• No results found

Actieve passiviteit bij personen met een afhankelijke persoonlijkheidsstoornis bij aanwezigheid van een autoriteitsfiguur

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Actieve passiviteit bij personen met een afhankelijke persoonlijkheidsstoornis bij aanwezigheid van een autoriteitsfiguur"

Copied!
62
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Actieve Passiviteit bij Personen met een Afhankelijke Persoonlijkheidsstoornis

bij Aanwezigheid van een Autoriteitsfiguur

Elisa de Vries

Datum: 24 augustus 2017 Studentnummer: 10003663 Begeleider: Arnoud Arntz Universiteit van Amsterdam Aantal woorden: 6004 woorden

(2)

Inhoudsopgave Abstract 3 Inleiding 4 Methode Deelnemers 7 Materialen 10 Design 12 Procedure 12 Manipulatiecheck 13 Data analyse 13 Resultaten Steekproefkarakteristieken 15 Achtergrondinformatie 16 Resultaten 17 Conclusie en Discussie 24 Literatuurlijst 28 Bijlagen Bijlage 1 30 Bijlage 2 31 Bijlage 3 32 Bijlage 4 39 Bijlage 5 47 Bijlage 6 48

(3)

Abstract

Uit eerdere literatuur is naar voren gekomen dat personen met een afhankelijke persoonlijkheidsstoornis in bepaalde situaties ook een vorm van passiviteit kunnen vertonen waarbij gedrag actief wordt ingezet. Een voorbeeld hiervan is instemmen met een verzoek tot het uitvoeren van een onaangename taak. Een situatie waarin dit zou kunnen voorkomen is bij aanwezigheid van een autoriteit. In dit onderzoek is gekeken of de aanwezigheid van een autoriteit van invloed is op het uitvoeren van een onaangename taak bij mensen met een afhankelijke persoonlijkheidsstoornis. Er deden 36 deelnemers mee aan de studie. De aanwezigheid van een afhankelijke persoonlijkheidsstoornis werd gemeten door de aanwezigheid van een diagnose en de score op een nieuwe vragenlijst; de DEPDSI. Deze vragenlijst bleek een betrouwbaar instrument om te gebruiken in dit onderzoek. De

autoriteitsfiguur werd neergezet door de hoofdonderzoeker A. Arntz. De onaangename taak werd geportretteerd door een gefingeerd pijnonderzoek. Er werd een ordinale regressieanalyse uitgevoerd waaruit geen significante samenhang bleek tussen bovengenoemde variabelen. Dit suggereert dat personen met een afhankelijke persoonlijkheidsstoornis niet eerder instemmen met het uitvoeren van een onaangename taak wanneer er sprake is van een autoriteit. Ook bleek hierin geen verschil te zijn tussen personen met een afhankelijke

(4)

Inleiding

Afhankelijkheid wordt in onze westerse samenleving vaak als iets negatiefs gezien. Het lijkt belangrijk zelfstandig te zijn, voor jezelf te kunnen zorgen en je eigen mening te kunnen uiten. In bepaalde niet-westerse culturen is dat minder het geval. Daar is het geaccepteerd om langere tijd bij de ouders te blijven wonen, kinderen financieel te

ondersteunen totdat dit niet meer mogelijk is en kan het laten blijken van een eigen mening als respectloos worden ervaren. De geaccepteerde mate van afhankelijkheid hangt niet alleen af van cultuur en achtergrond maar ook van de levensfase waar men zich in bevindt. Voor kinderen en ouderen is het normaal om verzorgd te worden en op anderen te vertrouwen voor steun en advies terwijl ditzelfde gedrag voor een volwassene al snel als afwijkend kan worden gezien. Bornstein (2012) beschrijft interpersoonlijke afhankelijkheid als de neiging om op anderen te vertrouwen voor verzorging, richting, bescherming en steun, zelfs in situaties wanneer zelfstandig en onafhankelijk functioneren mogelijk is. Een hoge mate van

interpersoonlijke afhankelijkheid is een persoonlijkheidstrek die in de westerse samenleving als sociaal onwenselijk wordt beschouwd (Birtchnell, 1991) en staat in verband met

geestelijke problemen, gezondheidsproblemen en problemen in de sociale sfeer (Porcerelli et al., 2009; Bornstein, 2012; Joiner Jr & Metalsky, 2001. Bij mensen met een afhankelijke persoonlijkheidsstoornis is deze trek op de voorgrond aanwezig en dit kan het dagelijks functioneren ernstig beperken.

Lange tijd was afhankelijkheid in de literatuur onlosmakelijk verbonden met passiviteit. De afhankelijke persoonlijkheidsstoornis wordt gekenmerkt door suggestibiliteit,

inschikkelijkheid, gehoorzaamheid en toegeeflijkheid. Uit onderzoek van Borstein et al. (1987,1996) en McLemore en Brokaw (1987) kwam echter naar voren dat afhankelijkheid een doelgerichte strategie is en dat er wel sprake kan zijn van actief gedrag. In de

(5)

onderzoeken werd actief gedrag vertoont met als doel indruk te maken op de persoon die op dat moment van belang was. Afhankelijk van het te behalen doel werden verschillende strategieën ingezet. Voorbeelden van mogelijke doelen zouden het tevreden stellen van een partner of een docent kunnen zijn. Dit suggereert dat er gekozen kan worden welk soort gedrag wordt ingezet afhankelijk van het te behalen doel. Uit eerdere onderzoeken komt naar voren dat afhankelijkheid uit meerdere componenten bestaat en zodoende ook verschillend gedrag kan opleveren (Pincus & Wilson 2001; Gude, Karterud, Pedersen, & Falkum, 2006). In het cognitive/interactionist model of dependency stelt Bornstein (2005) dat naast de factoren motivatie, cognitie en affectiviteit ook de factor gedrag een grote rol speelt. Dit gedrag kan strategisch worden ingezet om banden met een eventuele verzorger te versterken, ook wanneer hier actief gedrag voor vereist is. Het gedrag kan op vijf verschillende manieren ingezet worden, namelijk door: supplication, ingratiation, exemplification, self-promotion en intimidation. Supplication is het benadrukken van zwakheden of aangeven van angsten. Ingratiation is het benadrukken van wat er al is gedaan of opgeofferd voor de andere persoon of het accentueren van de geleverde eigen bijdrage. Exemplification is het duidelijk

overdrijven van de gedane moeite of het benadrukken van de moeilijkheid van de taak. Self-promotion is het profileren van unieke persoonlijke vaardigheden en het benadrukken van eigen prestaties. Intimidation is het intimideren van de ander door te dreigen met

zelfbeschadiging of agressie. Al deze manieren kunnen gebruikt worden door afhankelijke personen om hun doel te behalen. Bornstein (1995) stelt dat er drie soorten situaties zijn waarin een afhankelijk persoon actief gedrag kan inzetten; 1) wanneer er met een ander persoon gestreden moet worden om de aandacht of steun van een verzorger; 2) wanneer er door een assertieve houding goedkeuring verkregen kan worden bij een autoriteitsfiguur; 3) wanneer er hulp of steun gezocht wordt bij een autoriteitsfiguur. Het strategisch inzetten van gedrag om bovenstaande doelen te behalen wordt ook wel actieve passiviteit genoemd omdat

(6)

het gedrag actief is maar het doel is om de afhankelijkheidsrelatie in stand te houden. De afhankelijke persoonlijkheidsstoornis lijkt op deze manier meer gekenmerkt te worden door het schetsen van een idee van passiviteit dan door daadwerkelijk altijd passief gedrag te vertonen. Ook in het onderzoek van Leising, Sporberg en Rehbein (2006) laten afhankelijke personen minder passiviteit zien wanneer in een rollenspel een situatie met een vriend wordt nagespeeld dan wanneer dit een onbelangrijk persoon zoals een serveerster is. Dit zou bewijs kunnen zijn voor het feit dat afhankelijke personen zich actief kunnen gedragen wanneer er sprake is van eerder genoemde situaties.

Hoewel in de literatuur al langere tijd gesproken wordt over actieve passiviteit is hier nog maar weinig empirisch onderzoek naar gedaan. In een onderzoek van Bornstein et al (1987) waarbij werd gekeken naar de invloed van context op assertiviteit bij afhankelijke personen kwam naar voren dat afhankelijke personen er vaker voor kiezen om indruk te maken op een autoriteitsfiguur dan mee te gaan met de mening van medestudenten. Wanneer er geen autoriteitsfiguur was werd vaker overgegaan naar de mening van de medestudent. In een ander onderzoek van Bornstein et al.(1996) werd gekeken naar de voorbereiding van een creatieve taak waarbij de taak beoordeeld zou worden door een professor of door een student. Ook hier werd door de afhankelijke groep beter geoefend en geconcurreerd met anderen wanneer de beoordeling gedaan zou worden door de professor. Bij de groep met

niet-afhankelijken was er geen verschil tussen de voorbereidingen. Beide onderzoeken laten zien dat de mate van actief gedrag afhangt van de aanwezigheid van een autoriteitsfiguur. Ook wordt er in beide onderzoeken gestreden met een ander om de goedkeuring van deze

autoriteitspersoon. Het is echter nog niet duidelijk tot hoever er gegaan zal worden om deze goedkeuring te verkrijgen. Een van de criteria voor de diagnose van de afhankelijke

persoonlijkheidsstoornis in de DSM V is ‘Gaat tot het uiterste om zorg en steun van anderen te krijgen, en kan zelfs vrijwillig aanbieden om onaangename dingen te doen’. Wanneer dit

(7)

criterium van de afhankelijke persoonlijkheidsstoornis gekoppeld wordt aan de resultaten van de eerder genoemde onderzoeken zou dit suggereren dat personen met een afhankelijke persoonlijkheidsstoornis vaker onaangename dingen zouden doen (zelf aangeboden of gevraagd) dan personen zonder deze stoornis.

In dit onderzoek zal dan ook gekeken worden naar de invloed van een autoriteitsfiguur op de actieve passiviteit, met betrekking tot het uitvoeren van een onaangename taak, bij personen met een afhankelijke persoonlijkheidsstoornis. Hieruit zijn de volgende hypothesen afgeleid: 1) Er bestaat een relatie tussen de aanwezigheid van een afhankelijke

persoonlijkheidsstoornis en de invloed van een autoriteit op het uitvoeren van een

onaangename taak. 2) Personen met een afhankelijke persoonlijkheidsstoornis zullen zich eerder actief gedragen door een onaangename taak uit te voeren wanneer er sprake is van een autoriteit dan wanneer dit niet het geval is. 3) Personen met een afhankelijke

persoonlijkheidsstoornis zullen zich vaker actief gedragen door een onaangename taak uit te voeren wanneer er sprake is van een autoriteit dan personen zonder deze stoornis. 4) Bij personen zonder deze stoornis wordt geen verschil verwacht in de mate van actief gedrag door het uitvoeren van een onaangename taak ongeacht of er wel of geen sprake is van een

autoriteit. Dit onderzoek zal antwoord geven op bovengenoemde hypothesen en zodoende inconsistenties op het gebied van actieve passiviteit bij personen met een afhankelijke persoonlijkheidsstoornis helpen verklaren.

Methode

Deelnemers

Er werden 36 deelnemers geworven met een leeftijd tussen de 18 en 65 jaar, met een

gemiddelde leeftijd van 31 jaar (SD = 12.2). Vijftien deelnemers werden geworven vanuit het eigen netwerk en 21 deelnemers werden geworven via verschillende GGZ-instellingen. De

(8)

deelnemers uit het eigen netwerk vormden de niet-klinische groep, waarbij geen sprake mocht zijn van psychopathologie. Om te bepalen of er sprake was van psychopathologie werden de SCID-I screener en de SCID-II screener afgenomen. Als deelnemers positief antwoordden op de screeningsvragen werd het bijpassende deel van de SCID-I of SCID-II uitgevraagd. Deelnemers die positief scoorden op een AS-1 of AS-2 diagnose werden uitgesloten van deelname aan het onderzoek.. Alle deelnemers kregen een vergoeding van 25,- euro voor deelname.

Uit eerdere (vergelijkbare) experimenten (Bornstein, 1987) werd een effect size van Cohen’s d = 0.86 en 0.59 gevonden voor het effect van autoriteit op gedrag. Gemiddeld zou dat betekenen dat Cohen’s d = 0,73, een medium tot grote effect size. De analyse in dit onderzoek zal gedaan worden door middel van een ordinale regressie. Bij gebrek aan een poweranalyse passend bij de ordinale regressie is gekozen voor een poweranalyse gebaseerd op de poweranalyse voor een Pearson correlatie. Omdat ordinale toetsen minder power hebben dan parametrische toetsen wordt uitgegaan van Cohen´s d = 0.5 in plaats van Cohen’s d = 0.73. Dit is equivalent aan r = .30. Met een medium effect size van r = 0.30, 80% power en alpha = .05 komt de berekening in G power op minimaal 84 deelnemers. Dit onderzoek kent 36 deelnemers waarvan 9 deelnemers met een afhankelijke persoonlijkheidsstoornis. Doordat de werving van deelnemers bij GGZ-instellingen afhankelijk is van de instroom in een bepaalde periode is het proces erg tijdrovend. Tevens komt de afhankelijke

persoonlijkheidsstoornis relatief weinig voor, met een prevalentie van 0,6% volgens de DSM-5. Voor de borderline persoonlijkheidsstoornis is dit bijvoorbeeld een prevalentie van

ongeveer 1,6%. Deze percentages laten zien dat er langduriger onderzoek nodig is om aan het minimum aantal deelnemers te komen. De resultaten van dit onderzoek moeten dan ook met voorzichtigheid worden geïnterpreteerd.

(9)

Deelnemers in de klinische groep werden ingedeeld aan de hand van

persoonlijkheidsstoornis categorieën, te weten de afhankelijke persoonlijkheidsstoornis categorie, de obsessieve-compulsieve persoonlijkheidsstoornis categorie en de borderline persoonlijkheidsstoornis categorie. Door deelnemers op basis van de aanwezigheid van een eventuele persoonlijkheidsstoornis in te delen in categorieën in plaats van te spreken van groepen en gebruik te maken van regressieanalyse in plaats van variantie analyse zal comorbiditeit geen probleem vormen. Op deze manier kunnen deelnemers in meerdere persoonlijkheidsstoornis categorieën deelnemen zonder dat dit de analyses zal vertekenen. In tabel 1 staat de spreiding van deelnemers over de categorieën beschreven.

Tabel 1

Problematiek Klinische Groep

Borderline categorie(N=16) Obsessief-compulsieve categorie (N=11) Afhankelijke categorie (N=9) Persoonlijkheidsstoornis (N) Cluster A Paranoïde 3 2 3 Schizoïde 0 0 0 Schizotypisch 0 0 0 Cluster B Borderline 16 7 7 Theatraal 0 0 0 Narcistisch 1 1 0 Antisociaal 0 0 0 Cluster C Ontwijkend 7 4 6 Obessief-compulsief 7 11 5 Afhankelijk 7 5 9 As-I (N) Stemmingsstoornis 11 8 6 Angststoornis 4 3 3 Psychose 0 0 0 Middelen 1 1 0 Somatische stoornis 1 0 0 Eetstoornis 4 1 1

(10)

Bij deelnemers in de klinische groep waarbij een persoonlijkheidsstoornis werd vermoed, werd de SCID-II screener afgenomen en de bijbehorende delen uitgevraagd. Indien er geen informatie aanwezig was van de problematiek op AS-1 werd ook de SCID-I screener afgenomen en de bijbehorende delen uitgevraagd. Bij deelnemers waar al een diagnose bekend was werd informatie uit het dossier gebruikt. Deze diagnoses zijn gesteld door middel van de SCID-I of de MINI en de SCID-II of de IPDE.

Materialen

Dependent Personality Disorder Severity Index (DEPDSI)

Voor dit onderzoek is de DEPDSI ontwikkeld, zie bijlage 6. Dit semi-gestructureerde interview is in opzet vergelijkbaar met de reeds gevalideerde Borderline Personality Disorder Severity Index (BPDSI). Het verschil tussen beide interviews is de uitgevraagde tijdsperiode. Bij de BPDSI is dit een periode van 3 maanden terwijl dit bij de DEPDSI een periode van een maand is. De DEPDSI is ontwikkeld om de ernst van de Afhankelijke

persoonlijkheidsstoornis te meten. Het interview is opgesteld aan de hand van de criteria van de Afhankelijke persoonlijkheidsstoornis zoals beschreven in de DSM-5. Aan de hand van de criteria zijn vragen opgesteld die vervolgens becommentarieerd zijn door verschillende experts op het gebied van persoonlijkheidsproblematiek. Ook zijn er in de DEPDSI twee dimensievragen na elk criterium opgesteld. Hier wordt op een schaal van 1 tot 10, waarbij 1 geen is en 10 ondragelijk veel, uitgevraagd hoeveel last deelnemers ervaren van het criterium en hoeveel impact dit criterium heeft op hun leven.

SCID-I Screener en SCID-I

De SCID-I screener is een zelfrapportage screeningslijst om te inventariseren naar de aanwezigheid van AS-I stoornissen. De vragenlijst bestaat uit 40 vragen waar met ja of nee op

(11)

geantwoord kan worden. De vragen zijn hetzelfde als de openingsvragen van de verschillende secties van de SCID-I. De laatste 10 vragen gaan over ongewone ervaringen die mensen zouden kunnen meemaken. Zodoende vormen deze vragen een check op mogelijke psychotische ervaringen. Het Structured Clinical Interview for DSM IV-I (SCID-I) is een semi-gestructureerd interview waarmee AS-I stoornissen worden vastgesteld volgens de criteria van de DMS-IV. Door middel van standaardvragen en eventuele aanvulvragen worden de criteria gescoord als 1= Afwezig, 2= Twijfelachtig aanwezig of 3= Aanwezig. De

interbeoordelaarsbetrouwbaarheid van de SCID-I is matig tot goed (Lobbestael, Leurgans & Arntz, 2011).

SCID-II screener en SCID-II

De SCID-II screener is een zelfrapportagevragenlijst bestaande uit 135 vragen waar met ja of nee geantwoord kan worden. De vragen zijn hetzelfde als de openingsvragen van de verschillende persoonlijkheidsstoorniscriteria van de SCID-II. De vragen gaan over hoe iemand zich in het algemeen voelt en de uitgevraagde tijdsperiode is de afgelopen jaren. De laatste 15 vragen gaan over de periode vanaf het vijftiende levensjaar om te screenen of er in deze periode sprake was van antisociale uitingen.

Het Structured Clinical Interview for DSM IV-II (SCID-II) is een semi-gestructureerd interview waarmee persoonlijkheidsstoornissen worden vastgesteld volgens de criteria van de DMS-IV. Door middel van standaardvragen en eventuele aanvulvragen worden de criteria gescoord als 1= Afwezig, 2 = Twijfelachtig aanwezig of 3 = Aanwezig. De test-hertest betrouwbaarheid van de SCID-II is matig tot goed (Weertman et al., 2003) en de interne consistentie van de SCID-II is voldoende (Maffei et al., 1997). De

(12)

interbeoordelaarsbetrouwbaarheid van het specifieke onderdeel over de Afhankelijke persoonlijkheidsstoornis is goed (Lobbestael, Leurgans & Arntz, 2011).

Design

Dit onderzoek kent twee experimentele condities: autoriteitsfiguur vs. geen autoriteitsfiguur. Binnen elk van de vier deelnemers categorieën, werden deelnemers gerandomiseerd naar conditie (50% kans). Dit gebeurde middels eens block-randomisatie binnen de groepen. De onderzoeker trok voorafgaand aan het onderzoek een conditie uit een afgesloten enveloppe.

De autoriteitsfiguur is in dit onderzoek geoperationaliseerd door de hoofdonderzoeker; Arnoud Arntz. In de autoriteitsconditie werd dit gedaan door de tekst deel A van Bijlage 1 voor te lezen, in de niet-autoriteitsconditie werd tekst deel B van Bijlage 1 voorgelezen. De onaangename taak is geoperationaliseerd door het lezen en/of inschrijven om mee te doen aan een onderzoek naar pijn. De ernst van een afhankelijke persoonlijkheidsstoornis is

geoperationaliseerd door de score op de DEPDSI en de score op de SCID-II. Omdat dit onderzoek deel uitmaakt van een groter onderzoek werd deelnemers verteld dat zij meededen aan een onderzoek naar het ontwikkelen van interviews om de ernst van afhankelijke

persoonlijkheidsstoornis en obsessief compulsieve persoonlijkheidsstoornis te meten.

Procedure

Allereerst werd een informed consent getekend waarop deelnemers naast toestemming voor deelname aan het onderzoek aanvullend toestemming konden geven voor de audio opname van twee interviews. Daaropvolgend werd een lijst met biografische gegevens

ingevuld. Vervolgens werden de interviews in vaste volgorde afgenomen. Na het afnemen van de interviews werd in de autoriteitsconditie tekst deel A van Bijlage 2 voorgelezen en in de niet-autoriteitsconditie werd tekst deel B van Bijlage 2 voorgelezen. Indien deelnemers de

(13)

brochure wilden lezen werd in de klinische groep Bijlage 3 overhandigd en in de niet-klinische groep Bijlage 4. Hierna konden deelnemers aangeven of ze aan het genoemde onderzoek wilden meedoen. Vervolgens werd beide groepen gevraagd om Bijlage 5 door te lezen waar door middel van een debriefing werd uitgelegd dat het gelezen onderzoek niet echt is. Tot slot werden deelnemers bedankt voor deelname.

Manipulatiecheck

De onaangename taak is in dit onderzoek geoperationaliseerd door een uitnodiging om deel te nemen aan een pijnonderzoek. Om te onderzoeken of dit pijnonderzoek ook

daadwerkelijk als onaangenaam wordt gezien is een korte manipulatiecheck uitgevoerd. Hierbij is aan 53 personen gevraagd of zij zouden willen deelnemen aan het onderzoek. Deze personen zijn in een winkelcentrum aangesproken en alleen de personen die de

informatiebrochure wilden lezen zijn meegeteld. Om te spreken van een onaangename taak is beargumenteerd dat tussen de 20-35% van de mensen in zouden stemmen. Wanneer dit percentage lager zou zijn, zou de manipulatie te zwaar zijn en bij een hoger percentage zou de manipulatie te zwak zijn. Achteraf kon worden aangegeven waarom er afgezien werd van deelname. Uiteindelijk hebben 15 personen ingestemd om mee te doen aan het onderzoek, dit is 28,3%. Hiermee is de manipulatie geslaagd. Genoemde reden om niet aan het onderzoek mee te doen waren: Te weinig vergoeding, Kost te veel tijd, Nare procedure, Geen zin, Te veel bijwerkingen en Te veel moeite.

Data analyse

Om de hypothese te toetsen zijn de antwoorden op de twee verzoeken van deelname aan het pijnonderzoek ordinaal gescoord. De antwoordmogelijkheden zijn ordinaal van aard doordat er sprake is van een rangorde in de antwoordpatronen. Wanneer bij het eerste

(14)

Er zijn drie verschillende antwoordmogelijkheden. Aan de antwoordmogelijkheid Ja (lezen), Ja (inschrijven) is score 2 toegekend, aan antwoordmogelijkheid Ja (lezen), Nee (inschrijven) is score 1 toegekend en aan antwoordmogelijkheid Nee (lezen), Nee (inschrijven) is score 0 toegekend. De volgende hypothesen worden onderzocht: (1) Er bestaat een relatie tussen de aanwezigheid van een afhankelijke persoonlijkheidsstoornis en de invloed van een autoriteit op de behaalde score, (2) Personen met een afhankelijke persoonlijkheidsstoornis in de autoriteitsconditie zullen een hogere score behalen dan personen met een afhankelijke persoonlijkheidsstoornis in de niet-autoriteitsconditie, (3) Personen met een afhankelijke persoonlijkheidsstoornis in de autoriteitsconditie zullen een hogere score behalen dan de personen in andere categorieën in de autoriteitsconditie, (4) Bij personen in de andere categorieën wordt geen verschil verwacht tussen de autoriteitsconditie en de

niet-autoriteitsconditie. Met betrekking tot de DEPDSI zullen ook de volgende hypothesen worden onderzocht: (5) Personen met een hogere score op de DEPDSI in de autoriteitsconditie zullen een hogere score behalen dan personen met een hogere score op de DEPDSI in de niet-autoriteitsconditie en (6) Personen met een hogere score op de DEPDSI in de

autoriteitsconditie zullen een hogere score behalen dan personen met een lagere score op de DEPDSI in de autoriteitsconditie.

Om deze hypothesen te onderzoeken wordt een ordinale logistische regressie analyse uitgevoerd met interacties tussen experimentele conditie en de aanwezigheid van een afhankelijke persoonlijkheidsstoornis en DEPDSI-score als cruciale predictoren voor de hypothesen. Voor alle hypothesen, met uitzondering van hypothese 3, geldt dat als p<.05 de hypothese bevestigd wordt. Voor hypothese 3 geldt dat p>.20 een ondersteuning van de hypothese betekent.

(15)

Resultaten Steekproefkarakteristieken

In de analyse zijn 36 deelnemers meegenomen, waarvan 15 deelnemers in de niet-klinische groep en 21 deelnemers in de niet-klinische groep. Van de deelnemers in de niet-klinische groep waren er 9 deelnemers in de afhankelijke categorie. In tabel 2 staat de verdeling van de demografische gegevens over de groepen. Bij de verdeling van geslacht over de klinische en niet-klinische groep zijn geen significante verschillen gevonden Χ²(1)=1.176, p=0.278. Ook op opleidingsniveau werden geen verschillen gevonden t(34) = -0.679, p = 0.502. Het verschil in leeftijd tussen de deelnemers in de klinische en deelnemers in de niet klinische-groep was wel significant, t(34)= 2.524, p=0.016. Om deze reden zal leeftijd als covariaat in de analyses worden meegenomen. Bij de verdeling van leeftijd over de afhankelijke categorie en de andere categorieën werden geen significante verschillen gevonden, t(34) = -1.032, p=0.310. Ook op opleidingsniveau en geslacht werden tussen de afhankelijke categorie en de andere categorieën geen significante verschillen gevonden, t(34)= 0.495, p=0.624 en Χ²(1)=0.857, p=0.355.

Tabel 2

Demografisch Gegevens Per Groep

Niet-klinische groep Klinische groep Afhankelijke categorie Aantal (N) 15 21 9 Man (N) 2 6 3 Vrouw (N) 13 15 6

Gemiddelde leeftijd (jaren) 25.40 35.19 34.78

Standaard deviatie leeftijd 11.56 11.41 13.33

Huidige werksituatie (%)

Student zonder bijbaan 6.7 19 22.2

Student met bijbaan 80.0 4.8 0.0

Deels arbeidsongeschikt zonder werkdeel 0.0 9.5 11.1 Deels arbeidsongeschikt met werkdeel 0.0 4.8 0.0

Werkend 13.3 33.3 33.3

(16)

Medicatiegebruik (%) 0 47.6 44.4

Hoogst voltooide opleiding (%)

Geen 0.0 9.5 0.0 Lagere school/basisonderwijs 0.0 4.8 11.1 MAVO/TL 13.3 4.8 11.1 HAVO 26.7 9.5 11.1 MBO 6.7 19 22.2 HBO 20.0 23.8 22.2 VWO (HBS, Gymnasium) 13.3 14.3 22.2 WO 20.0 14.3 0.0

* De afhankelijke categorie is onderdeel van de klinische groep

Achtergrondinformatie

Om de betrouwbaarheid van de DEPDSI te kunnen bepalen is een

betrouwbaarheidsanalyse uitgevoerd. In Tabel 3 staan de gemiddelde scores van deelnemers op de DEPDSI per categorie beschreven. De interne consistentie van de DEPDSI is zeer hoog, α = 0.967 en ook de Intra Class Correlation coëfficiënt tussen de beoordelaars is zeer hoog, ICC=1.00 [1.00, 1.00], p<0.001.

Tabel 3

Gemiddelde Scores op de DEPDSI met Standaarddeviatie en de Criteria Per Categorie

Afhankelijke categorie (N= 9) Borderline categorie (N=16) Obsessief Compulsieve categorie (N=11) Niet-Klinische categorie Criterium 1 Alledaagse beslissingen 1.81 (1.40) 1.99 (1.39) 2.26 (1.28) 0.73 (0.88) Criterium 2 Belangrijke beslissingen 2.67 (0.85) 2.20 (1.12) 2.23 (1.21) 0.77 (0.68) Criterium 3 Meningsverschillen 3.04 (0.85) 2.64 (1.24) 2.39 (0.91) 0.98 (0.64) Criterium 4 Zelfstandigheid 2.70 (1.13) 2.01 (1.26) 1.89 (0.98) 0.64 (0.66) Criterium 5 Zorg en steun 2.18 (0.95) 1.65 (1.08) 1.39 (0.91) 0.33 (0.39) Criterium 6 Alleen zijn 1.64 (1.23) 1.47 (1.22) 1.48 (1.20) 0.33 (0.52) Criterium 7 Relaties 2.47 (1.41) 2.18 (1.43) 1.91 (1.14) 0.60 (0.50) Criterium 8 2.13 (1.22) 1.98 (1.44) 1.91 (1.00) 0.21 (0.29)

(17)

Preoccupatie Angst

Totaalscore 18.64(5.93) 16.11 (7.41) 15.45 (6.19) 4.60 (3.64)

Resultaten

Assumpties

Om te kunnen onderzoeken of bovengenoemde hypothesen bevestigd kunnen worden is gebruik gemaakt van een ordinale logistische regressieanalyse. Om deze analyse te kunnen gebruiken moet aan een aantal assumpties worden voldaan. Allereerst is de afhankelijke variabele, in dit geval de antwoordmogelijkheid, ordinaal van aard. Dit betekent dat er een rangorde is in de uitkomstmaat. Daarnaast moet er ten minste een continue of categorische onafhankelijke variabele zijn. In dit geval zijn dit de aanwezigheid van een autoriteit en de aanwezigheid van een afhankelijke persoonlijkheidsstoornis en hun interactie. Ten derde mag er geen sprake zijn van multicollineariteit, de VIF waarde van aanwezigheid van autoriteit en aanwezigheid van een afhankelijke persoonlijkheidsstoornis is 1.053. Voor score op de DEPDSI en aanwezigheid van een autoriteit is de VIF waarde respectievelijk 1.001. Tot slot is met een test voor parallelle lijnen gebleken dat er voor de variabele aanwezigheid van een afhankelijke persoonlijkheidsstoornis sprake is van proportionele kansen , X²(3) = 4.626, p = 0.201. Ook voor de variabele score op de DEPDSI was dit het geval, X²(3) = .313, p = 0.958.

Aanwezigheid Afhankelijke Persoonlijkheidsstoornis x Conditie

Om te onderzoeken of het regressiemodel op basis van de onafhankelijke variabelen passender is dan zonder deze variabelen staan in tabel 4 de 2-Log-Likelihood waarden beschreven. In deze analyse wordt een vergelijking gemaakt tussen een model met de onafhankelijke variabelen en een model zonder deze onafhankelijke variabelen. Gezien p> 0.05 is er geen significant verschil gevonden tussen het initiële model en het model met de onafhankelijke variabelen. Dit suggereert dat er geen relatie is tussen de afhankelijke

(18)

variabele en de onafhankelijke variabelen. Om te onderzoeken of het model passend is wordt ook Pearsons Chi-kwadraat toets uitgevoerd, X²(52) = 62.531, p=0.150. De nulhypothese voor deze toets is dat het model passend is. Omdat p>0.05 hoeft de nulhypothese niet verworpen te worden. Dit suggereert dat het model overeenkomt met de data. Tot slot is ook het determinatie coëfficiënt berekent. Het determinatie coëfficiënt volgens Nagelkerke is 0.036. Dit betekent dat de onafhankelijke variabelen 3,6% van de afhankelijke variabele verklaren. Dit suggereert dat er geen relatie is tussen de onafhankelijke variabelen en de afhankelijke variabele. In tabel 5 staat de significantie van de parameters die zijn

meegenomen in het model beschreven. Gezien p>0.05 zijn deze parameters niet significant. Dit suggereert dat er geen relatie bestaat tussen de onafhankelijke variabelen en de

afhankelijke variabele wanneer er gecontroleerd wordt voor leeftijd. Voor de verdeling van antwoordscore per conditie in de afhankelijke persoonlijkheidsstoorniscategorie in

vergelijking met de overige categorieën, zie figuur 1.

Tabel 4

Model Fit Afhankelijkheid

Model -2 Log Likelihood Chi- Square df sig

Intercept only 72.217

Final 71.065 1.152 4 0.886

Tabel 5

Significantie van de Parameters van het Regressiemodel Afhankelijkheid

Estimate Wald Odds ratio

p waarde Afhankelijke variabele Laag .595 .164 1.813 .686

Medium 2.551 2.782 12.817 .095

Onafhankelijke variabele Niet afhankelijk (0) 1.378 1.224 3.968 .269

Afhankelijk (1) 1

Autoriteit (1) 1.180 .749 3.254 .387

Niet autoriteit (2) 1

(19)

Figuur 1. Antwoordscore per conditie in de afhankelijke persoonlijkheidsstoorniscategorie en in de groep zonder afhankelijke persoonlijkheidsstoornis.

Score DEPDSI x Conditie

In tabel 6 staan de -2 Log Likelihood waarden beschreven om te onderzoeken of het model passend is. Gezien p> 0.05 is er geen significant verschil gevonden tussen het initiële model en het model met de onafhankelijke variabelen. Dit suggereert dat er geen relatie is tussen de afhankelijke variabele en de onafhankelijke variabelen. Tevens is ook een Pearsons Chi-kwadraat toets uitgevoerd, Χ²(64) = 69.245, p=0.305. De nulhypothese voor deze toets is dat het model passend is. Aangezien p>0.05 hoeft de nulhypothese niet verworpen te worden. Dit suggereert dat het model overeenkomt met de data. Tot slot is ook het determinatie

coëfficiënt berekend. Het determinatie coëfficiënt volgens Nagelkerke is 0.061. Dit betekent dat de onafhankelijke variabelen 6,1% van de afhankelijke variabele verklaren. Hoewel dit hoger is dan het regressiemodel hierboven beschreven, suggereert deze waarde dat er ook hier geen relatie is tussen de onafhankelijke variabelen en de afhankelijke variabele. In tabel 7 staat de significantie van de variabelen die zijn meegenomen in het model beschreven. Gezien p>0.05 zijn deze parameters niet significant. Dit suggereert dat er geen relatie bestaat tussen de onafhankelijke variabelen en de afhankelijke variabele wanneer er gecontroleerd wordt

(20)

voor leeftijd. Voor een plot van de interactie tussen conditie en score op de DEPDSI, zie figuur 2.

Tabel 6

Model Fit DEPDSI

Model -2 Log Likelihood Chi- Square df sig

Intercept only 75.529

Final 73.586 1.944 4 .746

Tabel 7

Significantie van de Parameters van het Regressiemodel DEPDSI

Estimate Wald

Odds ratio

p waarde Afhankelijke variabele Laag -1.294 1.502 .274 .220

Medium .622 .360 .281 .548

Onafhankelijke variabele Score DEPDSI -.087 1.462 .917 .227

Score DEPDSE x Autoriteit .115 1.401 1.122 .236

(21)

Hypothese 2: Het Effect van Autoriteitsconditie binnen de Afhankelijke Persoonlijkheidsstoornis Categorie

Om te kunnen bepalen of er een verschil bestaat op basis van de onafhankelijke variabele worden in tabel 8 de -2 Log Likelihood waarden beschreven. Gezien p>0.05

suggereert deze tabel dat er geen verschil is tussen het initiële model en het model met de onafhankelijke variabele. Vervolgens is er een Pearsons Chi-kwadraat toets uitgevoerd, Χ²(1) = 1.189, p=0.276. Aangezien p>0.05 hoeft de nulhypothese niet verworpen te worden en dit suggereert dat het model overeenkomt met de data. Aanvullend is ook het determinatie coëfficiënt berekend. Het determinatie coëfficiënt volgens Nagelkerke is 0.048. Dit betekent dat de onafhankelijke variabele 4,8% van de afhankelijke variabele verklaart. Dit suggereert dat er geen relatie bestaat tussen de onafhankelijke variabele en de afhankelijke variabele. In tabel 9 staat de significantie van de parameters in het model beschreven. Gezien p>0.05 zijn deze parameters niet significant. Dit suggereert dat er geen relatie bestaat tussen de

onafhankelijke variabele en de afhankelijke variabele. Tabel 8

Model Fit binnen Categorie Afhankelijke Persoonlijkheidsstoornis

Model -2 Log Likelihood Chi- Square df sig

Intercept only 7.899

Final 7.509 .389 1 .533

Tabel 9

Significantie van de Parameters van het Regressiemodel binnen Categorie Afhankelijke Persoonlijkheidsstoornis Estimate Wald Odds ratio p waarde Afhankelijke variabele Laag -1.563 2.164 .210 .141

Medium .748 .537 2.113 .464

Onafhankelijke variabele Autoriteit (1) -.125 .027 .882 .869

(22)

Hypothese 3: Het Effect van de Afhankelijke Persoonlijkheidsstoornis Categorie ten opzichte van de Overige Categorieën binnen de Autoriteitsconditie

Om te onderzoeken of er een verschil is op basis van de onafhankelijke variabele autoriteit staan de -2 Log Likelihood waarden beschreven in tabel 10. Gezien p>0.05

suggereert deze tabel dat er geen significant verschil bestaat tussen het initiële model en het model met de afhankelijke variabele. Om dit verder te onderzoeken is een Pearsons Chi-kwadraat toets uitgevoerd, Χ²(24) = 34.191, p=0.081. Gezien p>0.05 suggereren ook deze resultaten dat er geen relatie bestaat tussen de onafhankelijke en de afhankelijke variabelen. Tot slot is ook het determinatie coëfficiënt berekend. Het determinatie coëfficiënt volgens Nagelkerke is 0.023. Dit betekent dat de onafhankelijke variabele 2,3% van de afhankelijke variabele verklaart. Net als vorige resultaten lijkt er geen relatie te bestaan tussen de

variabelen. In tabel 11 staat de significantie van de paramters in het model beschreven. Gezien p>0.05 zijn deze parameters niet significant. Ook dit wijst op de afwezigheid van een relatie tussen de afhankelijke variabele en de onafhankelijke variabele.

Tabel 10

Model Fit binnen Conditie Autoriteit

Model -2 Log Likelihood Chi- Square df sig

Intercept only 36.898

Final 36.554 .344 2 .842

Tabel 11

Significantie van de Parameters van het Regressiemodel binnen Conditie Autoriteit

Estimate Wald

Odds ratio

p waarde

Afhankelijke variabele Laag -.235 .029 .791 .866

Medium 1.545 1.146 4.688 .284

Onafhankelijke variabele Autoriteit (1) -.009 0.00 .991 .992

(23)

Hypothese 4: Het Effect van Conditie binnen de Niet-Afhankelijke Groep

De analyses zoals eerder beschreven zijn ook voor de overige categorieën uitgevoerd. In tabel 12 staan de -2 Log Likelihood waarden beschreven. Gezien p> 0.05 is er geen significant verschil gevonden tussen het initiële model en het model met de onafhankelijke variabele. Dit suggereert dat er geen relatie is tussen de afhankelijke variabele en de

onafhankelijke variabele. Eveneens is een Pearsons Chi-kwadraat toets uitgevoerd, Χ²(36) = 43.084, p=0.194. Aangezien p>0.05 hoeft de nulhypothese niet verworpen te worden en dit suggereert dat het model overeenkomt met de data. Tot slot is ook het determinatie coëfficiënt berekend. Het determinatie coëfficiënt volgens Nagelkerke is 0.005. Dit betekent dat de onafhankelijke variabele 0.5% van de afhankelijke variabele verklaart. Deze waarde

suggereert tevens dat er geen relatie is tussen de onafhankelijke variabele en de afhankelijke variabele. In tabel 13 staat de significantie van de parameters in het model beschreven. Gezien p>0.05 zijn deze parameters niet significant. Dit suggereert dat er geen relatie bestaat tussen de onafhankelijke variabele en de afhankelijke variabele.

Tabel 12

Model Fit van Conditie binnen de Niet-Afhankelijke Groep

Model -2 Log Likelihood Chi- Square df sig

Intercept only 50.368

Final 50.247 .121 2 .941

Tabel 13

Significantie van de Parameters van het Regressiemodel voor Conditie binnen de Niet-Afhankelijke groep Estimate Wald Odds ratio p waarde Afhankelijke variabele Laag -1.563 2.164 .210 .141

Medium .748 .537 2.113 .464

Onafhankelijke variabele Autoriteit (1) -.125 .027 .882 .869

(24)

Conclusie en Discussie

In dit onderzoek is gekeken naar de verschillen tussen personen met een afhankelijke persoonlijkheidsstoornis en personen zonder deze stoornis, bij het instemmen tot het uitvoeren van een onaangename taak wanneer er sprake is van een autoriteit. Om deze vraag te kunnen beantwoorden is onder andere gebruik gemaakt van een nieuwe vragenlijst om de ernst van de afhankelijke persoonlijkheidsstoornis te kunnen meten. Deze vragenlijst bleek betrouwbaar om te gebruiken in het onderzoek. Ook is er een experiment uitgevoerd waarin een autoriteit werd geportretteerd. Er werd een relatie verwacht tussen de aanwezigheid van een

afhankelijke persoonlijkheidsstoornis en de invloed van een autoriteit op het instemmen met een onaangename taak (Hypothese 1). Dit bleek echter niet het geval. Ook werd er verwacht dat personen met een afhankelijke persoonlijkheidsstoornis vaker zouden instemmen met een onaangename taak wanneer er sprake was van een autoriteit dan wanneer dit niet het geval was (Hypothese 2). Deze verwachting bleek niet uit te komen. Ook werd verwacht dat personen met een afhankelijke persoonlijkheidsstoornis vaker zouden instemmen met het uitvoeren van een onaangename taak wanneer er sprake was van een autoriteit dan personen zonder deze stoornis (Hypothese 3). Ook dit effect werd niet gevonden. Daarnaast werd er geen verschil verwacht bij de verschillende groepen zonder een afhankelijke

persoonlijkheidsstoornis wanneer er wel of niet sprake was van een autoriteit (Hypothese 4). Deze verwachting bleek te kloppen.

Vervolgens werd er voor de DEPDSI het volgende verwacht: Er werd verwacht dat personen met een hogere score op de DEPDSI vaker zouden instemmen met het uitvoeren van een onaangename taak wanneer er sprake was van een autoriteit dan wanneer er geen sprake was van een autoriteit (Hypothese 5). Deze verwachting bleek niet uit te komen. Tot slot werd verwacht dat personen met een hogere score op de DEPDSI vaker zouden instemmen met het uitvoeren van een onaangename taak wanneer er sprake was van een autoriteit dan personen

(25)

met een lagere score op de DEPDSI (Hypothese 6). Deze verwachting bleek ook niet uit te komen.

Bovengenoemde resultaten suggereren dat de aanwezigheid van een autoriteit geen invloed heeft op het actieve gedrag van personen met een afhankelijke

persoonlijkheidsstoornis. Deze invloed is ook niet te vinden wanneer gekeken wordt naar de ernst van de afhankelijke persoonlijkheidsstoornis in plaats van enkel de aanwezigheid van deze stoornis.

Een verklaring voor deze resultaten zou kunnen zijn dat de autoriteit niet sterk genoeg is neergezet. De autoriteit is in dit onderzoek verbaal neergezet door een beschrijving van de testafnemer. Hoewel er in woorden is opgeschept over de autoriteit is het mogelijk dat dit niet voldoende op deelnemers is overgekomen. In de eerder genoemde onderzoeken waarbij sprake was van een autoriteit hadden de deelnemers vooral belang bij de uitkomst. In het onderzoek van Leising, Sporberg en Rehbein (2006) was er sprake van een

vriendschapsrelatie en in het onderzoek van Bornstein et al.(1996) was er sprake van een professor waar de deelnemers een directe onderwijsrelatie mee hadden. Het zou kunnen dat niet zozeer de aanwezigheid van een autoriteit van belang is als wel de invloed van die autoriteit en de gevolgen die de mening van deze autoriteitsfiguur voor de deelnemers zou kunnen hebben. Een andere verklaring voor het niet uitkomen van de verwachtingen is dat het experiment werd uitgevoerd aan het einde van het onderzoek. Deelnemers zijn op dat moment al drie uur bezig met het beantwoorden van vragen en invullen van vragenlijsten. Het zou mogelijk kunnen zijn dat deelnemers door vermoeidheid niet instemmen met het lezen van het pijnonderzoek. Op deze manier kan vermoeidheid een vertekend beeld geven.

Omdat er in dit onderzoek een verschil werd gevonden tussen de klinische- en de niet-klinische groep op het gebied van leeftijd is dit als covariaat meegenomen in de analyses.

(26)

Door een covariaat toe te voegen neemt de power van de analyse af, echter was het verschil in leeftijd tussen deze twee groepen te groot om dit achterwege te laten. Doordat dit onderzoek een laag deelnemersaantal kent en er een covariaat is toegevoegd kunnen de resultaten niet goed geïnterpreteerd worden. Hiervoor zijn meer deelnemers en zodoende een hogere power nodig.

Voor vervolgonderzoek is het dan ook van belang meer deelnemers te testen zodat er gefundeerde uitspraken gedaan kunnen worden over het effect van autoriteit op actieve passiviteit bij personen met een afhankelijke persoonlijkheidsstoornis. Ook is het in vervolgonderzoek belangrijk om de manipulatiesterkte van de autoriteit vooraf te testen. Wanneer de autoriteit niet als zodoende overkomt zal er ook geen effect gevonden kunnen worden. Ook kan er in vervolgonderzoek meer aandacht besteed worden aan invulling van de autoriteit en de voorwaarden waar deze aan moet voldoen. In eerder genoemde onderzoeken had de autoriteitsfiguur een persoonlijke band met de deelnemers en was deze fysiek

aanwezig. Het zou kunnen dat het belang van de aanwezigheid van een autoriteit afhangt van de fysieke aanwezigheid van deze autoriteit of de band die deze autoriteit heeft met de deelnemers. Dit zou in vervolgonderzoek meegenomen kunnen worden. Daarnaast is het van belang om in vervolgonderzoek de deelnemers in de klinische groep te matchen aan

deelnemers in de niet-klinische groep zodat leeftijd geen invloed heeft op de verschillen tussen groepen. Tot slot kan het moment waarop het experiment heeft plaatsgevonden invloed hebben gehad op de resultaten. In vervolgonderzoek is het van belang dat het experiment niet aan het eind van een lang interview wordt afgenomen of dat er meerdere afnamemomenten zijn om de invloed van het tijdstip uit te sluiten.

Hoewel met de bevindingen uit dit onderzoek niet direct uitspraken gedaan kunnen worden over de actieve passiviteit bij personen met een afhankelijke persoonlijkheidsstoornis wanneer er sprake is van een autoriteit zijn er een aantal belangrijke punten naar voren

(27)

gekomen. Dit onderzoek werpt vragen op waarmee in vervolgonderzoek rekening gehouden moet worden. De bevindingen van dit onderzoek maken des te meer duidelijk dat er nog veel kennis te verwerven is op het gebied van actieve passiviteit en de eventuele rol die de

(28)

Literatuurlijst

American Psychiatric Association. (2014). Handboek voor de classificatie van psychische stoornissen: DSM-5. Amsterdam: Uitgeverij Boom.

Birtchnell, J. (1991). The measurement of dependence by questionnaire. Journal of Personality Disorders, 5(3), 281.

Bornstein, R. F., Masling, J., & Poynton, F. G. (1987). Orality as a factor in interpersonal yielding. Psychoanalytic Psychology, 4(2), 161.

Bornstein, R. F. (1995). Active dependency. The Journal of nervous and mental disease, 183(2), 64-77.

Bornstein, R. F., Riggs, J. M., Hill, E. L., & Calabrese, C. (1996). Activity, Passivity, Self‐ Denigration, and Self‐Promotion: Toward an Interactionist Model of Interpersonal Dependency. Journal of Personality, 64(3), 637-374.

Bornstein, R. F. (2005). The Dependent Patient: A Practitioner’s Guide. Washington, DC: American Psychological Association.

Bornstein, R. F. (2012). From dysfunction to adaptation: An interactionist model of dependency. Annual Review of Clinical Psychology, 8, 291-316.

Disney, K. L. (2013). Dependent personality disorder: A critical review. Clinical psychology review, 33(8), 1184-1196.

Gude, T., Karterud, S., Pedersen, G., & Falkum, E. (2006). The quality of the Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders, dependent personality disorder prototype. Comprehensive psychiatry, 47(6), 456-462.

Joiner Jr, T. E., & Metalsky, G. I. (2001). Excessive reassurance seeking: Delineating a risk factor involved in the development of depressive symptoms. Psychological Science, 12(5), 371-378.

(29)

Leising, D., Sporberg, D., & Rehbein, D. (2006). Characteristic interpersonal behavior in dependent and avoidant personality disorder can be observed within very short interaction sequences. Journal of Personality Disorders, 20(4), 319-330. Lobbestael, J., Leurgans, M., & Arntz, A. (2011). Inter‐rater reliability of the Structured

Clinical Interview for DSM‐IV Axis I disorders (SCID I) and Axis II disorders (SCID II). Clinical psychology & psychotherapy, 18(1), 75-79.

Maffei, C., Fossati, A., Agostoni, I., Barraco, A., Bagnato, M., Deborah, D., & Petrachi, M. (1997). Interrater reliability and internal consistency of the structured clinical

interview for DSM-IV axis II personality disorders (SCID-II), version 2.0. Journal of personality disorders, 11(3), 279-284.

McLemore, C. W., & Brokaw, D. W. (1987). Personality disorders as dysfunctional interpersonal behavior. Journal of Personality Disorders, 1(3), 270-285.

Pincus, A. L., & Wilson, K. R. (2001). Interpersonal variability in dependent personality. Journal of Personality, 69(2), 223-251.

Porcerelli, J. H., Bornstein, R. F., Markova, T., & Huprich, S. K. (2009). Physical health correlates of pathological and healthy dependency in urban women. The Journal of nervous and mental disease, 197(10), 761-765.

Weertman, A., Arntz, A., Dreessen, L., van Velzen, C., & Vertommen, S. (2003). Short-interval test-retest interrater reliability of the Dutch version of the Structured Clinical Interview for DSM-IV personality disorders (SCID-II). Journal of personality

(30)

Bijlagen Bijlage 1

Tekst deel A : Autoriteit

‘We gaan zo beginnen met het onderzoek. Allereerst wil ik u graag vragen de informatiebrochure door te lezen zodat u weet waar het onderzoek precies over gaat. Als u deze heeft gelezen kunt u het toestemmingsformulier tekenen en kunnen we beginnen.

(…)

Heeft u nog vragen na het lezen van de informatiebrochure? Als alles duidelijk is kunt u het toestemmingsformulier tekenen.

Dit onderzoek wordt geleid door Professor Arnoud Arntz. Hij heeft in de wereld van de psychologie al veel onderzoek gedaan en eerder ook al vragenlijsten ontwikkeld. Hij is een echt grote naam in de onderzoekswereld en ik ben heel blij dat ik dit onderzoek samen met hem mag doen. Hij is eigenlijk een soort BN’er in het psychologie wereldje. Hij zal de testen niet zelf afnemen dus u zal hem waarschijnlijk niet ontmoeten maar hij zal wel alle audio opnames terug luisteren en controleren dat het hele proces goed verloopt. U bent dus in hele goede handen.

Zoals in de informatiebrochure stond bestaat dit onderzoek uit verschillende losse testen. Het gehele onderzoek zal ongeveer drie uur duren. Tussendoor kunnen we 1 á 2 keer een korte pauze houden dus als u daar behoefte aan heeft mag u dat aangeven. Dan kunnen we nu beginnen.’

Tekst deel B: Niet- Autoriteit

‘We gaan zo beginnen met het onderzoek. Allereerst wil ik u graag vragen de informatiebrochure door te lezen zodat u weet waar het onderzoek precies over gaat. Als u deze heeft gelezen kunt u het toestemmingsformulier tekenen en kunnen we beginnen.

(…)

Heeft u nog vragen na het lezen van de informatiebrochure? Als alles duidelijk is kunt u het toestemmingsformulier tekenen.

Zoals in de informatiebrochure stond bestaat dit onderzoek uit verschillende losse testen. Het gehele onderzoek zal ongeveer drie uur duren. Tussendoor kunnen we 1 á 2 keer een korte pauze houden dus als u daar behoefte aan heeft mag u dat aangeven. Dan kunnen we nu beginnen.’

(31)

Bijlage 2

Tekst deel A : Autoriteit

‘Nu we klaar zijn met het onderzoek wil ik u nog vragen of u de informatie van een ander onderzoek wilt doorlezen. Dit is ook een onderzoek van Professor Arntz en een heel belangrijk onderzoek naar pijnprikkels. Het onderzoek is wel wat onprettig maar heel belangrijk. Professor Arntz is een van de eerste die hier onderzoek naar doet en op deze manier het meten van pijnprikkels benaderd. Zou u hiervan de brochure willen lezen?

(…)

Nu u de brochure heeft gelezen weet u wat dit onderzoek van Professor Arntz in houdt. Zou u hier ook aan mee willen werken

Tekst deel B : Niet-Autoriteit

‘Nu we klaar zijn met het onderzoek wil ik u nog vragen of u de informatie van een ander onderzoek wilt doorlezen. Dit onderzoek is wat onprettig maar ik moet het u toch vragen. Zou u de brochure van dit onderzoek willen lezen?

(…)

Nu u de brochure heeft gelezen weet u wat dit onderzoek in houdt. Zou u hier ook aan mee willen werken?’.

(32)

Bijlage 3

Informatie (Deelnemers groep)

Onderzoek naar reacties op emotionele en pijnprikkels

Vanuit de Universiteit van Amsterdam wordt onderzoek gedaan in de instelling waar u zich heeft aangemeld. Cliënten worden gevraagd deel te nemen aan dit onderzoek. Wij willen graag ook uw medewerking aan dit onderzoek vragen.

Het belang en doel van het onderzoek

Het doel van dit onderzoek is de verschillen tussen cliënten met verschillende soorten problematiek en niet-cliënten in reacties op emotionele en pijnprikkels te onderzoeken. Om de vraag te beantwoorden of bepaalde lichaamseigen stoffen deze reacties beïnvloeden, zult u twee keer een capsule krijgen om in te nemen. Eén van deze capsules bevat een niet-werkzame stof, een zogenoemde placebo. De andere capsule bevat een stof die de werking van lichaamseigen opiaat-achtige stoffen blokkeert, namelijk 50 mg Naltrexon. Op deze manier kunnen we uitzoeken of deze lichaamseigen opiaten betrokken zijn bij bepaalde reacties op pijn en emotionele prikkels. Daarmee hopen wij weer meer te weten te komen over verschillende vormen van psychische problemen.

Het is op dit moment niet mogelijk om u verdere informatie over het doel van het onderzoek te geven, omdat hierdoor de resultaten beïnvloed zouden kunnen worden. Na afloop krijgt u meer informatie.

Het onderzoek

Dit onderzoek van Prof. Dr. Arnoud Arntz en Drs. P. de Jong, psychiater, zal worden uitgevoerd door Daan van de Berg , student Gezondheidswetenschappen Universiteit van Amsterdam.

Het onderzoek zal ongeveer 8 uur in beslag nemen, verspreid over vier dagdelen. Gedurende het eerste dagdeel zal allereerst een uitgebreide vragenlijst over drugs- en medicijngebruik afgenomen worden. Vervolgens zal er een uitgebreid gestructureerd interview bij u worden afgenomen over eventuele klachten die u heeft. Dit interview zal ongeveer twee uur duren. Het tweede dagdeel zal ook uit een uitgebreid gestructureerd interview bestaan dat zal vragen naar uw persoonlijkheid. Ook dit interview zal ongeveer twee uur in beslag nemen. Deze interviews vervallen als u deze al gekregen heeft in het kader van uw behandeling.

Een week later zal de eerste onderzoeksdag plaatsvinden. Er zal dan eerst een zwangerschapstest en een urine drugs test bij u gedaan worden. Vervolgens krijgt u een capsule om in te nemen. Daarna vult u een vragenlijst in over emotionele reacties in het dagelijks leven. Vervolgens zult u 3 filmfragmenten te zien krijgen. Na elke film krijgt u eerst een korte vragenlijst over uw emoties ten

(33)

gevolge van de film. Daarna zal op twee manieren een pijntest gedaan zal worden. U krijgt zowel neutrale als emotionele filmfragmenten te zien. Deze filmfragmenten zijn afkomstig uit bioscoop of televisiefilms. De pijntesten zijn volledig ongevaarlijk. Er zal allereerst op het vingerkootje van de wijsvinger van uw niet-dominante hand (de hand waar u niet mee schrijft) een plexiglas wig met een gewicht worden gelegd. Doordat er steeds meer druk op uw vinger komt zal dit langzaam pijn gaan doen. Deze test zal maximaal twee minuten duren waarbij u elke 15 seconden op een schaal van 0-100 aangeeft hoeveel pijn u ervaart. Vervolgens zal de tweede pijnmeting op uw andere hand worden uitgevoerd. Er wordt u gevraagd deze hand eerst gedurende één minuut in een bak water van 32 ºC te houden. Vervolgens houdt u uw hand in een bak water met een temperatuur van net boven de 0 ºC, waarbij ook weer elke 15 seconden aan u gevraagd wordt hoeveel pijn u ervaart op een schaal van 0 tot 100. Bij beide testen geldt dat u moet aangeven wanneer u wilt stoppen.

Deze procedure zal een week later nog eens herhaald worden, waarbij u andere filmfragmenten te zien krijgt. Ook nu zal er een urine drugs test gedaan worden en zult u een vragenlijst invullen, welke zal vragen naar eventueel belastende ervaringen in uw jeugd. Deze beide onderzoeksdagen zullen elk ongeveer twee uur in beslag nemen.

Op de beide onderzoeksdagen mag u niet onder invloed zijn van alcohol, drugs of pijnstillers. Ook mag u in de 10 dagen voorafgaand aan het onderzoek geen opiaten (heroïne, morfine, opium en andere soortgelijke middelen) gebruiken.

De risico’s

Mits u 1 dag voor het onderzoek geen alcohol, drugs of pijnstillers gebruikt en 10 dagen voor het onderzoek geen opiaten, zijn er geen risico’s aan het onderzoek verbonden. Gebruikt u in de 10 dagen voorafgaand aan het onderzoek wel opiaten, dan kunt u acute ontwenningsverschijnselen krijgen van het slikken van de actieve stof. De pijntesten zijn volstrekt ongevaarlijk maar worden vaak als onprettig ervaren.

Mochten zich onverhoopt toch problemen voordoen, dan is er altijd een arts oproepbaar.

De meest voorkomende bijwerkingen van Naltrexon die gerapporteerd zijn, zijn de volgende: slaapstoornissen, onrust, nervositeit, angst, buikpijn en –krampen, misselijkheid, braakneigingen, futloosheid, gewrichts- en spierpijn, hoofdpijn. Deze bijwerkingen zijn echter gerapporteerd bij langdurige behandeling van drugsverslaving met behulp van Naltrexon. In eerder onderzoek waarbij één dosis Naltrexon werd toegediend zijn er geen bijwerkingen gerapporteerd.

(34)

Verzekering

Voor deelnemers aan onderzoek is door de Universiteit van Amsterdam een verzekering afgesloten. Zie hiervoor aangehechte verzekeringsbijlage.

Vertrouwelijkheid

De gegevens van dit onderzoek zullen strikt vertrouwelijk behandeld worden. Voordat de gegevens in het onderzoek worden verwerkt, worden ze anoniem gemaakt. Het is mogelijk om de resultaten van de gestructureerde interviews aan uw behandelaar door te geven. Als u hiermee instemt, kunt u dit aangeven door het Toestemmingsformulier ten aanzien van het interview te ondertekenen.

Het recht om deelname te weigeren

U heeft het recht om deelname te weigeren. Dit zal geen gevolgen hebben voor de behandeling die u krijgt of de wachtlijst waar u op staat.

Het recht om zich ten alle tijde terug te trekken uit het onderzoek

U heeft het recht om zich ten alle tijde terug te trekken uit het onderzoek, zonder opgaaf van redenen. U kunt voor, tijdens en na het onderzoek aangeven dat u niet verder wenst deel te nemen. Dit zal geen enkel gevolg hebben voor de behandeling die u krijgt of de wachtlijst waarop u staat.

Procedure

Na het lezen van deze brief kunt u doorgeven of u deel wilt nemen aan het onderzoek. Dit zal aan een van de onderzoekers worden doorgeven, waarna deze u zullen benaderen om een afspraak te maken voor de eerste onderzoeksdag.

Vergoeding

Als vergoeding voor deelname aan dit onderzoek ontvangt u een cadeaubon van vijftien euro.

Vragen

Voor eventuele vragen kunt u contact opnemen met:

Onderzoekers: Daan van de Berg

Student Gezondheidswetenschappen Universiteit van Amsterdam

(35)

Tel: 06-14869210

Email: DvandeBerg@STUDENT.Uva.nl

Hoofdonderzoekers:

Prof. Dr. A. Arntz Drs. P. de Jong,

Departement Medische, Psychiater

Klinische en Experimentele Psychologie Centrum De Tulp

Universiteit van Amsterdam Amsterdam

Tel: 020-3884133 Tel: 020-4733901

Onafhankelijke deskundige: Dr. A Janssen

Departement Medische,

Klinische en Experimentele Psychologie Universiteit van Amsterdam

(36)

Toestemmingsverklaring

Onderzoek naar reacties op emotionele en pijnprikkels

Hierbij verklaar ik…

Naam: ………

Geboortedatum: ………

 … dat ik informatie ten aanzien van bovengenoemd onderzoek heb ontvangen en ik akkoord ga met deelname aan het onderzoek.

 ... dat ik ermee akkoord ga dat mijn behandelend specialist geïnformeerd wordt.

 … dat ik begrepen heb dat ik ten alle tijde mijn medewerking aan dit onderzoek mag beëindigen, hetgeen geen gevolgen zal hebben voor mijn behandeling of mijn plaats op de wachtlijst.

Plaats: ………

Datum: ………

Handtekening: ………

___________________________________________________________________________

Ondergetekende, verantwoordelijke onderzoeker, verklaart dat de hierboven genoemde persoon zowel schriftelijk als mondeling over het bovenvermelde onderzoek is geïnformeerd. Hij.zij verklaart tevens

(37)

dat een voortijdige beëindiging van de deelname door bovengenoemde persoon, van geen enkele invloed zal zijn op de zorg die haar toekomt.

Naam: ……….. Plaats: ……….. Datum: ……….. Handtekening: ……… Informatie proefpersonenverzekering

Onderzoek naar reacties op emotionele en pijnprikkels

De UVA is opdrachtgever voor bovengenoemd wetenschappelijk onderzoek en heeft de

deelnemer/proefpersoon verzekerd in verband met eventuele schade die hij/zij mocht lijden als gevolg van deelname aan dit onderzoek. De verzekering dekt schade door dood of letsel die het gevolg is van deelname aan het onderzoek, en die zich gedurende de deelname aan het onderzoek openbaart, of binnen vier jaar na beëindiging van de deelname aan het onderzoek. De schade wordt geacht zich te hebben geopenbaard wanneer deze bij de verzekeraar is gemeld.

In geval van schade kunt u zich direct wenden tot de verzekeraar. De verzekeraar van dit onderzoek is: Horizon verzekeringen.

Eikenlaan 412 2023 PP Amsterdam tel: 020-4865543

(38)

G. de Vries

Universiteit van Amsterdam Postbus 203

4200 AA Amsterdam tel: 020-1156002

De verzekering biedt een maximum dekking van 450.000 euro per proefpersoon en 3.500.000 euro voor het gehele onderzoek en 5.000.000 euro per jaar voor alle onderzoeken van dezelfde

opdrachtgever. De dekking van specifieke schades en kosten is verder tot bepaalde bedragen beperkt. Dit is opgenomen in het Besluit verplichte verzekering bij medisch-wetenschappelijk onderzoek met mensen. Informatie hierover kunt u vinden op de website van de Centrale Commissie Mensgebonden Onderzoek: www.ccmo.nl

Voor deze verzekering gelden een aantal uitsluitingen. De verzekering dekt niet:

- schade waarvan op grond van het onderzoek zeker of nagenoeg zeker was dat deze zich zou voordoen;

- schade aan de gezondheid die ook zou zijn ontstaan indien u niet aan het onderzoek had deelgenomen;

- schade die het gevolg is van niet of niet volledig nakomen van aanwijzingen of instructies; - schade aan nakomelingen, als gevolg van een nadelige inwerking van het onderzoek op u of uw nakomeling

- bij onderzoek naar bestaande behandelmethoden: schade die het gevolg is van één van deze behandelmethoden;

- bij onderzoek naar de behandeling van specifieke gezondheidsproblemen: schade die het gevolg is van het niet verbeteren of van het verslechteren van deze gezondheidsproblemen.

(39)

Bijlage 4

Informatie (controle)

Onderzoek naar reacties op emotionele en pijnprikkels

Vanuit de Universiteit van Amsterdam wordt onderzoek gedaan naar reacties op emotionele prikkels en pijnprikkels. Hiervoor zijn wij op zoek naar deelnemers. Wij willen graag ook uw medewerking aan dit onderzoek vragen.

Het belang en doel van het onderzoek

Het doel van dit onderzoek is de verschillen tussen cliënten met verschillende soorten problematiek en niet-cliënten in reacties op emotionele en pijnprikkels te onderzoeken. Om de vraag te beantwoorden of bepaalde lichaamseigen stoffen deze reacties beïnvloeden, zult u twee keer een capsule krijgen om in te nemen. Eén van deze capsules bevat een niet-werkzame stof, een zogenoemde placebo. De andere capsule bevat een stof die de werking van lichaamseigen opiaat-achtige stoffen blokkeert, namelijk 50 mg Naltrexon. Op deze manier kunnen we uitzoeken of deze lichaamseigen opiaten betrokken zijn bij bepaalde reacties op pijn en emotionele prikkels. Daarmee hopen wij weer meer te weten te komen over verschillende vormen van psychische problemen.

Het is op dit moment niet mogelijk om u verdere informatie over het doel van het onderzoek te geven, omdat hierdoor de resultaten beïnvloed zouden kunnen worden. Na afloop krijgt u meer informatie.

Het onderzoek

Dit onderzoek van Prof. Dr. Arnoud Arntz en Drs. P. de Jong, psychiater, zal worden uitgevoerd door Daan van de Berg , student Gezondheidswetenschappen Universiteit van Amsterdam.

Het onderzoek zal ongeveer 8 uur in beslag nemen, verspreid over vier dagdelen. Gedurende het eerste dagdeel zal allereerst een uitgebreide vragenlijst over drugs- en medicijngebruik afgenomen worden. Vervolgens zal er een uitgebreid gestructureerd interview bij u worden afgenomen over eventuele klachten die u heeft. Dit interview zal ongeveer twee uur duren. Het tweede dagdeel zal ook uit een uitgebreid gestructureerd interview bestaan dat zal vragen naar uw persoonlijkheid. Ook dit interview zal ongeveer twee uur in beslag nemen. Deze interviews vervallen als u deze al gekregen heeft in het kader van uw behandeling.

Een week later zal de eerste onderzoeksdag plaatsvinden. Er zal dan eerst een zwangerschapstest en een urine drugs test bij u gedaan worden. Vervolgens krijgt u een capsule om in te nemen. Daarna vult u een vragenlijst in over emotionele reacties in het dagelijks leven. Vervolgens zult u 3 filmfragmenten te zien krijgen. Na elke film krijgt u eerst een korte vragenlijst over uw emoties ten

(40)

gevolge van de film. Daarna zal op twee manieren een pijntest gedaan zal worden. U krijgt zowel neutrale als emotionele filmfragmenten te zien. Deze filmfragmenten zijn afkomstig uit bioscoop of televisiefilms. De pijntesten zijn volledig ongevaarlijk. Er zal allereerst op het vingerkootje van de wijsvinger van uw niet-dominante hand (de hand waar u niet mee schrijft) een plexiglas wig met een gewicht worden gelegd. Doordat er steeds meer druk op uw vinger komt zal dit langzaam pijn gaan doen. Deze test zal maximaal twee minuten duren waarbij u elke 15 seconden op een schaal van 0-100 aangeeft hoeveel pijn u ervaart. Vervolgens zal de tweede pijnmeting op uw andere hand worden uitgevoerd. Er wordt u gevraagd deze hand eerst gedurende één minuut in een bak water van 32 ºC te houden. Vervolgens houdt u uw hand in een bak water met een temperatuur van net boven de 0 ºC, waarbij ook weer elke 15 seconden aan u gevraagd wordt hoeveel pijn u ervaart op een schaal van 0 tot 100. Bij beide testen geldt dat u moet aangeven wanneer u wilt stoppen.

Deze procedure zal een week later nog eens herhaald worden, waarbij u andere filmfragmenten te zien krijgt. Ook nu zal er een urine drugs test gedaan worden en zult u een vragenlijst invullen, welke zal vragen naar eventueel belastende ervaringen in uw jeugd. Deze beide onderzoeksdagen zullen elk ongeveer twee uur in beslag nemen.

Op de beide onderzoeksdagen mag u niet onder invloed zijn van alcohol, drugs of pijnstillers. Ook mag u in de 10 dagen voorafgaand aan het onderzoek geen opiaten (heroïne, morfine, opium en andere soortgelijke middelen) gebruiken.

De risico’s

Mits u 1 dag voor het onderzoek geen alcohol, drugs of pijnstillers gebruikt en 10 dagen voor het onderzoek geen opiaten, zijn er geen risico’s aan het onderzoek verbonden. Gebruikt u in de 10 dagen voorafgaand aan het onderzoek wel opiaten, dan kunt u acute ontwenningsverschijnselen krijgen van het slikken van de actieve stof. De pijntesten zijn volstrekt ongevaarlijk maar worden vaak als onprettig ervaren.

Mochten zich onverhoopt toch problemen voordoen, dan is er altijd een arts oproepbaar.

De meest voorkomende bijwerkingen van Naltrexon die gerapporteerd zijn, zijn de volgende: slaapstoornissen, onrust, nervositeit, angst, buikpijn en –krampen, misselijkheid, braakneigingen, futloosheid, gewrichts- en spierpijn, hoofdpijn. Deze bijwerkingen zijn echter gerapporteerd bij langdurige behandeling van drugsverslaving met behulp van Naltrexon. In eerder onderzoek waarbij één dosis Naltrexon werd toegediend zijn er geen bijwerkingen gerapporteerd.

(41)

Verzekering

Voor deelnemers aan onderzoek is door de Universiteit van Amsterdam een verzekering afgesloten. Zie hiervoor aangehechte verzekeringsbijlage.

Vertrouwelijkheid

De gegevens van dit onderzoek zullen strikt vertrouwelijk behandeld worden. Voordat de gegevens in het onderzoek worden verwerkt, worden ze anoniem gemaakt. Het is mogelijk om de resultaten van de gestructureerde interviews aan u door te geven. Als u hiermee instemt, kunt u dit aangeven door het Toestemmingsformulier ten aanzien van het interview te ondertekenen.

Het recht om deelname te weigeren

U heeft het recht om deelname te weigeren. Dit zal geen verdere gevolgen hebben.

Het recht om zich ten alle tijde terug te trekken uit het onderzoek

U heeft het recht om zich ten alle tijde terug te trekken uit het onderzoek, zonder opgaaf van redenen. U kunt voor, tijdens en na het onderzoek aangeven dat u niet verder wenst deel te nemen.

Procedure

Na het lezen van deze brief kunt u doorgeven of u deel wilt nemen aan het onderzoek. Dit zal aan een van de onderzoekers worden doorgeven, waarna deze u zullen benaderen om een afspraak te maken voor de eerste onderzoeksdag.

Vergoeding

Als vergoeding voor deelname aan dit onderzoek ontvangt u een cadeaubon van vijftien euro.

Vragen

Voor eventuele vragen kunt u contact opnemen met: Onderzoekers:

Daan van de Berg

Student Gezondheidswetenschappen Universiteit van Amsterdam

(42)

Tel: 06-14869210

Email: DvandeBerg@STUDENT.Uva.nl

Hoofdonderzoekers:

Prof. Dr. A. Arntz Drs. P. de Jong,

Departement Medische, Psychiater

Klinische en Experimentele Psychologie Centrum De Tulp

Universiteit van Amsterdam Amsterdam

Tel: 020-3884133 Tel: 020-4733901

Onafhankelijke deskundige: Dr. A Janssen

Departement Medische,

Klinische en Experimentele Psychologie Universiteit van Amsterdam

(43)

Toestemmingsverklaring

Onderzoek naar reacties op emotionele en pijnprikkels

Hierbij verklaar ik…

Naam: ………

Geboortedatum: ………

 … dat ik informatie ten aanzien van bovengenoemd onderzoek heb ontvangen en ik akkoord ga met deelname aan het onderzoek.

 … dat ik begrepen heb dat ik ten alle tijde mijn medewerking aan dit onderzoek mag beëindigen, hetgeen geen gevolgen zal hebben voor mijn behandeling of mijn plaats op de wachtlijst.

Plaats: ………

Datum: ………

Handtekening: ………

E-mail adres/Telefoonnummer ……….

(44)

Ondergetekende, verantwoordelijke onderzoeker, verklaart dat de hierboven genoemde persoon zowel schriftelijk als mondeling over het bovenvermelde onderzoek is geïnformeerd. Hij.zij verklaart tevens dat een voortijdige beëindiging van de deelname door bovengenoemde persoon, van geen enkele invloed zal zijn op de zorg die haar toekomt.

Naam: ………..

Plaats: ………..

Datum: ………..

(45)

Informatie proefpersonenverzekering

Onderzoek naar reacties op emotionele en pijnprikkels

De UVA is opdrachtgever voor bovengenoemd wetenschappelijk onderzoek en heeft de

deelnemer/proefpersoon verzekerd in verband met eventuele schade die hij/zij mocht lijden als gevolg van deelname aan dit onderzoek. De verzekering dekt schade door dood of letsel die het gevolg is van deelname aan het onderzoek, en die zich gedurende de deelname aan het onderzoek openbaart, of binnen vier jaar na beëindiging van de deelname aan het onderzoek. De schade wordt geacht zich te hebben geopenbaard wanneer deze bij de verzekeraar is gemeld.

In geval van schade kunt u zich direct wenden tot de verzekeraar. De verzekeraar van dit onderzoek is: Horizon verzekeringen.

Eikenlaan 412 2023 PP Amsterdam tel: 020-4865543

U kunt ook contact opnemen met G. de Vries

Universiteit van Amsterdam Postbus 203

4200 AA Amsterdam tel: 020-1156002

De verzekering biedt een maximum dekking van 450.000 euro per proefpersoon en 3.500.000 euro voor het gehele onderzoek en 5.000.000 euro per jaar voor alle onderzoeken van dezelfde

(46)

Dit is opgenomen in het Besluit verplichte verzekering bij medisch-wetenschappelijk onderzoek met mensen. Informatie hierover kunt u vinden op de website van de Centrale Commissie Mensgebonden Onderzoek: www.ccmo.nl

Voor deze verzekering gelden een aantal uitsluitingen. De verzekering dekt niet:

- schade waarvan op grond van het onderzoek zeker of nagenoeg zeker was dat deze zich zou voordoen;

- schade aan de gezondheid die ook zou zijn ontstaan indien u niet aan het onderzoek had deelgenomen;

- schade die het gevolg is van niet of niet volledig nakomen van aanwijzingen of instructies; - schade aan nakomelingen, als gevolg van een nadelige inwerking van het onderzoek op u of uw nakomeling

- bij onderzoek naar bestaande behandelmethoden: schade die het gevolg is van één van deze behandelmethoden;

- bij onderzoek naar de behandeling van specifieke gezondheidsproblemen: schade die het gevolg is van het niet verbeteren of van het verslechteren van deze gezondheidsproblemen.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Als uit een studie komt dat vrouwtjes van hoge kwaliteit (groene lijn) wel een voorkeur vertonen voor bepaalde mannetjes, maar vrouwtjes van lage kwaliteit (rode lijn) niet, komt dit

Onderzoek naar potentieel relevante omge­ vingsgerichte informatie-elementen is in substanti­ eel kleinere hoeveelheden aanwezig. Ansoff en Stacey zijn van mening dat een

Deze recente bevindingen maken het zeer aannemelijk dat pyridoxine toediening aan patiënten met molybdenum cofactor deficiëntie en pa- tiënten met sulfiet oxidase deficiëntie,

Vanuit de EINSTEIN studie zijn 89 patiënten met een indicatie voor trombofilie-onderzoek en met als medicatie rivaroxaban of VKA geïncludeerd voor de analyse van

Momenteel wordt er, naast het karakteriseren van deze genetische en omgevingsfactoren, tevens veel onderzoek verricht naar de vraag waarom een verhoogde concentratie van

De inciden- tie hiervan is waarschijnlijk laag, maar het verdient aanbeveling om bij patiënten met een onbegrepen verhoogde bezinking van de erytrocyten in EDTA- bloed te

Naast het feit dat in deze reeks alle processen direct op elkaar zijn gepland waardoor vertragingen niet kunnen worden opgelopen, zijn er ook redelijk wat processen waarbij de kans

Sommige landen zoals Italië en Oostenrijk hebben speciale categorieën bepaald in het arbeidsrecht voor deze groep van werknemers, al zijn deze niet automatisch van toepassing