• No results found

Het effect van corruptie op audit kwaliteit

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Het effect van corruptie op audit kwaliteit"

Copied!
41
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Amsterdam Business School

Masterscriptie

Het effect van Corruptie op Audit Kwaliteit

Naam: J.H.A. Loos

Student nummer: 10870997

Scriptie begeleider: prof. dr. L.R.T. van der Goot Datum: 11 augustus 2016

Aantal woorden: 13198

MSc Accountancy & Control, specialisatie Accountancy

(2)

Verklaring van Originaliteit

Dit document is geschreven door J.H.A. Loos die verklaart de volledige verantwoordelijkheid voor de inhoud van dit document te nemen.

Ik verklaar dat de tekst en het werk dat in dit document opgenomen is, origineel is en dat geen andere dan die in de tekst en de referenties genoemde bronnen zijn gebruikt bij het maken ervan. De Faculteit Economie en Bedrijfskunde is verantwoordelijk uitsluitend voor het toezicht op de uitvoering van het werk, niet voor de inhoud.

Voorwoord

Voor het afronden van mijn masteropleiding Accountancy & Controle aan de Universiteit van Amsterdam heb ik onderzoek verricht naar de relatie tussen corruptie en audit kwaliteit.

In het bijzonder wil ik prof. dr. L.R.T. van der Goot voor de begeleiding van mijn scriptie bedanken. Door altijd constructief en vooral zeer tijdig mij van feedback te voorzien heb ik het afstudeertraject als zwaar echter ook prettig ervaren. Op dezelfde wijze wil ook graag mijn persoonlijke omgeving bedanken, in het speciaal voor de ondersteuning, het meelezen en het onuitputtelijke geduld.

(3)

Abstract

In voorgaande onderzoeken is aandacht besteed aan het verband tussen de perceptie van corruptie en de audit kwaliteit. De uitkomsten uit die onderzoeken bewijzen dat audit kwaliteit bijdraagt aan het verminderen van de perceptie van corruptie.

Dit onderzoek is gericht op het verband tussen werkelijke waarnemingen van corruptie en audit kwaliteit. Als werkelijke waarnemingen van corruptie worden veroordelingen door rechtbanken genomen. Als variabele voor audit kwaliteit worden discretionaire accruals gebruikt. De hypothese in dit onderzoek veronderstelt dat bedrijven en accountants beide een motivatie hebben voor hogere audit kwaliteit wanneer bedrijven worden verdacht van corruptie. Bedrijven zullen namelijk de accountabiliteit proberen te verhogen om verdere reputatieschade te voorkomen. Want conform onderzoek Fan (2005) heeft onethisch handelen grote financiële gevolgen voor een bedrijf in verband met reputatieschade. Daarnaast zullen accountants wanneer corruptie gesignaleerd wordt met meer diepgang de controle moeten uitvoeren. Door deze beide factoren wordt verwacht dat de discretionaire accruals afnemen (dus een toename van audit kwaliteit).

In het onderzoek zijn 21 gevallen van corruptie onderzocht, voor de geïdentificeerde corruptie gevallen zijn geen significante relaties met de audit kwaliteit. Derhalve geven de resultaten geen onderbouwing voor de gestelde hypothese. Bij werkelijke gevallen van corruptie is dus geen relatie gevonden met audit kwaliteit. Echter, wanneer gekeken wordt naar de perceptie van corruptie is in dit onderzoek wel significant bewijs gevonden, dat de audit kwaliteit hoger is bij een hogere perceptie van corruptie in een uniforme setting. Hetgeen enigszins tegenstrijdig is met voorgaande onderzoeken naar de perceptie van corruptie en audit kwaliteit.

(4)

Inhoud 1 Introductie ... 5 1.1 Onderzoeksvraag ... 5 1.2 Motivatie en relevantie ... 5 2 Literatuur ... 7 2.1 Audit kwaliteit ... 7 2.2 Corruptie... 12

2.3 Eerdere studies over Audit Kwaliteit en Corruptie ... 16

3 Hypothese ontwikkeling ... 19

4 Research methodiek ... 22

4.1 Audit Kwaliteit ... 22

4.1.1 Discretionaire accruals model ... 23

4.2 Corruptie... 24

4.2.1 Database-onderzoek naar corruptiegevallen ... 25

4.3 Het model ... 26 4.4 Data ... 27 5 Resultaten ... 30 6 Conclusies en discussie ... 33 Referenties... 35 Appendix 1 ... 39 Appendix 2 ... 40 Appendix 3 ... 41

(5)

1 Introductie

1.1 Onderzoeksvraag

Deze studie onderzoekt de vraag: Heeft corruptie effect op de audit kwaliteit?

1.2 Motivatie en relevantie

Wereldwijd is corruptie een schadelijke factor voor economische voortgang en groei. Door corruptie worden transactiekosten in een economie verhoogd, wat leidt tot minder optimale investeringsbeslissingen in zowel de publieke als private sector. Hierdoor worden economische voortgang en groei afgeremd. Zowel voor de overheid als het bedrijfsleven zijn deze additionele transactiekosten nadelig, omdat beide profiteren van lage transactiekosten. Mede hierdoor heeft het bestrijden van corruptie een toenemende prioriteit (Olken & Pande, 2011).

Vanaf 1996 hebben anti-corruptie initiatieven een steeds prominentere rol op de agenda van overheden en bedrijven gekregen. Dit was onder andere naar aanleiding van de toespraak van Mr. Wolfensohn, destijds President van de World Bank, hij verwoordde het als “the cancer of corruption” (Disch, Vigeland, & Sundet, 2009, p. 18). Recentelijk (in 2012) is een anti-corruptie campagne in China gestart. Waarbij de aandacht vooral gericht wordt op corruptieve functionarissen in dienst van staatsbedrijven, die voornamelijk voor eigen gewin gehandeld hebben (Jonathan Fenby, z.d.). De relevantie van corruptie is recentelijk door voormalig premier Cameron aangehaald door een Anti-corruptie top in Londen te organiseren in mei 2016.

Als maatregel om corruptie te bestrijden wordt door overheden wet en regelgeving ingevoerd zoals het: Anti-corruptieVerdrag (OESO); Nederlands Wetboek van strafrecht; UK Bribery Act; en USA Foreign Corrupt Practises Act. Waarbij de UK Bribery Act en de USA Foreign Corrupt Practises Act een grensoverschrijdende werking hebben. Wanneer een bedrijf vanuit de UK of USA opereert in een markt, kan iedere concurrent in dezelfde markt ongeacht zijn vestigingsplaats veroordeeld worden onder de UK Bribery Act of USA Foreign Corrupt Practises Act in verband met een concurrentievoordeel door corruptie. Bedrijven kunnen door geen gehoor aan dit oordeel te geven, hun handelslicentie met de betreffende landen verliezen. Door de grensoverschrijdende werking, dragen deze wetten bij aan de preventie en de mogelijke handhaving tegen corruptie over de wereld.

Doordat enerzijds de gevolgen voor bedrijfsrisico’s (in verband met going concern issues) en financiële risico’s (in verband met de betrouwbaarheid van de verslaggeving) voor de accountant belangrijk zijn en anderzijds de wettelijke verplichting bestaat om te controleren naar fraude en

(6)

corruptierisico’s, is het belangrijk om te onderzoeken welke factoren bijdragen aan het verlagen van corruptie of hoe corruptie tijdig gedetecteerd kan worden. Vanuit de maatschappelijke functie worden accountants verplicht om bij de controle van de jaarrekening informatie te vergaren om tijdig corruptie risico’s te onderkennen en mogelijk te rapporteren.

De World Bank ziet toezichthouders (zoals de AFM in Nederland) als één van de belangrijkste factoren in het bestrijden van corruptie (Dye & Stapenhurst, 1998). Door voortdurend de aandacht te richten op corruptie, spelen corruptie risico’s een steeds prominentere rol tijdens de audit. Voor het accountantsberoep in Nederland, wordt onder andere door de AFM en NBA richtlijnen en werkprogramma’s uitgebracht welke opgevolgd c.q. uitgevoerd moeten worden door de accountantsorganisaties (“AFM vraagt aandacht van accountantsorganisaties voor corruptierisico’s”, z.d.).

Om de audit kwaliteit te waarborgen, gebruiken de grote accountantskantoren globaal ontwikkelde methodologieën, waaraan iedere wettelijke controle moet voldoen. Hierdoor zou verondersteld kunnen worden dat de audit kwaliteit over de wereld hetzelfde zou moeten zijn. Uit voorgaand onderzoek blijkt dat diverse factoren de audit kwaliteit beïnvloeden, zoals de motivatie om de regelgeving na te leven (Ball, Robin, & Wu, 2003). Mede hierdoor is het relevant om te onderzoeken of corruptie een effect op audit kwaliteit heeft.

Voorgaande onderzoeken die de relatie tussen de audit kwaliteit en corruptie onderzocht hebben, vonden een negatieve relatie tussen corruptie en audit kwaliteit (Houqe & Monem, 2013; Malagueño, Albrecht, Ainge, & Stephens, 2010; Wu, 2005). Een verhoging van audit kwaliteit zou dus een verlaging van corruptie betekenen. De onderzoeken betreffen allen crosscountry studies, die op basis van percepties van corruptie de relatie hebben kunnen vaststellen.

Dit onderzoek zal zich richten of de aandacht naar corruptie risico’s zich vertalen in een hogere audit kwaliteit. Dit zal voor zowel accountantsorganisaties, overheden als toezichthouders waardevolle informatie opleveren, om in de toekomst specifiekere maatregelen in te voeren voor het bestrijden van corruptie.

De academische bijdrage zal voor toekomstig onderzoek van grote waarde kunnen zijn. Aangezien nog weinig onderzoeken gepubliceerd zijn over de relatie van corruptie en de audit kwaliteit (Liu & Lin, 2012, p. 164).

(7)

2 Literatuur

Een aantal empirische onderzoeken zijn verricht om de relatie te leggen tussen corruptie en audit kwaliteit. Recente onderzoeken zijn uitgevoerd door Wu (2005), Malagueño et al. (2010) en Houqe en Monem (2013). Allen beschrijven de rol van accounting in het terugdringen van corruptie.

Om een goed beeld te krijgen van welke factoren invloed hebben op audit kwaliteit en corruptie, worden in de eerste twee paragrafen vanuit recente en relevante literatuur deze begrippen uiteengezet. De derde paraaf zal verder ingaan op de onderzoeken van Wu (2005), Malagueño et al. (2010) en Houqe en Monem (2013) die de relatie hebben onderzocht tussen corruptie en audit kwaliteit.

2.1 Audit kwaliteit

De klassieke accounting theorie stelt dat: “Audit kwaliteit de gezamenlijke kans is dat de accountant een fout van de cliënt in de rapportering ontdekt en deze rapporteert” (DeAngelo, 1981b, p. 186). Deze definitie is te ontleden in twee componenten, enerzijds moet de accountant instaat zijn om de fout te ontdekken (vakbekwaamheid) en anderzijds moet de accountant deze ook rapporteren (onafhankelijkheid) (Knechel, Krishnan, Pevzner, Shefchik, & Velury, 2013, p. 388).

Een hoge audit kwaliteit speelt een essentiële rol in het behoud van een efficiënte markt theorie. Het doel van de audit is om betrouwbare informatie voor iedere stakeholder naar buiten te brengen en hierdoor de informatie asymmetrie te verlagen. Doordat een onafhankelijke derde partij de betrouwbaarheid vaststelt, is de risicopremie om te investeren lager en kunnen investeerders meer optimale beslissingen nemen, omdat de transactiekosten lager zijn (Basu, 1977).

Uit voorgaande onderzoeken is gebleken dat de audit kwaliteit word beïnvloed door verschillende factoren. Een van de meest gebruikte indicatoren voor een hoge audit kwaliteit, betreft de resultaten dat Big 4 kantoren een hogere audit kwaliteit leveren dan non-Big 4 kantoren (DeAngelo, 1981b; Francis & Yu, 2009; Lawrence, Minutti-Meza, & Zhang, 2011). Conform het onderzoek van Francis (2004) zijn ook overige factoren die een impact hebben op de audit kwaliteit, namelijk: De onafhankelijkheid van de auditor; kennis van de auditor; toezicht en naleving van de wet en regelgeving.

De onafhankelijkheid van de auditor is moeilijk objectief waar te nemen. Een accountant moet namelijk in wezen en schijn onafhankelijk zijn. Onafhankelijkheid in wezen betreft voornamelijk objectieve waarneming van de onafhankelijkheid, bijvoorbeeld dat een auditor geen aandelen mag hebben van het bedrijf waarvoor de audit wordt uitgevoerd. Onafhankelijkheid in schijn betreft een minder objectieve waarneming, de accountant moet namelijk situaties vermijden die zouden

(8)

kunnen leiden tot afbreuk van de onafhankelijkheid. Een voorbeeld hiervan is het accepteren van relatiegeschenken. De accountant kan op zakelijke gronden altijd verdedigen dat het een zakelijk geschenk betreft in plaats van een vorm van omkoping (hetgeen leidt tot een afbreuk op zijn onafhankelijkheid). Echter, wanneer het geschenk een hoge waarde vertegenwoordigd dan ontstaat de schijn dat dit niet als zakelijk geschenk wordt gezien door de maatschappij.

Op het gebied van onafhankelijkheid zijn diverse studies verricht. DeAngelo (1981) heeft onderzocht of “low balling” impact heeft op de auditors onafhankelijkheid. Low balling betreft de audit voor een lagere prijs verkopen in het eerste jaar (waarbij soms onder kostprijs), om vervolgens dit verlies in de komende jaren goed te maken. De Security Exchange Commission (verder SEC) had hierbij het standpunt ingenomen dat door het “goedkoop” aanbieden van de audit, de onafhankelijkheid in het geding kwam. Volgens de SEC had de auditor een sterke motivatie om de klant tevreden te houden, om quasi winsten in de toekomst zeker te stellen. DeAngelo (1981) heeft bewezen dat low balling een competitieve reactie is in de markt voor audit kantoren en dat dit niet primair wordt gedaan om toekomstige winsten zeker te stellen. Derhalve was de conclusie dat low balling geen impact heeft op de onafhankelijkheid. In het onderzoek van DeAngelo (1981) probeert zij duidelijk te onderbouwen wat de causaliteit is van de low balling en aan de hand daarvan is vastgesteld dat dit geen impact heeft op de onafhankelijkheid. Mede doordat onafhankelijkheid niet direct meetbaar is, blijven de onderzoeken daarnaar een bepaalde mate van subjectiviteit hebben. Middels de causaliteit te onderzoeken is DeAngelo (1981) erin geslaagd om een groot deel van deze subjectiviteit weg te nemen.

Een ander onderzoek over de onafhankelijkheid is uitgevoerd door Defond et al. (2002), zij hebben onderzocht of een relatie is te ontdekken tussen non-audit fees en going concern opinies in de controleverklaringen. De veronderstelling is dat wanneer een kantoor hoge non-audit fees ontvangen de kans op een going concern opinie lager wordt. Uit de resultaten van het onderzoek is geen relatie te onderkennen tussen de non-audit fees en going concern opinies, derhalve kan op basis van dit onderzoek niet worden verondersteld dat non-audit fees de onafhankelijkheid van de accountant beïnvloed. Als verklaring voor de resultaten wordt aangegeven dat het niet afgeven van een going concern opinie in een situatie waar het wel vereist is, niet opweegt tegen de gevolgschade voor de accountant en accountantskantoor. Dit wordt gespecificeerd als reputatieschade en juridische kosten, die overwegend zwaarder zullen zijn dan de hogere audit fee.

De Europese Commissie heeft in 2014 een andere conclusie getrokken, namelijk dat het aanbieden van non-audit services weldegelijk een impact kan hebben op de onafhankelijkheid. Derhalve hebben zij deze samengang van non-audit fees verboden voor audit cliënten die vallen

(9)

onder de categorie: Organisaties van openbaar belang. Deze bedreiging voor de onafhankelijkheid is dus niet bekrachtigd door empirisch onderzoek, maar laat het subjectieve karakter van de onafhankelijkheid zien.

Gelieerd aan de onafhankelijkheid wordt ook de audit fee als indicator van audit kwaliteit gebruikt. Bij een hoge fee wordt verondersteld dat de accountant meer middelen tot zijn beschikking heeft waardoor een hogere kwaliteit kan worden behaald. Wetenschappelijke onderzoeken maken onderscheid tussen “normale” audit fees en een “abnormale” audit fees. Bij een abnormale hoge audit fee wordt veronderstelt dat de onafhankelijkheid van een auditor verlaagd wordt. Dit is conform de verwachting van het onderzoek Defond et al. (2002) met betrekking tot non-audit fees. Door de hoge audit fee heeft de auditor namelijk een groot economische belang in klantbehoud, hetgeen impact kan hebben op de onafhankelijkheid van de auditor. Als gevolg daarvan wordt ook de audit kwaliteit lager. De laatste stelling is onderzocht door Hoitash et al. (2007), deze hebben bewijs gevonden dat abnormale hoge fees een negatief effect hebben op de audit kwaliteit. Choi et al. (2010) hebben ook onderzoek gedaan naar abnormal audit fees en audit kwaliteit. Zij hebben net als Hoitash et al. (2007) bewijs gevonden dat abnormal hoge audit fees een negatieve relatie hebben met audit. Choi et al. (2010) hebben ook onderzocht of abnormale lage audit fees een negatieve impact hebben op de audit kwaliteit. Voor deze aanname werd echter geen bewijs gevonden. Vanuit de resultaten van Choi et al. (2010) en Hoitash et al. (2007) kan gesteld worden dat bij abnormale hoge audit fees afbreuk gedaan wordt aan de onafhankelijkheid door economisch belang.

In het onderzoek van DeFond et al. (2002) kwam naar voren dat wanneer het gaat om een going concern opinie (een sterk objectief te meten signaal voor onafhankelijkheid vanuit de auditor) geen bewijs is gevonden dat economische belangen de onafhankelijkheid beïnvloeden. Echter, bij gemeten audit kwaliteit door middel van earnings management indicatoren zijn wel negatieve significante relaties te onderkennen tussen de audit kwaliteit en economische belangen.

De kennis van de auditor is in de literatuur beperkt onderzocht. Biggs et al. (1993) hebben aangetoond dat wanneer een going concern opinie wordt afgegeven de auditor beschikt over een hoge mate van financiële-, event- en procedurele kennis. Het onderzoek van Biggs et al. (1993) is gebaseerd op interviews, waardoor de informatie meer diepte kan krijgen, echter door het afnemen van interviews kan ook een hogere mate van subjectiviteit ontstaan. Doordat Biggs et al. (1993) zich hebben gericht op de setting waarbij een going concern opinie is afgegeven, betreft dit een zeer specifiek en afgebakend deel van de controles, derhalve is het de vraag of dit representatief is voor alle controles. Echter, stellen de resultaten van dit onderzoek dat de auditor bij het afgeven

(10)

van een going concern opinie beschikt over een hoge mate van kennis. Hierdoor kan een going concern opinie gebruikt worden als indicatie voor een hoge audit kwaliteit. Een ander onderzoek waarbij kennis van de auditor centraal staat is het onderzoek van Balsam et al. (2003), zij hebben onderzoek verricht naar de kwaliteit van auditor industrie specialisatie. In het onderzoek zijn door middel van de discretionaire accruals en de “earnings response coefficient” de audit kwaliteit gemeten. Balsam et al. (2003) vinden bewijs dat bedrijven die door een industrie specialist ge-audit worden, lagere discretionaire accruals hebben en hogere earnings response coefficient, wat beide indicatoren van hoge audit kwaliteit zijn. De resultaten van het onderzoek van Balsam et al. (2003) zijn conform de resultaten van Reichelt en Wang (2010), die ook onderzoek hebben verricht naar auditor industrie specialisatie. Zowel het onderzoek van Balsam et al.(2003) als van Biggs et al.(1993) zijn gericht op het kennisniveau van de auditor, echter beperkt het onderzoek van Biggs et al. (1993) zich tot de going concern opinies en richt het onderzoek van Balsam et al. (2003) alleen op kantoorspecialisatie. Conform de bovenstaand beschreven onderzoeken zou het verstrekken van een going concern opinie of ge-audit worden door een sectorspecialist als indicatie kunnen dienen voor een hoge audit kwaliteit op basis van auditor kennis.

Met betrekking tot toezicht en naleving van de wet en regelgeving zijn gering aantal onderzoeken verricht. Nabar en Boonlert-U-Thai (2007) hebben onderzoek verricht naar earnings management, investeerdersbescherming en nationale cultuur. Zij hebben bewijs gevonden dat een hogere mate van earnings management aanwezig is in landen met een lagere investeerders bescherming. Dit geeft aanleiding om te veronderstellen dat landen met een minder goede wet en regelgeving met betrekking tot investeerders bescherming een beperktere motivatie afgeven om te voldoen aan hoge audit kwaliteit. Het onderzoek van Nabar en Boolert-U-Thai (2007) is ook consistent met de bevindingen van Leuz et al. (2003), die bewijs hebben gevonden dat earnings management een negatieve relatie heeft met investeerdersbescherming in de vorm van corporate governance.

Naast de onderzoeken naar investeerdersbescherming heeft Wingate (1997) onderzoek verricht naar culturele invloeden per land en de naleving van de wet per land. Voor de culturele factoren zijn de vier culturele dimensies van het model van Hofstede gebruikt. Hofstede stelt dat door middel van de volgende factoren de cultuur goed omschreven kan worden, namelijk machtsafstand, individualisme vs. collectivisme, masculiniteit vs. femininiteit en onzekerheidsvermijding (Hofstede, 1984). Wingate (1997) heeft bewijs gevonden dat individualisme een negatieve relatie heeft met onzekerheidsvermijding en dat naleving van wet en regelgeving een negatieve relatie heeft met onzekerheidsvermijding, maar een positieve relatie met mannelijkheid en individualisme. Door dit onderzoek van Wingate (1997) is bewijs gevonden dat

(11)

culturele factoren invloed kunnen hebben op de naleving van wet en regelgeving. Dit zou aanleiding kunnen geven voor vervolg onderzoek, waarbij de relatie wordt gemeten tussen cultuur en audit kwaliteit. De onderzoeken van Nabar en Boonlert-U-Thai (2007) en Leuz et al. (2003) stellen dat in landen met een betere investeerdersbescherming de audit kwaliteit hoger is, derhalve kan dit als indicatie voor hogere audit kwaliteit gebruikt worden. Wingate (1997) heeft bewijs gevonden dat de naleving van wet en regelgeving (investeerdersbescherming) beïnvloed wordt door culturele factoren, hierdoor zou een indirecte relatie gelegd kunnen worden met audit kwaliteit vanuit culturele factoren.

Een veel onderzochte factor met betrekking tot audit kwaliteit betreft de termijn van de auditor. Geiger en Raghunandan (2012) hebben naar aanleiding van een vraag van de SEC onderzoek uitgevoerd naar de relatie van auditor termijn en rapporteringsfouten (een rapporteringsfout betreft het niet adequaat toelichting van de going concern opinie door de accountant) voorafgaand aan faillissementen van bedrijven. Zoals uit het onderzoek van Biggs et al. (2003) blijkt, geeft het afgeven van een going concern opinie een indicatie voor een hoge audit kwaliteit. Geiger en Raghunandan (2012) hebben onderzocht ofeen relatie is te onderkennen tussen het afgeven van een going concern opinie in het jaar voorafgaand aan een faillissement en de auditor termijn. Zij hebben bewijs gevonden dat significant meer rapporteringsfouten hebben plaatsgevonden in de eerdere audit jaren dan bij langdurige auditor termijnen. De gevonden resultaten zijn conform resultaten van eerder uitgevoerd onderzoek door Ghosh en Moon (2005).

Ghosh en Moon (2005) hebben de earnings response coefficient gebruikt als indicatie voor audit kwaliteit. De earnings response coefficient zegt iets over reactie van investeerders op basis van de gepubliceerde cijfers. Wanneer de reactie mild is, zijn de resultaten in lijn van de verwachting, dit wordt als indicatie voor hoge audit kwaliteit beschouwd. Ghosh en Moon (2005) vinden een positieve relatie tussen earnings kwaliteit en auditor termijn. Derhalve is dit onderzoek consistent met het onderzoek van Geiger en Raghunandan (2012). Als argumenten voor de gevonden resultaten geven Geiger en Raghunandan (2012) aan, dat accountants in de eerste jaren wellicht beter beïnvloedbaar zijn dan bij langdurige betrokkenheid. Hierbij stellen ze dat de kennis die in de auditors termijn wordt opgebouwd, belangrijk is voor de professioneel kritische houding om argumenten van het management in twijfel te trekken. Zowel in het onderzoek van Geiger en Raghunandan (2012) en Ghosh & Moon (2005) wordt benadrukt dat een langdurig dienstverband zou kunnen leiden tot een bedreiging voor de onafhankelijkheid en hierdoor afbreuk kan doen aan de audit kwaliteit. Geiger en Raghunandan (2012) hebben ook onderzocht of een lange audit termijn nog een impact heeft op de audit kwaliteit, echter hier is geen bewijs voor gevonden.

(12)

Voor het meetbaar maken van audit kwaliteit wordt in de literatuur veelvoudig gebruik gemaakt van discretionaire accruals. Dit zijn overlopende balansposten welke gebruikt worden om het resultaat positief of negatief te beïnvloeden. Voor het meten van audit kwaliteit worden de discretionaire accruals vergeleken met de gemiddelde discretionaire accruals van de sector of bedrijf. Wanneer de discretionaire accruals niet in lijn zijn met het gemiddelde van de sector of bedrijf, dan kan dit duiden op earnings management (het manipuleren van de resultaten door managers). Managers hebben over het algemeen een motivatie om een hoge winst te rapporteren in verband met bonussen en lening convenanten (Becker, DeFond, Jiambalvo, & Subramanyam, 1998, p. 5). Derhalve geeft de hoogte van de overlopende balansposten een indicatie in hoeverre de accountants instaat zijn geweest om deze posities te verminderen. Discretionaire accruals zijn onder andere in de beschreven onderzoeken gebruikt van Hoitash et al. (2007) en Choi et al. (2010) voor de relatie naar audit kwaliteit en audit fee. Door Balsam et al. (2003) en Reichelt en Wang (2010) zijn discretionaire accruals gebruikt voor hun onderzoeken naar industrie specialisatie en audit kwaliteit. Naber en Boolert-U-Thai (2007) en Leuz et al. (2003) hebben discretionaire accruals gebruikt in hun onderzoeken naar investeerders bescherming en audit kwaliteit. Francis en Yu (2009) hebben discretionaire accruals gebruikt voor het onderzoek naar de audit kwaliteit van de Big 4 en non-Big 4 kantoren. Door de grote toepasbaarheid zijn discretionaire accruals vrijwel altijd te meten en biedt het een goede maatstaaf voor onderzoeken naar audit kwaliteit.

2.2 Corruptie

Corruptie wordt omschreven als “het misbruiken van toevertrouwde macht in eigen voordeel. Het kan worden aangemerkt als grote, kleine en politieke corruptie, afhankelijk van de hoeveelheid geld welke verloren gaat en in de sector waarin het zich voordoet” (“Transparency International - What is Corruption?”, z.d.). Zoals de definitie aangeeft, gaat het om misbruik voor eigen voordeel. Wat ontbreekt in deze definitie is dat voor corruptie altijd een derde partij nodig is. Door zijn handelen op ongepaste manier wordt geprobeerd de acties van de derde partij te beïnvloeden (“What is Fraud and Corruption?”, z.d.). Een voorbeeld is het accepteren of verstrekken van steekpenningen, een proces tussen bedrijven en/of personen. Corruptie onderscheidt zich hierdoor van fraude. Fraude betreft namelijk het bewust of onbewust onjuist handelen of nalaten van handelen, om andere te misleiden en hieruit eigen voordelen te behalen (“What is Fraud and Corruption?”, z.d.).

Een veel voorkomende vorm van corruptie is omkoping, in de literatuur valt dit begrip vaak onder “facilitating payments”. Dit betreffen bedragen die betaald worden om (versneld) zaken te regelen (Argandoña, 2005, p. 251). Bij facilitating payments is het lastig om onderscheid te maken tussen omkoping en een gift uit goede wil. Argandonã (2005) beschrijft een gift als facilitation

(13)

payment zich onderscheid van omkoping, wanneer de betaling niet iets onwettigs, onjuist of immoreels betreft. Onder het OESO-verdrag wordt ook het bovenstaande onderscheid erkend tussen facilitating payments en omkoping. Derhalve vallen facilitating payments buiten de verplichting tot strafbaarheidstelling. De Nederlandse wet- en regelgeving kent geen onderscheid tussen omkoping en facilitating payments. Derhalve zijn beide strafrechtelijk vervolgbaar onder artikel 178a Wetboek van Strafrecht.

Corruptie heeft conform voorgaand onderzoek een negatief effect op de economische groei (P. Mauro, 1995; Mo, 2001). Dit negatieve effect wordt veroorzaakt doordat corruptie investeringen afremt, wat veroorzaakt wordt door een ineffectieve overheid (Paolo Mauro, 1998). Wanneer corruptie in een land aanwezig is, wordt de marktwerking in dit land ondermijnd (Ades & Di Tella, 1999). Naast de impact op de marktwerking heeft corruptie ook een negatieve impact op het vertrouwen van ineffectieve toezichthouders en overheidsorganen (Porta, Lopez-de-Silanes, Shleifer, & Vishny, 1997). Doordat de marktwerking suboptimaal is, zullen private investeerders minder aangetrokken worden tot economieën met veel corruptie. Naast private investeerders, heeft corruptie ook effecten op publieke bestedingen. Corrupte overheidsofficials zullen namelijk eerder investeren in vastgoedprojecten dan in wetenschap, onderwijs of gezondheid. Het is namelijk eenvoudiger om geld te onttrekken of steekpenningen te ontvangen met vastgoed projecten dan in de andere sectoren (Liu & Lin, 2012, p. 167; Paolo Mauro, 1998). Corruptie heeft derhalve een negatieve impact op de allocatie van middelen, het vertrouwen in de overheid, de private sector en heeft een negatieve impact op de samenleving (Kimbro, 2002).

In tegenstelling tot de onderzoeken van Mauro (1995; 1998), Liu en Lin (2012) en Kimbro (2002), is ook een theorie die stelt dat corruptie een positief effect heeft op de economische groei. Deze theorie wordt omschreven als de “efficiënte corruptie claim”. Hierbij wordt verondersteld dat bedrijven slagvaardiger kunnen handelen, doordat het bureaucratische proces ontlopen wordt (Svensson, 2005). De bovenstaande theorie biedt ondersteuning voor de Aziatische paradox, waarbij Aziatische economieën een sterke groei hebben doorgemaakt ondanks de aantoonbaar hoge mate van corruptie (Rock & Bonnett, 2004). Uit het onderzoek van Rock en Bonnett (2004), blijkt dat wanneer in een nieuwe grote geïndustrialiseerde economie een hoge mate van corruptie aanwezig is, dit kan leiden tot hogere economische groei. Deze economische groei wordt veroorzaakt doordat voldoende wederzijdse voordelen voor de corruptie aanwezig zijn.

Het meetbaar maken van corruptie wordt in de literatuur voornamelijk op basis van enquête onderzoek en perceptie indexen gedaan. Daadwerkelijke waarnemingen van corruptie, is net als alle criminele activiteiten moeilijk objectief waar te nemen. In de onderzoeken naar corruptie en

(14)

voor de oordeelsvorming in de media wordt vaak gebruik gemaakt van de “Corruption Perceptions Index” van Transparency International (“Transparency International - The Global Anti-Corruption Coalition”, z.d.) (verder TI) (DiRienzo, Das, Cort, & Burbridge Jr, 2007; Lindstedt & Naurin, 2010). De TI wordt door middel van input uit 12 verschillende organisaties, waaronder de World Bank en African Development Bank opgesteld. De TI-score wordt uiteindelijk bepaald door een gemiddelde van de verschillende enquêtes te nemen (Treisman, 2007). Hierbij krijgen landen een score tussen de 100 – 0 op de waarneembare factoren voor corruptie (hierbij staat 100 voor een land met geen perceptie van corruptie en 0 en land met veel percepties van corruptie).

De betrouwbaarheid van de TI is onderzocht door Wilhelm (2002). Zijn onderzoek heeft zich gericht op: Is de TI een goede indicatie is voor corruptie? In zijn onderzoek vindt hij een negatieve relatie tussen de TI, de omvang van zwarte markt activiteiten en overvloed aan beperkende regelgeving. Derhalve toont Wilhelm (2002) aan dat de gehanteerde methodologie van Transparency International een goede weergave geeft van de waarneembare corruptie. Mede doordat de TI gevalideerd is in het onderzoek van Wilhelm (2002) en door Treisman (2007), kan de TI gebruikt worden als een goede indicatie voor corruptie.

Naar de oorzaken en beïnvloedende factoren van corruptie zijn verschillende onderzoeken uitgevoerd. Treisman (2000; 2007) heeft meerdere onderzoeken naar corruptie uitgevoerd. In zijn onderzoek uit 2000, gebruikt hij de TI als afhankelijke variabele om te onderzoeken welke factoren een impact hebben op corruptie. Zijn aanname is dat in landen met een goede juridische handhaving, rijke protestantse historie, democratie, meer ontwikkelde economieën minder corruptie voorkomt.

Treisman (2000) vindt bewijs dat een betere juridische handhaving bijdraagt aan een lagere mate van corruptie, als indicatie voor goede juridische handhaving heeft hij (voormalig) Britse koloniën gebruikt. Dit heeft verder niet te maken met het juridische common-law systeem (het Britse systeem), omdat dit niet ingevoerd is bij alle koloniën. Echter, wordt verondersteld dat de Britten een juridische cultuur implementeerde, waarbij de wet geschreven en ook vooral gehandhaafd werd (Treisman, 2000). Hierdoor kon iedereen berecht worden ondanks de sociale hiërarchie. Conform het onderzoek van La Porta et al. (1999), vindt Treisman (2000) ook bewijs dat het percentage van protestanten in een land een goede voorspeller is voor een lage corruptie. Wat waarschijnlijk veroorzaakt wordt door een hogere openheid en tolerantie voor verschillende meningen in protestantse kringen en het niet integreren van de kerk in het overheidsorgaan, zich opstelt als separaat orgaan naast de overheid (Treisman, 2000). Conform de resultaten van

(15)

Treisman (2000) is democratie slechts een kleine verklarende factor op corruptie, welke alleen significant is voor landen die al langer dan 30 jaar een democratie hanteren. Treisman (2000) heeft in zijn onderzoek bewijs gevonden dat economische vooruitgang een grote factor is om corruptie te verminderen. Dit werd gemeten als GDP per hoofd van de bevolking.

In 2007 heeft Treisman (2007) een vervolgonderzoek verricht naar verklarende variabele voor corruptie. In dit onderzoek probeert hij eerder onderzochte maatstaven, die corruptie verminderen, te valideren. Treisman (2007) onderzoekt of goed ontwikkelde landen, oude liberale democratieën met open en vrij verspreide media, een hoog percentage vrouwen in de overheid en of lange internationale handelshistorie een negatieve relatie op corruptie hebben. Om de maatstaven te valideren worden enquêtes naar steekpenningen gebruik. Vanuit het onderzoek wordt vastgesteld dat de bovenstaande factoren inderdaad bijdragen aan een lagere mate van corruptie. Daarentegen hebben onderontwikkelde landen, landen die voornamelijk brandstoffen exporteren, landen met een strikte regelgeving en landen met onvoorspelbare inflatieschommelingen, een hogere mate van corruptie (Treisman, 2007).

DiRienzo et al. (2007) hebben onderzoek verricht naar de beschikbaarheid van informatie en corruptie. DiRienzo et al. (2007) hebben bewijs gevonden dat de toegang tot informatie een belangrijke factor is voor het verminderen van corruptie. Hun onderzoek richtte zich op de vraag: Beïnvloed toegang tot informatie de corruptie in een samenleving? Om de samenleving verder te specificeren, hebben zij onderscheid gemaakt in economische en culturele factoren. Als afhankelijke variabele hebben ze de TI gebruikt. Door de Digital Acces Index te gebruiken als variabele voor toegankelijkheid tot informatie, hebben ze bewijs gevonden dat in landen waarbij de digitale toegang hoog is, minder corruptie aanwezig is. Voor de economische factoren te onderzoeken hebben ze de Economic Freedom of the World Index en GDP per hoofd van de bevolking gebruikt. Conform de hypothese uit het onderzoek is de corruptie lager wanneer de indicaties voor economische factoren hoger zijn. Dit is in lijn met de onderzoeken van Mauro (1995) en Husted (1999), welke ook een negatieve relatie tussen de corruptie en economische voortgang hadden gevonden. DiRienzo et al. (2007) hebben voor het gebruik van de culturele factoren de theorie van Hofstede gebruikt. DiRienzo et al. (2007) vinden bewijs dat landen met een hogere mate van femininiteit een lagere mate van corruptie hebben. De resultaten met betrekking tot de beschikbaarheid van informatie zijn consistent met de resultaten uit het onderzoek van Treisman (2000) en Wei (2000), welke veronderstellen dat bij een open en transparante economie een lagere mate van corruptie is.

(16)

Lindstedt en Naurin (2010), richten hun onderzoek op het verder specificeren van transparantie in relatie met corruptie. De generalisering die gebruikt wordt in onderzoeken naar corruptie dat transparantie in breed perspectief een effectieve maatstaaf is tegen corruptie, vinden zij onjuist. Lindstedt en Naurin (2010), vinden bewijs dat wanneer geen verweer geleverd kan worden voor de corruptie, transparantie niet zal helpen de corruptie te verminderen. Ze vinden bewijs dat in een electorale democratie, transparantie een negatief effect heeft op corruptie. Verder specificeren Lindstedt en Naurin (2010) het begrip transparantie, door het te ontkoppelen van accountabiliteit en publiciteit. Transparantie volstaat alleen in het verminderen van corruptie, wanneer de transparantie beschikt over een hoge mate van accountabiliteit en publiciteit. Accountabiliteit is het afleggen van verantwoording over hetgeen waarvoor verantwoordelijk afgelegd moet worden. Naast de bovenstaande bevinding ondervinden Lindstedt en Naurin (2010) een sterker effect op corruptie wanneer de accountabiliteit afgegeven wordt door een onafhankelijk journalist dan wanneer dit door het bedrijf of overheid afgegeven wordt. In het onderzoek wordt de TI als afhankelijke variabele aangemerkt. Het onderzoek van Lindstedt en Naurin (2010) is een aanvulling op de gevonden resultaten van DiRienzo et al. (2007), waarbij ondersteuning wordt gevonden voor het verband tussen transparantie en corruptie.

De literatuur is niet eenduidig wanneer de relatie tussen corruptie en economie wordt gelegd. Zo hebben Liu en Lin (2012) en Mauro (1998) bewijs gevonden dat corruptie een negatief effect heeft op de economie en hebben Rock en Bonnett (2004) bewijs gevonden dat in nieuwe grote geïndustrialiseerde economieën corruptie een positief effect heeft. Echter, in de afgelopen tien jaar zijn factoren die invloed hebben op corruptie veelvuldig onderzocht. Dit draagt net als de politieke aandacht omtrent het onderwerp bij aan verdere bewustwording van het onderwerp.

2.3 Eerdere studies over Audit Kwaliteit en Corruptie

Conform voorgaand onderzoek wordt gesteld dat bij een goede wet- en regelgeving, goed toezicht op de markt, kwalitatief hoge verslaggeving standaarden en een hoge concentratie van accountants, landen minder corrupt zijn (Kimbro, 2002). De wetenschappelijke maatstaaf om het functioneren van de accountant te evalueren betreft audit kwaliteit. Audit kwaliteit zegt naast het functioneren van de accountant ook iets over de betrouwbaarheid van de verslaggeving. De factoren die genoemd zijn door Kimbro (2002) hebben derhalve een relatie met de audit kwaliteit.

Transparantie betreft het verband tussen corruptie en audit kwaliteit. Verslaggeving heeft als doel, stakeholders te informeren over het functioneren van de organisatie en hiermee een betrouwbaar en transparant beeld te geven van de werkelijkheid. Conform de onderzoeken van Treisman (2000), Wei (2000) en Lindstedt en Naurin (2010), heeft transparantie een negatieve

(17)

relatie met corruptie. De taak van de accountant is om de verslaggeving te controleren en hierbij een oordeel af te geven dat de verslaggeving een “juist en betrouwbaar beeld van de werkelijkheid geeft”. Hierdoor moet de accountant werkzaamheden voor fraude en corruptie risico’s uitvoeren, omdat deze niet-transparant gerapporteerd zullen worden en per definitie illegale activiteiten betreffen. Door dit verband wordt veronderstelt dat de accountant een belangrijke taak heeft voor het signaleren en rapporteren van corruptie.

Het onderzoek van Wu (2005) is gericht op de audit kwaliteit en corruptie in Aziatische landen. Hierbij werd onderzocht in hoeverre hoge kwalitatieve accounting standaarden helpen bij het verminderen van corruptie. Voor het onderzoek gebruikt hij waargenomen steekpenningen als afhankelijke (dummy) variabele. In zijn onderzoek heeft hij de adoptie van de IAS standaarden als onafhankelijke variabele voor audit kwaliteit gebruikt. Uit het onderzoek kwam naar voren dat hoge kwalitatieve standaarden nuttig worden bevonden om corruptie te verminderen. Echter, ondervindt Wu (2005) dat standaarden alleen niet genoeg zullen zijn, de motivatie voor naleving geldt als een belangrijkere factor voor audit kwaliteit. Deze resultaten zijn consistent met de uitkomsten van Ball et al. (2003), die onderzoek hebben verricht naar de relatie van accounting standaarden en audit kwaliteit. Ball et al. (2003) vonden ook bewijs dat hoge kwalitatieve accounting standaarden een positieve relatie op de audit kwaliteit hebben, maar dat de motivatie tot naleving belangrijker is.

Malagueño et al. (2010) hebben een crosscountry analyse uitgevoerd tussen de relatie van corruptie en audit kwaliteit. Hiervoor hebben ze twee maatstaven van audit kwaliteit gebruikt, namelijk Big 4 kantoren en waargenomen audit kwaliteit. Malagueño et al. (2010) veronderstellen dat in veel landen een extra premium betaald wordt voor hoge kwalitatieve audit diensten van Big 4 kantoren (Francis & Yu, 2009). De Big 4 kantoren zouden op hun beurt actiever zijn in landen waar bedrijven aanwezig zijn die deze premium willen betalen, dan landen waar geen bedrijven zijn die deze premie willen betalen. Malagueño et al. (2010) kiezen derhalve de aanwezigheid van Big 4 auditors als onafhankelijke variabele voor audit kwaliteit. Als tweede onafhankelijke variabele voor audit kwaliteit wordt de waargenomen audit kwaliteit gebruikt. Dit betreft een score die tot stand is gekomen vanuit de Global Competitiveness Survey van het World Economic Forum. Als afhankelijke variabele wordt de TI-score gebruikt. Malequeño et al. (2010) hebben zowel voor de aanwezigheid van Big 4 kantoren als waargenomen audit kwaliteit een negatieve relatie met corruptie gevonden. Derhalve wordt bewijs gevonden dat een hoge audit kwaliteit bijdraagt aan een lagere mate van corruptie.

(18)

Houqe en Monem (2013) hebben hun onderzoek verricht naar de rol van accounting informatie in het reduceren van de corruptie. Hierbij controleren zij ook voor politieke en economische factoren. Om accounting informatie meetbaar te maken hebben Houqe en Monem (2013) twee onafhankelijke variabelen bepaald die van invloed zijn op het auditmilieu binnen een land. De eerst onafhankelijke variabele is of een land IFRS geadopteerd heeft en de tweede onafhankelijke variabele is de investeerdersbescherming in een land. Naast de variabele voor accounting milieu worden ook politieke variabele betrokken in het model. Als politieke onafhankelijke variabele hebben zij de perceptie van verantwoording en de soort rechtstaat meegenomen. Voor de afhankelijke variabele hebben Houqe en Monem (2013) gekozen voor de corruptie index van Kaufmann et al. (2012), dit betreft een aangepaste versie van de TI. De resultaten uit dit onderzoek sluiten aan bij het onderzoek van Wu (2005), waarbij bewijs is gevonden dat de gehanteerde standaarden slechts een klein effect hebben op de corruptie. Houge en Monem (2013) vinden een sterkere relatie tussen de politieke variabele en corruptie. De conclusie van Houqe en Monem (2013) is dat het meer effect heeft om de politieke instituties te versterken (waardoor de motivatie tot naleving verhoogd kan worden), dan te veranderen naar een kwalitatief hogere standaard. De aanbeveling die zij aangeven zijn consistent met de uitspraken van Kimbo (2002).

In de bovenstaande studies zitten veel overeenkomsten, allen proberen het verband te meten tussen de corruptie en de audit kwaliteit en onderzoeken daarbij verschillende indicatoren van audit kwaliteit. Veel gebruikte variabelen zijn indirect gemeten factoren van audit kwaliteit, zoals de adoptie van IAS standaarden en het invoeren van IFRS. Conform het onderzoek van Ball et al. (2003) werd al ondervonden dat de adoptie van hoge audit standaarden slechts een klein effect heeft op de audit kwaliteit vergeleken met de motivatie tot naleven van wet en regelgeving. De gebruikte variabelen in de voorgaande onderzoeken geven derhalve slechts een indicatie van de audit kwaliteit in de markt. Mede door gebruik van soortgelijke variabelen hebben Wu (2005) en Houqe en Monem (2013) eenzelfde conclusie als Bal et al. (2003) dat accounting standaarden niet doorslaggevend voor audit kwaliteit, maar de motivatie voor naleving wel. De onderzoeken onderscheiden zich door extra variabelen toe te voegen. In het onderzoek van Wu (2005) wordt een onafhankelijke variabele voor juridische naleving meegenomen in het model, welke een negatieve relatie heeft met corruptie. In het onderzoek van Houqe en Monem (2013) wordt een politieke variabele meegenomen die ook een negatieve relatie heeft met corruptie. De gebruikte maatstaven voor audit kwaliteit zijn conform voorgaande onderzoeken in beperkte mate bewezen, derhalve bieden de uitkomsten van deze onderzoeken een beperkt inzicht in de relatie tussen audit kwaliteit en corruptie.

(19)

3 Hypothese ontwikkeling

Vanuit marktwerking perspectief wordt verondersteld dat alle beursgenoteerde ondernemingen financiering willen aantrekken en behouden om verder te kunnen groeien. Voor het verkrijgen en behouden van financieringen moeten bedrijven informatie naar buiten brengen voor de huidige en potentiële investeerders. Door de invloed van marktwerking op het aantrekken van kapitaal hebben bedrijven een motivatie om de gerapporteerde resultaten te manipuleren (Leuz, Nanda, & Wysocki, 2003). Door deze motivatie ontstaat informatie asymmetrie tussen de investeerder en de bedrijven. Om de informatie asymmetrie tussen de bedrijven en investeerders te verlagen worden auditors aangesteld om deze informatie te controleren en te valideren.

In het geval van corruptie zal een bedrijf proberen informatie te verbergen voor de investeerders. Voor corruptie zijn illegale praktijken vereist die meestal samen gaan met illegale transacties, misallocatie van middelen en andere niet-economische transacties (Husted, 1999; Treisman, 2000 as in Malagueño et al. (2010).

In de onderzoeken van Wu (2005), Malagueño et al. (2010) en Houqe en Monem (2013) wordt bewijs gevonden dat audit kwaliteit bijdraagt aan het verminderen van de perceptie voor corruptie. De onderzochte maatstaven van audit kwaliteit, zijn slechts in beperkte mate wetenschappelijk onderbouwd. Door als indicator van audit kwaliteit de verslaggevingsstandaarden te hanteren, wordt dezelfde conclusie getrokken als Ball et al. (2003), waar gevonden wordt dat verslaggevingsstandaarden slechts een kleine impact hebben op de audit kwaliteit en dat de motivatie tot naleven belangrijker is.

Door de aanname te doen dat de audit kwaliteit hoger is in markten waar meer Big 4 kantoren opereren, kunnen Malagueño et al. (2010) bewijs vinden voor een negatieve relatie tussen audit kwaliteit en corruptie. Deze maatstaaf is echter niet wetenschappelijk onderbouwd. De afwezigheid van Big 4 kantoren in landen met corruptie, kan ook veroorzaakt worden door een onaantrekkelijke investeringsklimaat en te hoog risico voor imagoschade. Zoals eerder aangegeven heeft corruptie een negatief effect op investeringen (Ades & Di Tella, 1999; Paolo Mauro, 1998).

Vanuit het oogpunt van de auditor is het moeilijk om corruptie te ontdekken, omdat corruptie geringe financiële sporen achterlaat, mede doordat de meeste corruptiegevallen worden overeengekomen in informele bijeenkomsten onder deels informele contracten (Khan, 2006). Echter, wanneer een indicatie aanwezig is voor corruptie, zal een auditor aanvullende werkzaamheden verrichten om de risico’s voldoende te mitigeren. Derhalve wordt verwacht dat

(20)

een bedrijf dat beboet is of waarbij een juridische procedure loopt in verband met corruptie, de kwaliteit van de audit hoger zal zijn.

In dit onderzoek zal de audit kwaliteit gemeten worden door discretionaire accruals te gebruiken als indicator voor audit kwaliteit. Door werkelijke gevallen van corruptie te identificeren door uitspraken van de rechter, onderscheidt dit onderzoek zich van de voorgaande onderzoeken, waarbij slechts naar de perceptie van corruptie is gekeken. Wu (2005) heeft zijn onderzoek gericht op accountingstandaarden en de TI, dit naar aanleiding van zijn vooronderzoek naar accountingstandaarden en belastingontduiking. In vergelijking met het onderzoek van Wu (2005) en Houqe en Monem (2013), wordt in dit onderzoek niet uitgegaan van de perceptie van corruptie, maar worden werkelijke gevallen van corruptie onderzocht. Ook zal in tegenstelling tot het onderzoek van Wu (2005), Houqe en Monem (2013) en Malagueño et al. (2010) gebruik gemaakt worden van de discretionaire accruals als afhankelijke variabele. Door voor de audit kwaliteit discretionaire accruals te gebruiken, kan de verandering in audit kwaliteit beter gemeten worden. Accountingstandaarden worden namelijk niet erkend als belangrijkste indicatoren van audit kwaliteit (Ball e.a., 2003). Door in dit onderzoek discretionaire accruals te gebruiken kan per bedrijf onderzocht worden wat de impact van aanwezige corruptie op de audit kwaliteit is en of de landelijke indicatie van corruptie een impact heeft op audit kwaliteit.

In tegenstelling tot de resultaten van de onderzoeken van Wu (2005), Malagueño et al. (2010) en Houqe en Monem (2013) wordt in dit onderzoek een positieve relatie tussen audit kwaliteit en corruptie verwacht. Wu (2005), Malagueño et al. (2010) en Houqe en Monem (2013) gebruiken de perceptie van corruptie als afhankelijke variabele. Doordat in de onderzoekspopulaties veel verschillende landen zijn opgenomen, is de directe relatie tussen de onafhankelijke variabele en afhankelijke variabelen moeilijker te meten. Verschillen tussen de audit kwaliteit en corruptie zouden ook verklaard kunnen worden door mediërende factoren. Echter, vinden zij allen bewijs dat audit kwaliteit bijdraagt aan het verminderen van corruptie. De hypothesen uit het onderzoek zijn gebaseerd op de volgende veronderstelling; dat kwalitatief hoge audit standaarden informatie asymmetrie beperken, waardoor corruptie minder mogelijk wordt gemaakt. Ter aanvulling op het bovenstaande stellen Houqe en Monem (2013) ook dat door de adoptie van hoge standaarden de management motivatie voor naleven en toezicht verbeterd worden. In dit onderzoek elimineren wij de verschillende standaarden, door te kijken naar één homogene populatie van standaarden (namelijk IFRS), waardoor geen onderscheid wordt verwacht in informatie asymmetrie. Doordat in dit onderzoek ook de werkelijke waarnemingen van corruptie onderzocht worden, kan dit meer inzicht bieden in factoren die invloed hebben op de audit kwaliteit.

(21)

In dit onderzoek wordt verondersteld dat accountantskantoren, wanneer een indicatie van corruptie aanwezig is, de hele controle met meer diepgang zullen uitvoeren, op basis van de risico inschatting (hierdoor zou de kwaliteit verhoogd moeten worden). Dit is enerzijds om voldoende in te dekken voor toekomstige juridische geschillen en anderzijds om reputatieschade te voorkomen (Weber, Willenborg, & Zhang, 2008). Naast de reputatieschade voor accountantskantoren, zullen bedrijven die verdacht worden van corruptie, de reputatieschade tot een minimum willen beperken. Conform voorgaand onderzoek heeft onethisch handelen namelijk gevolgen voor de merkwaarde en dus de reputatie van een bedrijf (Fan, 2005). Hierdoor is het waarschijnlijk dat hoger management maatregelen zal nemen om deze schade tot een minimum te beperken. Een manier om dit te doen, is om het bonusprogramma aan te passen. Door meer te sturen op subjectieve maatstaven in plaats van objectieve maatstaven kunnen kwalitatieve doelstellingen bereikt worden.

Vanuit voorgaand onderzoek blijkt wanneer subjectieve maatstaven worden ingevoerd met objectieve maatstaven dit synergie oplevert (Baker, Gibbons, & Murphy, 1993). Indirect en op de lange termijn dragen subjectieve maatstaven bij om de financiële doelen van het bedrijf te verwezenlijken. Door de beloningen van managers meer op subjectieve performance indicatoren (herstel van merknaam) te richten, zal earnings management afnemen (Cheng & Warfield, 2005). Door de afname van earnings management, zou de kwaliteit van de verslaggeving verhoogd worden, hetgeen zich vertaalt in een hogere audit kwaliteit. Derhalve wordt de volgende hypothese verwacht:

H1: Een positieve relatie wordt verwacht tussen een situatie van geconstateerde corruptie en audit kwaliteit gemeten door discretionaire accruals.

(22)

4 Research methodiek

Het onderzoek richt zich op beursgenoteerde bedrijven gevestigd in de Europese Unie, de EU biedt namelijk een uniek onderzoeksgebied, doordat sinds 2005 voor alle beursgenoteerde ondernemingen IFRS verplicht is gesteld. Conform voorgaand onderzoek is bewezen dat een kwalitatief hoge standaard (zoals IFRS) een positieve relatie heeft met de audit kwaliteit (Ball e.a., 2003; Houqe & Monem, 2013; Wu, 2005). Ondanks dat kwalitatieve hoge standaarden niet als belangrijkste maatregel voor het verhogen van de kwaliteit wordt beschouwd, wordt in de EU een uniek onderzoeksgebied gecreëerd waarbij alle bedrijven dezelfde discretie kunnen toepassen in hun verslaglegging.

Conform de gestelde hypothese wordt verwacht dat bedrijven wijzigingen zullen doorvoeren om de accountabiliteit te verhogen. Naast de motivatie van het bedrijf om de accountabiliteit te verhogen zullen de accountants met meer diepgang de controle uitvoeren. Door zowel de motivatie van het bedrijf en inspanning van de accountants zal earnings management verminderd worden. Als gevolg van de verlaging in earnings management wordt de kwaliteit van de verslaggeving verhoogd. Mede door deze veronderstelling zullen wij de kwaliteit van verslaggeving meten door discretionaire accruals.

Als afhankelijke variabele voor corruptie, worden werkelijke waarnemingen van corruptie gebruikt. Een werkelijke waarneming van corruptie betekent in dit onderzoek, een bedrijf dat veroordeeld is in een corruptie rechtszaak. De variabele corruptie betreft een dummy. Het onderzoek zal alleen bedrijven opnemen die veroordeeld zijn voor corruptie en waarvan ten minste 10 jaar data beschikbaar is.

Voor de beantwoording van de hypothese wordt gebruik gemaakt van een OLS regressiemodel, zie paragraaf 4.3. Voor de berekening van de discretionaire accruals wordt gebruik gemaakt van het Modified Jones Model (Dechow, Sloan, & Sweeney, 1995), dit is beschreven in paragraaf 4.1. Een totaal overzicht van de data en zoekmethode met betrekking tot de corruptie is beschreven in paragraaf 4.2.

4.1 Audit Kwaliteit

Voor de berekening van audit kwaliteit door middel van de discretionaire accruals, is financiële informatie verkregen uit Orbis. Dit betreft een database welke in beheer is van Bureau van Dijk. Orbis heeft voor dit onderzoek de meest geschikte database, omdat het de meest volledige database betreft van landen binnen de EU. Naast veel financiële opties, biedt Orbis ook de

(23)

mogelijkheid om auditor informatie weer te geven. Een beperking van Orbis vergeleken met andere databases is een maximaal aantal jaren aan financiële data. Orbis kan maximaal 10 jaar aan financiële data ophalen. Voor dit onderzoek betekent dat dit financiële data betreft van 2006 t/m 2015. Gezien dit onderzoek de IFRS periode wil onderzoeken heeft deze beperking minimale invloed op het onderzoek, aangezien IFRS vanaf 2005 is ingevoerd.

Vanuit Orbis zijn de data gehaald van alle beursgenoteerde bedrijven binnen de EU > 250.000k EUR omzet. Hierbij zijn alle relevante financiële gegevens opgehaald om de discretionaire accruals middels het Modified Jones Model te berekenen. Naast de financiële gegevens is ook de auditor historie opgehaald, deze is gebruikt om te identificeren of het een Big 4 kantoor betreft, een variabele voor een hogere audit kwaliteit. De omvang van de gebruikte dataset wordt bepaald door het aantal waargenomen corruptiezaken, zoals beschreven in paragraaf 4.4.3.

4.1.1 Discretionaire accruals model

Om audit kwaliteit objectief te meten zal gebruik gemaakt worden van discretionaire accruals zoals berekent met het Modified Jones Model (Dechow e.a., 1995). Het model kan toegepast worden op twee manieren: De discretionaire accruals per sector in één jaar te vergelijken; of het model kan toegepast worden om discretionaire accruals over verschillende jaren binnen één bedrijf te meten. In dit onderzoek zal het model toegepast worden op alle beschikbare jaren per bedrijf. Hierdoor kunnen negatieve of positieve veranderingen door corruptie in de discretionaire accruals beter geïdentificeerd worden en sluit dit beter aan bij het onderzoek. Voor het berekenen van de discretionaire accruals wordt gebruik gemaakt van het onderstaande model:

𝑇𝐴𝑖,𝑡 𝐴𝑖,𝑡−1 = 𝛽1,𝑡 1 𝐴𝑖,𝑡−1+ 𝛽2,𝑡 ∆𝑅𝐸𝑉𝑖,𝑡 𝐴𝑖,𝑡−1 + 𝛽3,𝑡 𝑃𝑃𝐸𝑖,𝑡 𝐴𝑖,𝑡−1 + 𝜀𝑖,𝑡 Waarbij:

TAi,t = Het totaal van de accruals in jaar t for bedrijf i;

∆REVi,t = Het verschil in omzet tussen het huidig (t) en het voorgaand jaar per bedrijf i;

∆PPEi,t = Het verschil in PPE tussen het huidig (t) en het voorgaand jaar per bedrijf i;

Ai,t-1 = Het totaal van assets van het voorgaande jaar per bedrijf i;

εi,t-1 = Het restant per bedrijf i voor jaar t;

Vervolgens zullen de β’s gebruikt worden om de ‘normal accruals’ (NAi,t) te berekenen per bedrijf per jaar. Middels het onderstaande model:

(24)

𝑁𝐴𝑖,𝑡 𝐴𝑖,𝑡−1 = 𝛽1,𝑡 1 𝐴𝑖,𝑡−1+ 𝛽2,𝑡 ∆𝑅𝐸𝑉𝑖,𝑡− ∆𝐴𝑅𝑖,𝑡 𝐴𝑖,𝑡−1 + 𝛽3,𝑡 𝑃𝑃𝐸𝑖,𝑡 𝐴𝑖,𝑡−1 Waarbij:

∆ARi,t = Het verschil in debiteuren tussen het huidig (t) en het voorgaand jaar per bedrijf

i;

Nadat de normal accruals berekend zijn kunnen de discretionaire accruals (AAi,t) berekend worden per bedrijf per jaar. Middels het onderstaande model:

𝐴𝐴𝑖,𝑡 = 𝑇𝐴𝑖,𝑡 𝐴𝑖,𝑡−1−

𝑁𝐴𝑖,𝑡

𝐴𝑖,𝑡−1

4.2 Corruptie

Met betrekking tot identificatie van corruptie worden in dit onderzoek twee verschillende categorieën onderscheiden. De eerste categorie betreft werkelijke waarnemingen van corruptie en de tweede categorie betreft perceptie van corruptie.

Door middel van database-onderzoek in LexisNexis en verder online research. Zijn met zoektermen als: Corruption; Bribery; Lawsuit; FCPA; UK Bribery Act gezocht, om bedrijven te vinden die veroordeeld zijn tot corruptie. In het onderzoek model in paragraaf 4.3 is af te leiden dat de werkelijke waarneming van corruptie wordt gebruikt als afhankelijke variabele.

Percepties van corruptie wordt door verschillende organisaties bepaald. Conform de onderzoeken in de literatuurbeschrijving, wordt de TI en WB veelvuldig gebruikt.

Sinds 1996 stelt Transparantie International een perceptie corruptie index (TI) op. In dit onderzoek zal deze score meegenomen worden voor het land waarin het hoofdkantoor is gevestigd. Een overige index voor de corruptie, die gebruikt wordt in voorgaande onderzoeken is de “Ease of Doing Business Index”(WBI), deze wordt opgesteld door World Bank Group. Deze index is voor het eerst in 2003 gepubliceerd en hierbij worden diverse factoren met betrekking tot de bureaucratie in een land gemeten. De uiteindelijke score geeft een perceptie hoe aangenaam het is voor een nieuw bedrijf om daar te starten. De data van de TI en de WBI zal per jaar per land opgenomen worden in de dataset.

Naast de verschillende indexen met betrekking tot corruptie percepties, wordt ook door bedrijven onderzoek verricht naar corruptie en fraude. EY verricht eens in de twee jaar een Global Fraud Survey uit onder het hoger management van ondernemingen. Doordat dit enquête onderzoek alleen gericht is op hoger management, zou de motivatie in een land op naleven

(25)

onderzocht kunnen worden. Uit de Fraud Survey van 2016 blijkt dat bijna de helft van de ondervraagde CFO’s voor zichzelf kon rationaliseren dat hij of zij onethisch zou handelden onder druk (EY, 2016).

4.2.1 Database-onderzoek naar corruptiegevallen

Vanuit het database-onderzoek naar corruptie zijn 23 werkelijke waarnemingen vastgesteld van corruptie doormiddel van uitspraak door de rechter. Deze waarnemingen betreffen 23 verschillende bedrijven, door middel van de financiële data uit Orbis hebben wij 202 waarnemingen van de financieel gerapporteerde performance van deze bedrijven.

In dit onderzoek zijn 61 waarnemingen als corrupt geïdentificeerd en 141 als niet-corrupt voor het model. Voor dit onderzoek is de aanname gedaan dat corruptie al eerder bekend was dan in het jaar van de uitspraak door de rechter. Derhalve is in dit onderzoek de twee voorafgaande jaren ook als jaren van corrupt aangemerkt. In deze jaren zou namelijk conform de hypothese zowel het bedrijf als de accountant inspanningen leveren om te voldoen aan hogere audit kwaliteit.

De data van het gebruikte onderzoek voor de OLS regressie is van 2007 tot en met 2015, omdat voor het berekenen van de discretionaire accruals één voorgaand jaar nodig is, blijft 2006 buiten het onderzoek.

In tabel 1 worden de bedrijven per land weergegeven waarvoor corruptie is geconstateerd, de totale observaties en de aangemerkte jaren voor corruptie. Alle bedrijven uit het onderzoek zijn ge-audit door Big 4 auditors, derhalve kunnen we deze variabele niet gebruiken als indicator van audit kwaliteit in het model.

Tabel 1: Dataoverzicht

Landen Aantal

bedrijven Observaties Totaal Corruptie Jaren

Denemarken 1 9 3 Frankrijk 6 53 16 Duitsland 4 35 11 Hongarije 1 8 3 Ierland 2 18 4 Nederland 2 18 4 Zweden 1 9 2 Engeland 6 52 18 Totaal 23 202 61

Aangezien data gebruikt wordt over een periode vanaf 2007 tot en met 2015, kunnen alleen 3 jaar geïdentificeerd worden als corrupt wanneer de uitspraak van de rechter in 2009 heeft

(26)

plaatsgevonden. In Zweden is een bedrijf veroordeeld tot corruptie in 2008, derhalve zijn 2007 en 2008 als corrupte jaren aangegeven en betreffen dit twee in plaats van drie jaar.

4.3 Het model

Voor het onderzoek wordt gebruik gemaakt van een OLS regressiemodel. Om de hypothese te beantwoorden wordt het volgende model gebruikt:

𝐴𝐴 = 𝑓[𝐶𝑂𝑅 [0,1], 𝑇𝑃𝐼, 𝐷𝐵𝐼, 𝐸𝑌𝑎, 𝐸𝑌𝑏, 𝑅𝑂𝐴, 𝐹𝑖𝑟𝑚𝑠𝑖𝑧𝑒, 𝐷_𝐺𝐵, 𝐷_𝐹𝑅] Waarbij:

COR [0,1] = Een dummy voor waargenomen corruptie bij bedrijven. Indien COR = 1 dan is er sprake van een waarneming van corruptie, COR = 0 voor alle overige gevallen. AA = Betreft discretionaire accruals berekend door middel van het model in paragraaf 4.1. TI = Betreft de score van de Perceptie Corruptie Index van Transparantie International specifiek voor het land waar de statutaire vestigingsplaats is van het bedrijf en het jaar waar de financiële informatie van is.

WBI = Betreft de score van de Ease of Doing Business van World Bank Group specifiek voor het land waar de statutaire vestigingsplaats is van het bedrijf en het jaar waar de financiële informatie van is.

EYa = Betreft de uitkomst van de EY Fraud Survey 2016 op de stelling: Steekpenningen en corrupte praktijken zijn aan de orde van de dag voor business in dit land. De response is uitgedrukt in een gemiddeld percentage van de responses en wordt gekoppeld aan het land waar de statutaire vestigingsplaats is van het bedrijf.

EYb = Betreft de uitkomst van de EY Fraud Survey 2016 op de stelling: Bepaalde acties mogen ondernomen worden om financiële targets te halen. De response is uitgedrukt in een gemiddeld percentage van de responses en wordt gekoppeld aan het land waar de statutaire vestigingsplaats is van het bedrijf.

ROA = Betreft het rendement op activa (Winst voor belasting/Activa).

Firmsize = Betreft de logaritme van de totale activa per bedrijf van het betreffende jaar. D_GB/FR = betreffen dummy’s voor Engeland en Frankrijk. Doordat Engeland en Frankrijk bij

elkaar ruim 50% van het onderzoek beslaan, zijn deze als dummy aangemaakt. Door de onderlinge verschillen in de uitkomsten van de TI, WBI en het enquête onderzoek van EY, hebben wij deze als twee verschillende dummy’s geïdentificeerd.

(27)

4.4 Data

In tabel 2 zijn de beschrijvende statistieken van de onafhankelijke variabelen weergegeven van dit onderzoek. Voordat deze variabelen getoetst worden voor onderlinge correlaties, zullen de karakteristieken van de dataset gecontroleerd worden. In de dataset waren initieel 23 bedrijven opgenomen waarbij feitelijke waarnemingen van corruptie waren geconstateerd. Bij de controle van de afhankelijke variabele, discretionaire accruals, zijn bij twee bedrijven uitschieters gevonden ten gevolgen van onvolledige data. Deze beïnvloeden de normaalverdeling, derhalve zijn deze uit de data verwijderd. De beschrijvende statistiek hieronder geeft derhalve de waardes weer van 185 observaties over 21 bedrijven.

Tabel 2: Beschrijvende statiek van gebruikte variabelen in het onderzoek

Gemiddelde Mediaan Minimum Maximum Standaard Deviatie Observaties Aantal

EYa 0,182 0,180 0,040 0,660 0,136 185 EYb 0,375 0,360 0,160 0,460 0,060 185 TI 76,151 77,000 46,000 94,000 8,577 185 WBI 78,184 79,960 64,480 85,790 6,033 185 COR 0,308 0,000 0,000 1,000 0,463 185 ROA 0,052 0,041 -0,189 0,380 0,078 185 Firmsize 7,428 7,415 6,480 8,495 0,511 185 D_GB 0,281 0,000 0,000 1,000 0,451 185 D_FR 0,286 0,000 0,000 1,000 0,453 185

Alle gebruikte financiële data om de AA (discretionaire accruals) te berekenen zijn weergegeven in euro’s.

AA = de discretionaire accruals, welke voor de meetbaarheid van audit kwaliteit wordt gebruikt. TI = de

score van de Corruptie Perceptie Index van Transparancy International, de statutaire vestigingsplaats van een bedrijf is leidend voor de score. WBI = de score van de Ease of Doing Business Index, van de World Bank, de statutaire vestigingsplaats van een bedrijf is leidend voor de score. EYa = de uitkomst van de EY Global Fraud survey welke per land wordt opgesteld, op het standpunt: Steekpenningen en corrupte praktijken zijn aan de orde van de dag voor business in dit land, EYb = de uitkomst van de EY Global Fraud survey welke per land wordt opgesteld, op het standpunt: Bepaalde acties mogen ondernomen worden om financiële targets te halen, ROA = rendement op activa, Firmsize = logaritme van totale activa van een bedrijf in het betreffende jaar, D_GB = dummy variabele voor bedrijven die statutair gevestigd zijn in Groot Brittannië, D_FR = dummy variabele voor bedrijven die gevestigd zijn in Frankrijk.

De beschrijvende statistiek van EYa en EYb geeft aan dat het gemiddelde dicht bij de mediaan ligt, echter zijn beide redelijk scheef verdeeld, hetgeen te zien is aan de maximum- en minimum waarde vergeleken met de mediaan en het gemiddelde. De TI en WBI zijn beide vrij normaal verdeeld, de twee indexen zijn vergelijkbaar doordat beide op eenzelfde schaal van 0 – 100 gemeten worden, echter bij de TI is de spreiding in de dataset groter dan bij de WBI. De dummy variabelen zijn conform verwachting nul of één.

(28)

Om te controleren of alle onafhankelijke variabelen in het regressiemodel kunnen worden meegenomen, worden de onderlinge relaties bekeken. Middels de Pearson correlatiematrix zijn de correlaties onderzocht.

Table 3: Pearson Correlatie matrix van gebruikte variabelen

AA COR TI WBI EYa EYb D_GB D_FR ROA Firmsize

AA 1,000 COR -0,001 1,000 0,991 TI ,537** -0,073 1,000 0,000 0,321 WBI ,322** -0,017 ,694** 1,000 0,000 0,822 0,000 EYa -,507** 0,060 -,675** -,290** 1,000 0,000 0,417 0,000 0,000 EYb -0,027 -0,040 -,364** -0,143 0,071 1,000 0,717 0,592 0,000 0,052 0,338 D_GB -0,057 0,052 0,120 ,575** ,450** -,158* 1,000 0,438 0,486 0,105 0,000 0,000 0,032 D_FR -,234** -0,009 -,456** -,745** -0,010 -,160* -,396** 1,000 0,001 0,908 0,000 0,000 0,892 0,030 0,000 ROA 0,078 -0,024 ,323** ,392** 0,076 -,626** ,305** -,293** 1,000 0,290 0,741 0,000 0,000 0,304 0,000 0,000 0,000 Firmsize ,245** 0,011 ,205** ,223** -,148* 0,045 ,256** -0,050 -0,076 1,000 0,001 0,881 0,005 0,002 0,045 0,544 0,000 0,498 0,304

** Correlatie is significant op 1% level (2-zijdig gemeten). * Correlatie is significant op 5% level (2-zijdig gemeten).

In tabel 3 is de Pearson correlatie matrix weergegeven van de variabelen uit dit onderzoek. Variabelen die een onderlinge correlatie hebben hoger dan |0,5| en significant zijn, kunnen niet beide als onafhankelijke variabelen in de OLS regressie worden meegenomen, omdat deze niet onafhankelijk van elkaar zijn.

De AA betreft de afhankelijke variabele en heeft conform de Pearson correlatie matrix met TI, WBI, EYa, D_FR en Firmsize een significante correlatie. De positieve correlatie tussen de afhankelijke variabele met TI en WBI, geeft een indicatie dat onderbouwing is voor de gestelde hypothese, echter voordat dit getoetst kan worden, zullen onderlinge correlaties onderzocht moeten worden.

(29)

De variabele COR heeft met geen van de variabele een significante correlatie, dit geeft een indicatie om te veronderstellen, dat het opnemen van deze variabele geen toegevoegde waarde heeft in het model.

De TI heeft net als conform voorgaande onderzoeken een significante correlatie met de WBI. In de correlatie matrix hebben de WBI en de TI een significante correlatie van 0,694 hetgeen classificeert als een sterke correlatie. Verder is een negatieve correlatie te onderkennen bij EYa en EYb, dit is conform de verwachting aangezien de mate van corruptie bij de TI van 0-100 (van hoge naar lage perceptie van corruptie) gemeten kan worden. Bij het enquêteonderzoek van EY geeft een hoge score juist een perceptie voor hogere mate van corruptie aan. De variabele ROA en Firmsize hebben een significante positieve correlatie, echter gezien deze kleiner zijn dan 0,5 kunnen deze meegenomen worden in de modellen. De correlatie met WBI en EYa zijn > 0,5 en significant, derhalve kunnen deze niet meegenomen worden met het model waar de TI wordt uitgevoerd.

De WBI heeft naast de significante relatie met de TI ook een sterke en significante relatie met de dummy variabelen. Met de dummy voor Groot Brittannië een correlatie van 0,575 en met de dummy voor Frankrijk een correlatie van -0,745. Deze sterke correlatie wordt veroorzaakt doordat de WBI, per land en jaar wordt vastgesteld en over de afgelopen jaren de score van zowel Groot-Brittannië als Frankrijk vrij stabiel is gebleven. Wanneer de WBI opgenomen wordt in de regressie als onafhankelijke variabele, zal deze niet samen met EYa en EYb uitgevoerd kunnen worden.

De dummy’s van Groot Brittannië en Frankrijk hebben ook een significante negatieve correlatie met elkaar. Dit wordt veroorzaakt doordat beide dummy’s individueel ruim 28% van de data verklaren waardoor automatisch een negatieve correlatie ontstaat (ze kunnen namelijk nooit beide één zijn).

De ROA heeft een negatieve significante correlatie groter dan 0,5 met EYb, derhalve wanneer ROA opgenomen wordt in het model, kan deze niet samen opgenomen worden met EYb. Firmsize heeft geen significante correlatie groter dan 0,5 met enige andere variabelen, derhalve kan deze opgenomen worden met alle andere variabelen in de modellen.

Vanuit de correlatiematrix zijn de variabelen gecontroleerd voor onderlinge correlaties en hierop zijn de modellen met combinaties van onafhankelijke variabelen voor de regressie aangepast.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Nu dient voorop te staan dat corruptie overal voorkomt en dat niet zonder meer gezegd kan worden dat politici in onze contreien niet zouden weten wat corruptie is dan wel er

De mogelijkheid dat door overheidsfunctionarissen corruptie wordt bedreven treedt in het algemeen daar op waar de publieke sector directe financiële raakvlakken heeft met de

De Britse ex-zakenman George Moody-Stuart (1992) met dertig jaar ervaring in een tiental landen gelegen ten zuiden van de Sahara en in een tiental Aziatische landen, schrijft

Met een minder zware straf wordt de ambte­ naar bedreigd die weliswaar een gift aanneemt, waarvan hij weet dat deze hem gedaan wordt om hem tot iets te bewegen, maar daarbij niet

De leiding van organisaties dient een antwoord te geven op de vragen die samenhangen met de bestrijding van corruptie in de eigen organisaties en heeft ook een verantwoordelijkheid

” Begin juni veroorzaakte filosoof Etienne Vermeersch opschudding in een interview, met een krasse uitspraak over mensen met het syndroom van Down: „We hopen dat ze uiteindelijk

Het HOO moet in de toekomst zorgen voor een onafhankelijke controle op de politie door middel van zichzelf alsmede de bevolking te stimuleren corruptie te melden, maar deze

30 Niet alleen beschuldigingen van corruptie kunnen verklaard worden vanuit de veranderende politieke context, maar ook de wisselende houding van het parlement en de uitkomsten