• No results found

Milieucondities van aquatische beheertypen

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Milieucondities van aquatische beheertypen"

Copied!
147
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)Alterra is onderdeel van de internationale kennisorganisatie Wageningen UR (University & Research centre). De missie is ‘To explore the potential of nature to improve the quality of life’. Binnen Wageningen UR bundelen negen gespecialiseerde en meer toegepaste onderzoeksinstituten, Wageningen University en hogeschool Van Hall Larenstein hun krachten om bij te dragen aan de oplossing van belangrijke vragen in het domein van gezonde voeding en leefomgeving. Met ongeveer 40 vestigingen (in Nederland, Brazilië en China), 6.500 medewerkers en 10.000 studenten behoort Wageningen UR wereldwijd tot de vooraanstaande kennisinstellingen binnen haar domein. De integrale benadering van de vraagstukken en de samenwerking tussen natuurwetenschappelijke, technologische en maatschappijwetenschappelijke disciplines vormen het hart van de Wageningen Aanpak.. Milieucondities van aquatische beheertypen. Alterra Wageningen UR is hèt kennisinstituut voor de groene leefomgeving en bundelt een grote hoeveelheid expertise op het gebied van de groene ruimte en het duurzaam maatschappelijk gebruik ervan: kennis van water, natuur, bos, milieu, bodem, landschap, klimaat, landgebruik, recreatie etc. Alterra-rapport 2090 ISSN 1566-7197. Meer informatie: www.alterra.wur.nl. R. Loeb en P.F.M. Verdonschot.

(2)

(3) Milieucondities van aquatische beheertypen.

(4) In opdracht van het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, Beleidsondersteunend Onderzoek Ecologische Hoofdstructuur, thema EHS en Natura 2000 (BO-11-006.03-006-ALT-1)..

(5) Milieucondities van aquatische beheertypen. R. Loeb en P.F.M. Verdonschot. Alterra-rapport 2090 Alterra Wageningen UR Wageningen, 2010.

(6) Referaat. Loeb, R. en P.F.M. Verdonschot, 2010. Milieucondities van aquatische beheertypen. Wageningen, Alterra, Alterra-rapport 2090. 142 blz.; 1 fig.; 350 tab.; 56 ref.. Voor de beheertypen van Index-NL is invulling gegeven aan de kwaliteitsaspecten van de aquatische typen. De kwaliteit in de IndexNL typen wordt afgemeten aan de (1) biotische natuur, (2) milieucondities, (3) ruimtelijke samenhang, (4) structuur en beheer, en (5) natuurlijke processen. In deze eerste fase is gewerkt aan de milieucondities. De milieucondities zijn afgeleid uit verschillende bronnen cq. eerder beschreven typologieën, vooral het Aquatisch Supplement en de Kaderrichtlijn Water. In dit rapport is extra aandacht gegeven aan de Kaderrichtlijn Water omdat de beheertypen hier bij voorkeur goed op aan sluiten. Uiteindelijk is per beheertype een overzicht gegeven van de abiotische condities voor de kwaliteitsklassen ‘goed’, ‘matig’ en ‘slecht’. Waar nodig zijn de beheertypen onderverdeeld in subtypen, om homogenere condities te kunnen omschrijven. Voor het opstellen van de condities is waar mogelijk aangesloten bij de getoetste waarden van de Kaderrichtlijn Water. Voor verschillende beheertypen zijn verschillende parameters gebruikt bij het beschrijven van de kwaliteitsklasse, omdat het afhankelijk is van het systeem welke parameters in praktijk sturend zijn.. Trefwoorden: beheertype, Index-NL, aquatisch supplement, kaderrichtlijn water, milieuconditie, kwaliteitsklasse. ISSN 1566-7197. Dit rapport is gratis te downloaden van www.alterra.wur.nl (ga naar ‘Alterra-rapporten’). Alterra Wageningen UR verstrekt geen gedrukte exemplaren van rapporten. Gedrukte exemplaren zijn verkrijgbaar via een externe leverancier. Kijk hiervoor op www.boomblad.nl/rapportenservice.. © 2010 Alterra Wageningen UR, Postbus 47; 6700 AA Wageningen; Nederland Telefoon 0317 48 07 00; fax 0317 41 90 00; e-mail info.alterra@wur.nl Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze ook zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van Alterra Wageningen UR. Alterra aanvaardt geen aansprakelijkheid voor eventuele schade voortvloeiend uit het gebruik van de resultaten van dit onderzoek of de toepassing van de adviezen.. Alterra-rapport 2090 Wageningen, december 2010.

(7) Inhoud. Woord vooraf. 7 . Samenvatting. 9 . 1 . Inleiding en aanpak. 11 . 2 . Milieucondities aquatische beheertypen 2.1  Aansluiting kwaliteitsklassen condities beheertypen op kwaliteitsklassen KRW 2.2  Hoe werkt de beoordeling volgens de KRW-methode? 2.3  Nutriëntengrenzen in de KRW 2.4  Afleiding nutriëntengrenzen voor de kunstmatige en sterk veranderde wateren 2.5  Grenzen van overige parameters in de KRW 2.6  Nutriënten en overige parameters in het Aquatisch Supplement 2.7  Opmerkingen bij het gebruik van chemische kwaliteitselementen voor kwaliteitsklassen van Index-NL. 13  13  14  15  17  17  17 . Overzicht van abiotische condities 3.1  Beheertype Rivier 3.2  Beheertype Beek en Bron 3.3  Beheertype Kranswierwater 3.4  Beheertype Zoete plas 3.5  Beheertype Brak water 3.6  Beheertype Afgesloten zeearm 3.7  Beheertype Zwakgebufferd ven 3.8  Beheertype Zuur ven of hoogveenven 3.9  Beheertype Vochtige duinvallei. 21  21  22  24  24  25  26  26  27  27 . 3 . 18 . 29 . Literatuur Bijlage 1. Rivier. 29 . Bijlage 2. Beek en Bron. 48 . Bijalge 3. Kranswierwater. 74 . Bijlage 4. Zoete plas. 82 . Bijlage 5. Brak water. 108 . Bijlage 6. Afgesloten zeearm. 117 . Bijlage 7. Zwakgebufferd ven. 123 . Bijlage 8. Zuur ven of hoogveenven. 129 . Bijlage 9. Vochtige duinvallei. 135 .

(8)

(9) Woord vooraf. De Index Natuur en Landschap (Index-NL) is gezamenlijk ontwikkeld door Staatsbosbeheer, Natuurmonumenten, De Landschappen, de Unie van Bosgroepen en de Federatie Particulier Grondbezit. Inmiddels heeft ook de dienst vastgoed van het ministerie van Defensie aangegeven de Index-NL te gaan gebruiken. De Index-NL is een set van eenduidige productbeschrijvingen op basis waarvan opdrachtgevers en beheerders het beheer van terreinen kunnen sturen, plannen en verantwoorden. Zij bestaat uit beschrijvingen van achttien natuurtypen, 58 onderliggende beheertypen voor zowel natuur als landschap, type archeologische waarden en vijf recreatietypen. De aquatische beheertypen zijn tot op heden nog nauwelijks uitgewerkt. Dit rapport geeft een aanzet tot invulling van de milieucondities van deze aquatische typen.. Alterra-rapport 2090. 7.

(10) 8. Alterra-rapport 2090.

(11) Samenvatting. Voor de beheertypen van Index-NL is invulling gegeven aan de kwaliteitsaspecten van de aquatische typen. De kwaliteit in de Index NL-typen wordt afgemeten aan de (1) biotische natuur, (2) milieucondities, (3) ruimtelijke samenhang, (4) structuur en beheer en (5) natuurlijke processen. Omdat de biotische natuur oftewel de soorten nog moeten worden ingevuld, wordt in deze fase hieraan niet gewerkt. Ook aan de aspecten van ruimtelijke samenhang, structuur en beheer en natuurlijke processen wordt nog niet gewerkt. In deze eerste fase is gewerkt aan de milieucondities. De milieucondities zijn afgeleid uit verschillende bronnen cq. eerder beschreven typologieën, vooral het Aquatisch Supplement en de Kaderrichtlijn Water. In dit rapport is extra aandacht gegeven aan de Kaderrichtlijn Water, omdat de beheertypen hier bij voorkeur goed op aansluiten. Bij de afleiding van de milieucondities is aandacht gegeven aan de tot stand koming van eerder geponeerde normen en grenswaarden en aan allerlei processen die van invloed zijn op de milieucondities, zoals seizoen, waterbodem en andere sturende factoren. Uiteindelijke is per beheertype een overzicht gegeven van de abiotische condities voor de kwaliteitsklassen ‘goed’, ‘matig’ en ‘slecht’. Waar nodig zijn de beheertypen onderverdeeld in subtypen om homogenere condities te kunnen omschrijven. Voor het opstellen van de condities is waar mogelijk aangesloten bij de getoetste waarden van de Kaderrichtlijn Water. Deze waarden zijn beargumenteerd en zijn geverifieerd aan de hand van het Aquatisch Supplement bij het Handboek Natuurdoeltypen en andere beschikbare literatuur. Ook is aangegeven waar kennisleemtes liggen en waar de beperkingen liggen bij het gebruik van de waarden binnen een type. Voor verschillende beheertypen zijn verschillende parameters gebruikt bij het beschrijven van de kwaliteitsklasse, omdat het afhankelijk is van het systeem welke parameters in praktijk sturend zijn.. Alterra-rapport 2090. 9.

(12) 10. Alterra-rapport 2090.

(13) 1. Inleiding en aanpak. Voor de beheertypen van Index-NL is gevraagd een wetenschappelijk onderbouwde invulling aan kwaliteit te geven voor de aquatische typen. De kwaliteit in de Index- NL-typen wordt afgemeten aan: 1. biotische natuur, gebaseerd op drie soortgroepen 2. milieucondities (bijvoorbeeld pH en nutriënten, chloride, chlorofyl-a, doorzicht, alkaliniteit) 3. ruimtelijke samenhang 4. structuur en beheer 5. natuurlijke processen Omdat de biotische natuur oftewel de soorten nog moeten worden ingevuld, wordt in deze fase hieraan niet gewerkt. Ook aan de aspecten van ruimtelijke samenhang, structuur en beheer en natuurlijke processen wordt nog niet gewerkt. In deze eerste fase is gewerkt aan de milieucondities. De milieucondities zijn afgeleid uit verschillende bronnen cq. eerder beschreven typologieën. Aan de beheertypen zijn reeds Aquartisch Supplement typen (AS-typen) en KaderRichtlijn Water typen (KRW-typen) toegekend. Uitgangspunt is dat de genoemde typen in hun geheel onder het beheertype vallen, tenzij er uit de beschrijving van de beheertypen (document Index Natuur en Landschap onderdeel Natuurbeheer Versie 0.2 14 november 2008) blijkt dat niet de gehele AS- of KRW-typen bedoeld worden. De gegevens beschreven voor AS-typen en KRW-typen worden in een database opgenomen waarin ook wordt aangegeven welke gegevens afkomstig zijn uit expert-judgement en over welke gegevens er kennisleemtes bestaan. De volgende stappen zijn bij het verzamelen en ordenen van gegevens gevolgd: 1. Nagaan of het gehele AS- of KRW-type in het betreffende beheertype valt. Zo niet, dan wordt aangegeven welk deel van het desbetreffende type buiten het beheertype valt. Ook kan het zijn dat het beheertype breder is dan de eraan gekoppelde KRW- of AS-typen. Ook dit wordt aangegeven. 2. Per beheertype worden voor de milieucondities relevante meetbare parameters verzameld. Er wordt hierbij gedocumenteerd uit welke bronnen deze relevante parameters komen. De parameters zijn afkomstig van: a. AS-typologie. Er wordt ook gezocht naar achtergronddocumenten (met meetwaarden) die als basis hebben gediend voor het opstellen van het AS. Of deze achtergronddocumenten aanwezig zijn, zal afhangen van het betreffende AS-boekje. b. KRW-typologie. Ook hier wordt naar ondersteunend achtergrondmateriaal gezocht. 3. Waar mogelijk worden kwaliteitsklassen (goed-matig-slecht) toegekend. Daarnaast worden discrepanties die ontstaan bij het samenvoegen van meerdere typen uit één typologie tot één beheertype aangegeven met betrekking tot toename van de breedte van kwaliteitsklassen.. Alterra-rapport 2090. 11.

(14) 12. Alterra-rapport 2090.

(15) 2. Milieucondities aquatische beheertypen. 2.1. Aansluiting kwaliteitsklassen condities beheertypen op kwaliteitsklassen KRW. Binnen enkele jaren moeten wateren in Europa een goede ecologische kwaliteit hebben. Om deze kwaliteit te kunnen meten, zijn maatlatten opgesteld waarmee wateren in kwaliteitsklassen kunnen worden ingedeeld (Evers en Knoben, 2007; Van der Molen en Pot, 2007) (zie onder). Ook de Index Natuur en Landschap werkt voor de aquatische typen met kwaliteitsklassen. Voor de milieucondities van de aquatische beheertypen is zo goed mogelijk aangesloten op de bestaande kwaliteitsklassen van de Kaderrichtlijn Water. Deze keuze is om twee redenen gemaakt: 1. Het is niet wenselijk dat eenzelfde water op grond van beoordeling van dezelfde parameters (in de KRW verwerkt in de maatlat voor algemene fysisch-chemische kwaliteitselementen en in de uitwerking van de beheertypen verwerkt in de kwaliteitsbepaling van standplaatsfactoren) in verschillende kwaliteitsklassen wordt ingedeeld. 2. De maatlatten voor de KRW zijn opgesteld aan de hand van meetwaarden van fysisch-chemische kwaliteitsparameters en bijbehorende biologische kwaliteit en zijn reeds geijkt (zie § 2.3). Andere beschikbare kwaliteitsnormen, zoals die in het Aquatisch Supplement (AS) (Aarts, 2000; Arts, 2000; Higler, 2000; Jaarsma en Verdonschot, 2000a, b; Nijboer, 2000; Nijboer et al., 2000; Van Beers en Verdonschot, 2000; Van der Molen, 2000; Verdonschot, 2000a, b; Verdonschot en Janssen, 2000), zijn vaak deels gebaseerd op expert judgement (afhankelijk van het AS-deel). Daarnaast is in bronnen zoals het Aquatisch Supplement alleen een norm opgenomen voor een goede toestand en niet voor een matige of slechte toestand. Bij het overnemen van de kwaliteitsklassen uit de KRW zijn de klassen ZGET/MEP en GET/GEP (zie § 2.2) overgenomen als de kwaliteitsklasse Goed voor het beheertype. De klasse Matig in de KRW is overgenomen als de klasse Matig en de klassen Ontoereikend en Slecht zijn overgenomen als de klasse Slecht voor de beheertypen. Bij het gebruik van de kwaliteitsklassen van de KRW voor de kwaliteitsbepaling van de beheertypen zijn een aantal interpretatieslagen nodig. De typologie van de KRW komt niet overeen met de typologie van de Index-NL. Vaak zijn de beheertypen breder gedefinieerd dan de KRW-typen. Onder bijvoorbeeld de beheertypen Zoete Plas en Bron en Beek vallen dertien tot zeventien KRW-typen. Een aantal van deze typen valt ook slechts gedeeltelijk samen met het beheertype. Er moet dus beoordeeld worden hoe de kwaliteitsklassen van de verschillende typen vertaald kunnen worden tot nieuwe kwaliteitsklassen van beheertypen. Omdat de beheertypen niet één-op-één aansluiten op de KRW-typologie is ook een aantal andere bronnen geraadpleegd voor het bepalen van de kwaliteitsgrenzen. Dit zijn: de Aquatisch Supplementen bij het Handboek Natuurdoeltypen, de relevante Profielendocumenten van de habitattypen van Natura 2000 (ministerie van LNV, 2008) die onder het beheertype vallen, kritische N-depositiewaarden (Van Dobben en Van Hinsberg, 2008) en literatuur waarin voor het beheertype, KRW-type of habitattype metingen naar milieucondities zijn verricht. Bij elk beheertype is beoordeeld welke parameters relevant of sturend zijn voor de kwaliteit van het beheertype. Er is daarom niet alleen gebruik gemaakt van de parameters die omschreven zijn in de maatlatten voor algemene fysisch-chemische kwaliteitselementen, maar ook van parameters die omschreven zijn in de afbakening van het KRW-type, of parameters die niet omschreven zijn in de uitwerking van de referenties en maatlatten van de KRW, maar wel worden gebruikt in het Aquatisch Supplement of andere bronnen. Van deze. Alterra-rapport 2090. 13.

(16) parameters zijn meestal geen kwaliteitsgrenzen beschikbaar voor de klassen matig en slecht in de oorspronkelijke literatuur.. 2.2. Hoe werkt de beoordeling volgens de KRW-methode?. In de KRW-typologie is onderscheid gemaakt tussen natuurlijke wateren, kunstmatige wateren en sterk veranderde wateren. Natuurlijke wateren zijn bijvoorbeeld meren, rivieren (waar ook beken onder vallen) en kustwateren. Kunstmatige wateren zijn door menselijke activiteiten ontstaan. Voorbeelden hiervan zijn sloten en kanalen. Een waterlichaam wordt beschouwd als sterk veranderd als het fysisch wezenlijk en onomkeerbaar van aard veranderd is door menselijke activiteiten. De indeling van watertypen in de KRW is alleen gebaseerd op abiotische kenmerken. De verschillende typen meren worden bijvoorbeeld ingedeeld op grond van diepte, substraat en buffering. De ecologische toestand wordt in verschillende klassen ingedeeld: – ZGET: de Zeer Goede Ecologische Toestand (ZGET) komt overeen met het referentiebeeld voor het natuurlijke type. – GET: in de Goede Ecologische Toestand (GET) is er sprake van een geringe afwijking van de referentiesituatie door menselijke activiteiten. In 2015 moeten wateren in de klassen ZGET of GET vallen. – MET en lager: naast deze klassen worden ook de klassen Matig, Ontoereikend en Slecht onderscheiden. De ecologische toestand wordt beoordeeld aan de hand van biologische, hydromorfologische en algemeen fysisch-chemische kwaliteitselementen. Voor de verschillende kwaliteitselementen zijn maatlatten opgesteld die vaak weer uit deelmaatlatten bestaan. Scores van deze deelmaatlatten worden samengevoegd tot de Ecologische Kwaliteitsratio (EKR). De klassengrenzen tussen de klassen zijn lineair opgebouwd (tabel 1). Voor kunstmatige wateren gelden andere benamingen voor de hoogste klassen: de hoogst haalbare klasse is het Maximaal Ecologisch Potentieel (MEP) en de klasse eronder het Goed Ecologisch Potentieel (GEP). De kwaliteitsklassen van kunstmatige wateren zijn afgeleid van die van de meest vergelijkbare natuurlijke wateren. De maatlatten voor de meeste natuurlijke wateren zijn landelijk vastgelegd (Van der Molen en Pot, 2007). Voor de kunstmatige en sterk veranderde wateren kunnen de waterschappen zelf maatlatten opstellen. Voor een groot aantal kunstmatige wateren zijn wel landelijke beschrijvingen van het MEP en maatlatten opgesteld (Evers en Knoben, 2007).. Tabel 1 Klassenindeling bij de bepaling van de Ecologische Toestand in de KRW. Ecologische Toestand. Afkorting. Ecologische Kwaliteitsratio. Zeer Goede Ecologische Toestand. ZGET. 0,8-1. Goede Ecologische Toestand. GET. 0,6-0,8. Matig. MET. 0,4-0,6. Ontoereikend. OET. 0,2-0,4. Slecht. SET. 0-0,2. 14. Alterra-rapport 2090.

(17) De biologische kwaliteit is leidend in de beoordeling (figuur 1). Als de biologische kwaliteit aan de referentiecondities voldoet, maar de fysisch-chemische en/of de hydromorfolologische condities niet, kan de ecologische toestand van een waterlichaam nog steeds als goed worden beoordeeld. Als de biologische kwaliteit meer dan gering afwijken van de referentiecondities, dan wordt alleen de biologie in de beoordeling meegenomen.. 2.3. Nutriëntengrenzen in de KRW. De vaststelling van de nutriëntengrenzen binnen de KRW is voor verschillende wateren verschillen verlopen (Heinis en Evers, 2007a). Omdat veel van de KRW-normen over worden genomen in de kwaliteitsklassen van de beheertypen is het van belang te weten hoe deze KRW-normen tot stand zijn gekomen. Hiervan worden in § 2.3.1 tot en met 2.3.5 en § 2.4 en 2.5 een korte samenvatting gegeven.. Figuur 1 Vaststelling ecologische toestand volgens de Kaderrichtlijn Water (Van der Molen en Pot (red.), 2007).. 2.3.1. Stilstaande gebufferde wateren. Voor stilstaande gebufferde wateren (zowel zoet als brak) zijn de normen voor nutriënten afgeleid van het zomergemiddelde chlorofylconcentratie. Achterliggende gedachte hierbij is dat vooral de chlorofylconcentratie direct bepaald wordt door de nutriëntenconcentraties in het water. De macrofytensamenstelling is minder direct gerelateerd aan de nutriëntenconcentratie, omdat deze ook gestuurd wordt door het doorzicht. Het doorzicht wordt voornamelijk bepaald door algenbloei (dus de chlorofylconcentratie) en opwerveling van sediment. Voor een set van meer dan 200 meren is de relatie chl-a : P en chl-a : N bepaald voor de subset van heldere meren. Dit is apart uitgevoerd voor de verschillende KRW-typen voor stilstaande gebufferde wateren.. Alterra-rapport 2090. 15.

(18) De typen van ondiepe plassen (M5, M22 en M23) en de typen van diepe plassen (M21, M24 en M28) zijn beide geclusterd tot deze twee typen, omdat er anders te weinig data beschikbaar waren. De norm voor de GET is op het 90 percentiel van de vastgestelde chlorofyl-a-grens gesteld, wat wil zeggen dat de kans dat bij deze concentratie fosfor of stikstof 90% is dat de voor de GET gestelde norm voor chlorofyl-a gehaald wordt. Het achterliggende idee achter het vaststellen van de grenzen voor nutriënten is dat de nutriëntenconcentratie niet in de weg mag staan voor de realisatie van de Goede Ecologische Toestand. Met de interpolatie van de stikstof- en chlorofylconcentraties is rekening gehouden met een ‘inerte’ fractie stikstof (Van der Molen en Pot, 2007), die niet gelijk beschikbaar is. De norm van de ZGET is op eenzelfde wijze vastgesteld. Voor de grenzen tussen de klassen goed en matig, matig en ontoereikend en ontoereikend en slecht is de onderbouwing van de grenzen niet gedocumenteerd. De resultaten van de verkregen correlaties van chlorofyl met nutriënten waren voor alle watertypen behalve de brakke met fosfor sterker dan met stikstof, waaruit de conclusie is getrokken dat P de beperkende factor is in zoete, stilstaande, gebufferde wateren.. 2.3.2. Stilstaande zwakgebufferde en zure wateren (vennen). Voor deze ventypen zijn de grenzen van de nutriëntenconcentraties bepaald aan de hand van de scores voor diatomeeën, macrofauna en macrofyten. Voor de diepe typen (M17 en M18) waren niet voldoende gegevens voorhanden. Voor de andere (ondiepere) typen (M12, M13 en M26) zijn aan de hand van 164 waarnemingen klassengrenzen bepaald voor de verschillende typen. Hierbij is de grens tussen de verschillende klassen ZGET, GET en MET apart bepaald, waarbij ervan uitgegaan is dat de kans 90% moet zijn dat de specifieke kwaliteitsklasse gehaald wordt. De normen zijn vergeleken met de normen die genoemd worden in Arts et al. (2002) in de Toestand van het Nederlandse Ven. Als kanttekeningen bij de bepaling van de grenzen voor de KRW-typen van vennen geven de auteurs aan dat koolstof in vennen een belangrijke (vaak limiterende) rol speelt, dat het water niet de enige bron van voedingsstoffen is en dat er in Nederland nog maar weinig vennen zijn die in de klassen GET of ZGET vallen Dit maakt de analyse minder betrouwbaar. Een aanvullend probleem vormen de detectielimieten voor de metingen van de nutriënten. Omdat dit type oligotroof is liggen de waarden voor de (Z)GET vaak rond de detectielimiet.. 2.3.3. Kleine stromende wateren. In de kleine stromende wateren zijn de nutriëntengrenzen bepaald aan de hand van macrofaunagegevens, omdat deze het meest voorhanden waren. Hiertoe zijn de typen van kleine stromende wateren geclusterd in bron, bovenloop en middenloop/benedenloop/riviertje. In totaal zijn er meer dan duizend monsters gebruikt voor de bepaling van de klassengrenzen. Grenzen van de GET zijn gesteld op 10 en 90 percentiel. Voor de bronnen ontbraken gegevens voor stikstof. Voor de uiteindelijke vaststelling is ook de al vastgestelde ZGETnorm meegenomen en het feit dat nutriëntenconcentraties toenemen van de bron naar de monding.. 2.3.4. Grote stromende wateren. Omdat de Nederlandse grote stromende wateren alle sterk veranderd zijn, is besloten hiervoor de norm voor stikstof voor kustwateren lineair te extrapoleren (Van der Molen en Pot, 2007). Maximumconcentraties voor fosfor zijn afgeleid van de maximumconcentraties die voor kleine stromende wateren zijn berekend.. 16. Alterra-rapport 2090.

(19) 2.3.5. Kust- en overgangswateren. Nutriëntengrenzen voor kust- en overgangswateren zijn met een model berekend op grond van de relatie tussen nutriënten en fytoplanktonbiomassa en biomassa van de alg Phaeocystis. In tegenstelling tot de zoete en brakke typen worden de nutriëntenconcentraties uitgedrukt als winterconcentraties en als anorganische vorm (DIN en DIP). Voor doelconcentraties van P is een schatting gemaakt aan de hand van een natuurlijke N:Pverhouding. Deze waarden voor P zijn echter niet overgenomen in Van der Molen en Pot (2007).. 2.4. Afleiding nutriëntengrenzen voor de kunstmatige en sterk veranderde wateren. De nutriëntengrenzen voor kunstmatige en sterk veranderde wateren worden door de waterbeheerder afgeleid van de normen voor de meest gelijkende natuurlijke wateren (Heinis en Evers, 2007b). Bij de sterk veranderde wateren hangen deze af van het ingeschatte effect van onomkeerbare ingrepen op de nutriëntenconcentraties. Onomkeerbare ingrepen zijn bijvoorbeeld ingrepen die samenhangen met gebruiksfuncties, het ontbreken van peilfluctuaties, een hoge sedimentlast door het afdammen van een overgangswater en de afvoerveranderingen in beken als het gevolg van ontwatering van bovenstroomse natte gebieden. Ook mag er rekening gehouden worden met landgebruik en lozingen van rioolwaterzuiveringsinstallaties en overstorten. In de praktijk blijken voor sterk veranderde beektypen echter meestal de nutriëntennormen voor natuurlijke beken overgenomen te worden (zie de stroomgebiedsplannen). Bij het opstellen van afwijkende nutriëntennormen dient rekening te worden gehouden met afwenteling. Afwenteling betekent dat benedenstroomse wateren geen hinder mogen ondervinden van ruimer vastgestelde normen bovenstrooms. Bij de vaststelling van het MEP van sloten en kanalen kan bijvoorbeeld gebruik gemaakt worden van de ‘best sites’: locaties waar het type maar zeer weinig beïnvloeding kent, zoals in natuurgebieden. Voor sloten en kanalen in het stroomgebied Rijn-Oost, bijvoorbeeld, zijn de GEP-waarden afgeleid van de 50-percentielwaarden van de ‘best-sites’. Hierdoor liggen de normen voor kanalen en sloten hoger dan bij de natuurlijke meren waar ze vanaf zijn geleid. In de ‘omschrijving MEP en maatlatten voor sloten en kanalen voor de Kaderrichtlijn water’ (Stowa, 2007) zijn voor een groot aantal kunstmatige wateren default-maatlatten beschreven, die door waterbeheerders gebruikt kunnen worden bij het opstellen van normen. Hierin is rekening gehouden met de gebruiksfunctie van deze wateren.. 2.5. Grenzen van overige parameters in de KRW. Voor de afleiding van de andere fysisch-chemische kwaliteitsparameters dan nutriënten zijn verschillende bronnen gebruikt (Heinis et al., 2004). Voor alle KRW-typen is het Handboek natuurdoeltypen en het Aquatisch Supplement gebruikt. Ook is er gebruik gemaakt van de KRW studies (Elbersen et al., 2003; Verdonschot et al., 2003) en overige bronnen met metingen. Daarnaast zijn er expert-interviews gehouden met Jan Roelofs, Piet Verdonschot en Aat Barendregt.. 2.6. Nutriënten en overige parameters in het Aquatisch Supplement. Normen in het Aquatisch Supplement bij het Handboek Natuurdoeltypen zijn opgesteld aan de hand van achtergronddocumenten met meetgegevens en expertoordelen. Het verschilt per Aquatisch Supplementboekje sterk in hoeverre gebruik is gemaakt van meetwaarden.. Alterra-rapport 2090. 17.

(20) 2.7. Opmerkingen bij het gebruik van chemische kwaliteitselementen voor kwaliteitsklassen van Index-NL. 2.7.1. Waterbodem. Kwaliteitselementen, zoals nutriëntenconcentraties, worden doorgaans uitgedrukt als concentraties in het water. Wortelende waterplanten en helofyten nemen echter een groot deel van hun nutriënten op uit de bodem, terwijl drijvende planten zoals kroossoorten en algen hun voedingsstoffen uit het water opnemen. In een gradiënt van oligotroof naar eutroof treedt er doorgaans een verschuiving op van wortelende soorten met een verticale groeistrategie naar soorten met een horizontale groeistrategie en drijvende soorten (Roelofs en Bloemendaal, 1988). In eutrofe stilstaande wateren speelt ook algenbloei een belangrijke rol in de groei en soortenrijkdom van macrofyten. Dit betekent dat nutriëntenconcentraties in het water van eutrofe wateren een sturende rol spelen, maar in voedselarmere wateren ook de nutriënten in de bodem belangrijk zijn. In de meeste studies worden nutriëntenconcentraties in de bodem nog niet meegenomen, dus is het nog niet mogelijk om daar kwaliteitsgrenzen aan te koppelen.. 2.7.2. Nutriëntenlimitatie. In de KRW wordt de score voor het kwaliteitselement nutriënten voor een specifiek waterlichaam alleen bepaald door het limiterende nutriënt (Heinis en Evers, 2007a). In de KRW wordt er van uitgegaan dat het groeilimiterende nutriënt voor zoete wateren altijd P is. Dit lijkt echter een versimpeling van de praktijk te zijn (Loeb en Verdonschot, 2009). In Noord-Holland kan waarschijnlijk door aanvoer van fosfaatrijke kwel stikstoflimitatie ontstaan (De Klein, 2008). Ook kan er in andere wateren tijdelijk stikstoflimitatie ontstaan door snelle depletie van stikstof. Daarnaast zullen macrofyten door hun hogere relatieve behoefte aan N en de hogere beschikbaarheid van P in de waterbodem eerder door N gelimiteerd kunnen worden dan door algen (Loeb en Verdonschot, 2009). Ook koolstoflimitatie en siliciumlimitatie kunnen een rol spelen in wateren in Nederland.. 2.7.3. Seizoensfluctuaties. Chemische variabelen in het water zijn niet jaarrond stabiel. In het groeiseizoen zijn bijvoorbeeld concentraties van nitraat in het water doorgaans lager dan in de winter door opname door primaire producenten. Voor fosfor is dit minder het geval, omdat er nalevering van fosfor uit de bodem plaats vindt. Door consumptie van CO2 kan in de zomer de pH hoger en de alkaliniteit lager liggen. Verdamping en neerslag kunnen een concentrerend, respectievelijk verdunnend effect hebben op concentraties van allerlei stoffen in het water. Hogere temperaturen in de zomer zorgen voor een versnelde afbraak van organische stof, waardoor de redoxpotentiaal eerder laag kan worden dan in de winter, met als gevolg dat de concentraties van anaerobe afbraakproducten, zoals sulfide en ammonium, in de zomer hoger kunnen zijn. Verschillen in waterpeil kunnen er voor zorgen dat er op momenten met een laag peil grondwater wordt aangetrokken, terwijl er bij een hoger peil sprake kan zijn van een lagere kweldruk of een wegzijgingssituatie. Het maakt dus uit wanneer de kwaliteitselementen gemeten worden. In de KRW wordt echter alleen uitgegaan van metingen tussen 1 april en 30 september (zomerhalfjaar).. 2.7.4. Overige sturende variabelen. In de KRW is normstelling voor een beperkt aantal chemische variabelen opgenomen. Er zijn echter meer variabelen die sturend kunnen zijn. Een voorbeeld hiervan is waterstofsulfide, dat toxisch is voor veel planten.. 18. Alterra-rapport 2090.

(21) Vooral voor Krabbenscheer is hier veel onderzoek aan gedaan (Smolders et al., 2003; Smolders et al., 1996; Van der Welle et al., 2007). Waterstofsulfide ontstaat door reductie van sulfaat in ijzerarme milieus. In het beheertype Zoete plas, subtypen laagveenplas en plas op minerale bodem en beheertype Rivier, subtype uiterwaardplas, aangekoppelde strang, nevengeul zijn daarom ook maximale sulfaatconcentraties opgenomen. Chloride is een ion dat ook toxisch kan zijn voor planten. Hoewel het voor de meeste soorten geen probleem vormt in het zoete bereik (<300 mg/l), zijn sommige soorten wel gevoelig voor deze lage chlorideconcentraties (Van den Brink en Van der Velde, 1993; Ministerie van LNV, 2008). Bij beleid of beheer gericht op specifieke plantensoorten zou hier naar gekeken moeten worden. Voor stikstof en fosfor zijn in de KRW alleen de totaalwaarden opgenomen, terwijl het de anorganische vormen (nitraat, ammonium en fosfaat) zijn die opgenomen kunnen worden door planten. Als er veel opgeloste organische stof aanwezig is, kan dit een verkeerd beeld geven van de belasting, zeker in dystrofe wateren waarin de afbraak van organisch materiaal traag verloopt door de lage pH. Voor stikstof is het daarnaast van belang of het als nitraat of ammonium aanwezig is. Voor de meeste planten is nitraat de gemakkelijkst opneembare vorm, maar er zijn ook soorten die ammonium beter opnemen. Ammonium kan ook toxisch zijn voor planten onder zure omstandigheden. De verhouding ammonium : nitraat is dan een maat voor de toxiciteit (Lucassen et al., 2003; Van den Berg et al., 2005). Onder basische omstandigheden wordt ammonium deels omgezet in ammoniak, dat voor vissen en macrofauna giftig kan zijn. Sommige variabelen zijn niet direct maar wel indirect sturend voor de biologische kwaliteit van het beheertype. Een verhoogde stikstofdepositie in vennen beïnvloedt het ven niet alleen via verhoogde beschikbaarheid van stikstof, maar ook via verzuring. Kwel is geen direct sturende variabele, maar kan zorgen voor de aanvoer van calcium en ijzer, waardoor de beschikbaarheid van fosfaat afneemt. Aanvoer van sulfaatrijk water kan zorgen voor een verhoogde beschikbaarheid van fosfaat door competitie van sulfide met fosfaat om binding aan ijzeroxiden. Bicarbonaat is een direct sturende variabele als het gaat om koolstofbeschikbaarheid, maar aanvoer van bicarbonaatrijk water kan ook zorgen voor extra afbraak van organische stof en het vrijkomen van nutriënten. Het elektrisch geleidingsvermogen is ook geen sturende variabele op zich, maar is een eenvoudig te meten variabele die in zoete wateren aan kan geven dat er een te grote aanvoer van vervuild water plaatsvindt. Voor de groei van macrofyten op de bodem van een meer is de lichtintensiteit aan de bodem van groot belang. Algenbloei en opwerveling van sediment beperken de lichtintensiteit aan de bodem, waardoor de plantengroei op de bodem beperkt wordt. De meest gebruikte manier om lichtintensiteit te meten is een doorzichtmeting met een Secchischijf. Hiertoe wordt een schijf met zwarte en witte vlakken vanaf het wateroppervlak in het water gelaten, waarna wordt genoteerd tot op welke diepte de schijf nog zichtbaar is. Dit is een goede maat voor de vertroebeling van het water, maar niet direct van de lichtintensiteit op de bodem, omdat deze ook afhankelijk is van de diepte van de plas. Bij welk doorzicht er nog plantengroei op de bodem mogelijk is, is dus ook afhankelijk van de diepte van een meer of plas. In praktijk is doorzicht echter wel een redelijke maat voor de begroeibaarheid van ondiepe meren, zoals die in Nederland voorkomen.. Alterra-rapport 2090. 19.

(22) 20. Alterra-rapport 2090.

(23) 3. Overzicht van abiotische condities. Hieronder wordt per beheertype een overzicht gegeven van de abiotische condities voor de kwaliteitsklassen ‘goed’, ‘matig’ en ‘slecht’. Waar nodig zijn de beheertypen onderverdeeld in subtypen, om homogenere condities te kunnen omschrijven. Voor het opstellen van de condities is waar mogelijk aangesloten bij de getoetste waarden van de Kaderrichtlijn Water. Deze waarden zijn geverifieerd aan de hand van het Aquatisch Supplement bij het Handboek Natuurdoeltypen en andere beschikbare literatuur. In bijlagen 1 tot en met 9 zijn per beheertype de keuzen voor de grenzen van de condities beargumenteerd. Hierin is ook aangegeven waar kennisleemtes liggen en waar de beperkingen liggen bij het gebruik van de waarden binnen een type. Voor verschillende beheertypen zijn verschillende parameters gebruikt bij het beschrijven van de kwaliteitsklasse, omdat het afhankelijk is van het systeem welke parameters in praktijk sturend zijn.. 3.1. Beheertype Rivier. 3.1.1. Subtype Rivierloop met getij. Beheertype. goed. matig. slecht. pH. 6,0-8,5. ≤6,0/8,5-9. ≥9. Totaal P (mg P/l). ≤0,14. 0,14-0,19. ≥0,19. Totaal N (mg N/l). ≤2,5. 2,5-5. ≥5. Chlorideconcentratie (mg Cl/l). 100-10000. ≤100/≥10000. Getijdeslag (m). ≥2. 0,5-2. ≤0,5. goed. matig. slecht. pH. 6,0-8,5. ≤6,0/8,5-9. ≥9. Totaal P (mg P/l). ≤0,14. 0,14-0,19. ≥0,19. Totaal N (mg N/l). ≤2,5. 2,5-5. ≥5. Chlorideconcentratie (mg Cl/l). ≤150. 150-200. ≥200. 02.01 Rivier Rivierloop met getij. 3.1.2. Subtype Rivierloop zonder getij. Beheertype 02.01 Rivier Rivierloop zonder getij. Alterra-rapport 2090. 21.

(24) 3.1.3. Subtype Uiterwaardplas, aangekoppelde strang en nevengeul. Beheertype. goed. matig. slecht. pH. 6,5-8,5. ≤6,5/8,5-9.5. ≥9.5. Totaal P (mg P/l). ≤0,1. 0,01-0,18. ≥0,18. Totaal N (mg N/l). ≤1,3. 1,3-1,9. ≥1,9. Sulfaat (mg SO4/l). ≤35. 35-100. ≥100. Chloride (mg Cl/l). 02.01 Rivier Uiterwaardplas, aangekoppelde strang en nevengeul. ≤150. 150-250. ≥250. Doorzicht (m). ≥0,9. 0,6-0,9. ≤0,6. Kritische stikstofdepositie (kg N/ha/jaar). 30. goed. matig. slecht. pH. 4,5-7,5. ≤4,5/7,5-8,5. ≥8,5. Totaal P (mg P/l). ≤0,1. 0,1-0,19. ≥0,19. Totaal N (mg N/l). ≤0,4. 0,4-8. ≥8. Chlorideconcentratie (mg Cl/l). ≤40. 40-75. ≥75. Stroomsnelheid (m/s). 0,01-0,5. goed. matig. slecht. pH. 4,5-8,0. ≤4,5/8,0-8,5. ≥8,5. Totaal P (mg P/l). ≤0,12. 0,12-0,19. ≥0,19. Totaal N (mg N/l). ≤4. 4-8. ≥8. Chlorideconcentratie (mg Cl/l). ≤40. 40-75. ≥75. Stroomsnelheid (m/s). 0,1-0,5. 3.2. Beheertype Beek en Bron. 3.2.1. Subtype Bron. Beheertype 03.01 Beek en bron Bron. 3.2.2. Subtype Langzaamstromende bovenloop. Beheertype 03.01 Beek en bron Langzaamstromende bovenloop. 22. Alterra-rapport 2090.

(25) 3.2.3. Subtype Langzaamstromende midden- en benedenloop. Beheertype. goed. matig. slecht. pH. 4,5-8,5. ≤4,5/8,5-9. ≥9. Totaal P (mg P/l). ≤0,14. 0,14-0,19. ≥0,19. Totaal N (mg N/l). ≤4. 4-8. ≥8. Chlorideconcentratie (mg Cl/l). ≤150. 150-200. ≥200. Stroomsnelheid (m/s). 0,1-0,5. goed. matig. slecht. pH. 6,0-8,5. ≤6,0/8,5-9. ≥9. Totaal P (mg P/l). ≤0,12. 0,12-0,19. ≥0,19. Totaal N (mg N/l). ≤4. 4-8. ≥8. Chlorideconcentratie (mg Cl/l). ≤50. 50-75. ≥75. Stroomsnelheid (m/s). ≥0,5. goed. matig. slecht. pH. 5,5-8,5. ≤5,5/8,5-9. ≥9. Totaal P (mg P/l). ≤0,14. 0,14-0,19. ≥0,19. Totaal N (mg N/l). ≤4. 4-8. ≥8. Chlorideconcentratie (mg Cl/l). ≤150. 150-200. ≥200. Stroomsnelheid (m/s). ≥0,5. 03.01 Beek en bron Langzaamstromende midden- en benedenloop. 3.2.4. Subtype Snelstromende bovenloop. Beheertype 03.01 Beek en bron Snelstromende bovenloop. 3.2.5. Subtype Snelstromende midden- en benedenloop. Beheertype 03.01 Beek en bron Snelstromende midden- en benedenloop. Alterra-rapport 2090. 23.

(26) 3.3. Beheertype Kranswierwater. Beheertype. goed. matig. slecht. pH. 5,7 - 9,2. 5,0-5,7/9,2-9,5. ≤5,0/≥9.5. Totaal P (mg P/l). ≤ 0,09. 0,09-0,18. ≥ 0,18. Totaal N (mg N/l). ≤ 1,3. 1,3-1,9. ≥1,9. Chloride (mg Cl/l). ≤ 9000. ≥9000. Doorzicht (m). ≥0,9. 0,9-0,6. 04.01 Kranswierwater. Kritische stikstofdepositie – hogere zandgronden (kg N/ha/jaar). 5,8. Kritische stikstofdepositie – laagveen (kg N/ha/jaar). 30. 3.4. Beheertype Zoete plas. 3.4.1. Subtype Duinplas. Beheertype. ≤0,6. goed. matig. slecht. pH. 6,5-8,5. ≤6,5/8,5-9. ≥9. Totaal P (mg P/l). ≤0,09. 0,09-0,18. ≥0,18. Totaal N (mg N/l). ≤1,3. 1,3-1,9. ≥1,9. Doorzicht (m). ≥0,9. 0,6-0,9. ≤0,6. Kritische stikstofdepositie (kg N/ha/jaar). ≤14. goed. matig. slecht. pH. 5,5-8,5. ≤5,5/8,5-9.5. ≥9.5. Totaal P (mg P/l). ≤0,09. 0,09-0,18. ≥0,18. Totaal N (mg N/l). ≤1,3. 1,3-1,9. ≥1,9. Chloride (mg Cl/l). ≤200. 200-250. ≥250. Sulfaat (mg SO4/l). ≤10. 10-20. ≥20. Alkaliniteit (meq/l). ≤1. 1-2. ≥2. Doorzicht (m). ≥0,9. 0,6-0,9. ≤0,6. Kritische stikstofdepositie (kg N/ha/jaar). ≤30. 04.02 Zoete plas Duinplas. 3.4.2. Subtype Laagveenplas. Beheertype 04.02 Zoete plas Laagveenplas. 24. Alterra-rapport 2090.

(27) 3.4.3. Subtype Plas op minerale bodem. Beheertype. goed. matig. slecht. pH. 5,5-8,5. ≤5,5/8,5-9.5. ≥9.5. Totaal P (mg P/l). ≤0,09. 0,09-0,18. ≥0,18. Totaal N (mg N/l). ≤1,3. 1,3-1,9. ≥1,9. Sulfaat (mg SO4/l). 04.02 Zoete plas Plas op minerale bodem. ≤35. 35-100. ≥100. Doorzicht (m). ≥0,9. 0,6-0,9. ≤0,6. Kritische stikstofdepositie (kg N/ha/jaar). 30. goed. matig. slecht. pH. 5,5-8,5. ≤5,5/8,5-9.5. ≥9.5. Totaal P (mg P/l). ≤0,15. 0,15-0,3. ≥0,3. Totaal N (mg N/l). ≤2,4. 2,4-4,8. ≥4,8. Doorzicht (m). ≥0,65. 0,65-0,45. ≤0,45. 3.4.4. Subtype Sloot, vaart, kanaal. Beheertype 04.02 Zoete plas Sloot, vaart en kanaal. 3.5. Beheertype Brak water. Beheertype. goed. matig. slecht. pH. 6-9. ≤6/9-9.5. ≥9.5. Totaal P (mg P/l). ≤0,11. 0,11-0,22. ≥0,22. Totaal N (mg N/l). ≤1,8. 1,8-2,9. ≥2,9. Chloride (mg Cl/l). 300-10000. 200-300/10000-20000. ≤200/≥20000. Doorzicht (m). ≥0,9. 0,6-0,9. ≤0,6. 04.03 Brak water. Alterra-rapport 2090. 25.

(28) 3.6. Beheertype Afgesloten zeearm. 3.6.1. Subtype Brakke tot zoute afgesloten zeearm. Beheertype. goed. matig. slecht. pH. 6,5-9. 9-9,5. ≥9,5. DIP (mg P/l). ≤0,07. 0,07-0,12. ≥0,12. DIN (mg N/l). ≤0,46. 0,46-0,77. ≥0,77. Chloride (mg Cl/l). ≥10000. 9000-10000. ≤9000. Doorzicht (m). ≥0,9. 0,9-0,6. ≤0,6. goed. matig. slecht. pH. 6,5-8,5. 8,5-9,0/≤6,5. ≥9,0. Totaal P (mg P/l). ≤0,07. 0,07-0,14. ≥0,14. Totaal N (mg N/l). ≤1,3. 1,3-1,9. ≥1,9. Chloride (mg Cl/l). ≤200. 200-250. ≥250. Doorzicht (m). ≥0,9. 0,9-0,6. ≤0,6. goed. matig. slecht. pH. 4,5-6,5. 4,0-4,5/6,5-7,5. ≤4,0/≥7,5. Totaal P (mg P/l). ≤0,1. 0,1-0,2. ≥0,2. Totaal N (mg N/l). ≤ 2,0. 2,0-2,6. ≥2,6. Chloride (mg Cl/l). ≤40. 40-75. ≥75. Doorzicht (m). bodemzicht. Alkaliniteit (meq/l). 0,1-1.0. 1,0-2,0. ≥2,0/≤0,1. N-depositie (kg N/ha/jr). ≤5,8. 5,8-14. ≥20. 04.04 Afgesloten zeearm Brakke tot zoute afgesloten zeearm. 3.6.2. Subtype Zoete afgesloten zeearm. Beheertype 04.04 Afgesloten zeearm Zoete afgesloten zeearm. 3.7. Beheertype Zwakgebufferd ven. Beheertype 06.05 Zwakgebufferd ven. 26. Alterra-rapport 2090.

(29) 3.8. Beheertype Zuur ven of hoogveenven. Beheertype. goed. matig. slecht. pH. 3,5-5,5. 3,0-3,5/5,5-6,5. ≤3,0/≥6,5. DIP* (mg P/l). ≤0,017. 0,017-0,05. ≥0,05. DIN** (mg N/l). ≤0,4. 0,4-1. ≥1. Chloride (mg Cl/l). ≤40. 40-75. ≥75. Alkaliniteit (meq/l). ≤0,1. 0,1-0,2. ≥0,2. N-depositie (kg N/ha/jr). ≤5. 06.06 Zuur ven of hoogveenven. * DIP = Dissolved Inorganic Phosphorus (opgelost anorganisch fosfor, oftewel fosfaat). ** DIN = Dissolved Inorganic Nitrogen (opgelost anorganisch stikstof, oftewel nitraat en ammonium).. 3.9. Beheertype Vochtige duinvallei. 3.9.1. Subtype Ontkalkte duinplas. Beheertype. goed. matig. slecht. pH. 4,5-6,5. 4,0-4,5/6,5-7,5. ≤4,0/≥7,5. Totaal P (mg P/l). ≤0,1. 0,1-0,2. ≥0,2. Totaal N (mg N/l). ≤ 2,0. 2,0-2,6. ≥2,6. Chloride (mg Cl/l). ≤80. 80-150. ≥150. Doorzicht (m). bodemzicht. Alkaliniteit (meq/l). 0,1-1.0. 1,0-2,0. ≥2,0/≤0,1. N-depositie (kg N/ha/jr). ≤14. 08.03 Vochtige duinvallei Ontkalkte duinplas. Alterra-rapport 2090. 27.

(30) 3.9.2. Subtype Gebufferde duinplas. Beheertype. goed. matig. slecht. pH. 5,5-7,5. 4,5-5,5/7,5-8,0. ≤4,5/≥8,0. Totaal P (mg P/l). ≤0,09. 0,09-0,18. ≥0,18. Totaal N (mg N/l). ≤ 1,3. 1,3-1,9. ≥1,9. Chloride (mg Cl/l). 60-300. ≤60/≥300. Doorzicht (m). bodemzicht. Alkaliniteit (meq/l). 0,5-2.5. N-depositie (kg N/ha/jr). ≤14. 08.03 Vochtige duinvallei Gebufferde duinplas. 28. Alterra-rapport 2090. 0,1-0,5/2,5-3,5. ≥0,1/≥3,5.

(31) Literatuur. Aarts, H.P.A., 2000 Natuurlijke levensgemeenschappen van de Nederlandse binnenwateren. Deel 11, Rijkskanalen. EC-LNV, Wageningen. pp. 56. Arts, G.H.P., 2000. Natuurlijke levensgemeenschappen van de Nederlandse binnenwateren. Deel 13, Vennen. EC-LNV, Wageningen. pp. 80. Arts, G.H.P. en A.J.P. Smolders, 2009a. Selectie van referentiepunten voor aquatische vegetatietypen t.b.v. het Staatsbosbeheer-project terreincondities. Fase 2 aquatisch: resultaten inventarisatie 2006. Alterra-rapport1803. Alterra, Wageningen. pp. 92. Arts, G.H.P. en A.J.P. Smolders, 2009b. Selectie van referentiepunten voor aquatische vegetatietypen voor het Staatsbosbeheer-project terreincondities. Fase 1 aquatisch: resultaten inventarisatie 2005. Alterra-rapport 1802. Alterra, Wageningen. pp. 106. Arts, G.H.P., P.W.M. van Beers, J.D.M. Belgers en F.G. Wortelboer, 2001. Gedifferentieerde normstelling voor nutriënten in vennen: onderbouwing en toetsing van kritische depositieniveaus en effecten van herstelmaatregelen op het voorkomen en isoetiden. Alterra-rapport 262. Alterra, Wageningen. pp. 88. Arts, G.H.P., H. van Dam, F.G. Wortelboer, P.W.M. van Beers en J.D.M. Belgers, 2002. De toestand van het Nederlandse ven. Alterra-rapport 542. Alterra, Wageningen. Beers, P.W.M. en P.F.M. Verdonschot, 2000. Natuurlijke levensgemeenschappen van de Nederlandse binnenwateren. Deel 4, Brakke binnenwateren. EC-LNV, Wageningen. pp. 80. Berg, L.J.L. van de, E. Dorland, P. Vergeer, M.A.C. Hart, R. Bobbink, J.G.M. Roelofs, 2005. Decline of acid-sensitive plant species in heathland can be attributed to ammonium toxicity in combination with low pH. New Phytologist 166: 551-564. Berg, M.S. van den, 1999. Charophyte colonization in shallow lakes. Proefschrift. Vrije Universititeit Amsterdam, Amsterdam. Beltman, B., J.H. Willems en S. Güsewell, 2007. Flood events overrule fertiliser effects on biomass production and species richness in riverine grasslands. Journal of Vegetation Science 18: 625-634. Brink, F.W.B. van den en G. van der Velde, 1993. Growth and morphology of 4 fresh-water macrophytes under the impact of the raised salinity level of the Lower Rhine. Aquatic Botany 45: 285-297. Dobben, H. van en A. van Hinsberg, 2008. Overzicht van kritische depositiewaarden voor stikstof, toegepast op habitattypen en Natura 2000-gebieden. Alterra-rapport 1654. Alterra, Wageningen. pp. 78. Elbersen, J.W.H., P.F.M. Verdonschot, B, Roels en J.G. Hartholt, 2003. Definitiestudie KaderrichtlijnWater (KRW). I. Typologie Nederlandse Oppervlaktewateren. Alterra-rapport 669. Alterra, Wageningen.. Alterra-rapport 2090. 29.

(32) Evers, C.H.M. en R.A.E. Knoben, 2007. Omschrijving MEP en maatlatten voor sloten en kanalen voor de Kaderrichtlijn Water. STOWA-document 200732b. STOWA, Utrecht. pp. 144. Geest, G. J. van, F. Roozen, H. Coops, R.M.M. Roijackers, A.D. Buijse, E. Peeters en M. Scheffer, 2003. Vegetation abundance in lowland flood plan lakes determined by surface area, age and connectivity. Freshwater Biology 48: 440-454. Geest, G. J. van, H. Wolters, F. Roozen, H. Coops, R.M.M. Roijackers, A.D. Buijse en M. Scheffer. 2005. Water-level fluctuations affect macrophyte richness in floodplain lakes. Journal of Applied Ecology 42: 239-248. Heinis, F. en C.H.M. Evers, 2007a. Afleiding getalswaarden voor nutriënten voor de goede ecologische toestand voor natuurlijke wateren. STOWA/RIZA, Utrecht. Heinis, F. en C.H.M. Evers, 2007b. Toelichting op ecologische doelen voor nutrienten in oppervlaktewateren. RIZA/Royal Haskoning. Heinis, F., C.R.J. Goderie en J.G. Baretta-Bekker, 2004. Referentiewaarden algemene fysischchemische kwaliteitselementen. Achtergronddocument. HWE/Adviesbureau Goderie/RIKZ. pp. 94. Higler, B., 2000. Natuurlijke levensgemeenschappen van de Nederlandse binnenwateren. Deel 7, Laagveenwateren. EC-LNV, Wageningen. pp. 80. Hilton, J., M. O'Hare, M.J. Bowes en J.I. Jones, 2006. How green is my river? A new paradigm of eutrophication in rivers. Science of the Total Environment 365: 66-83. Jaarsma, N., M. Klinge en L.P.M. Lamers, 2008. Van helder naar troebel... en weer terug - Een ecologische systeemanalyse en diagnose van ondiepe meren en plassen voor de Kaderrrichtlijn Water. Stowa, Utrecht. Jaarsma, N.G.en P.F.M. Verdonschot, 2000a. Natuurlijke levensgemeenschappen van de Nederlandse binnenwateren. Deel 10, Regionale kanalen. EC-LNV, Wageningen. pp. 60. Jaarsma, N.G. en P.F.M. Verdonschot, 2000b. Natuurlijke levensgemeenschappen van Nederlandse binnenwateren. Deel 8, Wingaten. EC-LNV, Wageningen. pp. 64. Jalink, M.H. en C.G.E.M van Beek, 2000. Lithoclien grondwater in Brabantse natuurgebieden. Herkomst, processen en kenmerken. Kiwa, Nieuwegein. Janse, J.H., L. Domis, M. Scheffer, L. Lijklema, L. van Liere, M. Klinge en W.M. Mooij, 2008. Critical phosphorus loading of different types of shallow lakes and the consequences for management estimated with the ecosystem model PCLake. Limnologica 38: 203-219. Keizer-Vlek, H.E., M.A.K. Bleeker en P.F.M. Verdonschot, 2008. Abiotische randvoorwaarden. Deel 2: Langzaam stromende midden- en benedenlopen op zand. Alterra-rapport 1472. Alterra, Wageningen. pp. 85 Keizer-Vlek, H.E. en P.F.M. Verdonschot, 2008. Abiotische randvoorwaarden. Deel 1: permanente bronnen. Alterra-rapport 1715. Alterra, Wageningen. pp. 98. Klein, J., de, 2008. Trends in N/P ratios and limitations in Dutch surface waters. Presentatie op Cost869 WG2 workshop 'N/P limitation and interactions between N and P in surface water' Athens-Anavyssos, Griekenland, 17-19 September 2008.. 30. Alterra-rapport 2090.

(33) Klinge, M., M.P. Grimm en S.H. Hosper. 1995. Eutrophication and ecological rehabilitation of dutch lakes - presentation of a new conceptual-framework. Water Science and Technology 31: 207-218. Lamers, L.P.M., S.J. Falla, E.M. Samborska, L.A.R. van Dulken, G. van Hengstum en J.G.M. Roelofs, 2002. Factors controlling the extent of eutrophication and toxicity in sulfate-polluted freshwater wetlands. Limnology and Oceanography 47: 585-593. Loeb, R., 2008. On biogeochemical processes influencing eutrophication and toxicity in riverine wetlands. Proefschrift. Radboud Universiteit Nijmegen, Nijmegen. pp. 173. Loeb, R., Kuijpers L., Peters, C.J.H., Lamers L.P.M. & Roelofs J.G.M. (in press) Nutrient limitation along eutrophic rivers? Roles of N, P and K input in a species-rich floodplain hay meadow. Applied Vegetation Science. Loeb, R., Lamers L.P.M. & Roelofs J.G.M. (2008) Effects of winter versus summer flooding and subsequent desiccation on soil chemistry in a riverine hay meadow. Geoderma 145: 84-90. Loeb, R., van Daalen E., Lamers L.P.M. & Roelofs J.G.M. (2007) How soil characteristics and water quality influence the biogeochemical response to flooding in riverine wetlands. Biogeochemistry 85: 289302. Loeb, R. & Verdonschot P.F.M. (2009) De complexiteit van nutriëntenlimitaties in oppervlaktewateren WOt-document 128. pp. 64. Lucassen, E., Bobbink R., Smolders A.J.P., van der Ven P.J.M., Lamers L.P.M. & Roelofs J.G.M. (2003) Interactive effects of low pH and high ammonium levels responsible for the decline of Cirsium dissectum (L.) Hill. Plant Ecology 165: 45-52. Ministerie van LNV, (2008) Natura2000 Profielendocument. Directie Kennis, Ede Nijboer R.C., Jaarsma N., Verdonschot P.F.M., Van der Molen D.T., Geilen N. & Backx J. (2000) Natuurlijke levensgemeenschappen van de Nederlandse binnenwateren. Deel 3, Wateren in het rivierengebied. EC-LNV, Wageningen. pp. 156. Molen, D.T. van der, 2000. Natuurlijke levensgemeenschappen van de Nederlandse binnenwateren. Deel 9, Rijksmeren. pp. 68. EC-LNV, Wageningen. Molen, D.T. van der en R. Pot (red.), 2007. Referenties en maatlatten voor natuurlijke watertypen voor de kaderrichtlijn water. STOWA., Utrecht. Nijboer, R.C. (2000) Natuurlijke levensgemeenschappen van de Nederlandse binnenwateren. Deel 6, Sloten. EC-LNV, Wageningen. pp. 80. Roelofs, J.G.M. en F.H.J.L. Bloemendaal, 1988. Trofie. In: Waterplanten en waterkwaliteit (eds. F.H.J.L. Bloemendaal en J.G.M. Roelofs). Koninklijke Nederlandse Natuurhistorische Vereniging, Utrecht. Roozen, F., G.J. van Geest, B.W. Ibelings, R. Roijackers, M. Scheffer en A.D. Buijse, 2003. Lake age and water level affect the turbidity of floodplain lakes along the lower Rhine. Freshwater Biology 48: 519531.. Alterra-rapport 2090. 31.

(34) Schaminée, J.H.J. en C. den Hartog, 1995. Ruppietea. In: De vegetatie van Nederland. Deel 2. Plantengemeenschappen van wateren, moerassen en natte heiden (eds. J.H.J. Schaminée, E.J. Weeda en V. Westhoff). Opulus press, Uppsala/Leiden. pp. 360. Schaminée, J.H.J., E.X. Maier en J.C. van Raam, 1995. Charetea fragilis. In: Vegetatie van Nederland. Deel 2. Plantengemeenschappen van wateren moerassen en natte heiden (eds. J.H.J. Schaminée, E.J. Weeda en V. Westhoff). Opulus press, Uppsala/Leiden. pp. 360. Smolders, A.J.P., L.P.M. Lamers, C. den Hartog en J.G.M. Roelofs, 2003. Mechanisms involved in the decline of Stratiotes aloides L. in the Netherlands: sulphate as a key variable. Hydrobiologia 506: 603610. Smolders, A.J.P., J.G.M. Roelofs en C. den Hartog, 1996. Possible causes for the decline of the water soldier (Stratiotes aloides L.) in the Netherlands. Archiv Fur Hydrobiologie 136: 327-342. Verdonschot, P.F.M., 2000a. Natuurlijke levensgemeenschappen van de Nederlandse binnenwateren. Deel 1, Bronnen. EC-LNV, Wageningen. pp. 88. Verdonschot, P.F.M., 2000b. Natuurlijke levensgemeenschappen van de Nederlandse binnenwateren. Deel 2, Beken. EC-LNV, Wageningen. pp. 128. Verdonschot, P.F.M. en S.N. Janssen, 2000. Natuurlijke levensgemeenschappen van de Nederlandse binnenwateren. Deel 12, Zoete duinwateren. EC-LNV, Wageningen. pp. 80. Verdonschot, P.F.M., M. Klinge en D.T. van der Molen (red), 2003. Algemene systeembeschrijving en pressoren voor de belangrijkste watertypen van de Kaderrichtlijn Water in Nederland. Welle, M.E.W. van der, A.J.P. Smolders, H.J.M. op den Camp, J.G.M. Roelofs en L.P.M. Lamers, Biogeochemical interactions between iron and sulphate in freshwater wetlands and their implications for interspecific competition between aquatic macrophytes. Freshwater Biology 52: 434-447. Weijden C.H. van den en J.J. Middelburg, 1989. Hydrogeochemistry of the river Rhine - long-term and seasonal variability, elemental budgets, base levels and pollution. Water Research 23: 1247-1266. Zak, D., A. Kleeberg en M. Hupfer, 2006. Sulphate-mediated phosphorus mobilization in riverine sediments at increasing sulphate concentration, River Spree, NE Germany. Biogeochemistry 80: 109119. Zonneveld, I.S., 1999. De Biesbosch, een halve eeuw gevolgd: van hennip tot netelbos en verder: de vierde dimensie van de vegetatie en de bodem in de Brabantse Biesbosch (1948-1998). Uniepers, Abcoude.. 32. Alterra-rapport 2090.

(35) Bijlage 1. Beheertype: Subtype:. Rivier. Rivier Rivierloop met getij. In het getijdengebied zijn het getij en de zoutconcentratie de belangrijkste factoren. Op de zone tussen gemiddeld hoog- en laagwater komen planten voor die goed bestand zijn tegen dagelijkse overstroming en droogval, zoals biezen, riet en spindotters. In de tegenwoordig zeer zeldzame brakwatergebieden dient de vegetatie aangepast te zijn aan brak water en aan sterke wisselingen tussen zout en zoet. Heen Is dit correct?overheerst hier de intergetijdenzone. De pH van het water is neutraal tot basisch en het getijdengebied is van nature eutroof. Nutrientenconcentraties kunnen vooral bij afname van de getijdenbeweging een probleem gaan vormen (Zonneveld, 1999). Waarden voor abiotische condities zijn hier overgenomen van het KRW-type R8 Zoet getijdenwater, behalve de chlorideconcentraties, die vanzelfsprekend in het brakwatergetijdengebied veel hoger kunnen zijn. De maximumconcentraties in het brakwatergetijdengebied liggen rond de 10.000 mg/l. Getijdenslag is de belangrijkste sturende factor in het getijdengebied en de afname van de getijdenslag na de ingebruikname van de Haringvlietsluizen is desastreus geweest voor het intergetijdengebied in het Maas-Rijnestuarium (Zonneveld, 1999). De getijdenslag ter hoogte van de Biesbosch was oorspronkelijk gemiddeld 2 meter, waarvan nu nog slechts 0,3 meter over is. De natuurlijke getijdenslag is afhankelijk van de afstand tot het estuarium en hoort vanzelfsprekend lager te zijn in gebieden ten oosten van de Biesbosch.. Beheertype. goed. matig. slecht. 02.01 Rivier Rivierloop met getij pH. 6,0-8,5. ≤6,0/8,5-9. ≥9. Totaal P (mg P/l). ≤0,14. 0,14-0,19. ≥0,19. Totaal N (mg N/l). ≤2,5. 2,5-5. ≥5. Chlorideconcentratie (mg Cl/l). 100-10000. ≤100/≥10000. Getijdeslag (m). ≥2. 0,5-2. ≤0,5. Variabele: Totaal-P-concentratie; eenheid: mgP/l. KRW-type. ZGET/MEP. code. naam. min. R08. Zoet getijdenwater (uitlopers rivier). max 0.06. GET/GEP min. Matig. Ontoereikend. Slecht. max. min. max. min. max. min. 0.14. 0.14. 0.19. 0.19. 0.42. 0.42. max. op zand/klei. Alterra-rapport 2090. 33.

(36) AS-type code. naam. min. max. 03_08. Rivierbegeleidende wateren met getijdeninvloed. 0.1. 03_18. Zoete, ondiepe getijdenwateren. 0.1. 03_19. Zoete, diepe getijdenwateren en de stroomgeul. 0.1. Variabele: PO4-concentratie; eenheid: mgP/l AS-type code. naam. min. 03_08. Rivierbegeleidende wateren met getijdeninvloed. max 0.07. Variabele: Totaal-N-concentratie; eenheid: mgN/l. KRW-type. ZGET/MEP. code naam. min. R08. Zoet getijdenwater (uitlopers rivier) op zand/klei. max 2. GET/GEP min. Matig. Ontoereikend. Slecht. max. min. max. min. max. min. 2.5. 2.5. 5. 5. 7.5. 7.5. AS-type code. naam. min. max. 03_08. Rivierbegeleidende wateren met getijdeninvloed. 1. 03_18. Zoete, ondiepe getijdenwateren. 1. 03_19. Zoete, diepe getijdenwateren en de stroomgeul. 1. Variabele: NO3-concentratie; eenheid: mgN/l AS-type code. naam. 03_08. Rivierbegeleidende wateren met getijdeninvloed. 0.46. 03_18. Zoete, ondiepe getijdenwateren. 0.46. 03_19. Zoete, diepe getijdenwateren en de stroomgeul. 0.46. 34. min. Alterra-rapport 2090. max. max.

(37) Variabele: NH4-concentratie; eenheid: mgN/l AS-type code. naam. min. max. 03_08. Rivierbegeleidende wateren met getijdeninvloed. 0.4. 03_18. Zoete, ondiepe getijdenwateren. 0.4. 03_19. Zoete, diepe getijdenwateren en de stroomgeul. 0.4. Variabele: Zuurgraad (pH); eenheid: -. KRW-type. ZGET/MEP GET/GEP. code naam. min max min max min-1 max-1 min-2 max-2 min. max. min max. R08 Zoet getijdenwater (uitlopers rivier) op zand/klei. 6.5. 9.5. 9.5. 8.5. 6. 8.5. Matig. 8.5. Ontoereikend. 9. 6. 9. Slecht. Variabele: Cl-concentratie; eenheid: mg/l. KRW-type. ZGET/MEP. code naam. min. R08 Zoet getijdenwater (uitlopers rivier) op zand/klei. max 300. GET/GEP min. Matig. Ontoereikend. Slecht. max. min. max. min. max. min. 300. 300. 350. 350. 400. 400. max. AS-type code. naam. min. max. 03_08. Rivierbegeleidende wateren met getijdeninvloed. 300. 03_18. Zoete, ondiepe getijdenwateren. 300. 03_19. Zoete, diepe getijdenwateren en de stroomgeul. 300. Variabele: Breedte; eenheid: m. KRW-type. Typologisch. code. naam. min. R08. Zoet getijdenwater (uitlopers rivier) op zand/klei. 25. Alterra-rapport 2090. max. 35.

(38) Variabele: Diepte; eenheid: m beneden GLW. AS-type code. naam. min. 03_18. Zoete, ondiepe getijdenwateren. 03_19. Zoete, diepe getijdenwateren en de stroomgeul. max 1. 1. 10. Variabele: Afvoer; eenheid: m3/s. KRW-type. Hydromorfologisch. code. naam. min. max. R08. Zoet getijdenwater (uitlopers rivier) op zand/klei. 600. 5341. Variabele: Verhang; eenheid: m/km. KRW-type. Typologisch. code. naam. min. R08. Zoet getijdenwater (uitlopers rivier) op zand/klei. max 1. Variabele: Stroomsnelheid; eenheid: m/s. KRW-type. Typologisch. code. naam. min. R08. Zoet getijdenwater (uitlopers rivier) op zand/klei. Hydromorfologisch. max. min. max. 0.5. 0.01. 1.5. AS-type code. naam. 03_19. Zoete, diepe getijdenwateren en de stroomgeul. 36. min. Alterra-rapport 2090. max 1.5.

(39) Beheertype: Subtype:. Rivier Rivierloop zonder getij. De Nederlandse grote rivieren zijn sterk door de mens beïnvloed. Nutrientenconcentraties, vooral nitraatconcentraties, zijn sterk verhoogd ten opzichte van de historische situatie. Ook is de zoutconcentratie in het water sterk toegenomen. De pH van het rivierwater ligt tussen de 6 en 8,5. Voor de maximumconcentratie totaal fosfor worden in de uitwerking van de KRW een bovengrens van 0,14 mg P/l aangehouden en een bovengrens van 0,19 mg/l voor de matige toestand. Deze laatste concentratie komt ongeveer overeen met de huidige gemiddelde concentratie van fosfor in het rivierwater (Ministerie van V&W, www. waterstat.nl). De historische fosfaatconcentraties lagen in dezelfde orde van grootte als de tegenwoordige concentraties (Loeb, 2008).Voor totaal N wordt een maximale concentratie van 2,5 mg/l aangehouden. Momenteel liggen concentraties van alleen nitraat in het rivierwater al rond deze waarde (Ministerie van V&W, www. waterstat.nl). Dit is circa 10x hoger dan in de historische, onbeïnvloede situatie (Vanderweijden en Middelburg, 1989). De huidige nutriëntenconcentraties in het rivierwater hebben waarschijnlijk weinig negatieve invloed op de begroeiing van de rivierbedding zelf, die zeer schaars begroeid is, maar wel op de vegetatieontwikkeling in de uiterwaarden (vooral stikstof) (Beltman et al. 2007; Loeb et al. accepted). In de uitwerking van de Kaderrichtlijn Water wordt een concentratie van 300 mg Cl/l gebruikt (typologisch maximum, grens met brak water). Deze grens is in de jaren ’70, toen de vervuiling van de grote rivieren op zijn hoogtepunt was, bereikt. Deze hoge concentraties chloride worden echter niet door alle macrofyten verdragen en hebben mogelijk geleid tot een achteruitgang van de macrofytenbegroeiing in uiterwaardplassen (Vandenbrink en Vandervelde, 1993). De huidige chlorideconcentraties liggen echter veel lager, rond de 125 mg Cl/l (ministerie van V&W, www. waterstat.nl). In de historische situatie was dit ongeveer 14 mg Cl/l. In onderstaande tabel zijn de grenswaarden die in de KRW voor benedenlopen van beken gebruikt worden, overgenomen. In de rivierloop kan het habitattype H3260_B Beken en rivieren met waterplanten (grote fonteinkruiden) voorkomen. Het gaat om de soorten Doorgroeid fonteinkruid, Rivierfonteinkruid en Vlottende waterranonkel. Rivierfonteinkruid komt voor op plekken met lage stroomsnelheid en weinig waterstandsfluctuaties. Vlottende waterranonkel komt voor bij hoge stroomsnelheden, zoals die gevonden worden in de Grensmaas (Ministerie van LNV, 2008). Het habitattype is niet gevoelig voor stikstofdepositie. Op slikkige oevers van de grote rivieren kan het habitattype H3270 Slikkige rivieroevers voorkomen. Het betreft pioniervegetaties op laaggelegen plekken in de uiterwaarden die gedurende een groot deel van het jaar nog boven ?over water staan. Deze bodems zijn zeer voedselrijk en gebufferd, waardoor ook dit habitattype niet gevoelig is voor stikstofdepositie.. Beheertype. goed. matig. slecht. pH. 6,0-8,5. ≤6,0/8,5-9. ≥9. Totaal P (mg P/l). ≤0,14. 0,14-0,19. ≥0,19. Totaal N (mg N/l). ≤2,5. 2,5-5. ≥5. Chlorideconcentratie (mg Cl/l). ≤150. 150-200. ≥200. 02.01 Rivier Rivierloop zonder getij. Alterra-rapport 2090. 37.

(40) Variabele: Totaal-P-concentratie; eenheid: mgP/l KRW-type code. naam. R07. Langzaam stromende rivier/nevengeul op. ZGET/MEP. GET/GEP. min. min. max. max. Matig min. Ontoereikend. max. min. max. Slecht min. 0.06. 0.14 0.14 0.19 0.19 0.42 0.42. 0.06. 0.14 0.14 0.19 0.19 0.42 0.42. max. zand/klei R16. Snelstromende rivier/nevengeul op zandbodem of grind. AS-type code. naam. min. 03_01. Rivieren en nevengeulen: hard substraat (stenen, grind, veenbanken,. max 0.1. dood hout) in snelstromend water 03_02. Rivieren en nevengeulen: zand in snelstromend water. 0.1. 03_03. Rivieren en nevengeulen: klei- en leemoevers in snelstromend water. 0.1. 03_04. Rivieren en nevengeulen: hard substraat in langzaam stromend water. 0.1. 03_05. Rivieren en nevengeulen: zand in langzaam stromend water. 0.1. 03_06. Rivieren en nevengeulen: zand met een laagje slib of detritus in langzaam. 0.1. stromend water 03_07. Rivieren en nevengeulen: slib in langzaam stromend tot stilstaand water. 0.1. Variabele: Totaal-N-concentratie; eenheid: mgN/l. KRW-type code. naam. R07. Langzaam stromende rivier/nevengeul op zand/klei. R16. Snelstromende rivier/nevengeul op zandbodem of. ZGET/MEP. GET/GEP. min. min. max. Matig. Ontoereikend. Slecht. max. min. max. min. max. min max. 2. 2.5. 2.5. 5. 5. 7.5. 7.5. 2. 2.5. 2.5. 5. 5. 7.5. 7.5. grind. AS-type code. naam. min. 03_01. Rivieren en nevengeulen: hard substraat (stenen, grind, veenbanken, dood hout). max 1. in snelstromend water 03_02. Rivieren en nevengeulen: zand in snelstromend water. 1. 03_03. Rivieren en nevengeulen: klei- en leemoevers in snelstromend water. 1. 03_04. Rivieren en nevengeulen: hard substraat in langzaam stromend water. 1. 03_05. Rivieren en nevengeulen: zand in langzaam stromend water. 1. 03_06. Rivieren en nevengeulen: zand met een laagje slib of detritus in langzaam. 1. stromend water 03_07. 38. Rivieren en nevengeulen: slib in langzaam stromend tot stilstaand water. Alterra-rapport 2090. 1.

(41) Variabele: NO3-concentratie; eenheid: mgN/l AS-type code. naam. min. 03_01. Rivieren en nevengeulen: hard substraat (stenen, grind, veenbanken, dood hout). max 0.46. in snelstromend water 03_02. Rivieren en nevengeulen: zand in snelstromend water. 0.46. 03_03. Rivieren en nevengeulen: klei- en leemoevers in snelstromend water. 0.46. 03_04. Rivieren en nevengeulen: hard substraat in langzaam stromend water. 0.46. 03_05. Rivieren en nevengeulen: zand in langzaam stromend water. 0.46. 03_06. Rivieren en nevengeulen: zand met een laagje slib of detritus in langzaam. 0.46. stromend water 03_07. Rivieren en nevengeulen: slib in langzaam stromend tot stilstaand water. 0.46. Variabele: NH4-concentratie; eenheid: mgN/l AS-type code. naam. min. 03_01. Rivieren en nevengeulen: hard substraat (stenen, grind, veenbanken, dood hout). max 0.4. in snelstromend water 03_02. Rivieren en nevengeulen: zand in snelstromend water. 0.4. 03_03. Rivieren en nevengeulen: klei- en leemoevers in snelstromend water. 0.4. 03_04. Rivieren en nevengeulen: hard substraat in langzaam stromend water. 0.4. 03_05. Rivieren en nevengeulen: zand in langzaam stromend water. 0.4. 03_06. Rivieren en nevengeulen: zand met een laagje slib of detritus in langzaam. 0.4. stromend water 03_07. Rivieren en nevengeulen: slib in langzaam stromend tot stilstaand water. 3. Variabele: Zuurgraad (pH); eenheid: -. KRW-type. ZGET/MEP. GET/GEP. code. naam. min. max. min. R07. Langzaam stromende rivier/nevengeul. 6.5. 8.5. 6.5. 8.5. Matig. Ontoereikend. Slecht. max min-1 max-1 min-2 max-2 min. max. min max. 6. 8.5. 8.5. 9. 6. 9. 9.5. 9.5. 6. 8.5. 8.5. 9. 6. 9. 9.5. 9.5. op zand/klei R16. Snelstromende rivier/nevengeul op zandbodem of grind. Alterra-rapport 2090. 39.

(42) Variabele: Cl-concentratie; eenheid: mg/l KRW-type. ZGET/MEP. GET/GEP. code. naam. min. min. R07. Langzaam stromende rivier/nevengeul op zand/klei. R16. Snelstromende rivier/nevengeul op zandbodem. max. Matig. Ontoereikend. Slecht. max. min. max. min. max. min. 150. 150. 150. 200. 200. 250. 250. 150. 150. 150. 200. 200. 250. 250. of grind. AS-type code. naam. 03_01. Rivieren en nevengeulen: hard substraat (stenen, grind, veenbanken, dood hout). min. max 300. in snelstromend water 03_02. Rivieren en nevengeulen: zand in snelstromend water. 300. 03_03. Rivieren en nevengeulen: klei- en leemoevers in snelstromend water. 300. 03_04. Rivieren en nevengeulen: hard substraat in langzaam stromend water. 300. 03_05. Rivieren en nevengeulen: zand in langzaam stromend water. 300. 03_06. Rivieren en nevengeulen: zand met een laagje slib of detritus in langzaam. 300. stromend water 03_07. Rivieren en nevengeulen: slib in langzaam stromend tot stilstaand water. 300. Variabele: Breedte; eenheid: m. KRW-type. Typologisch. code. naam. min. R07. Langzaam stromende rivier/nevengeul op zand/klei. 25. R16. Snelstromende rivier/nevengeul op zandbodem of grind. 25. max. Variabele: Afvoer; eenheid: m3/s. KRW-type. Hydromorfologisch. code. naam. min. max. R07. Langzaam stromende rivier/nevengeul op zand/klei. 562. 8000. R16. Snelstromende rivier/nevengeul op zandbodem of grind. 32. 3305. Variabele: Verhang; eenheid: m/km. KRW-type code. Typologisch naam. min. R07. Langzaam stromende rivier/nevengeul op zand/klei. R16. Snelstromende rivier/nevengeul op zandbodem of grind. 40. Alterra-rapport 2090. max 1. 1. max.

(43) Variabele: Stroomsnelheid; eenheid: m/s. KRW-type. Typologisch. code. naam. R07. Langzaam stromende rivier/nevengeul op zand/klei. R16. Snelstromende rivier/nevengeul op zandbodem of grind. min. 0.5. Hydromorfologisch. max. min. max. 0.5. 0.4. 1.3. 0.5. 2.9. AS-type code. naam. min. 03_01. Rivieren en nevengeulen: hard substraat (stenen, grind, veenbanken, dood hout) in. 0.5. max. snelstromend water 03_02. Rivieren en nevengeulen: zand in snelstromend water. 0.5. 03_03. Rivieren en nevengeulen: klei- en leemoevers in snelstromend water. 0.5. 03_04. Rivieren en nevengeulen: hard substraat in langzaam stromend water. 0.2. 0.5. 03_05. Rivieren en nevengeulen: zand in langzaam stromend water. 0.2. 0.5. 03_06. Rivieren en nevengeulen: zand met een laagje slib of detritus in langzaam. 0.2. 0.5. 0.2. 0.5. stromend water 03_07. Rivieren en nevengeulen: slib in langzaam stromend tot stilstaand water. Alterra-rapport 2090. 41.

(44) Beheertype: Subtype:. Rivier Uiterwaardplas, aangekoppelde strang en nevengeul. Uiterwaardplassen, aangekoppelde strangen en nevengeulen zijn (nagenoeg) stagnante wateren die onder het beheertype rivier vallen. De vegetatieontwikkeling in de plassen wordt sterk beïnvloed door droogval en overstromingsfrequentie vanuit de rivier (Van Geest et al., 2003; Van Geest et al., 2005). Uiterwaardplassen die niet in open verbinding staan met de rivier, kunnen een hoge vegetatiebedekking hebben. Voor het KRWtype M5 zijn alleen waarden voor de referentiesituatie (ZGET) vastgesteld. Uiterwaardplassen zijn gebufferd en hebben een neutrale tot iets basische pH. Voor de maximale concentratie fosfor is de waarde voor de ZGET overgenomen die overeenkomt met die van het Aquatisch Supplement en net iets hoger ligt dan de concentratie voor Zoete Plas subtype Plas op minerale bodem. De grenswaarde tussen de kwaliteitsklassen matig en slecht is van dit subtype overgenomen. Ook de klassengrenzen voor stikstof zijn uit dit subtype overgenomen. Hoge chlorideconcentraties (250 mg/l) in uiterwaardplassen kunnen toxisch zijn voor fonteinkruiden (Vandenbrink en Vandervelde, 1993). Krabbenscheer, die tegenwoordig niet meer voorkomt in plassen die in direct contact staan met rivierwater, komt niet voor in wateren met een chlorideconcentratie hoger dan 150 mg/l (Ministerie van LNV, 2008). Sulfaat kan een negatieve invloed hebben op drijftilvorming in uiterwaardplassen met een stabiele waterstand (Loeb et al., 2007). Om deze reden zijn ook maximumconcentraties voor sulfaat opgesteld in onderstaande tabel. De natuurlijke achtergrondconcentraties van sulfaat in rivierwater ligt op ongeveer 35 mg/l (Vanderweijden en Middelburg, 1989). Grenswaarden voor doorzicht zijn overgenomen van het beheertype Zoete Plas, subtype Plas op minerale bodem. De helderheid van uiterwaardplassen is niet alleen afhankelijk van algen, en dus nutriënten, maar ook van de hoeveelheid gesuspendeerd materiaal, dat weer afhankelijk is van waterpeilfluctuaties(Roozen et al., 2003). In uiterwaardplassen kan het habitattype H3150 Meren met krabbenscheer en fonteinkruiden voorkomen. Dit type is gevoelig voor stikstofdepositie als het buiten de afgesloten zee-armen voorkomt (Van Dobben en Van Hinsberg, 2008).. Beheertype. goed. matig. slecht. 6,5-8,5. ≤6,5/8,5-9.5. ≥9.5. Totaal P (mg P/l). ≤0,1. 0,01-0,18. ≥0,18. Totaal N (mg N/l). ≤1,3. 1,3-1,9. ≥1,9. Sulfaat (mg SO4/l). ≤35. 35-100. ≥100. Chloride (mg Cl/l). ≤150. 150-250. ≥250. Doorzicht (m). ≥0,9. 0,6-0,9. ≤0,6. Ontoereikend. Slecht. 02.01 Rivier Uiterwaardplas, aangekoppelde strang en nevengeul pH. ritische stikstofdepositie (kg N/ha/jaar). 30. Variabele: Totaal-P-concentratie; eenheid: mgP/l. KRW-type. ZGET/MEP. GET/GEP. code. min. min. M05. naam Ondiep lijnvormig water, open verbinding met rivier/geinundeerd. 42. Alterra-rapport 2090. max 0.1. max. Matig min. max. min. max. min. max.

(45) AS-type code. naam. min. max. 03_09. Periodiek droogvallende rivierbegeleidende wateren. 0.1. 03_10. Diepe rivierbegeleidende wateren in open verbinding met rivier. 0.1. 03_11. Diepe van de rivier geïsoleerde grote rivierbegeleidende wateren. 0.04. 03_12. Diepe van de rivier geïsoleerde kleine rivierbegeleidende wateren. 0.04. 03_13. Ondiepe rivierbegeleidende wateren in open verbinding met rivier. 0.1. 03_14. Ondiepe geïsoleerde sterk geïnundeerde rivierbegeleidende wateren. 0.1. 03_16. Ondiepe geïsoleerde zelden geïnundeerde rivierbegeleidende wateren. 0.04. Variabele: PO4-concentratie; eenheid: mgP/l AS-type code. naam. min. max. 03_09. Periodiek droogvallende rivierbegeleidende wateren. 0.07. 03_10. Diepe rivierbegeleidende wateren in open verbinding met rivier. 0.07. 03_11. Diepe van de rivier geïsoleerde grote rivierbegeleidende wateren. 0.03. 03_12. Diepe van de rivier geïsoleerde kleine rivierbegeleidende wateren. 0.03. 03_13. Ondiepe rivierbegeleidende wateren in open verbinding met rivier. 0.07. 03_14. Ondiepe geïsoleerde sterk geïnundeerde rivierbegeleidende wateren. 0.07. 03_16. Ondiepe geïsoleerde zelden geïnundeerde rivierbegeleidende wateren. 0.03. Variabele: Totaal-N-concentratie; eenheid: mgN/l. KRW-type. ZGET/MEP. GET/GEP. code. min. min. M05. naam Ondiep lijnvormig water, open verbinding. max. max. Matig min. max. Ontoereikend min. max. Slecht min. max. 1. met rivier/geinundeerd. Alterra-rapport 2090. 43.

(46) AS-type code. naam. min. 03_09. Periodiek droogvallende rivierbegeleidende wateren. 1. 03_10. Diepe rivierbegeleidende wateren in open verbinding met rivier. 1. 03_11. Diepe van de rivier geïsoleerde grote rivierbegeleidende wateren. 0.4. 03_12. Diepe van de rivier geïsoleerde kleine rivierbegeleidende wateren. 0.4. 03_13. Ondiepe rivierbegeleidende wateren in open verbinding met rivier. 1. 03_14. Ondiepe geïsoleerde sterk geïnundeerde rivierbegeleidende wateren. 03_16. Ondiepe geïsoleerde zelden geïnundeerde rivierbegeleidende wateren. max. 1 0.4. Variabele: NO3-concentratie; eenheid: mgN/l AS-type code. naam. min. max. 03_09. Periodiek droogvallende rivierbegeleidende wateren. 0.46. 03_10. Diepe rivierbegeleidende wateren in open verbinding met rivier. 0.46. 03_11. Diepe van de rivier geïsoleerde grote rivierbegeleidende wateren. 0.35. 03_12. Diepe van de rivier geïsoleerde kleine rivierbegeleidende wateren. 0.35. 03_13. Ondiepe rivierbegeleidende wateren in open verbinding met rivier. 0.46. 03_14. Ondiepe geïsoleerde sterk geïnundeerde rivierbegeleidende wateren. 0.46. 03_16. Ondiepe geïsoleerde zelden geïnundeerde rivierbegeleidende wateren. 0.35. Variabele: NH4-concentratie; eenheid: mgN/l AS-type code. naam. 03_09. Periodiek droogvallende rivierbegeleidende wateren. 03_10. Diepe rivierbegeleidende wateren in open verbinding met rivier. 0.4. 03_11. Diepe van de rivier geïsoleerde grote rivierbegeleidende wateren. 0.08. 03_12. Diepe van de rivier geïsoleerde kleine rivierbegeleidende wateren. 0.08. 03_13. Ondiepe rivierbegeleidende wateren in open verbinding met rivier. 0.4. 03_14. Ondiepe geïsoleerde sterk geïnundeerde rivierbegeleidende wateren. 0.4. 03_16. Ondiepe geïsoleerde zelden geïnundeerde rivierbegeleidende wateren. 0.4. 44. min. Alterra-rapport 2090. max 0.4.

(47) Variabele: Zuurgraad (pH); eenheid: -. KRW-type. ZGET/MEP. GET/GEP. code. naam. min. max. min. Ondiep lijnvormig water, open verbinding. 6.5. 8.5. M05. max. Matig min. Ontoereikend. max. min. max. Slecht min. max. met rivier/geinundeerd. Variabele: Cl-concentratie; eenheid: mg/l. KRW-type. ZGET/MEP GET/GEP. Matig Ontoereiken Slecht Typologisc d. code. naam. M05. Ondiep lijnvormig water, open verbinding. min. max. min max min max min. h max min max min max. 300. 300. met rivier/geinundeerd. AS-type code. naam. min. max. 03_09. Periodiek droogvallende rivierbegeleidende wateren. 300. 03_10. Diepe rivierbegeleidende wateren in open verbinding met rivier. 300. 03_11. Diepe van de rivier geïsoleerde grote rivierbegeleidende wateren. 300. 03_12. Diepe van de rivier geïsoleerde kleine rivierbegeleidende wateren. 300. 03_13. Ondiepe rivierbegeleidende wateren in open verbinding met rivier. 300. 03_14. Ondiepe geïsoleerde sterk geïnundeerde rivierbegeleidende wateren. 300. 03_16. Ondiepe geïsoleerde zelden geïnundeerde rivierbegeleidende wateren. 300. Variabele: Breedte; eenheid: m. KRW-type code. naam. M05. Ondiep lijnvormig water, open verbinding. Typologisch min. Hydromorfologisch max. min. max. 8. 8. 15. Met rivier/geinundeerd. AS-type code. naam. 03_09. Periodiek droogvallende rivierbegeleidende wateren. min. max 8. Alterra-rapport 2090. 45.

(48) Variabele: Doorzicht; eenheid: m. KRW-type. ZGET/MEP. GET/GEP. code. naam. min. min. M05. Ondiep lijnvormig water, open verbinding met. max. max. Matig min. max. Ontoereikend min. max. Slecht min. max. 2. rivier/geinundeerd. Variabele: Gemiddelde diepte; eenheid: m. KRW-type. Typologisch. code. naam. min. M05. Ondiep lijnvormig water, open verbinding met rivier/geinundeerd. max 3. Variabele: Diepte; eenheid: m. KRW-type. Hydromorfologisch. code. naam. min. max. M05. Ondiep lijnvormig water, open verbinding met rivier/geinundeerd. 0.1. 3. code. naam. min. max. 03_09. Periodiek droogvallende rivierbegeleidende wateren. 03_10. Diepe rivierbegeleidende wateren in open verbinding met rivier. 03_11. Diepe van de rivier geïsoleerde grote rivierbegeleidende wateren. 3. 03_12. Diepe van de rivier geïsoleerde kleine rivierbegeleidende wateren. 3. 03_13. Ondiepe rivierbegeleidende wateren in open verbinding met rivier. AS-type. 3 3. 3. 03_14. Ondiepe geïsoleerde sterk geïnundeerde rivierbegeleidende wateren. 3. 03_16. Ondiepe geïsoleerde zelden geïnundeerde rivierbegeleidende wateren. 3. Variabele: Droogval; eenheid: weken/jaar. AS-type code. naam. 03_09. Periodiek droogvallende rivierbegeleidende wateren. 46. min. Alterra-rapport 2090. 6. max.

(49) Alterra-rapport 2090. 47.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

In de zoute zone buitendijks en de zoete zone binnendijks zijn het voorkomen van soorten en de abundantie belangrijke parameters, voor de zone waar de kering gepasseerd wordt is

Uit de metingen van de chemische samenstelling van het grondwater kan afgeleid worden dat er veranderingen op zullen treden in het watervoerend pakket als het zoete, zuurstofrijke

The maceral composition, reactive macerals (total of vitrinite and liptinite) content in particular, is important when dealing with caking coal which is known to

Previous studies conducted on the in vitro permeation of metals, such as nickel, cobalt and chromium, have indicated that certain metals undergo oxidation in the

Using the health outcome index, this study investigated the impacts of income inequality, levels of ethnic diversity and information and communication technology (ICT) development

De vijf middelen die zijn opgenomen in GVS cluster 4N05AXAO V [aripiprazol, cariprazine, paliperidon, quetiapine en risperidon] zijn allen, evenals brexpiprazol, geïndiceerd

- Welke veranderingen treden op in het zoet-zout verdeling in het grondwater door de werking van het ge j en door hoge golven.. Groei van zoetwaterlens in

• Daarnaast leer je wat dat voor Blue Energy betekent en hoe energie wordt opgewekt uit het mengen van zoet en zout water.. • Je leert hier ook over redoxreacties,