbonte stierkalveren zijn in proef 2 ook kruisling vaarskalveren in-gezet. De kalveren waren tijdens de proef 15 tot 32 weken oud.

Lagere droge-stofop-name bij een energierij-ker rantsoen

In beide proeven was gedurende vrijwel de ge-hele proefperiode de droge-stofopname van het energierijkere rantsoen lager, zie figuur 1. In proef 2 was het verschil in de gemiddelde droge-stofop-name significant en bedroeg 0,4 kg droge stof per dag, zie tabel 2. Door dit verschil in droge-stofopname was de energie-opname niet verschillend tussen de rantsoenen met een hoog en een laag energiegehalte.

Tabel 1 Samenstelling en voedenwaarde verschillende rantsoenen

Energiegehalte

Proef 1 Proef 2

Laag Hoog Laag Hoog

Rantsoen (VEVl/kg ds) 1080 1160 1095 1165

Krachtvoer (VEVl/kg) 1020 1120 1040 1125

Aandeel krachtvoer (%) 70 70 72,5 72,5

(2)

Tabel 2 Groei en voeropname resultaten bij verschillende rantsoenen

Energiegehalte

Droge-stofopname (kg/dag) Energie-opname (kVEVl/dag) Groei (g/dag)

Voederconversie (kVEVl/kg groei)

Proef 1 Proef 2

Laag Hoog Laag Hoog

6,O 5,8 5,4 5,0*

6,5 677 6,O 598

1500 1470 1290 1260

493 4,6* 4,6 437

* Significant verschillend

Het energiegehalte van het rantsoen had geen duidelijk effect op de groei. Er was in beide proe-ven slechts een trend naar een lagere groei bij een energierijker rantsoen. De iets hogere ener-gie-opname en iets lagere groei resulteerde in de eerste proef in een ongunstigere voederconver-sie bij het voeren van een energierijker rantsoen. Slachtresultaten niet beter bij energierijker rantsoen

Het energiegehalte van het rantsoen had nauwe-lijks effect op de slachtresultaten. Er waren slechts tendensen naar een 4 tot 7 kg lager

eind-Figuur 1 Droge-stofopname van alternatieve vlees-kalveren bij rantsoenen met een verschil-lend energiegehalte Kg dsldag 8 75 Energiegehalte - 1 0 8 0 ---1160 ,og5 ,-- --.1165 3 ,*,,,11,,111111111~ 14151617181920212223242526272829303132 Week

Tabel 3 Slachtresultaten bij verschillende rantsoenen

gewicht en 1 tot 3 kg lager karkasgewicht bij het voeren van rantsoenen met hogere energiege-haltes, zie tabel 3.

Het aanhoudingspercentage werd niet bernvloed door het energiegehalte van het rantsoen. Ook had het energiegehalte van het rantsoen geen duidelijk effect op de bevleesdheid van de kalve-ren. De kalveren die een energierijker rantsoen kregen hadden echter wel een slechtere vetbe-dekking. In proef 2 was dit verschil zelfs wezen-lijk hoewel het slechts een halve subklasse be-droeg. Dit verschil kan veroorzaakt zijn doordat de kalveren op het energierijkere rantsoen in de periode van 24 - 32 weken, dus relatief kort voor afleveren, een lagere energie-opname en groei hadden.

Energiegehalte krachtvoer ongeveer 1050 VEVI per kg

Uit beide proeven blijkt dat een energierijker rantsoen geen positief effect heeft op de groei en slachtrijpheid. In totaliteit hadden de rantsoenen met de hogere energiegehaltes zelfs een nega-tief effect op de droge-stofopname, voedercon-versie en vetbedekking. Daarom wordt een ener-giegehalte van het rantsoen van ongeveer 1080 VEVI per kg droge stof geadviseerd. Uitgaande van rantsoenen met circa 70% krachtvoer kan met krachtvoer met 1050 VEVI per kg worden volstaan. Krachtvoer met een hoger VEVI-gehal-te maakt het rantsoen onnodig duur.

Proef 1 Proef 2

Energiegehalte Laag Hoog Laag Hoog

Eindgewicht (kg) 334 327 299 295

Karkasgewicht (kg) 182 181 171 168

Aanhouding (%) 54,5 55,2 57,l 57,2

Bevleesdheid (EUROP) Of oo/o+ 0+ 0+

Vetbedekking (EUROP) 2o/2+ 20 2+/3- 2+ l

* Significant verschillend

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De waterbalans voor deelgebied Bergermeer is door HHNK opgesteld voor de periode 2000-2010, maar het jaar 2010 is niet opgenomen in tabel 10, omdat de belasting van

een hypothetisch systeem van doorleefde waarden vertrekt. Er zul- len drie soorten criteria zijn: a) criteria van preferentie, b) criteria van coherentie, c) criteria van

Gemiddelde drift (% verspoten hoeveelheid spuitvloeistof per oppervlakte-eenheid) naar de lucht op verschillende hoogtes op 10 m afstand vanaf de spuitdop bij bespuitingen met

wat jongere vrouwen zijn wat m e e r betrokken bij het melken en/of hooien maar werken per week niet zo'n groot aantal uren. De wat oudere vrou- wen daarentegen werken gemiddeld

In eerste aanleg bleken er dus 556 bedrijven geschikt te zijn voor het rentabiliteits- en financieringsonderzoek van de boomkwekerij in bovengenoemde gemeenten (tabel 1) en op

De resultaten van deze studie zijn voor de onderzoekers dermate interessant dat gekeken gaat worden naar de mogelijkheden om bij de vakgroep Humane Biologie van de

• we zorgen voor moeder en kind tijdens de arbeid, bevalling en na de geboorte • we volgen risicovolle zwangerschappen en problemen op tijdens de zwangerschap.. of kort na

Staatssecretaris Sharon Dijksma en de Tweede Kamer willen dat Wageningen UR nader onderzoek gaat doen naar de ammoniakemissies in de landbouw.. Aanleiding is de afstudeerscriptie