• No results found

Verwachting of verrassing: De onhoudbare verstandhouding tussen de Verenigde Staten en Irak tijdens de aanloop naar de Golfoorlog, januari 1989 – januari 1991

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Verwachting of verrassing: De onhoudbare verstandhouding tussen de Verenigde Staten en Irak tijdens de aanloop naar de Golfoorlog, januari 1989 – januari 1991"

Copied!
51
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Verwachting of verrassing: De onhoudbare verstandhouding tussen de Verenigde Staten

en Irak tijdens de aanloop naar de Golfoorlog, januari 1989 – januari 1991

Ferry Vlugt

Masterscriptie

0452270

4 juli 2016

Universiteit van Amsterdam

Docent: Dr. Ruud van Dijk

(2)

2

Inhoudsopgave

H1 Inleiding

3

Historiografie

5

Indeling betoog

8

H2 Hervatting van diplomatie: De Irak-Iran Oorlog

10

H3 Van continuering naar escalatie: De Koeweit crisis

22

H4 Terug bij af: De Golfoorlog

37

Conclusie

48

(3)

3

H1 Inleiding

De diplomatieke verstandhouding tussen de Verenigde Staten en Irak is een turbulente episode in de geschiedenis van de internationale betrekkingen. Zowel in de jaren zeventig, toen de Koude Oorlog in volle gang was, als bij de Golfoorlog van 1991 en 2003 stonden de regeringen van beide landen lijnrecht tegenover elkaar. Na de afzetting van Saddam Hoessein in 2003 normaliseerde de verstandhouding weer en daarmee eindigde in ieder geval op politiek niveau een periode van vijandigheid.

Ondanks de moeizame betrekkingen tussen de Verenigde Staten en Irak waren deze in de jaren tachtig relatief goed. Tijdens de Irak-Iran Oorlog (1980-1988) stonden de Verenigde Staten aan Iraakse zijde nadat Iran zich onder leiding van ayatollah Ruhollah Khomeini in de Iraanse revolutie (1979) tegen Amerika had gekeerd. Daarmee hadden de Verenigde Staten een belangrijke bondgenoot verloren in het olierijke Midden-Oosten. De keuze om Irak vanaf 1984 officieel te steunen in de Irak-Iran Oorlog betekende een hervatting van de diplomatieke verhoudingen die sinds 1967 waren verbroken. In dat jaar was de Zesdaagse Oorlog uitgebroken waarbij de toenmalige Amerikaanse president Lyndon B. Johnson zich coulant opstelde bij de plannen van het Israëlische leger om aanvallen uit te voeren tegen Egypte. Dit was voor Irak onacceptabel was en daarom verbrak de Irakese leider Abdel Rahman Arif de diplomatieke relatie.1

In 1990 liepen de spanningen weer hoog op. Saddam Hoessein besloot om op 2 augustus Koeweit te bezetten wegens ruzie over de landsgrenzen en de economische problemen van Irak. De regering van president George H.W. Bush reageerde afwijzend op deze daad en het conflict escaleerde, met als gevolg de Golfoorlog van 1991. Na een periode van toenadering was het opmerkelijk dat de diplomatie tussen de Verenigde Staten en Irak plotseling was omgeslagen in vijandigheid. Berustte de oorlog op misverstanden of op een uitgekookte geopolitieke strategie? Was het een onvermijdelijke oorlog? Ging het werkelijk alleen maar om olie? Historici en politicologen buigen zich over deze vragen wanneer ze zich verdiepen in het conflict en komen met verschillende antwoorden. In dit onderzoek wordt geprobeerd om de oorzaak van de schijnbaar plotselinge omslag in de verstandhouding tussen de Verenigde Staten en Irak te ontdekken. Hiermee wordt een poging gedaan om een bijdrage te leveren aan het debat over de Westerse geopolitiek die na de Koude Oorlog in het Midden-Oosten werd toegepast.

De Golfoorlog van 1991 kan namelijk worden beschouwd als het begin van het Iraakse probleem waarmee de Verenigde Staten al ruim 25 jaar worstelen. Nog steeds is de situatie in het grotendeels Arabische land chaotisch en Amerikaanse politici hebben zich sinds de Golfoorlog niet meer los kunnen maken van deze problematiek, hoe graag ze dat ook willen. Het is daarom evident om nadruk te leggen op de periode 1989-1991 waarin de betrekkingen tussen de Verenigde Staten en Irak in negatieve zin veranderden. Hoe onverwacht waren de negatieve ontwikkelingen die plaatsvonden? Zijn er toen beslissingen genomen die voor structurele problemen hebben gezorgd?

Door de oorlog hadden de Amerikanen wederom een strategische partner in het Midden-Oosten verloren nadat zij eerder Iran waren kwijtgeraakt. Dit leidt tot de veronderstelling dat het buitenlandse beleid van de Verenigde Staten in het Midden-Oosten inconsequent dan wel pragmatisch was met weinig visie voor de

(4)

4

toekomst. Een casestudy van de Amerikaanse en Iraakse betrekkingen in de periode 1989-1991 biedt naast inzicht over de oorzaak van de diplomatieke veranderingen ook meer duidelijkheid over de mate van consequentheid en pragmatiek en in hoeverre dit van invloed is geweest op de ontwikkelingen die hebben geleid tot de Amerikaanse bestempeling van Irak als ‘schurkenstaat’.2 Om een beter begrip te krijgen wat er in de betreffende periode afspeelde is het ook nodig om te analyseren hoe het was gesteld met de diplomatie tussen beide landen tijdens de Irak-Iran Oorlog. Dan kan beter worden bepaald of de omslag in de aard van de betrekkingen al dan niet volgens verwachting was.

In de discussie over de gespannen diplomatieke verhoudingen tussen de Verenigde Staten en Irak in 1990 zijn er vijf factoren die telkens terugkomen. Voor het Amerikaanse beleid ten opzichte van Irak is er een debat over de inrichting van de zogenaamde nieuwe wereldorde na de Koude Oorlog en de bescherming van Amerikaanse interesses in het Midden-Oosten zoals handel en olie.3 Historici en politicologen zijn het er niet over eens welke van de twee motieven de overwicht had in de besluitvorming van de regering Bush. Wat Irak betreft is er eveneens geen overeenstemming te vinden, maar dan over de motieven die Saddam Hoessein gebruikte voor zijn besluitvorming. Er worden grofweg drie motieven genoemd waarvan wordt gedacht dat deze zijn strategie bepaalden. Ten eerste is het machtsrealisme een veel besproken motief waarbij Hoessein de nieuwe grootmacht in het Midden-Oosten wilde worden.4 Hij streefde naar prestige, waaronder het verlangen naar de status van legendarische Irakese leiders zoals Nebukadnezar en Saladin.5 Ten tweede komt het verdedigingsmotief vaak aan de orde waarmee Hoessein probeerde om zijn regime te beschermen tegen buitenlandse inmenging.6 Het de derde motief is economisch van aard en gaat over de financiële problemen waarin Irak verkeerde na afloop van de Irak-Iran Oorlog. Dit zou voor Hoessein de reden zijn geweest om het bevel te geven aan zijn leger om Koeweit te bezetten.7

De motieven lopen als een kruisbestuiving door elkaar heen vanuit zowel Amerikaans als Iraaks

perspectief, en ze krijgen in het wetenschappelijke debat telkens een andere mate van relevantie toegekend. Daarom wordt in dit onderzoek geanalyseerd welke van de vijf motieven het meest evident is, of dat wellicht een combinatie hiervan ten grondslag ligt aan de ontwikkelingen die hebben plaatsgevonden. Het is uiteraard ook mogelijk dat er nieuwe motieven worden ontdekt die bepalend zijn geweest voor de betrekkingen tussen de Verenigde Staten en Irak in 1990.

Zoals zojuist is beschreven zal er grondig worden onderzocht hoe Amerikaanse en Irakese politici de onderlinge diplomatie met elkaar ervoeren. Toch heeft in dit betoog vooral het Amerikaanse perspectief de overhand. Er wordt getracht om vanuit een retrospectieve analyse te beargumenteren dat de regering Bush voordat de Iraakse inval in Koeweit plaatsvond nauwelijks betrokken was bij de ontwikkelingen in het Midden-Oosten, terwijl direct daarna de beleidsmakers in het Witte Huis hun strategie richtten op een oorlog met Irak.

2 Robert S. Litwak, Rogue States and US Foreign Policy: Containment after the Cold War (Washington 2000) 8. 3 Joel S. Migdal, Shifting Sands: The United States in the Middle East (New York 2014) 109.

4 Tarock, The Superpowers’ Involvement in the Iraq-Iran War, 225.

5 Charles A. Duelfer en Stephen Benedict Dyson, ‘Chronical Misperception and International Conflict: The U.S.-Iraq Experience’ in: International Security Vol. 36 nr. 1 (2011) pp. 73-100, aldaar 74.

6 F. Gregory Gause, ‘Iraq’s Decisions to go to War, 1980 and 1990’, in: The Middle East Journal vol.56 nr. 1 (2002) pp. 47-70, aldaar 49.

(5)

5

De poging tot diplomatie was slechts een middel om tijd te kopen, en daarmee stond de Amerikaanse strategie haaks op het eerdere beleid van matiging en terughoudendheid in de verstandhouding met Irak.

Historiografie

De betrekkingen tussen de Verenigde Staten en Irak werden gedurende de Irak-Iran Oorlog voorzichtig hersteld. Na de Iraanse Revolutie was Iran voor beide landen een aartsvijand geworden. Omdat de Amerikanen economische belangen hadden in het Midden-Oosten kozen ze uiteindelijk partij voor Saddam Hoessein om invloed te houden in de regio. Voorheen gebeurde dit via Iran. De Koude Oorlog en de bijbehorende ‘zero-sum game’ tussen de Verenigde Staten en de Sovjet-Unie was ook een belangrijke factor in het conflict tussen Irak en Iran.8 Non-interventie zou de rivaliserende supermacht in een gunstige positie brengen in het Midden-Oosten en dat was voor de Amerikaanse en Sovjet bewindslieden onacceptabel. Het was echter te fragiel om op basis van de Irak-Iran Oorlog en de Koude Oorlog de betrekkingen met Irak op langdurige wijze in stand te houden. Beide oorlogen waren in 1989 inmiddels beëindigd en volgens de Australische politicoloog Adam Tarock zorgde dat voor een zwakke toekomstbestendigheid van de diplomatie tussen de Verenigde Staten en Irak.9

In 1989 werd George H.W. Bush de nieuwe Amerikaanse president. Hij volgde hiermee Ronald Reagan op en erfde daarmee zijn Irak beleid van de jaren tachtig. Bush continueerde de pragmatische politiek die Reagan hanteerde voor het Midden-Oosten en zag geen reden om deze te wijzigen. Dit leidde tot een blindheid voor de ontwikkelingen in Irak.10 Het is te stellig om te beweren dat deze blindheid heeft geleid tot de Golfoorlog van 1991, tenslotte was het Saddam Hoessein die de opdracht aan zijn leger gaf om Koeweit te bezetten, maar de signalen waren duidelijk aanwezig dat Hoessein op ramkoers lag. Een duidelijke waarschuwing vanuit de Verenigde Staten aan Irak had de situatie vooral voor de Amerikanen minder complex gemaakt. Door hun terughoudendheid werden ze onnodig verrast en leek een oorlog nog de enige optie om het conflict tussen Irak en Koeweit te beëindigen. Bovendien was het vanuit geostrategisch oogpunt nadelig om na Iran ook Irak te verliezen als diplomatieke partner in het Midden-Oosten.

Een goede gelegenheid om Hoessein te waarschuwen dat zijn vijandige politiek kon leiden tot ernstige consequenties was op 25 juli 1990. Vanwege zijn bezorgdheid over een eventuele militaire reactie van de Verenigde Staten nodigde Hoessein de Amerikaanse ambassadrice April Glaspie uit voor een gesprek. Hij vroeg haar wat het standpunt van de Amerikaanse regering was over de stationering van Irakese troepen aan de grens met Koeweit. Glaspie antwoordde dat de Verenigde Staten geen mening hadden over het regionale conflict, waarmee ze de instructies opvolgde van de minister van Buitenlandse Zaken James Baker.11 Verderop in dit onderzoek wordt besproken of deze mededeling van Glaspie als een vrijbrief voor Hoessein moet worden beschouwd, maar voor nu is het belangrijk dat het signaal niet overeenkwam met de felle reactie van de regering Bush een week later op de Iraakse inval in Koeweit. Met andere woorden, het is dus vreemd dat de

8 Tarock, The Superpowers’ Involvement in the Iraq-Iran War, 212. 9 ‘Ibidem’, 214.

10 Robert David Johnson, ‘Prelude to War: US Policy toward Iraq 1988-1990’

http://academic.brooklyn.cuny.edu/history/johnson/iraqcase.htm, geraadpleegd op 9 april 2016.

(6)

6

Verenigde Staten niet eerder een waarschuwing gaven om op zijn minst Hoessein aan het twijfelen te brengen om Koeweit binnen te vallen. Dan was de kans op een diplomatieke oplossing wellicht groter geweest. Deze constatering komt ook naar voren in de analyse van de politicoloog Joel S. Migdal over het Amerikaanse beleid in het Midden-Oosten. Migdal voegt eraan toe dat de argumentatie van Bush om zijn inmenging in het conflict te legitimeren ongeloofwaardig was. De economische en geostrategische motieven werden hoofdzakelijk achterwege gelaten en vooral idealistische factoren als vrijheid en vrede werden genoemd.12 Karaktermoord van Hoessein behoorde ook tot de strategie om draagvlak te creëren voor de Amerikaanse inmenging.

Saddam Hoessein was een brute dictator die elke vorm van oppositie tegen zijn gezag met grove middelen bestreed. Zijn imago buiten het Midden-Oosten was ronduit slecht en met de Iraakse inval in Koeweit werd dit voor velen wederom bevestigd. De politicoloog John Mearsheimer plaatst een kanttekening bij de zwartmakerij van Hoessein. Mearsheimer laat daarbij de binnenlandse politiek van Irak voor wat het was, maar hij vindt de bezetting van Koeweit eerder een rationele beslissing dan een agressieve daad.13 Volgens Mearsheimer deed Hoessein het om economische redenen in plaats van agressie zoals Bush beaamde. Irak had door de oorlog met Iran enorme schulden bij buitenlandse geldschieters, waaronder Koeweit, en Hoessein zocht in eerste instantie diplomatieke oplossingen voor de economische problemen, zonder resultaat. De bezetting van Koeweit was het uiterste middel om een uitweg te vinden voor de economische malaise van Irak. Hiermee probeert Mearsheimer de kwestie niet te rechtvaardigen, maar hij wil aantonen dat Irak niet roekeloos handelde en dat de situatie ingewikkelder was dan de Amerikaanse regering deed geloven. Tevens vindt hij het dreigende beeld van Iraakse massavernietigingswapens overdreven. Hoessein was net als Bush een machtspoliticus en daar was de buitenlandse politiek van Irak op afgestemd.14

Auteurs als Hal Brands en F. Gregory Gause beschrijven hoe Saddam Hoessein het Amerikaanse beleid in

het Midden-Oosten ervoer. Brands komt in zijn artikel ‘Conspiring Bastards: Saddam Hussein’s Strategic View of the United States’ tot de conclusie dat Hoessein de Amerikaanse bewindslieden geen moment vertrouwde. De Irakese president gebruikte de steun van de Verenigde Staten tijdens de Irak-Iran Oorlog slechts om een nederlaag te voorkomen. Na de oorlog werd Hoessein alsmaar wantrouwiger en hij was ervan overtuigd dat de Verenigde Staten uiteindelijk van hem afwilden toen zij de banden met Koeweit aanhaalden.15 Een conflict met de Amerikanen was volgens hem onvermijdelijk en daarom nam hij het risicovolle besluit om Koeweit binnen te vallen. De ontmoeting met ambassadrice April Glaspie zou geen invloed hebben gehad op deze beslissing.16 Brands baseert zijn analyse op Iraakse documenten die in de Golfoorlog van 2003 zijn meegenomen door het Amerikaanse leger. Zijn beschrijving van Hoessein als een paranoïde figuur komt soms geforceerd over, maar is wel overtuigend als verklaring voor de zelfvervullende voorspelling die het teweeg werd bracht vanuit Iraakse zijde. Het betoog van Brands geeft in ieder geval een interessante en nieuwe benadering in het onderzoek over de betrekkingen tussen de Verenigde Staten en Irak.

12 ‘Ibidem’.

13 John Mearsheimer, ‘An unnecessary war’ in: Foreign Policy vol. 134 nr.1 (2003) pp. 51-59, aldaar 53. 14 Mearsheimer, ‘An unnecessary war’, 55.

15Hal Brands, ‘Conspiring Bastards: Saddam Hussein’s Strategic View of the United States’, in: Diplomatic

History vol. 36 nr. 3(2012) pp. 625-659, aldaar 654.

(7)

7

In zijn artikel ‘Iraq’s Decisions to go to War, 1980 and 1990’ nuanceert auteur F. Gregory Gause het

paranoïde karakter van Hoessein en de invloed daarvan op zijn beslissingen. Gause beaamt dat Irakese politici sceptisch waren over de intenties van de Verenigde Staten, maar het verschil is dat hij de Iraakse besluitvorming niet volledig toekent aan de gemoedstoestand van Hoessein. De beslissingen werden voornamelijk genomen op basis van rationele overwegingen.17 In zijn betoog probeert Gause ook het machtsrealisme te weerleggen als drijfveer voor het buitenlandse beleid van Irak. Niet de expansie van macht, maar het veiligstellen van zijn regime was voor Hoessein het uitgangspunt. In de conflicten met Iran en Koeweit beschouwde hij de aanval als de beste verdediging om de stabiliteit in Irak te waarborgen.18

De regering van president Bush had in eerste instantie nauwelijks aandacht voor Irak. Vlak na zijn

aantreden in 1989 richtte Bush zijn buitenlandse beleid op de Sovjet-Unie en Europa vanwege het einde van de Koude Oorlog.19 Pas vanaf de Iraakse inval in Koeweit in 1990 begonnen de Amerikanen, en Bush in het bijzonder, zich actief te bemoeien met de crisis in het Midden-Oosten. Of Bush de escalatie had kunnen voorkomen blijft een onderwerp van discussie, net als zijn leiderschapsstijl. De auteur Thomas Preston concludeert in zijn studie over de leiderschapsstijl van naoorlogse Amerikaanse presidenten tijdens buitenlandse crises dat Bush een pragmaticus was die zijn beleid afstemde op feiten, in de meeste gevallen consensus zocht met zijn adviseurs, en veel advies inwon voordat hij een besluit nam. Ideologie, zoals bij Ronald Reagan, was minder relevant.20 Preston gebruikt de Iraakse bezetting van Koeweit als casestudy om de besluitvorming van Bush te analyseren. Wie afgaat op de conclusie van Preston is waarschijnlijk geneigd om te veronderstellen dat het leiderschap van Bush ervoor zorgde dat de Amerikanen steken lieten vallen in de betrekkingen met Irak waardoor de situatie uit de hand liep.

Het blijft eigenaardig dat de Verenigde Staten zo laat hun diplomatie met Irak aanscherpten. In zijn analyse over het Irak-beleid van president Bush constateert auteur Alex Roberto Hybel dat het late optreden van de Amerikaanse regering ertoe leidde dat zij eigenlijk alleen nog hardhandig kon ingrijpen. Net als Preston gaat Hybel dieper in op de leiderschapsstijl van Bush, maar in plaats van de president als coöperatief te beschouwen wordt hij omschreven als een persoon die zich standvastig opstelde en zijn eigen koers voer. Zo wilde Bush niet te lang wachten op de werking van economische sancties die Hoessein onder druk moesten zetten om het Iraakse leger uit Koeweit terug te trekken. Daarom werd als snel besloten om 15 januari 1991 als deadline te hanteren voor een Amerikaans militair offensief, een half jaar na de Iraakse invasie.21 Bush volgde hiermee de harde lijn van zijn adviseurs Brent Scowcroft van Nationale Veiligheid en Lawrence Eagleburger van Buitenlandse Zaken. Bij het besluitvormingsproces hanteerde de president een strategie waarin elke adviseur

17 Gause, ‘Iraq’s Decisions to go to War’, 49. 18 ‘Ibidem’, 53.

19 Johnson, ‘Prelude to War’ http://academic.brooklyn.cuny.edu/history/johnson/iraqcase.htm, geraadpleegd op 9 april 2016.

20 Thomas Preston, The President and his Inner Circle: Leadership Style and the Advisory Process (New York 2001) 162-163.

21 Alex Roberto Hybel, US Foreign Policy Decision-Making from Kennedy to Obama: Responses to International

(8)

8

zich alleen mocht uitspreken over zijn eigen vakgebied.22 Daarnaast werd de diplomatieke ruzie tussen de Verenigde Staten en Irak door hem als een persoonlijke kwestie opgevat. Bush voelde zich verraden door Hoessein omdat de Irakese leider meerdere keren had aangegeven het conflict met Koeweit vreedzaam op te lossen waarbij de Verenigde Staten zich soms tegen beter weten in coulant opstelde.23 Was er ondanks de internationale samenwerking om Irak uit Koeweit te jagen niet gewoon sprake van Amerikaans unilateralisme? In dit onderzoek komen de hierboven beschreven discussiepunten uitgebreid aan bod. Zonder de beantwoording van de centrale vraagstelling uit het oog te verliezen worden de betrekkingen tussen de Verenigde Staten en Irak in een breder tijdsbestek geplaatst dan alleen de aanloop naar de Golfoorlog van 1991. Op deze manier kan er een evidente conclusie worden geformuleerd over de aard van de Amerikaanse en Iraakse diplomatieke verstandhouding en welke factoren beslissend waren in de negatieve ontwikkelingen die plaatsvonden.

Indeling betoog

De centrale vraagstelling van dit onderzoek is waarom de diplomatieke verstandhouding veranderde tussen de

Verenigde Staten en Irak tijdens het presidentschap van George H.W. Bush. Bij de beantwoording van deze

vraag is het de bedoeling om vooral vanuit een Amerikaans perspectief inzicht te geven waarom de verstandhouding tussen beide landen omsloeg na een periode van relatief goede betrekkingen tijdens de Irak-Iran oorlog. Uit de historiografie blijkt dat de problemen tussen de Verenigde Staten en Irak wel worden geconstateerd, maar er wordt geen duidelijke verklaring gegeven waarom in de periode vlak voor de Golfoorlog, dus vanaf januari 1989 tot en met juli 1990, met name de Amerikaanse regering een escalatie al dan niet kon voorkomen. Deze vorm van politiek leidde ertoe dat na de Koude Oorlog in het buitenlandse beleid van Bush op een geforceerde manier het realisme met de invulling van de nieuwe wereldorde moest worden gecombineerd, een strategie die een ambivalente situatie in het Midden-Oosten teweeg bracht. Het Iraakse perspectief komt ook aan de orde, zij het in mindere mate, want daarmee wordt duidelijk dat niet alleen het verkrijgen van olie uit het Midden-Oosten relevant was in de verslechterde verstandhouding tussen de Verenigde Staten en Irak. De toegang tot olie was slechts een onderdeel van een grotere problematiek en de relevantie hiervan behoeft een revisionistische benadering. Voor Hoessein was het bijvoorbeeld net zo belangrijk dat hij de machtigste leider van het Midden-Oosten bleef om zijn ideologie van het panarabisme te realiseren.24 Dit wordt vaak over het hoofd gezien. Hoessein had net als Bush wel het probleem dat de combinatie van machtsrealisme met ideologische motieven een moeilijke samenstelling bleek te zijn. Daardoor ontstonden veel misinterpretaties aan zowel Iraakse als Amerikaanse zijde die de spanningen tussen beide landen deed oplopen.

Om de centrale vraagstelling te beantwoorden zijn er drie deelvragen geformuleerd. De eerste vraag is hoe

de betrekkingen waren tussen de Verenigde Staten en Irak tijdens de Irak-Iran Oorlog (1980-1988). Hiermee

wordt het inzichtelijker of de omslag in de aard van de betrekkingen werkelijk onverwacht was. Door dieper in

22 Hybel, US Foreign Policy Decision-Making from Kennedy to Obama, 105. 23 ‘Ibidem’, 107.

(9)

9

te gaan op de hervatting van de diplomatie tussen Washington en Bagdad kan worden bepaald welke factoren relevant waren in de verstandhouding, en of eventuele veranderingen hierin invloed hadden op de omslag van de diplomatieke relatie. De tweede deelvraag gaat over hoe de verstandhouding tussen de Verenigde Staten en

Irak zich ontwikkelde vanaf januari 1989 tot en met juli 1990. Dit is de periode waarin George H.W. Bush

aantrad als president en daarmee brak een nieuw tijdperk aan in de buitenlandse politiek van de Amerikanen. In eerste instantie had dit geen gevolgen voor de verstandhouding met Irak, maar in 1990 ging het alsnog faliekant mis. Er wordt onderzocht welke gebeurtenissen hieraan voorafgingen en waarom deze nadelig uitpakten. Tot slot zal de beantwoording van de derde deelvraag, waarom de Verenigde Staten in 1991 een

oorlog ontketende tegen Irak, meer duidelijkheid opleveren over de werkelijke motieven van de Amerikaanse

regering om zich faliekant tegen Saddam Hoessein te keren.

(10)

10

H2 Hervatting van diplomatie: De Irak-Iran Oorlog

In 1967 kwamen de relaties van de Verenigde Staten met de Arabische landen onder druk te staan vanwege de Zesdaagse Oorlog waarin Israël een militair conflict uitvocht met Egypte, Syrië, en Jordanië. De Amerikaanse president Lyndon B. Johnson zou zich volgens verschillende Arabische regeringsleiders te terughoudend hebben opgesteld naar Israël. Daardoor kon het Israëlische leger successen boeken ten koste van Arabisch grondgebied in Egypte en Palestina. Dit beviel de Arabische wereld allerminst met als gevolg dat verschillende landen in het Midden-Oosten, waaronder Irak, besloten om de diplomatieke banden met de Verenigde Staten te verbreken.25 Omdat het voor Derde Wereldlanden om geostrategische redenen voordelig was tijdens Koude Oorlog een cliëntstaat te zijn van een supermacht, zocht Irak toenadering met de Sovjet-Unie als vervanging van de Verenigde Staten. Het voordeel was wederzijds want de Sovjet-Unie kreeg door de alliantie met Irak meer invloed in het Midden-Oosten. In de jaren zeventig werden de betrekkingen tussen Irak en de Sovjet-Unie alsmaar intensiever.

Saddam Hoessein werd pas in 1979 president van Irak, maar hij was daarvoor al een invloedrijk figuur achter de schermen bij de Ba’ath partij, de politieke organisatie die in 1968 via een coup aan de macht was gekomen. Gedurende de jaren zeventig wist Hoessein zijn macht langzaam te consolideren door hoge militairen achter zich te scharen waarmee hij het leger steeds meer op zijn hand kreeg. Tegelijkertijd nam zijn invloed verder toe in het belangrijkste bestuurlijke orgaan van de Iraakse regering, de Revolutionaire Commandoraad. Inmiddels was hij de nummer twee geworden binnen de Ba’ath partij. Alleen president Achmed Hassan al-Bakr stond nog boven hem. Dat weerhield Hoessein er niet van om ondertussen al zijn politieke concurrenten te laten opsluiten of uit de weg te ruimen, een persoonlijke missie die hij rond de tweede helft van de jaren zeventig had volbracht.26 Het lukte hem om zichzelf centraal te stellen in de politieke en militaire macht van Irak.

Al van jongs af aan was Hoessein geïnspireerd door een idealistisch toekomstbeeld van zijn land. De

toekomst van Irak associeerde hij met het glorieuze imperiale verleden uit de oudheid. Legendarische figuren zoals Hammoerabi en de in Tikrit geboren Saladin, de islamitische held uit de kruistochten, waren een voorbeeld voor hem. Hoewel dit soort historisch romanticisme niet meteen in verband wordt gebracht met de brute reputatie van Saddam Hoessein beschouwde hij deze gedachten als de bakermat van de Iraakse beschaving. Regelmatig vermengde hij in zijn toespraken en propaganda het roemrijke verleden van Irak met de Ba’ath ideologie om zichzelf te profileren als het toonbeeld van de nieuwe Irakese man.27 Het ging er niet alleen om hoe de mensen in het heden over hem dachten. Hij vond het ook belangrijk hoe er over 500 of 1000 jaar of hem werd gedacht.28

25 Majid Khadduri en Edmund Ghareeb, War in the Gulf, 1990-91: the Iraq-Kuwait Conflict and its implications (New York 1997) 249.

26 Dawisha, Iraq: A Political History, 212.

27 Harvey Sicherman, ‘Saddam Hussein, Stalin on the Tigris’, in: Orbis vol.55 nr. 3 (2011) pp. 489-497, aldaar 489.

28FBI Interview Session 1, 7 februari 2004, National Security Archive, Briefing Book Middle East and South Asia, Saddam talks to the FBI, 2, http://nsarchive.gwu.edu/NSAEBB/NSAEBB279/index.htm.

(11)

11

In theorie waren de uitgangspunten van de Ba’ath ideologie zo vreemd nog niet. Irak was een land dat na

een lange periode van Brits imperialisme geen ervaring had met democratie en door de toenadering met de Sovjet-Unie was het niet verwonderlijk dat in de Iraakse politiek de centralisering verder toenam. Ba’ath politici streefden naar het panarabisme waarin de Arabische eenheid en socialisme belangrijk waren. Een westerse vorm van democratie werd beschouwd als kapitalistisch en uitbuitend.29 Na de oliecrisis van 1973 kende Irak economische vooruitgang en dit was mede te danken aan de centralisatie van het politieke systeem die door de Ba’ath partij was geïnitieerd.30 De prioriteiten waren gericht op het verbeteren van onderwijs en het verkleinen van de kloof tussen arm en rijk. Dit kwam vooral de gewone Irakese burger ten goede.

Bij zijn aantreden als president trok Hoessein alle macht verder naar zicht toe. Hij hanteerde daarbij

dezelfde werkwijze als Jozef Stalin, ‘de dood lost alle problemen op; geen mens, geen probleem’.31 De Ba’ath ideologie transformeerde onder zijn leiding van een relatief gematigd beleid naar een rechtvaardiging van een eenpartijstaat die anti westers was en geregeerd werd door een minderheid van soennitische Arabieren om het afnemende panarabisme te redden van de ondergang. Hoessein had bovendien een sterke antipathie tegen de Britten, de joden, en de Perzen. Deze opvattingen leerde hij in zijn jeugd van een oom die als officier in het Iraakse leger diende. Later zou voornamelijk de haat tegen de joden en Perzen bepalend zijn in het buitenlandse beleid van Irak.

Het duurde niet lang voordat Hoessein zich in een grootschalig militair conflict stortte. Op 22 september 1980 gaf hij het bevel aan het Iraakse leger om Iran binnen te vallen. De reden voor deze inval is tweeledig. Ten eerste wilde Hoessein een olierijk gebied in het zuidwesten van Iran innemen, genaamd Khoezistan. Hij beweerde dat het gebied onderdeel uitmaakte van het oorspronkelijke Irak en achtte het legitiem om het via een kortstondige militaire interventie terug te veroveren. Volgens de Irakese minister van Buitenlandse Zaken Tariq Aziz was het niet de bedoeling om Iran permanent te bezetten of te vernietigen omdat het als buurland altijd met Irak geografisch en historisch verbonden zal zijn.32 Ten tweede werd Iran als een bedreiging beschouwd voor de stabiliteit van Irak. De Iraanse Revolutie van 1979 had een expansionistische dimensie en volgens de regering in Bagdad was het mogelijk dat de revolutie uitbreidde naar de sjiietische bevolking in Zuid-Irak die als etnische meerderheid het voortbestaan van het regime in gevaar kon brengen. Er werd binnen de Ba’ath partij gevreesd dat het Iraakse regime hetzelfde lot stond te wachten als de sjah van Iran die zijn land moest ontvluchten na ruim twintig jaar aan de macht te zijn geweest.33

De Irak-Iran Oorlog was een feit en Hoessein was de aanstichter. Het leverde hem al gauw het imago van agressor op. Of het evident is om de Irakese leider het predicaat agressor toe te dichten valt echter te betwijfelen, althans, als zijn buitenlandse beleid als criterium geldt. Verscheidene resoluties van de VN-Veiligheidsraad over de wapenstilstand wijzen Irak officieel niet als schuldige aan.34 In het academische debat is

29 Dawisha, Iraq: A Political History, 228. 30 ‘Ibidem’, 221.

31 Sicherman, ‘Saddam Hussein, Stalin on the Tigris’, 489.

32 Lawrence Freedman, The Gulf Conflict, 1990-1991: Diplomacy and the War in the New World Order (Londen 1994) 20.

33 Tarock, The Superpowers’ Involvement in the Iraq-Iran War, 213.

34 UN Resolution 598: The Situation between Iran and Iraq, New York, 20 juli 1987,

(12)

12

dan ook geen overeenstemming over hoe de internationale strategie van Hoessein moet worden beschouwd. Historici en politicologen komen in hun analyses meestal tot de conclusie dat de Iraakse strategie kan worden verklaard op basis van het machtrealisme of zelfverdediging. Bij zelfverdediging wordt verondersteld dat Saddam zich bedreigd voelde door complotten die door andere landen uit het Midden-Oosten, en later ook de Verenigde Staten, tegen hem waren gesmeed. Daarom probeerde hij zichzelf en zijn regime voor het ergste te behoeden door zijn tegenstanders een stap voor te zijn.35 Daarbij was de aanval de beste verdediging.

Kritiek op een beladen figuur als Saddam Hoessein kwam natuurlijk uit alle hoeken. Na Iran kwam de zwaarste kritiek van Israëlische en Amerikaanse politici, de internationale media, en academici van Irakese afkomst. Een criticus zoals de Irakese politicoloog Adeed Dawisha beschouwt de Irak-Iran Oorlog, en later ook de Golfoorlog van 1991, als een conflict die volledig te wijten was aan de expansionistische machtspolitiek van Hoessein.36 Volgens Dawisha was de Irak-Iran Oorlog een persoonlijk avontuur van de Irakese leider waarmee het land in een humanitaire en financiële malaise terecht was gekomen. Er waren tijdens de oorlog mogelijkheden om geostrategische overwinningen te boeken en het panarabisme verder te ontwikkelen, maar de angst en cultus in de vertrouwelijke kring van Hoessein zorgde ervoor dat zelfoverschatting en achterdocht de overhand kregen in zijn besluitvorming. Dat kwam de Iraakse positie gedurende de oorlog niet ten goede.37 Dawisha biedt in zijn analyse nauwelijks aandacht aan de internationale context zodat er geen ruimte lijkt te zijn voor een nuance in het optreden vanuit Iraaks perspectief. Hij trekt de aard van de binnenlandse politiek van Irak, die inderdaad gecentraliseerd was, te ver door naar het buitenlandse beleid waardoor de rationele overwegingen van Hoessein en de invloed van de Verenigde Staten en de Sovjet-Unie onderbelicht blijven. De Irak-Iran Oorlog was namelijk een belangrijk onderdeel van de Koude Oorlog tussen de twee supermachten omdat de Amerikanen en de Sovjets liever zelf de controle hielden over hun geostrategische belangen in de Golfregio. Daarom prefereerden ze een uitputtende oorlog tussen Irak en Iran in plaats van dat er een winnaar uit deze strijd zou komen die zich vervolgens kon ontwikkelen tot een regionale grootmacht.

Naarmate het vrijgeven van Iraakse documentatie verder toeneemt, komt er steeds meer draagvlak voor het standpunt dat Hoessein naast een machtsrealist vooral een politicus was die zich bedreigd voelde en dus vanuit verdedigend opzicht handelde. Uit de betreffende documenten blijkt onder andere dat de oorlog met Iran geen roekeloos avontuur was, maar een opportunistische respons op een significante dreiging vanuit Iran die na de Iraanse Revolutie groter werd.38 De Iraakse documentatie is momenteel in beheer bij het Conflict Records Research Center van de National Defense University in Washington D.C. Na de val van Hoessein in 2003 heeft het Amerikaanse leger een deel van het archief van de Iraakse regering weten te bemachtigen. Omdat het bronmateriaal nog wordt onderzocht is de vrijgave ervan beperkt.39

Voor nu is het belangrijk om te constateren dat bij een karakterisering van de Iraakse tachtiger jaren

politiek het binnenlandse en buitenlandse beleid goed uit elkaar gehouden moet worden. Feitelijk gezien beging Hoessein een agressieve daad door zijn leger de opdracht te geven om Iran binnen te laten vallen. Het

35 Gause, ‘Iraq’s Decisions to go to War’, 58. 36 Dawisha, Iraq: A Political History, 223-224. 37 ‘Ibidem’, 227.

38 Mearsheimer, ‘An unnecesary war’, 53. 39 Brands, ‘Conspiring Bastards’, 625.

(13)

13

doel om de olierijke provincie Khoezistan te bezetten insinueert dat het alleen om rijkdom en macht ging. Als deze gebeurtenis in de juiste context wordt geplaatst dan is het agressieve aspect te nuanceren, in zoverre dat de Iraakse regering zich ook preventief wilde verdedigen tegen de serieuze bedreiging van de Iraanse Revolutie. In de tweede helft van 1979 probeerden Irakese sjiietische groeperingen namelijk de Ba’ath regering in Bagdad ten val te brengen. Zij kregen daarbij steun vanuit Iran. De regering in Teheran wilde haar invloed in Irak met de revolutie uitbreiden nadat de sjiietische leider Mohammed Bakir al-Sadr in Irak gevangen was genomen.40 Dat maakte de situatie complexer om te beoordelen.

Nogmaals, de Iraakse motieven om de Irak-Iran Oorlog te ontketenen waren tweeledig en de gerelateerde discussie over Hoessein als agressor, machtsrealist, of bezorgde autocraat kan beter worden omgedoopt tot een consensus waarin de Irakese leider optrad als een bezorgde autocraat met machtsrealistische neigingen. Tot op zekere hoogte kan dit als agressief worden beschouwd, maar daarmee onderscheidde hij zich niet van andere autocraten in de wereld, in ieder geval niet van ayatollah Khomeini. Videobeelden waarin te zien is dat Saddam tijdens zijn toespraak in 1979 opponenten uit de zaal laat verwijderen met een enkele reis na het hiernamaals tonen aan dat een despoot de macht heeft gekregen in Irak, maar dat ging om binnenlandse kwesties die vaak ten onrechte worden meegewogen in het oordeel over zijn buitenlandse beleid.

Voor de Verenigde Staten kwam door de Iraanse Revolutie een einde aan een tijdperk. De sjah van Iran, Mohammed Reza Pahlavi, was de belangrijkste bondgenoot van de Amerikaanse regering in het Midden-Oosten en liet een grote leegte achter toen hij op de vlucht sloeg voor de revolutie. Inmiddels was het Sovjetleger in 1979 Afghanistan binnengevallen en hadden de bewindslieden in Moskou gedurende de jaren zeventig de politieke banden met Irak geïntensiveerd.41 Iran was indirect omgeven door de Sovjet-Unie en dit was vanwege de Koude Oorlog zeer tegen de zin van de Verenigde Staten. President Jimmy Carter probeerde snel een antwoord te vinden op deze ontwikkelingen en droeg tijdens de jaarlijkse presidentiële toespraak in 1980 een nieuw beleid voor die de Amerikaanse belangen in het Midden-Oosten moest beschermen, de zogenaamde ‘Carter Doctrine’. Zijn letterlijke woorden waren: ‘An attempt by any outside force to gain control of the Persian Gulf region will be regarded as an assault on the vital interests of the United States of America, and such an assault will be repelled by any means necessary, including military force.’42 Het ging erom dat de invloed van de Sovjet-Unie in de Golfregio werd teruggedrongen zodat de export van olie richting de Verenigde Staten niet in gevaar kwam.

Na het vertrek van Carter uit het Witte Huis in januari 1981 werd Ronald Reagan de nieuwe Amerikaanse president. Reagan hanteerde net als zijn voorganger een geopolitieke strategie in het Midden-Oosten waarbij geen enkel land in de regio teveel macht mocht krijgen. Toch zagen de nieuwe beleidsmakers van Buitenlandse Zaken de Carter doctrine als een middel dat te laat werd toegepast. Volgens hen was de instabiele situatie in de Golfregio mede te wijten aan de besluitvorming van Carter. Hij zou onjuiste prioriteiten hebben gesteld, bijvoorbeeld het behartigen van mensenrechten, en inconsequent hebben opgetreden bij de Iraanse

40 Gause, ‘Iraq’s Decisions to go to War’, 65-66.

41 Tarock, The Superpowers’ Involvement in the Iraq-Iran War, 49.

(14)

14

Revolutie.43 De invloed van de Sovjet-Unie was eveneens te weinig ingedamd.

Om de situatie te veranderen wilden de adviseurs van Reagan een ‘strategische consensus’ benadering gebruiken. Niet de verschillen, maar de overeenkomsten in interesses tussen de Verenigde Staten en de Arabische landen vormden het uitgangspunt.44 Uiteindelijk was dit een manier om de Arabische landen alsnog op verkapte wijze te laten aansluiten bij de Amerikaanse belangen in het Midden-Oosten. Buiten de gewenste continuering van de olietoevoer waren er vier problemen die de regering Reagan in de Golfregio wilde terugdringen, te weten terrorisme, de expansie van islamitisch fundamentalisme vanuit Iran, de invloed van de Sovjet-Unie, en de kans op een scheve machtsbalans na het wegvallen van Iran als bondgenoot.45

Bij de beginfase van de Irak-Iran Oorlog keken de Verenigde Staten in eerste instantie op afstand toe om te

beoordelen of het conflict schadelijk was voor hun belangen. Na de gijzelingcrisis in Teheran, waarbij vierenveertig personeelsleden van de Amerikaanse ambassade ruim een jaar werden vastgehouden in opdracht van Khomeini, waren de betrekkingen met Iran dermate verstoord dat er geen enkele vorm van diplomatie meer bestond tussen beide landen. Het was dus geen optie om Iran achter de schermen hulp te bieden en überhaupt niet gewenst dat Khomeini de oorlog zou winnen.46

Voor Irak begon de oorlog voorspoedig. Nadat het Iraakse leger in 1981 Iran binnenviel leek Hoessein aan

de winnende hand te zijn. Binnen een jaar werden de rollen echter omgedraaid: In 1982 drong Iran het Iraakse leger weer terug naar Irak en betraden Iraanse troepen Iraaks grondgebied. Khomeini leek vanaf dat moment de oorlog te winnen. In Washington D.C. waren medewerkers bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken en de inlichtingendiensten er allerminst gerust op. Uit een intern rapport van juni 1982 dat was opgesteld door de Nationale Inlichtingendienst bleek dat Irak de oorlog zo goed als zeker had verloren en de mogelijkheid om de situatie te veranderen was nihil, ook wanneer Hoessein samen met andere Arabische landen de strijd zou voortzetten.47 Amerikaanse bondgenoten in Egypte en de Perzische Golf zagen een Iraanse overwinning evenmin met genoegdoening tegemoet, maar door hun beperkte militaire capaciteiten konden ze Irak alleen financiële steun bieden.48 De positie van Hoessein zag er slecht uit en voor de Verenigde Staten was dit de aanleiding om haar terughoudendheid ten opzichte van de oorlog te herzien.

Op 26 februari 1982 was Irak al door het Amerikaanse Ministerie van Buitenlandse Zaken van de lijst geschrapt waarop landen stonden vermeld die terrorisme steunden. Hiermee ontstond de mogelijkheid om Hoessein te voorzien van financiële en militaire middelen.49 Voordat er daadwerkelijk steun kwam, maakten de medewerkers van Buitenlandse Zaken een geopolitieke analyse over de situatie in het Midden-Oosten. De

43 Seyom Brown, Faces of Power: Constancy and Change in United States Foreign Policy from Truman to Obama (New York 2015) 389.

44 Brown, Faces of Power, 390. 45 ‘Ibidem’.

46 Tarock, The Superpowers’ Involvement in the Iraq-Iran War, 147.

47 Zach Fredman, ‘Shoring up Iraq, 1983 to 1990: Washington and the Chemical Weapons Controversy’, in:

Diplomacy and Statecraft, vol. 23 nr.3 (2012) pp. 533-554, aldaar 536.

48 Fredman, ‘Shoring up Iraq’, 536.

49 Department of State Cable from Alexander M. Haig, Jr. to the United States Interests Section in Iraq: De-designation of Iraq as Supporter of International Terrorism, 27 februari 1982, National Security Archive, Briefing Book Middle East and South Asia, Shaking Hands with Saddam, 1-2,

(15)

15

belangrijkste vraag daarbij was of de Verenigde Staten haar neutrale positie in de Irak-Iran Oorlog moest heroverwegen.50 Vooralsnog was de Amerikaanse strategie gericht op geen directe bemoeienis van de supermachten met de oorlog, geen geografische uitbreiding van het conflict zodat olierijke gebieden geen gevaar liepen, een continuering van de patstelling tussen Irak en Iran om de machtsbalans in het Midden-Oosten te handhaven, en de mogelijkheid om de betrekkingen met Iran te herstellen.51 Tot dan toe werkte de strategie, maar omdat Iran aan de winnende hand was, moesten er aanvullende maatregelen komen.

Volgens de Amerikaanse analisten van Buitenlandse Zaken waren de risico’s te groot om Irak aan haar lot over te laten. Er kon na de val van Hoessein een sterke as ontstaan waarin Iran, Syrië, en Libië hun samenwerking zouden gebruiken om meer macht in de Arabische wereld te krijgen. Daarom verwelkomden gematigde landen als Egypte, Saoedi-Arabië, en Jordanië eveneens meer steun voor Irak. Egypte was de enige bondgenoot met een sterk leger, maar Hosni Moebarak hield zich militair afzijdig omdat hij een Egyptische inmenging aan Iraakse zijde niet doorslaggevend genoeg vond voor een Iraanse nederlaag.52 De steun van de gematigde Arabische staten moet niet worden geïnterpreteerd als oprechte solidariteit. Saoedi-Arabië hield Hoessein financieel op de been, maar alleen omdat de Iraniërs al jaren de vijand waren van de Saoedi’s als het ging om religieuze motieven en oliebelangen. Door de Irak-Iran Oorlog daalde ook nog eens de Iraakse olieproductie met als gevolg dat er meer vraag kwam naar fossiele brandstoffen uit het Midden-Oosten. Saoedi-Arabië en de kleine Golfstaten voldeden met genoegen aan de vraag en konden tegen een hogere prijs hun olie exporteren. Het was geen toeval dat de Saoedi’s en de leiders van de Emiraten in 1981 de ideale mogelijkheid zagen om de Samenwerkingsraad van de Arabische Golfstaten op te richten.53

Net als Saoedi-Arabië kozen de Verenigde Staten voor ‘de vijand van mijn van vijand is mijn vriend’ benadering wat Irak betrof. Met deze insteek probeerden de Amerikanen voorzichtig de betrekkingen te hervatten die sinds 1967 waren verbroken.54 De poging om de diplomatie te herstellen was overigens wederzijds. In Bagdad hadden Irakese diplomaten via de Verenigde Naties contact gezocht met Washington.55 George Shultz, de Amerikaanse minister van Buitenlandse Zaken, wilde geen overhaaste beslissingen nemen en gebruikte 1983 als een tussenjaar waarin hij langzaamaan de betrekkingen met Irak normaliseerde. Stapsgewijs ondernam Shultz maatregelen voordat de relatie met Irak werden hervat. Tot deze maatregelen behoorde de invoering van ‘Operation Staunch’ waarmee Shultz van andere landen verlangde dat hun wapenverkoop aan de Golfregio moest afnemen, en de eis aan Hoessein om zijn contacten met de Palestijnse terrorist Aboe Nidal te

50 Memo to President Reagan from Secretary Shultz "Our Strategy in Lebanon and the Middle East", 13 oktober

1983,

The Reagan Files, National Security Council and NSC Planning Group Meetings, 9,

http://www.thereaganfiles.com/document-collections/national-security-council.html.

51 Department of State, Iran-Iraq War: Analysis of Possible US Shift from Position of Strict Neutrality - The Present Policy, 7 oktober 1983, in: Stacy Holden ed., A Documentary History of Modern Iraq (Gainesville 2012) 240.

52 Director of Central Intelligence: Implication of Iran’s Victory over Iraq, 8 juni 1982, National Security Archive, Briefing Book Middle East and South Asia, Saddam’s Iron Grip, 8,

http://nsarchive.gwu.edu/NSAEBB/NSAEBB167/index.htm.

53 Director of Central Intelligence, Prospects for Iraq, 19 juli 1983, National Security Archive, Briefing Book Middle East and South Asia, Saddam’s Iron Grip, 21.

54 Bruce W. Jentleson, With Friends Llike These: Reagan, Bush and Saddam 1982-1990 (New York 1994) 183. 55 George P. Shultz, Turmoil and Triumph: My Years as Secretary of State (New York 1993) 239.

(16)

16

beëindigen.

Shultz hoopte ook dat er meer inzicht kwam in het Iraakse wapenprogramma.56 Dit had te maken met de opgelopen spanning tussen Israël en Irak. Israël accepteerde niet dat Hoessein een kernreactor liet bouwen voor de ontwikkeling van een nucleair wapen. Na enkele waarschuwingen bombardeerde de Israëlische luchtmacht op 7 juni 1981 de kernreactor. De inmiddels verziekte verstandhouding met Irak was voor de Israëlische regering reden om niet in te gaan op het verzoek van Shultz die in het kader van Operation Staunch verzocht om geen wapens te leveren aan Iran. Voor Israël vormde Irak namelijk een grotere bedreiging dan Iran, en zolang Hoessein in de oorlog met Khomeini het nauw zat, waren de Israëliërs tevreden.57 Voor de Verenigde Staten betekende het kernreactor incident dat de Iraakse autoriteiten serieus bezig waren met de opbouw van massavernietigingswapens. Shultz drong bij de Iraakse minister van Buitenlandse Zaken Tariq Aziz er op aan dat de zowel de ontwikkeling als het gebruik van massavernietigingswapens niet mocht gebeuren, maar omdat de Amerikanen haast wilden maken om Irak in het zadel te houden tegen Iran werd de naleving van afspraken pas op een later moment een belangrijk uitgangspunt. ‘We had no specific confidence in Hussein, but a radical Iran was a immediate threat to the strategic Gulf area, and only Iraq had the military machine that could block the path of Khomeini’s forces’, aldus Shultz.58

President Reagan schaarde zich achter de visie van zijn analisten over de rol van de Verenigde Staten in de

Irak-Iran Oorlog. Hij tekende op 26 november 1983 de zogenaamde ‘National Security Directive 114’, een nationale veiligheidsrichtlijn, waarmee de toegang tot olie uit de Golfregio moest blijven bestaan.59 Dit was nog geen officiële en volledige vorm van Amerikaanse betrokkenheid met Irak, maar de eerste stap was gezet. Reagan vreesde dat een beperkte uitvoer van olie teveel schade zou toebrengen aan de internationale economie en besefte dat de Verenigde Staten actiever moesten worden om hun eigen belangen te waarborgen. De president hield daarnaast ook rekening met de activiteiten van de Sovjet-Unie. Door zijn anticommunistische denkbeelden en de toegenomen spanning in de Koude Oorlog na de inval van het Rode Leger in Afghanistan zag de president het conflict tussen Irak en Iran als een mogelijkheid voor verdere expansie van de Sovjetinvloed.

Op 20 december 1983 bracht Donald Rumsfeld als speciale afgezant van Reagan een bezoek aan Saddam Hoessein en Tariq Aziz in Bagdad. Beide partijen wilden vrede in de regio en het herstel van de machtsbalans. Het was voornamelijk Aziz die de Iraakse regering vertegenwoordigde tijdens het gesprek. Hij benadrukte dat de brief van Reagan aan Hoessein over de zorgelijke situatie in het Midden-Oosten impliceerde dat de oorlog met Iran geen geïsoleerd conflict was. Irak bevond zich in een benarde positie op het slagveld en met de wetenschap dat de onrustige situatie in de Golfregio internationale belangen onder druk zette, vroeg Aziz aan Rumsfeld de steun van de Verenigde Staten om het betreffende conflict te stoppen. Rumsfeld reageerde bevestigend, maar hij liet tegelijkertijd weten dat een einde van de oorlog niet ten goede mocht komen aan

56 Shultz, Turmoil and Triumph, 241.

57 Coral Bell, The Reagan Paradox (Aldershot 1989) 96. 58 Shultz, Turmoil and Triumph, 241.

59 President Ronald Reagan, National Security Decision Directive 114: US Policy Toward Iran - Iraq War, 26 november 1983, Federation of American Scientists, Presidential Directives and Executive Orders, 1, http://fas.org/irp/offdocs/nsdd/.

(17)

17

Iraanse ambities. Voorlopig konden de Amerikanen niet meer doen dan hun bondgenoten erop aandringen minder wapens te leveren aan Iran, conform Operation Staunch.60 Op 5 april 1984 werd National Security Directive 139 van kracht waarmee Reagan de opdracht gaf aan het Ministerie van Buitenlandse Zaken, Defensie, en de CIA om plannen te maken die de nederlaag van Irak moesten voorkomen.61 Later in het jaar, op 26 november 1984, werden de betrekkingen tussen de Verenigde Staten en Irak officieel hersteld.

Kort na de verzoening ontmoetten Shultz en Aziz elkaar in Washington. Shultz wees Aziz op de overige Amerikaanse prioriteiten in het Midden-Oosten waar Irak rekening mee moest houden, zoals een gematigde houding van Hoessein ten opzichte van Israël, en het definitief stopzetten van hun steun aan terroristische organisaties. Het produceren en gebruik van chemische wapens werd evenmin op prijs gesteld en kon rekenen op veel weerstand. Aziz zegde toe de eisen te bespreken met Hoessein, maar wilde dat de Verenigde Staten op hun beurt actiever steun verleenden aan Irak in de oorlog tegen Iran. Door het beleid tegen Iran verder aan te scherpen zouden ook andere landen minder geneigd zijn om Khomeini wapens en inlichtingen te verschaffen.62

De Amerikanen besloten militaire en financiële hulp te bieden. Via Egypte, Jordanië, en Koeweit kwamen

Amerikaanse wapens bij het Iraakse leger terecht. Net als bij de moedjahedien in Afghanistan in hun strijd tegen de Sovjet-Unie zorgde de CIA dat de wapens op indirecte wijze hun bestemming bereikten, alleen ging het bij Irak om conventionele en defensieve wapens. Frankrijk leverde als belangrijkste bondgenoot van Irak het grootste gedeelte van het zware wapentuig.63 Ten tweede werd er technologisch materiaal verkocht dat geschikt was voor zowel militaire als burgerlijke doeleinden, zoals helikopters. Het uitwisselen van strategische informatie behoorde ook tot het Amerikaanse steunpakket. Daarmee wisten de Irakezen zich beter te positioneren in belangrijke veldslagen tegen het Iraanse leger.64

Op financieel gebied kon de Iraakse regering geld lenen middels het kredietprogramma van de ‘Commodity

Credit Cooperation (CCC)’. Dit is een Amerikaanse overheidsinstantie die de belangen behartigt van de agrarische sector, waaronder het stroomlijnen van financiële zaken en het zoeken naar nieuwe afzetmarkten. Met het geleende geld kocht Irak landbouwproducten afkomstig uit de Verenigde Staten. Na jaren van diplomatieke stilstand was Irak een potentiële markt geworden voor het Amerikaanse bedrijfsleven en met de hervatting van de betrekkingen kon de handel weer toenemen.65 De herstelde relatie bracht naast een geostrategisch voordeel ook gunstige mogelijkheden met zich mee voor de export. In de periode 1985 tot en met 1989 steeg de omzet van Amerikaanse bedrijven door de handel met Irak naar 1,5 miljard dollar, een verdriedubbeling vergeleken met 1984.66

60 United States Embassy in Italy Cable from Maxwell M. Rabb to the Department of State: Rumsfeld’s larger Meeting with Iraqi Deputy PM, 20 december 1983, National Security Archive, Briefing Book Middle East and South Asia, Shaking Hands with Saddam, 5-8.

61 David Ryan, America and Iraq: Policy-making, Intervention, and Regional Politics (Londen 2009) 61.

62 Cable from Shultz to US Embassy in Iraq: Meeting Shultz – Aziz, 29 november 1984, National Security Archive, Briefing Book Middle East and South Asia, Shaking Hands with Saddam, 5.

63 Irene Gendzier, ‘Invisible by Design: US Policy in the Middle East’, in: Diplomatic History vol. 26 nr.4 (2002) pp. 593-618, aldaar 602.

64 Jentleson, With Friends Llike These, 192-193.

65 Kenneth I. Juster, ‘The United States and Iraq: Perils of Engagement’, in: Richard N. Haas e.a. ed., Honey and

Vinegar: Incentives, Sanctions, and Foreign Policy (Washington D.C. 2002) pp. 51 -69, aldaar 52.

(18)

18

Een groot politiek schandaal aan Amerikaanse zijde zette het voortbestaan van de betrekkingen tussen

Washington en Bagdad echter weer op losse schroeven. In november 1986 lekte uit dat de regering Reagan al een jaar bezig was om in het geheim Amerikaanse gijzelaars vrij te krijgen die gevangen waren genomen door Hezbollah, een sjiietische terroristische groepering in Libanon die nauwe banden had met Khomeini. Al snel kreeg het schandaal door de media de naam ‘Iran-Contra affaire’ toegedicht. Het plan was om wapens aan Iran te verkopen waarvan de opbrengst naar de Contra’s ging in hun strijd tegen de socialistische Sandinista in Nicaragua. Reagan werd in grote verlegenheid gebracht omdat hij pretendeerde nooit te onderhandelen met terroristen.67 Via Israël leverde de Verenigde Staten wapens aan Iran in de hoop dat de Iraniërs als tegenprestatie druk zetten op Hezbollah om de Amerikaanse gijzelaars vrij te laten. De strategie werkte nauwelijks, en alsof dat niet problematisch genoeg was, begon Hoessein de Amerikanen nog minder te vertrouwen dan hij eigenlijk al deed.68

Door de affaire moest Reagan ook bij zijn eigen adviseurs de eenheid bewaren zodat de ontstane politieke crisis niet escaleerde. Minister Shultz en minister Caspar Weinberger van Defensie golden als tegenstanders van het plan. Vanuit Nationale Veiligheidszaken en de CIA, de organisaties die het plan hadden bedacht, werd Reagan geadviseerd om vooral Shultz niet bij het proces te betrekken vanwege zijn negatieve standpunt over eventuele onderhandelingen met Iran.69 Shultz vond dat de geloofwaardigheid van het presidentschap op het spel kwam te staan, juist omdat Reagan het niet onderhandelen met terroristen als een belangrijk uitgangspunt zag in zijn buitenlandse beleid.70 Het mocht uiteindelijk niet baten voor de minister want de president besloot hem inderdaad uit te sluiten van de Iran kwestie, met alle negatieve gevolgen van dien.

Vrijwel direct na het schandaal stuurde Reagan een brief aan Hoessein waarin hij de Iraanse kwestie probeerde te verdedigen. De geheime diplomatie zou de Verenigde Staten en Irak ten goede komen omdat de Amerikaanse regering had geprobeerd Iran te matigen in hun buitenlandse politiek. Hierdoor kon ook de situatie in de Golfregio stabieler worden en kwam er uitzicht op het einde van de Irak-Iran Oorlog.71 Hoessein reageerde echter met complete verbazing op de brief. Hij noemde de argumenten van Reagan ongeloofwaardig, simpelweg omdat ze niet overeenkwamen met de werkelijke intenties van de Amerikanen. Daar had Hoessein wel degelijk een punt. Wapens leveren aan de aartsvijand van Irak in samenwerking met die andere vijand Israël om gijzelaars vrij te krijgen stond inderdaad haaks op het matigen van Iran, laat staan op het beëindigen van de Irak-Iran Oorlog.72 De Iran-Contra affaire bevestigde voor Hoessein dat zijn achterdocht over de intenties van de Verenigde Staten jegens het Midden-Oosten terecht was.

Nochtans wilde de regering Reagan haar steun aan Irak niet opgeven. Nationale Veiligheidsadviseur Frank Carlucci pleitte voor het continueren van betrokkenheid omdat anders de Amerikaanse belangen in de Golfregio op het spel kwamen te staan, waaronder de toegang tot olie en de kans op een toenemende invloed

67 Brown, Faces of Power, 407. 68 Fredman, ‘Shoring up Iraq’, 504.

69 Potter, Iran, Iraq, and the Legacies of War, 199. 70 Shultz, Turmoil and Triumph, 789.

71National Security Council Secretariat: Letter from President Reagan to Saddam Hussein,

15 november 1986, The Reagan Files, The Middle East, 1-2, http://www.thereaganfiles.com/document-collections/the-lebanon-files.html.

(19)

19

van de Sovjet-Unie.73 Tevens kon op deze wijze de gewenste machtsbalans in stand worden gehouden waardoor geen enkel land teveel macht kreeg in het Midden-Oosten. Daarvoor moest wel het vertrouwen aan Iraakse zijde worden teruggewonnen, meestal door zoveel mogelijk de andere kant uit te kijken als Hoessein over de schreef ging in de Irak-Iran Oorlog of bij binnenlandse ongeregeldheden. Zoals bij het ‘USS Stark incident’ in mei 1987 toen het Iraakse leger per ongeluk het Amerikaanse schip USS Stark bombadeerde waarbij veel doden vielen. De zaak werd afgedaan als een vergissing.74 In maart 1988 kon Hoessein ongehinderd zijn Al-Anfal campagne hervatten tegen de Iraakse Koerden in Noord-Irak. Bij een gifgasaanval op de stad Halabja stierven naar schatting 5000 Koerden. Vanuit Washington kwam slechts een verklaring waarin ze de aanval op de Koerden en het gebruik van chemische wapens afkeurden, maar daar bleef het bij.75 Reagan stond immers niet bekend als een voorvechter van mensenrechten. Zo noemde hij de gifgasaanval tegen de Koerden een binnenlandse aangelegenheid waar de Verenigde Staten zich niet mee bemoeiden. Het was dan ook geen verrassing dat de ‘Prevention Genocide Act’ uit september 1988 niet werd aangenomen. Deze akte was op initiatief van enkele Congresleden opgesteld waarmee ze de Iraakse regering via sancties probeerden te straffen voor het gebruik van chemische wapens.76 Hoessein deed ondertussen net alsof de betrekkingen met de Amerikanen weer in orde waren. Hij kon hun steun in de oorlog goed gebruiken en maakte voorlopig geen punt meer van de Iran-Contra affaire.

Op 20 augustus 1988 kwam de Irak-Iran Oorlog ten einde middels Resolutie 598 van de VN Veiligheidsraad. Na een jaar lang steggelen over de inhoud, de resolutie was al op 20 juli 1987 goedgekeurd door de Veiligheidsraad, gingen Hoessein en Khomeini akkoord met de voorwaarden. Er was officieel geen vrede, maar slechts een wapenstilstand.77 Door de resolutie kwamen de Verenigde Staten en de Sovjet-Unie dichterbij elkaar te staan. Beide landen hadden in de Veiligheidsraad druk uitgeoefend om vanuit de internationale gemeenschap aan te dringen op een einde van de oorlog. Volgens Shultz betekende deze samenwerking een kleine doorbraak in hun gespannen verstandhouding omdat ze sinds veertig jaar weer aan dezelfde kant stonden bij een internationaal conflict.78 Dit sloot goed aan bij de eerdere normalisering in de relatie tussen Washington en Moskou die in 1985 op gang was gekomen.

De regering Reagan probeerde de naoorlogse situatie met een optimistische blik te bekijken. Diplomatie met Iran bleef voorlopig uitgesloten, maar de buitenlandse politiek van Irak leek gematigder dan voorheen. Hoessein sprak minder negatief over Israël, zocht toenadering met gematigde Arabische staten zoals Jordanië en Saoedi-Arabië, had de samenwerking met de Sovjet-Unie verminderd, en door de import van Europese wapens en Amerikaans graan waren de contacten met het Westen toegenomen.79 Desondanks bleef er wel bezorgdheid bestaan over de torenhoge schulden die Irak tijdens de oorlog met Iran had opgebouwd. Analisten van de CIA concludeerden dat daarom de oude vete tussen Irak en Koeweit weer kon opspelen over de Bubiyan

73 ‘Ibidem’, 542.

74 Tarock, The Superpowers’ Involvement in the Iraq-Iran War, 137. 75 Shultz, Turmoil and Triumph, 242.

76 Fredman, ‘Shoring up Iraq’, 545. 77 Shultz, Turmoil and Triumph, 932. 78 ‘Ibidem’, 934.

79 Johnson, ‘Prelude to War’ http://academic.brooklyn.cuny.edu/history/johnson/iraqcase.htm, geraadpleegd op 9 april 2016.

(20)

20

en Warbah eilandjes, die volgens de Iraakse regering bij Irak hoorden in plaats van Koeweit. Door de gunstige ligging aan de Perzische Golf waren de eilandjes een economisch doelwit van Hoessein. Een betere toegang naar zee bood de mogelijkheid om de olie-export te verhogen en dat kwam goed uit in een tijd van economische problemen.80 Shultz vertrouwde Hoessein al helemaal niet. Na zijn ambstermijn benadrukte hij dat de Irakese leider voor geen meter deugde: ‘We were at sword’s point with Iraq over chemical weapons, the difficulty of compensation for the USS Stark, and signs of Iraq’s support for terrorists. New and tougher policy toward Hussein’s Iraq by the incoming Bush administration was now appropriate.’81

Uit de woorden van Shultz is op te maken dat Hoessein tijdens de Irak-Iran Oorlog allerminst als een marionet van de Verenigde Staten te werk ging. Zijn buitenlandse beleid mocht dan gematigder zijn dan voorheen, maar de steun aan terroristische activiteiten en de ontwikkeling van chemische wapens gingen gewoon door.82 Bovendien werkten de beleidsmakers in Washington en Bagdad volledig langs elkaar heen. Hoessein gebruikte bijvoorbeeld dezelfde machtsbalansstrategie als de Amerikanen, zij het in omgekeerde vorm. De regering Reagan wilde de machtsbalans in het Midden-Oosten behouden om de Amerikaanse belangen in de Golfregio te waarborgen, en dat betekende dat zowel Iran en Irak de oorlog niet mocht winnen of verliezen. Omdat na de revolutie van 1979 de diplomatieke banden met Iran waren verbroken, en Khomeini meer kans had om Hoessein te verslaan dan andersom besloten ze in het Witte Huis om dan maar Irak te steunen. Zo kon ook de invloed van de Sovjet-Unie worden ingeperkt die anders als enige supermacht overbleef in het Midden-Oosten door haar bondgenootschap met Irak. Ondertussen hield Hoessein de Sovjets juist aan boord om de machtsbalans tussen de twee supermachten in stand te houden zodat geen van hen de overhand kreeg in het verloop van de Irak-Iran Oorlog.83 Hij wilde de ene supermacht niet inruilen voor de andere en besloot van beide gebruik te maken.

De betrekkingen tussen de Verenigde Staten en Irak leverden dus de nodige steun op voor Hoessein, en de regering Reagan had daarmee een manier gevonden om meer invloed in de Golfregio te krijgen, maar toch moet de effectiviteit en intensiteit van hun samenwerking niet worden overschat. Op het gebied van wapenleveranties en inlichtingen golden Frankrijk en de Sovjet-Unie achter de schermen als de belangrijkste bondgenoten van Irak.84 In vergelijking met de Sovjets en de Fransen behoorden de Verenigde Staten slechts tot een klein onderdeel van de ondersteunde partijen, en in het Witte Huis nam men formeel gezien een neutrale positie in.85 Daarnaast was het onderlinge vertrouwen zwak, vooral aan Iraakse zijde, en na de Iran-Contra affaire nam het vertouwen nog verder af.86 Het opmerkelijkste punt blijft echter de tegenstrijdigheid die ontstond bij de aanpak van de Iraanse dreiging. Bij internationale samenwerkingsverbanden komt het vaker voor dat doelstellingen verschillend zijn, maar meestal belemmeren deze elkaar niet wanneer ze worden nagestreefd door de coöpererende partijen. Irak wilde Iran verslaan, terwijl de Verenigde Staten wilden dat

80 CIA Iraq’s National Security Goals, december 1988, National Security Archive, Briefing Book Middle East and South Asia, Iraq and Weapons of Mass Destruction, 5, http://nsarchive.gwu.edu/NSAEBB/NSAEBB80/. 81 Shultz, Turmoil and Triumph, 242.

82 Jentleson, With Friends Llike These, 190. 83 ‘Ibidem’, 185.

84 Brands, ‘Conspiring Bastards’, 637-638. 85 Shultz, Turmoil and Triumph, 931. 86 Fredman, ‘Shoring up Iraq’, 550.

(21)

21

geen van beide de oorlog won. Dat kon natuurlijk nooit een vruchtbare samenwerking opleveren. Door het uitlekken van de Iran-Contra affaire werd de regering Reagan ontmaskerd waardoor het in een benarde positie terecht kwam. De Amerikanen zochten een uitweg, en toen de Sovjet-Unie zich bereid toonde om gezamenlijk in de VN Veiligheidsraad Resolutie 598 uit te vaardigen om de oorlog te beëindigen, werd de kans met beide handen aangegrepen.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

A Standby Letter of Credit or Guarantee is a written undertaking given by the bank to the person with whom you are doing business (beneficiary) to pay a specified amount of money

Na het opstellen van de gedragscultuur betreffende de cultuurdimensies door middel van Hofstedes’ cultuur model en het interpreteren van de opgesplitste hypothese

De Ruimtevaartindustrie is in tegenstelling tot wat (Timmermans, 2016) meedeelde in zijn interview een enorm gereguleerde industrie. Vooral de commerciële ruimtevaartindustrie

Onze gezondheidszorg staat aan de vooravond van een ‘major overhaul’, met dank aan trends zoals de vergrijzing, digitalisatie en het gebruik van andere vernieuwende technieken

Lid worden van zulke vakverenigingen levert tal van opportuniteiten voor producenten van interieur designproducten voor de promotie van hun producten, die veelal onaangeboord

Census Bureau reports that The South of the United States is home to 10 of the 15 fastest-growing large cities of 2016.. 5 Four of the top five fastest growing cities in

Grote spelers zoals Microsoft, Sony en Nintendo bieden gratis digitale games aan mensen die zijn geabonneerd op hun online services, en meerdere bedrijven ontwikkelen

Het boek bevat contactgegevens van architecten, interieurontwerpers en producenten van interieur designproducten en materialen voor de hotel industrie. Het databestand