• No results found

De medaille van organisaties in de media kent twee kanten : een inhoudsanalyse naar het verband tussen de crisisverantwoordelijkheid van het type organisatie (non-profit versus profit) en de frames die gebruikt worden i

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De medaille van organisaties in de media kent twee kanten : een inhoudsanalyse naar het verband tussen de crisisverantwoordelijkheid van het type organisatie (non-profit versus profit) en de frames die gebruikt worden i"

Copied!
34
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Universiteit van Amsterdam

Een inhoudsanalyse naar het verband tussen de crisisverantwoordelijkheid

van het type organisatie (non-profit versus profit) en de frames die gebruikt

worden in Nederlandse dagbladen.

V a k : A f s t u d e e r p r o j e c t C o r p o r a t e C o m m u n i c a t i e D o c e n t : J e l l e B o u m a n s & A l m a v a n d e n B e r g

D a t u m : 0 6 / 0 6 / 2 0 1 6 T e a m : C r i s i s

W o o r d e n : 7 9 7 4

‘De medaille van organisaties in de media

kent twee kanten’

(2)

Abstract

Journalisten bepalen vanuit hun handelingsvrijheid hoe de crisisverantwoordelijkheid van organisaties geframed wordt door bepaalde elementen in nieuwsberichten te belichten.

Eerdere onderzoeken hebben een verschil aangetoond in de frames die toegepast worden door journalisten in de mediaberichtgeving over organisaties ten tijde van crisis. Daarnaast is de crisisverantwoordelijkheid van organisaties ten tijde van crisis voornamelijk onderzocht aan de hand van persberichten. Echter is er weinig tot geen onderzoek gedaan naar de mate van crisisverantwoordelijkheid die toegeschreven wordt door journalisten aan zowel profit- als non-profitorganisaties bij verschillende typen crisis.

In het huidige onderzoek is met behulp van een inhoudsanalyse van 405

nieuwsartikelen over vier verschillende cases onderzocht in hoeverre er een verband is tussen de crisisverantwoordelijkheid van profit- en non-profitorganisaties en de frames die gebruikt zijn in Nederlandse dagbladen. Er werd getoetst in hoeverre het responsibilityframe van Semetko en Valkenburg (2000) en het blame- en explainframe van Shanin (2015) aanwezig zijn in de nieuwsberichten.

Uit het onderzoek is gebleken dat er in nieuwsberichten van Nederlandse dagbladen verschillende frames worden toegepast voor de crisisverantwoordelijkheid van zowel profit- als non-profitorganisaties, zodanig dat het blameframe vaker voorkomt bij de

crisisverantwoordelijkheid van profitorganisaties, dan bij non-profitorganisaties. Echter is er geen verband gevonden tussen de crisisverantwoordelijkheid van profit- en

non-profitorganisaties en de aanwezigheid van het explainframe in nieuwsberichten. De resultaten geven inzicht in de manier waarop verschillende organisaties met soortgelijke

crisisverantwoordelijkheid worden geframed door nieuwsmedia.

Vervolgonderzoek dient uit te wijzen in hoeverre de frames die gebruikt worden in nieuwsmedia aansluiten bij de frames die organisaties zelf gebruiken in hun communicatie-uitingen naar stakeholders toe en of de resultaten gelden voor andere sectoren binnen profit en non-profitorganisaties.

Keywords: Framing, crisis, responsibilityframe, blameframe, explainframe,

verantwoordelijkheid, profitorganisaties, non-profitorganisaties, nieuwsmedia, inhoudsanalyse

(3)

1. Inleiding

‘Livestrong Donations Fell 34% After Lance Armstrong’s Confession’, ‘Doping scandal costs Lance Armstrong sponsors, charity role’, ‘Lance Armstrong doping allegations could leave lasting stain on Livestrong’(Bloomberg Business, 2014; CNN, 2012; The Washington Post, 2012). Zomaar een greep uit de krantenkoppen die gepubliceerd zijn nadat de oprichter van de organisatie, Lance Armstrong toegaf dat hij prestatie-bevorderende middelen had genomen gedurende het grootste deel van zijn wielercarrière. Lance Armstrong werd gezien als een grote inspiratiebron, omdat hij teelbalkanker overwon en daarna zeven keer de Tour de France won. De schok was groot, niet alleen voor zijn supporters, fans en de sportwereld, maar ook voor de non-profitorganisatie Livestrong die zich inzet voor de belangen van kankerpatiënten, hun naasten en verzorgenden. De organisatie Livestrong is opgericht door Lance Armstrong ten tijde dat zijn dopinggebruik niet bekend was. De populariteit van Livestrong en stichter Lance Armstrong was zo diep verbonden, dat de organisatie bijzonder kwetsbaar was voor het schandaal rond zijn stichter. Livestrong kreeg als gevolg van de onthulling van Armstrongs dopinggebruik te maken met een klap die het imago heeft geschaad. Dit is van invloed geweest op hoe stakeholders interacteren met de organisatie (Dowling, 2002). Er was sprake van een crisis bij Livestrong, met een sterke afname in donaties en een slechte reputatie tot gevolg (Bloomberg Business, 2014).

Een dergelijk schandaal zoals hierboven geschetst, laat zien dat ook organisaties die niet als doel hebben om winst te maken, in een crisis terecht kunnen komen. Onder een crisis wordt een plotselinge en onverwachte gebeurtenis verstaan die de operaties van een bedrijf dreigt te verstoren en zowel financiële schade, als schade aan de reputatie van het bedrijf kan toebrengen (Coombs, 2007). Een non-profitorganisatie heeft als doel om maatschappelijke doeleinden te ondersteunen (Block, 2001). Een schandaal zal minder snel verwacht worden bij een non-profitorganisatie dan bij commerciële organisaties (Smith & Richmond, 2007). Aangezien commerciële organisaties als doel hebben om winst te behalen, zijn de

verwachtingen van de stakeholders over een crisis ook anders (Kapteyn, 2001). Hoewel men de kans op een crisis bij een non-profitorganisatie kleiner acht dan bij een profitorganisatie, komt bijna iedere organisatie in aanraking met een crisis (Jaskyte, 2004). Het is voor iedere organisatie die terecht komt in een crisis van belang om een plan te hebben hoe de

reputatieschade beperkt kan blijven. Organisaties zijn afhankelijk van stake- en shareholders om te kunnen blijven bestaan. Indien deze wegvallen doordat de reputatie van een organisatie te erg aangetast is, kan dit serieuze problemen opleveren voor het voortbestaan van een

(4)

organisatie. Om voorspoedig uit een crisis te komen, moet een organisatie dan ook te allen tijde voorbereid zijn om de juiste crisiscommunicatie te uiten naar de stake- en shareholders.

Stake- en shareholders maken gebruik van nieuwsmedia om zichzelf te informeren over de crisis bij organisaties (De Vreese, 2005). Media kan de perceptie van deze stake- en shareholders over bepaalde issues beïnvloeden door verschillende frames te gebruiken in de berichtgeving. Het benadrukken of buitensluiten van bepaalde aspecten in communicatie-uitingen noemt men framing (Entman, 1993). Organisaties kunnen op deze manier

verschillend in het nieuws belicht worden. De manier waarop een nieuwsbericht in de media geframed wordt, zorgt ervoor dat het publiek aandacht krijgt voor een bepaalde denkrichting en hoe de informatie begrepen en geëvalueerd wordt.

Er is veel onderzoek gedaan naar het toepassen van frames in communicatie-uitingen (Benoit, 1997; Hallahan, 1999; Semetko & Valkenburg, 2000). In deze onderzoeken werden voornamelijk nieuwsberichten en crisisberichten geanalyseerd. Er werd onderzocht op welke manier een organisatie in het nieuws belicht werd. Echter is er weinig tot geen onderzoek gedaan naar het onderscheid tussen het type organisatie, terwijl de bedrijfscultuur van non-profit- en profitorganisaties fundamenteel van elkaar verschillen (Jaskyte, 2004). Naast dat het relevant is om een onderscheid te maken tussen het type organisatie, is het ook van belang om naar het type crisis te kijken. Crises kunnen namelijk verschillend van aard zijn. Coombs (2007) deelt in zijn onderzoek verschillende typen crises in. In zijn onderzoek worden de verschillende crises ingedeeld in het slachtoffercluster (in dit type crisis is de organisatie zelf slachtoffer van de crisis), het onopzettelijke cluster (in dit type crisis is de organisatie

enigszins verantwoordelijk voor de crisis, maar niet met opzet) en het vermijdbare

(opzettelijk) cluster (in dit crisis type is de organisatie zelf verantwoordelijk voor het ontstaan van de crisis). Aangezien er weinig tot geen onderzoek is verricht naar een combinatie van type organisatie (non-profit versus profit), type crisis en framing, is dit onderzoek van wetenschappelijk belang. De vergelijking tussen non-profit- en profitorganisaties in dit onderzoek, kunnen nieuwe inzichten aantonen over het verschil in het gebruik van framing in nieuwsberichten. Tevens kan dit onderzoek een basis bieden voor experimenteel onderzoek naar de gevolgen van framing op de beoordeling van de reputatie van een organisatie.

Door te kijken naar verschillende organisaties (non-profit versus profit), het type crisis van de organisatie en hoe dit geframed wordt in verschillende Nederlandse dagbladen, levert deze studie een bijdrage aan de kennis die hierover ontbreekt. Vanuit dit opzicht is de

(5)

RQ: In welke mate is er een verband tussen de crisisverantwoordelijkheid van het type organisatie (non-profit versus profit) ten tijde van crisis en de frames die gebruikt worden in Nederlandse dagbladen?

Om deze vraag te beantwoorden wordt er aan de hand van een kwantitatieve inhoudsanalyse onderzocht hoe verschillende organisaties (non-profit versus profit), met verschillende en overeenkomstige type crises door Nederlandse dagbladen belicht worden.

Het is relevant voor organisaties om te achterhalen welke frames nieuwsberichten toepassen, omdat deze frames effect kunnen hebben op bepaalde denkrichtingen van stake- en shareholders (Entman, 1993). Dit onderzoek geeft inzicht in de manier waarop over een organisatie bericht wordt ten tijde van crisis en dit kan invloed hebben op hoe stakeholders in de toekomst interacteren met de organisatie. Een goede verstandhouding met stakeholders kan zorgen voor concurrentievoordelen (Freeman, Harrison & Wicks, 2007). Indien uit dit

onderzoek blijkt dat een bepaald frame vaak toegepast wordt bij een bepaalde crisis, kan dit voor organisaties een reden zijn om hun communicatie-uitingen op dit bepaalde frame af te stemmen om consistent te blijven in de uitingen naar de stakeholders.

2. Theoretisch kader

In dit theoretisch kader worden verschillende relevante theorieën besproken die richting geven bij het beantwoorden van de onderzoeksvraag. Eerst wordt ingegaan op hoe de crisisverantwoordelijkheid van organisaties geframed kan worden in communicatie-uitingen van verschillende media. Vervolgens wordt de attributie van de crisisverantwoordelijkheid van organisaties vastgesteld aan de hand van de situational crisis communication theory van Coombs (2007) en het social-mediated crisis communication model van Lin, Liu en Austin (2011). Tot slot worden mogelijke verschillen tussen organisaties onderscheiden op basis van de verantwoordelijk van non-profit- en profitorganisaties.

2.1 Framing en verschillende media

Dagelijks maken mensen gebruik van nieuwsmedia om zichzelf te informeren over wat er zich afspeelt is in de wereld (De Vreese, 2005). Media kan de perceptie van het publiek over bepaalde issues beïnvloeden door verschillende frames te gebruiken in de berichtgeving. Het benadrukken of buitensluiten van bepaalde aspecten in communicatie-uitingen noemt men

(6)

framing (Entman, 1993). Dergelijke frames helpen om relevante issues te begrijpen en kunnen beïnvloeden hoe het publiek denkt over een bepaald onderwerp (Hallahan, 1999). De manier waarop een nieuwsbericht in de media geframed wordt, zorgt ervoor dat het publiek aandacht krijgt voor een bepaalde denkrichting en hoe zij de informatie begrijpen en evalueren.

Onderzoeken die het onderwerp framing behandelt hebben, worden onderverdeeld in het analyseren van publieksframes en mediaframes (Valkenburg, Semetko & De Vreese, 1999). De onderzoeken die gedaan zijn naar publiekframes hebben zich gericht op hoe individuen dergelijke publieksframes gebruiken om bepaalde informatie te begrijpen en evalueren (Cappella & Jamieson, 1996; Iyengar, 1991; Price, Tewksbury & Powers, 1997). Daarentegen hebben de onderzoeken die mediaframes geanalyseerd hebben zich gericht op hoe issues worden behandelt en gepresenteerd door nieuwsmedia (Entman, 1991; Norris, 1995; Neuman, Just & Crigler, 1992; Semetko & Valkenburg, 2000).

Een van deze mediaframes is het responsibilityframe, beschreven door Semetko en Valkenburg (2000) als een frame waarin de verantwoordelijk van de oorzaak van een issue wordt toegeschreven aan politieke of niet-politieke actoren. Een dergelijk frame kan een krachtig instrument zijn om de publieke perceptie te beïnvloeden van wie verantwoordelijk is voor het veroorzaken of oplossen van issues (Semetko & Valkenburg, 2000). Voorgaand onderzoek naar het responsibilityframe heeft aangetoond dat het frame domineert in mediaberichtgeving (An & Gower, 2009; Iyengar, 1987; Maestas et al., 2008; Semetko & Valkenburg, 2000). Onder andere, An en Gower (2009) hebben aangetoond in hun analyse over de manier waarop de media bericht over financiële markten in 2006, dat een hoog percentage van nieuwsartikelen de verantwoordelijkheid toekent aan bepaalde personen of organisaties. Verder concludeerde Semetko en Valkenburg (2000) uit hun framingonderzoek naar verschillende nieuwsframes in pers en televisienieuws in Nederland, dat het

responsibilityframe de overhand heeft over alle andere frames. Ook heb zij gevonden dat het gebruikelijk is om in nieuwsberichten verantwoordelijkheid toe te kennen aan bepaalde actoren. Tenslotte hebben Maestas et al. (2008) onderzoek gedaan naar de mate van

verantwoordelijkheid van de overheid. Namelijk of de schuld van de gevolgen van de orkaan Katrina in New Orleans aan de Amerikaanse nationale overheid of aan de lokale overheid toegerekend werd door nieuwsbladen. De resultaten geven aan dat de media voornamelijk de schuld geeft aan de nationale overheid in plaats van de plaatselijke overheid.

Zoals eerder genoemd, kan de verantwoordelijkheid voor bepaalde issues

toegeschreven worden aan verschillende actoren waaronder de overheid, een organisatie of een individu- of groep binnen- of buiten een organisatie. Het doel van deze studie is om te

(7)

beoordelen in hoeverre de crisisverantwoordelijkheid wordt toegeschreven aan de organisatie door journalisten in Nederlandse dagbladen. Er kan worden verondersteld dat bepaalde criteria, waaronder het nieuwsmedium, van invloed kan zijn in hoeverre een organisatie verantwoordelijk wordt gehouden voor een crises. Het onderzoek van Cho en Gower (2006) toont de invloed van de media aan op de verantwoordelijkheid en de schuld die gegeven wordt aan een organisatie. Ook bleek in tijden van crisis het type medium belangrijker te zijn in de berichtgeving over een organisatie, dan wanneer er geen crisis was bij een organisatie (Schultz, Utz & Göritz, 2010). Om te onderzoeken of het type medium ook van invloed is op het gebruik van frames voor profit en non-profitorganisaties ten tijde van crises, wordt in dit onderzoek een onderscheidt gemaakt tussen populaire- en kwaliteitskranten. In populaire kranten wordt voornamelijk gebruik gemaakt van een dramatische toon in de berichtgeving en van soft news waaronder; human interest en sport (Schaap & Pleijter, 2012).

Kwaliteitskranten daarentegen gebruiken een meer rationele manier van berichtgeven en het nieuws wordt op een meer feitelijke manier weergegeven (Schaap & Pleijter, 2012).

Het responsibilityframe wordt voornamelijk gevonden in studies naar de

mediaberichtgeving van kwaliteitskranten (An & Gower, 2009 ; Semetko & Valkenburg, 2000). Echter is dit significante effect niet gevonden door Oh en Zhou (2012) die onderzoek hebben gedaan naar gezondheidsissues. Uit de resultaten van hun onderzoek is gebleken dat het responsibilityframe zelfs vaker gebruikt wordt in populaire kranten, echter was dit effect niet significant. In dit onderzoek wordt verwacht dat de crisisverantwoordelijkheid die toegeschreven wordt aan organisaties verschilt per type krant.

H1: Het responsibilityframe wordt vaker toegepast in kwaliteitskranten die berichten over organisaties ten tijde van crisis dan in populaire kranten die berichten over organisaties ten tijde van crisis.

De eerste hypothese richt zich op hoe de verantwoordelijkheid van organisaties ten tijde van crisis geframed wordt in de berichtgeving van verschillende typen kranten. Daarnaast kunnen verschillende typen crises bij organisaties mogelijk ook verschillen veronderstellen in het toepassen van frames in kranten die berichten over de crisis. De attributie van de

crisisverantwoordelijkheid van organisaties kan vastgesteld worden aan de hand van de typen crises die onderscheiden worden in de situational crisis communication theory van Coombs (2007) en het social-mediated crisis communication model van Lin, Liu en Austin (2011).

(8)

2.2. Attributie van verantwoordelijkheid

2.2.1 Crisiscommunicatiestrategie: situational crisis communication theory

Coombs (2007) heeft een theorie opgesteld die aangeeft hoe organisaties het best kunnen reageren ten tijde van crisis, deze theorie wordt de situational crisis communication theory (SCCT) genoemd. De theorie houdt rekening met verschillende factoren van organisaties, waaronder de mate waarin de organisatie verantwoordelijk gehouden wordt voor het ontstaan van de crisis. Om de crisisverantwoordelijkheid van een organisatie vast te stellen,

onderscheidt de theorie dertien verschillende typen crisis die zijn onderverdeeld in drie verschillende clusters. Het eerste cluster waarin de typen crises zijn onderverdeeld is het ‘slachtoffercluster’, die stelt dat de organisatie zelf het slachtoffer is van de crisis. Daarnaast het ‘onopzettelijke cluster’. Indien er sprake is van het ‘onopzettelijke cluster’, wordt de organisatie niet geheel verantwoordelijk gehouden, omdat de crisis is veroorzaakt door een onvoorziene gebeurtenis, zoals de schandalen van personen die verbonden zijn aan de organisatie of een technisch probleem. Zowel het dopinggebruik van Lance Armstrong voor Livestrong en de terugroepactie van auto’s voor Toyota zijn hier een voorbeeld van. Tenslotte het vermijdbare, ‘opzettelijke cluster’. Indien er sprake is van het ‘opzettelijke cluster’,

kunnen er menselijke fouten zijn gemaakt die voorkomen hadden kunnen worden, of regels en wetgeving zijn overtreden (Coombs, 1995). Zowel de schandalen bij de FIFA als de Libor-fraude crisis van de Rabobank zijn hiervan een voorbeeld.

2.2.2 Social-mediated crisis communication model

In het ‘social-mediated crisis communication model’ (SMCC) van Lin, Liu en Austin (2011) wordt evenals in de situational crisis communication theory van Coombs (2007) rekening gehouden met verschillende factoren van organisaties. Ook een belangrijke factor in het SMCC model is crisis origine, ofwel type crisis. Onder type crisis verstaan zij enerzijds dat de crisis veroorzaakt wordt door interne factoren die binnen de controle van de organisatie liggen en anderzijds externe factoren die buiten de controle van de organisatie liggen (Jin, Liu & Austin, 2011). De afweging of een crisis intern of extern veroorzaakt is wordt gemaakt op basis van de attributie van verantwoordelijkheid voor de crisis (Coombs, 2011; Weiner, 2006; Jin, Liu & Austin, 2011). De beginselen van de SCCT en het SMCC model komen voort uit de attributietheorie van Weiner (2006). Deze theorie stelt dat de ontvanger van een boodschap de informatie gebruikt om een mening en attitude te vormen. De mening en attitude wordt gevormd doordat er gekeken wordt in hoeverre een organisatie verantwoordelijk is voor een crisis en of de situatie had kunnen worden voorkomen (Weiner, 2006).

(9)

De SCCT van Coombs (2007) verschilt met het SMCC model van Lin, Liu en Austin (2011), aangezien Coombs (2007) met het toekennen van de mate van verantwoordelijkheid rekening houdt met het verleden van eerdere crisis en de al bestaande attitude van het publiek ten opzichte van de organisatie. Dit onderzoek is dan ook gebaseerd op de SCCT van Coombs (2007), aangezien de opinie van het publiek op de organisaties meegenomen wordt, de crisis periode onderzocht wordt gedurende een aantal jaar en de verantwoordelijkheid afhangt van het type crisis. De SCCT van Coombs (2007) laat zien dat de crisis invloed heeft op de attributie van verantwoordelijkheid, wat weer invloed kan hebben op welke frames er worden toegepast.

2.2.3 Blame- & explainframe

Veel toegepaste frames op de attributie van verantwoordelijkheid zijn het eerder besproken responsibilityframe van Semetko en Valkenburg (2000) en het blame- en explainframe van Shanin (2015). Verschillende onderzoeken die deze frames hebben getoetst, hebben hiervoor significante resultaten gevonden (An & Gower 2009; Iyengar, 1987; Maestas et al.,2008; Semetko & Valkenburg, 2000; Shanin, 2015). Shanin (2015) onderscheidt twee type frames, namelijk het blame- en explainframe. Het blameframe beschrijft de gebeurtenis als een overtreding waarbij de focus ligt op de menselijke impact van de gebeurtenis en het beschuldigen van een individu, groep of organisatie (Shanin, 2015). Het blameframe is effectiever wanneer de organisatie wel verantwoordelijk is voor de crisis. Het explainframe beschrijft de gebeurtenis als een ongeluk, waarbij mensen niet direct verantwoordelijk worden gehouden voor de gebeurtenissen en er geen focus ligt op de menselijke impact (Shanin, 2015). Het explainframe is effectiever wanneer de organisatie niet verantwoordelijk is voor de crisis. Deze mate van verantwoordelijkheid kan in verband gebracht worden met de SCCT van Coombs (2007). Hieruit volgt de verwachting dat het explainframe eerder wordt

geaccepteerd wanneer de organisatie niet verantwoordelijk gehouden wordt voor de crisis en het blameframe eerder geaccepteerd wordt wanneer de organisatie verantwoordelijk wordt gehouden voor de crisis.

H2: Het blameframe wordt vaker toegepast in de mediaberichtgeving over organisaties die verantwoordelijk gehouden worden voor het ontstaan van de crisis dan organisaties die niet verantwoordelijk gehouden worden voor de crisis.

(10)

H3: Het explainframe wordt vaker toegepast in de mediaberichtgeving over organisaties die niet verantwoordelijk gehouden worden voor het ontstaan van de crisis dan organisaties die verantwoordelijk gehouden worden voor de crisis.

Naast dat er een verband verwacht wordt tussen het type crisis en de frames die gebruikt worden in Nederlandse dagbladen, veronderstellen verschillende typen organisaties mogelijk ook verschillen in type crisis en de frames die toegepast worden in nieuwsberichten. De mogelijke verschillen tussen organisaties worden in dit onderzoek onderscheiden op basis van de verantwoordelijk van non-profit- en profitorganisaties.

2.3 Non-profit- en profitorganisaties

Het onderzoek van Sisco (2012) heeft aangetoond dat de mate waarin organisaties verantwoordelijk worden gehouden voor issues zowel een effect heeft op profit- als non-profitorganisaties. Hieruit kan afgeleid worden dat het type crisis van Coombs (2007), inderdaad effect kan hebben op verschillende organisaties. Echter kan dit effect verschillen voor profit- en non-profitorganisaties, omdat de typen organisaties anders te werk gaan Sisco (2012). Non-profitorganisaties kunnen gedefinieerd worden als organisaties die niet gericht zijn op het maken van wist, maar op het maatschappelijk belang (Anheier, 2000).

Profitorganisaties kunnen gedefinieerd worden als organisaties die gericht zijn op het maken van winst. Aangezien beide typen organisaties een ander doel nastreven en een andere organisatiecultuur hebben, kunnen deze verschillend tot uiting komen in de

mediaberichtgeving (Sisco, 2012). De organisatiecultuur wordt gevormd door normen, waarden, rituelen, symbolen en communicatie (Keyton, 2005). Daarnaast dwingen non-profitorganisaties geen deelname af en bestaan ze vaak zonder duidelijke eigendommen en verantwoordelijk, waarbij het bij profitorganisaties juist draait om eigendommen en eigen verantwoordelijkheid (Frumkin, 2002). Dit kan wellicht een oorzaak zijn dat de media andere frames toepast voor profit- en non-profitorganisaties. Om de genoemde redenen kunnen profitorganisaties die in het zelfde type crisis vallen als non-profitorganisaties, eerder verantwoordelijk worden gehouden voor de crisis. Er wordt dan ook een interactie-effect verwacht van type organisatie bij de invloed van type crisis op de frames die toegepast worden in de mediaberichtgeving.

(11)

H4: Er wordt een interactie effect verwacht tussen type crisis en type organisatie op de aanwezigheid van het blameframe, zodanig dat tijdens een crisis waarbij profitorganisaties als verantwoordelijk gehouden worden vaker het blameframe wordt toegepast in

nieuwsberichten dan tijdens een crisis waarbij non-profitorganisaties als verantwoordelijk gehouden worden.

H5: Er wordt een interactie effect verwacht tussen type crisis en type organisatie op de aanwezigheid van het explainframe, zodanig dat tijdens een onopzettelijke crisis bij non-profitorganisaties vaker het explainframe wordt toegepast in nieuwsberichten dan tijdens een onopzettelijke crisis bij profitorganisaties.

3. Methode

In dit onderzoek is een kwantitatieve inhoudsanalyse uitgevoerd naar het verband tussen het type organisatie (non-profit versus profit) ten tijde van crisis en de frames die gebruikt worden in Nederlandse dagbladen. Er is getoetst in hoeverre het responsibilityframe van Semetko en Valkenburg (2000) en het blame- en explainframe van Shanin (2015), worden toegepast in nieuwsberichten over verschillende organisaties en bij verschillende typen crises. Een kwantitatieve inhoudsanalyse is voor dit onderzoek een geschikte onderzoeksmethode, omdat mediaberichtgeving over een lange tijdsperiode onderzocht wordt en niet direct gekeken wordt naar de motieven van de organisaties. Op een objectieve, systematische en kwantitatieve wijze wordt beschreven of en hoe een bepaalde vorm van communicatie voorkomt in Nederlandse dagbladen.

3.1 Case materiaal

De nieuwsberichten die geanalyseerd zijn, zullen betrekking hebben op vier organisaties, waaronder twee profitorganisaties en twee non-profitorganisaties. De organisaties zijn geselecteerd op het type crisis, waarbij verschillende organisaties onder hetzelfde cluster van type crisis vallen. De profit- en non-profitorganisatie, Toyota en Livestrong, vallen onder het onopzettelijke cluster van een crisis. Tevens vallen de profit- en non-profitorganisatie

Rabobank en FIFA onder het ‘opzettelijke cluster’, waarbij de organisatie als verantwoordelijk gehouden wordt voor de crisis.

(12)

3.1.1 Toyota (profitorganisatie en onopzettelijk cluster)

Vanaf 2011 tot 2016 heeft Toyota te maken gehad met verschillende terugroepacties voor de Toyota Prius met betrekking tot technische problemen. Een voorbeeld is de terugroepactie in 2013, waar Toyota 5.200 auto’s terug heeft geroepen vanwege problemen aan het

remsysteem. Alle terugroepactie ‘s zijn het gevolg van technische problemen, waarbij de organisatie niet geheel verantwoordelijk gehouden wordt voor het ontstaan van de crisis. De crisis van Toyota valt om de genoemde reden onder het onopzettelijke cluster.

3.1.2 Livestrong (non-profitorganisatie en onopzettelijk cluster)

In de zomer van 2012 gaf de oprichter Lance Armstrong, van de organisatie Livestrong, toe dat hij prestatie-bevorderende middelen had genomen gedurende het grootste deel van zijn wielercarrière. De organisatie Livestrong is opgericht door Lance Armstrong ten tijde dat zijn dopinggebruik niet bekend was. De populariteit van Livestrong en stichter Lance Armstrong was zo diep verbonden, dat de organisatie bijzonder kwetsbaar was voor het schandaal rond zijn stichter. Omdat de crisis bij Livestrong veroorzaakt is door de schandalen van een persoon die verbonden is aan de organisatie, maar niet direct door het handelen van de organisatie zelf, wordt de organisatie niet geheel verantwoordelijk gehouden en valt dit type crisis onder het onopzettelijke cluster. Lance Armstrong verbrak al zijn banden met de organisatie, zodat Livestrong haar reputatie nog enigszins kon redden.

3.1.3 Rabobank (profitorganisatie en opzettelijk cluster)

Eind oktober 2013 werd de Rabobank in verband gebracht met de Libor-fraude. De Libor (London Interbank Offered Rate) is de gemiddelde rente die iedere dag opnieuw wordt vastgesteld en is gebaseerd op zestien internationale banken, waaronder de Rabobank. Echter heeft de Rabobank de rentestand gemanipuleerd door de rentestanden door te geven zodat de bank er zelf financieel sterker uit kwam. Er werd gesproken van een schandaal, waarbij de organisatie opzettelijk regels heeft overtreden en de verantwoordelijk ligt bij de organisatie zelf. De crisis van de Rabobank valt om de genoemde reden onder het opzettelijke cluster.

3.1.4 FIFA (non-profitorganisatie en opzettelijk cluster)

De voetbalbond FIFA is een wereldwijd bekende organisatie, met een grote

verantwoordelijkheid in de voetbalindustrie. Vanaf de jaren ’80 wordt de organisatie in verband gebracht met omkopingschandalen en corruptie. Het bestuur van de organisatie heeft bewust officials omgekocht, wat de reputatie van de organisatie geschaad heeft. Aangezien

(13)

het bestuur van de FIFA bewust fouten heeft gemaakt en regels heeft overtreden met betrekking tot de organisatie, wordt de organisatie hiervoor verantwoordelijk gehouden en valt de crisis bij de FIFA onder het opzettelijke cluster.

3.2 Data en Sample

Om de hypothesen die opgesteld zijn voor dit onderzoek te kunnen toetsen, is

een kwantitatieve inhoudsanalyse uitgevoerd op nieuwsberichten van Nederlandse dagbladen. Om aan te kunnen tonen of er een verschil is tussen de frames van profit- en

non-profitorganisaties in populaire- en kwaliteitskranten, is er een verdeling gemaakt van twee kwaliteits- en twee populaire kranten. De kwaliteitskranten die in dit onderzoek zijn opgenomen zijn “De Volkskrant” en het “NRC Handelsblad” en de populaire kranten zijn “De Telegraaf” en het “Algemeen Dagblad”. De keuze voor deze kranten is gebaseerd op oplage en het verschil tussen populaire- en kwaliteitskranten (NDP Nieuwsmedia, 2013).

Er is gekozen voor een gestratificeerde steekproef, aangezien dit het vergelijken tussen kwaliteitskranten en populaire kranten eenvoudiger maakt, waardoor de resultaten beter generaliseerbaar zijn. Er is sprake van een gestratificeerde steekproef, omdat de totale populatie is opgedeeld in zowel populaire- als kwaliteitskranten, daarna zijn van beide categorieën random artikelen geselecteerd. Onder de populatie die ‘gecreëerd’ is, vallen de verschillende organisaties die verschillende crises hebben meegemaakt. Voor deze analyse is gebruik gemaakt van de database Lexis Nexis, om aan de onderzoekseenheden te

komen. Door middel van zoektermen die betrekking hebben op de organisatie, de crisis en de crisisperiode waarop gefilterd is, zijn de onderzoekseenheden verzameld. Met de zoektermen FIFA AND (corruptie OR omkoping OR steekpenning OR bedrog OR omkooppraktijken OR omkoperij), in de periode 01/01/2010 tot 01/01/2016 is een populatie van 563 artikelen verzameld voor de crisis van de FIFA. Daarnaast is voor de crisis van Livestrong met de zoektermen Livestrong AND Armstrong, in de periode 24/08/2012 tot 01/01/2016, een populatie van 84 artikelen verzameld. De populatie van de crisis van Toyota is vastgesteld met de zoektermen “Toyota OR Prius AND terugroep* OR terugroepactie”, in de periode 01/01/2010 tot 01/03/2016 en bedraagt 75 artikelen. De zoektermen die gebruikt zijn voor de crisis van de Rabobank zijn ‘Rabobank AND libor OR libor fraude OR libor schandaal’ in de periode 01/10/2012 tot 01/01/2016 en dit leverde een populatie van 472 artikelen op. Uit de populatie van 1194 nieuwsberichten, is een gestratificeerde steekproef getrokken. In totaal zijn er 405 nieuwsberichten geanalyseerd waarvan 44,2% (179 nieuwsberichten) van twee non-profitorganisaties en 55,8% (226 nieuwsberichten) van twee profitorganisaties. Van deze

(14)

nieuwsberichten valt 62,5 % (253 nieuwsberichten) onder het ‘opzettelijke’ cluster en 37,5% (152 artikelen) onder het ‘onopzettelijke’ cluster van een crises. De nieuwsberichten zijn afkomstig uit twee kwaliteitskranten en twee populaire kranten, die opgedeeld zijn in ongeveer gelijke groepen. In de analyse is 27,4% (111 nieuwsberichten) van de

kwaliteitskrant het “NRC Handelsblad” opgenomen en 26,7% (108 nieuwsberichten) van “De Volkskrant”. Van de populaire krant, “De Telegraaf” is 27,4% (111 nieuwsberichten)

meegenomen en 18,5% (75 nieuwsberichten) van het “Algemeen Dagblad”. Tabel 1

Aantal artikelen over de crisissituaties van organisaties per type krant

Toyota Rabobank FIFA Livestrong Totaal Populaire kranten 40 (9,9%) 54 (13,3%) 56 (13,8%) 36 (8,9%) 186 (45,9%) Kwaliteitskranten 34 (8,4%) 51 (12,6%) 92 (22,7%) 42 (10,4%) 219 (54,1%) Totaal 74 (18,3%) 105 (25,9%) 148 (36,5%) 78 (19,3%) 405 (100%)

Noot. de verschillende categorieën in de kolommen sluiten elkaar niet uit.

3.3 Operationalisatie variabelen

Het analyse-instrument dat in dit onderzoek is gebruikt, is het codeboek waarin de variabelen vertegenwoordigd zijn. De variabelen die in dit onderzoek zijn meegenomen zijn de

onafhankelijke variabelen type crisis, type organisatie en soort krant en de afhankelijke variabele responsibilityframe, blameframe en explainframe.

Type crisis is een categorische of ook wel een dummy variabele met twee categorieën, 0 = opzettelijk cluster en 1 = onopzettelijk cluster, gebaseerd op de SCCT van Coombs (2007). In dit onderzoek is het type crisis gemeten door de vraag; “Welk onderwerp staat centraal in het nieuwsbericht?”. Op basis van de literatuur zijn de genoemde organisaties onderverdeeld in het opzettelijke- of onopzettelijke cluster.

Type organisatie is wederom een categorische of ook wel dummy variabele met twee categorieën, 0 = profitorganisatie en 1 = non-profitorganisatie. In dit onderzoek is het type organisatie gemeten door de vraag; “Welk onderwerp staat centraal in het nieuwsbericht?”. Voorafgaande aan dit onderzoek is vastgesteld welke nieuwsartikelen afkomstig zijn van de besproken profit- en non-profitorganisaties.

(15)

Soort krant is ook een categorische of ook wel een dummy variabele met twee categorieën, 0 = kwaliteitskranten en 1 = populaire kranten, gemeten door de vraag; “Naam van het medium (krant/website)”. De kranten zijn op basis van de besproken literatuur onderverdeeld in populaire- en kwaliteitskranten.

Het responsibilityframe is gemeten aan de hand van drie items uit het codeerschema van Semetko en Valkenburg (2000). Het responsibilityframe is een dummy variabelen met de categorieën, 0 = nee, niet aanwezig en 1 = ja, wel aanwezig. Uit de factoranalyse van het responsibilityframe is gebleken dat er twee factoren zijn, er zijn namelijk twee componenten met een eigenwaarde hoger dan 1. De eerste component heeft een eigenwaarde van 1,78 en de tweede component een eigenwaarde van 1,03. De totale verklaarde variantie in component 1 is 30,41%. Dat betekent dat de variantie in de eerste factor voor 30,41% de variantie in de drie items verklaart. De variantie in de tweede factor verklaart voor 25,71% de variantie in één item. De eerste component bestaat uit drie items met factorladingen hoger dan (0,45), waardoor ze samen een valide schaal kunnen vormen, genaamd ‘responsibilityframe’. De items; ‘Suggereert het artikel dat een individu of een aantal individuen binnen de organisatie verantwoordelijk zijn voor het issue of probleem?’ en ‘Veronderstelt het artikel dat de crisis of het issue dringend om actie vraagt?’, werden niet geladen op de eerste component en zijn om deze reden niet meegenomen in de analyses. De drie items die gebruikt zijn om het ‘responsibilityframe’ te meten vormen een lage betrouwbare schaal (alpha = 0,57). De schaal kan niet verbeterd worden.

Het blameframe is gemeten aan de hand van vier items uit het codeerschema van Shanin (2015). Het blameframe is een dummy variabelen met de categorieën, 0 = nee, niet aanwezig en 1 = ja, wel aanwezig. Uit de factoranalyse van het blameframe is gebleken dat er twee factoren zijn, er zijn namelijk twee componenten met een eigenwaarde hoger dan 1. De eerste component heeft een eigenwaarde van 2,19 en de tweede component een eigenwaarde van 1,08. De totale verklaarde variantie in component 1 is 40,50%. Dat betekent dat de variantie in de eerste factor voor 40,50% de variantie in de vier items verklaart. De variantie in de tweede factor verklaart voor 24,78% de variantie in één item. De eerste component bestaat uit vier items met factorladingen hoger dan (0,45), waardoor ze samen een valide schaal kunnen vormen, genaamd ‘blameframe’. Het item; ‘Ligt de focus op de menselijke impact waarbij suggestieve of dramatiserende taal wordt gebruikt?’, werd niet geladen op de eerste component en is om deze reden niet meegenomen in de analyses. De vier items die gebruikt zijn om het ‘blameframe’ te meten vormen een redelijk betrouwbare schaal (alpha = 0,71). De schaal kan niet verbeterd worden.

(16)

Het explainframe is gemeten aan de hand van drie items uit het codeerschema van Shanin (2015). Het explainframe is een dummy variabelen met de categorieën, 0 = nee, niet aanwezig en 1 = ja, wel aanwezig. Uit de factoranalyse van het explainframe blijkt dat er twee factoren zijn, er zijn namelijk twee componenten met een eigenwaarde hoger dan 1. De eerste component heeft een eigenwaarde van 1,81 en de tweede component een eigenwaarde van 1,25. De totale verklaarde variantie in component 1 is 34,90%. Dat betekent dat de variantie in de eerste factor voor 34,90% de variantie in de vier items verklaart. De variantie in de tweede factor verklaart voor 26,28% de variantie in één item. De eerste component bestaat uit drie items met factorladingen hoger dan (0,45), waardoor ze samen een valide schaal kunnen vormen, genaamd ‘explainframe’. De items; ‘Wordt er zakelijke, nuchtere taal gebruikt waarbij de menselijke impact geen rol speelt?’ en ‘Worden er menselijke actoren

verantwoordelijk gesteld voor de crisis?’, werden niet geladen op de eerste component en zijn om deze reden niet meegenomen in de analyses. De drie items die gebruikt zijn om het ‘explainframe’ te meten vormen een redelijk betrouwbare schaal (alpha = 0,63). De schaal kan niet verbeterd worden.

3.4 Intercodeurbetrouwbaarheid

De betrouwbaarheid van de inhoudsanalyse is getoetst door de intercodeurbetrouwbaarheid te berekenen aan de hand van gestandaardiseerde Lotus. Vijf codeurs hebben aan de hand van het codeboek dezelfde nieuwsberichten geanalyseerd op de aanwezigheid van de frames, type crisis en het type organisatie. Het percentage dat gecodeerd is voor de

intercodeurbetrouwbaarheid, bedraagt 15% van het totaal aantal nieuwsberichten. Naast dat de codeurs voorafgaande aan het coderen een training zijn ondergaan, staan in het codeboek instructies om de betrouwbaarheid te waarborgen.

De gestandaardiseerde Lotus heeft als voordeel dat het gebruikt kan worden voor ieder meetniveau en het aantal codeurs. Daarnaast houdt de gestandaardiseerde Lotus rekening met de kans dat coderingen op toeval berusten en met een dichotome antwoordenschaal. Met een gemiddelde S-Lotus van 0,84, is de totale intercodeursbetrouwbaarheid van dit onderzoek voldoende. De waarde van de S-Lotus geeft aan dat de individuele codeurs de artikelen eenduidig en betrouwbaar hebben geanalyseerd. Twee items van het responsibilityframe scoren onder de vereiste waarde van 0,67. Deze items zullen dan ook niet meegenomen worden in de analyses voor dit onderzoek. In Appendix (B) is een tabel te vinden met de gestandaardiseerde Lotus scores voor de drie frames die onderzocht worden in dit onderzoek.

(17)

4. Resultaten

4.1.1 Vergelijking berichtgeving populaire- en kwaliteitskranten

Om de invloed van type krant op de waarschijnlijkheid dat het responsibilityframe wordt toegepast te toetsen is er een logistische regressie uitgevoerd. Om deze analyses uit te mogen voeren is vooraf vastgesteld of de variabelen aan de eisen voor een logistische regressie voldoen. De eisen waaraan de variabelen minimaal moeten voldoen voor een logistische regressie zijn; dat de variabelen niet scheef verdeeld mogen zijn, de kruistabel mag geen lege cellen bevatten en de variabelen moeten homoscedastisch zijn. Aan de hand van een uitdraai van een plot en een kruistabel is gekeken of aan de eisen is voldaan. De afhankelijke variabele is een dummy variabele, de onafhankelijke variabele is een categorische variabele en aan de bovengenoemde eisen is voldaan, waardoor er voor deze analyse een logistische regressie uitgevoerd mag worden.

Het logistische regressiemodel was statistisch significant, 2 (2) = 90,25 p < 0,001. Het model verklaart 28,9% (Nagelkerke pseudo R 2) van de totale variantie.

Met dit model, te zien in tabel 2, is gemeten of type krant invloed heeft op de aanwezigheid van het responsibilityframe. Uit de resultaten is gebleken dat het voor kwaliteitskranten 0,96 keer minder waarschijnlijker is dat er in nieuwsberichten het

responsibilityframe toegepast wordt dan voor populaire kranten. B = -0,43, SE = 0,25, Wald = 0,03 df = 1, p = 0,864, Exp(B) = 0,96 95%CI[0,58, 1,58]. Echter blijkt dit resultaat niet

significant te zijn en kan dus op toeval berusten. De eerste hypothese: Het responsibilityframe wordt vaker toegepast in kwaliteitskranten die berichten over organisaties ten tijde van crisis dan in populaire kranten, wordt niet aangenomen.

Tabel 2

Regressiemodellen om het responsibilityframe te voorspellen

Responsibilityframe Exp(B), SE

Type krant 0,96, 0,25

Type crisis 9,70, 0,26***

Noot. N= 405. * p < 0,05. ** p < 0,01. *** p < 0,001, Exp(B) = odds ratio, SE = standard error, referentie categorie = 0.

(18)

4.2.1 Type crisis en blameframe

Twee logistische regressies zijn uitgevoerd om het effect van type crisis op de aanwezigheid van frames in Nederlandse dagbladen te meten. Eén met als afhankelijke variabele

blameframe en met de onafhankelijke variabele type crisis en één met als afhankelijke variabele explainframe en onafhankelijke variabele type crisis. Om deze analyses uit te mogen voeren is vooraf vastgesteld of de variabelen aan de eisen voor een logistische regressie voldoen. De afhankelijke variabele is een dummy variabele, de onafhankelijke variabele is een categorische variabele en aan de bovengenoemde eisen is voldaan, waardoor er voor deze analyse een logistische regressie uitgevoerd mag worden.

Een logistische regressie werd uitgevoerd om de invloed van type crisis op de waarschijnlijkheid dat het blameframe wordt toegepast te toetsen. Het logistische

regressiemodel was statistisch significant, 2 (2) = 104,96, p < 0,001. Het model verklaart 38,9% (Nagelkerke pseudo R 2) van de totale variantie.

In tabel 2 zijn de resultaten weergegeven van de invloed van het type crisis op de aanwezigheid van frames, waarin hypothese twee verwacht dat een crisis met een ‘opzettelijk’ cluster leidt tot een blameframe. Uit de resultaten is gebleken dat wanneer de crises

opzettelijk is, het 14,07 keer waarschijnlijker is dat er in nieuwsberichten een blameframe toegepast wordt dan wanneer de crises onopzettelijk is. B = 2,64, SE = 0,37, Wald = 51,30 df = 1, p < 0,001, Exp(B) = 14,07 95%CI[6,82, 29,00]. Dit betekent dat de waarschijnlijkheid dat er een blameframe in nieuwsberichten toegepast wordt toeneemt als de crisis opzettelijk is en afneemt als de crisis onopzettelijk is. De tweede hypothese: Het blameframe wordt vaker toegepast in de mediaberichtgeving over organisaties die verantwoordelijk gehouden worden voor het ontstaan van de crisis dan organisaties die niet verantwoordelijk gehouden worden voor de crisis, wordt aangenomen.

4.2.2 Type crisis en explainframe

Ook is een logistische regressie uitgevoerd om de invloed van type crisis op de

waarschijnlijkheid dat het explainframe wordt toegepast te toetsen. Ook dit logistische regressiemodel was statistisch significant, 2 (2) = 93,94, p < 0,001. Het model verklaart 29,4% (Nagelkerke pseudo R 2) van de totale variantie.

In tabel 2 zijn de resultaten weergeven van de invloed van type crisis op frames, waarin hypothese drie verwacht dat een crisis met een ‘onopzettelijk’ cluster leidt tot een explainframe. Uit de resultaten is gebleken dat wanneer de crises opzettelijk is, het 0,11 keer minder waarschijnlijker is dat er in nieuwsberichten een explainframe toegepast wordt dan

(19)

wanneer de crisis onopzettelijk is. B = -2,23, SE = 0,32, Wald = 48,74 df = 1, p < 0,001, Exp(B) = 0,11 95%CI[0,06, 0,20]. Dit betekent dat de waarschijnlijkheid dat er een explainframe in nieuwsberichten toegepast wordt afneemt als de crises opzettelijk is en toeneemt als de crises onopzettelijk is. De derde hypothese: Het explainframe wordt vaker toegepast in de berichtgeving over organisaties die niet verantwoordelijk gehouden worden voor het ontstaan van de crisis dan organisaties die verantwoordelijk gehouden worden voor de crisis, wordt ook aangenomen.

Tabel 3

Regressiemodellen om de frames te voorspellen

Blameframe

Model 1 Model 2

Explainframe

Model 1 Model 2 Exp(B), SE Exp(B), SE Exp(B), SE Exp(B), SE Type crisis 2,64, 0,37*** 2,22, 0,38*** -2,23, 0,32*** -2,25, 0,38*** Type organisatie -1,86, 0,35*** -1,22, 0,42** -1,51, 0,25*** -1,53, 0,30*** Typecrisis*typeorganis

atie

0,44, 0,18* 0,02, 0,17

Noot. N= 405. * p < 0,05. ** p < 0,01. *** p < 0,001, Exp(B) = odds ratio, SE = standard error, referentie categorie = 0.

4.3.1 Interactie-effect type organisatie, type crisis op blameframe

Om het interactie-effect van type organisatie en type crisis op frames te meten zijn er weer twee logistische regressies uitgevoerd. Dit keer met gestandaardiseerde onafhankelijke variabelen type crisis en type organisatie, de interactievariabele type crisis met type

organisatie en de afhankelijke variabelen blameframe en explainframe. Er is al eerder getest of de variabelen aan de voorwaarden voldoen om een logistische regressie uit te voeren, vandaar dat deze analyse uitgevoerd mag worden.

Het model voor het interactie-effect van type crisis met type organisatie met de afhankelijke variabele blameframe is significant: 2 (3) = 110,68, p < 0,001. Het model verklaart 40,70% (Nagelkerke pseudo R2) van de totale variantie. In tabel 3, model 2 zijn de resultaten weergegeven. Type organisatie: B = -1,22, SE = 0,42, Wald = 8,48, df = 1, p < 0,01, Exp(B) = 0,30. Type crisis: B = 2,22 SE = 0,38, Wald = 33,89, df = 1, p < 0,001, Exp(B) = 9,24.

(20)

Uit de logistische regressie is te interpreteren dat in nieuwsberichten over

profitorganisaties 1,55 keer waarschijnlijker een blameframe wordt toegepast wanneer de crisis opzettelijk is dan over non-profitorganisaties. Type crisis met type organisatie: B = 0,44

SE = 0,18, Wald = 6,01, df = 1, p < 0,05, Exp(B) 1,55 95%CI [1,09, 2,21]. Profitorganisaties

scoren relatief hoger op het gebruik van het blameframe in nieuwsberichten wanner de crisis opzettelijk is ontstaan dan non-profitorganisaties.

Er is een interactie-effect van type crisis en type organisatie op de aanwezigheid van het blameframe. In nieuwsberichten over profitorganisaties is het waarschijnlijker dat een blameframe wordt toegepast bij een opzettelijke crisis dan in nieuwsberichten over non-profitorganisaties. De vierde hypothese: Er wordt een interactie effect verwacht tussen type crisis en type organisatie op de aanwezigheid van het blameframe, zodanig dat tijdens een crisis waarbij profitorganisaties als verantwoordelijk gehouden worden vaker het blameframe wordt toegepast in nieuwsberichten dan tijdens een crisis waarbij non-profitorganisaties als verantwoordelijk gehouden worden, wordt aangenomen.

4.3.2 Interactie-effect type organisatie, type crisis op explainframe

Het model voor het interactie-effect van type crisis met type organisatie met de afhankelijke variabele explainframe was significant: 2 (3) = 93,95 , p < 0,001. Het model verklaart 29,4% (Nagelkerke pseudo R2) van de totale variantie. Type organisatie: B = -1,53 SE = 0,30, Wald = 25,30 df = 1, p < 0,001, Exp(B) = 0,22. Type crisis: B = -2,25, SE = 0,38, Wald = 34,77 df = 1, p < 0,001, Exp(B) = 0,50. In tabel 3, model 2 zijn de statistieken van de variabelen

weergegeven. Echter is het interactie effect niet significant: B = 0,02, SE = 0,17 Wald = 0,01, df = 1, p = 0,913, Exp(B) 1,02, 95%CI[0,73 1,43]. Dit betekent dat type organisatie geen modererende variabele is bij het effect van type crisis op de aanwezigheid van het

explainframe. De uitkomst dat het minder waarschijnlijk is dat in nieuwsberichten over profitorganisaties het explainframe wordt toegepast wanneer de crisis opzettelijk is ontstaan dan bij non-profitorganisaties is gebaseerd op toeval. De vijfde hypothese: Er wordt een interactie effect verwacht tussen type crisis en type organisatie op de aanwezigheid van het explainframe, zodanig dat tijdens een onopzettelijke crisis bij non-profitorganisaties vaker het explainframe wordt toegepast in nieuwsberichten dan tijdens een onopzettelijke crisis bij profitorganisaties, wordt niet aangenomen.

(21)

5. Conclusie & Discussie

5.1 Conclusie

Het doel van dit onderzoek was om door middel van een inhoudsanalyse meer inzicht te krijgen in de mate waarin er een verband is tussen de crisisverantwoordelijkheid van het type organisatie ten tijde van crisis en de frames die gebruikt worden in Nederlandse dagbladen. Dit onderzoek maakt een verschil tussen profit- en non-profitorganisaties en vergelijkt de organisaties op basis van de crisisverantwoordelijkheid. Eerdere onderzoeken hebben een verschil aangetoond in de frames die toegepast worden door journalisten in de

mediaberichtgeving over organisaties ten tijde van crisis. Echter hebben deze onderzoeken geen rekening gehouden met de crisisverantwoordelijkheid van verschillende organisaties. Deze crisis verantwoordelijkheid van organisaties is eerder onderzocht aan de hand van persberichten, maar niet aan de hand van nieuwsberichten. Uit de resultaten van dit onderzoek kan geconcludeerd worden dat tijdens een crisis waarbij de organisatie als verantwoordelijk wordt gehouden, het waarschijnlijker is dat er in nieuwsberichten een blameframe wordt toegepast dan bij een onopzettelijke crisis. Daarnaast is het tijdens een onopzettelijke crisis waarschijnlijker dat er in nieuwsberichten het explainframe wordt toegepast. Indien gekeken wordt naar het verschil tussen profit en non-profitorganisaties is gebleken dat er in

nieuwsberichten over profitorganisaties eerder het blameframe wordt toegepast bij een crisis waarbij de organisatie als verantwoordelijk gehouden wordt, dan bij non-profitorganisaties. Echter is er geen verband gevonden tussen het type crisis met type organisatie en het

explainframe. Dit betekent dat type organisatie geen modererende variabele is bij het verband tussen type crisis en de aanwezigheid van het explainframe. Ook bleek de

crisisverantwoordelijkheid die toegeschreven wordt aan organisaties niet te verschillen per type krant. Het soort krant bleek hierbij geen verband te hebben met de aanwezigheid van het responsibilityframe.

Om tot deze resultaten te komen is aan de hand van hypotheses antwoord gegeven op de onderzoeksvraag die centraal staat in dit onderzoek. Ten eerste is in overeenstemming met de resultaten van Shanin (2015) gevonden dat wanneer er in een crises een persoon of

organisatie als verantwoordelijk wordt gehouden, de nieuwsmedia dit aangrijpt om hierover te berichten aan de hand van het blameframe. Negatieve nieuwsberichten trekken namelijk de aandacht van het publiek en activeren het opslaan van de informatie in het geheugen (De Vreese, 2005). Indien bekend is dat een crises onopzettelijk ontstaan is, is dit voor

(22)

zal eerder het explainframe worden toegepast. Ook in dit onderzoek wordt gevonden dat een het explainframe vaker wordt toegepast in de mediaberichtgeving over organisaties die niet als verantwoordelijk gehouden worden voor het ontstaan van de crisis. Deze bevindingen liggen in lijn met de eerder genoemde verwachtingen gevormd uit voorgaande literatuur (An & Gower 2009; Iyengar, 1987; Maestas et al.,2008; Semetko & Valkenburg, 2000; Shanin, 2015).

Daarnaast werd er een interactie-effect verwacht van type crisis met type organisatie op de aanwezigheid van het blame- en explainframe, aangezien profit- en

non-profitorganisaties sterk van elkaar verschillen in hun beoogde doelen en verantwoordelijkheid (Anheier, 2000; Keyton, 2005). In overeenstemming met Sisco (2012) is gevonden dat de mate waarin organisaties verantwoordelijk worden gehouden voor issues zowel een effect heeft op profit- als non-profitorganisaties. In dit onderzoek is gevonden dat er in

nieuwsberichten over profitorganisaties eerder een blameframe worden toegepast wanneer de crisisverantwoordelijkheid bij de organisatie ligt, dan bij non-profitorganisaties. Deze

resultaten bevestigingen dat het type crisis van de SCCT van Coombs (2007) inderdaad van invloed kan zijn op de frames die worden toegepast. Om de genoemde redenen kunnen profitorganisaties die in het zelfde type crisis vallen als non-profitorganisaties, eerder verantwoordelijk worden gehouden voor de crisis.

Tot slot is er geen verschil gevonden tussen populaire- en kwaliteitskranten wat betreft het voorkomen van het responsibilityframe in de berichtgeving van kranten die berichten over organisaties ten tijde van crisis. Dit sluit aan bij de resultaten van Oh en Zhou (2012).

Onderzoeken van An en Gower (2009) en Semetko en Valkenburg (2000)

vonden echter wel een verschil tussen kwaliteits- en sensatiekranten wat betreft het voorkomen van het responsibilityframe.

5.2 Discussie

5.2.1 Limitaties en suggesties vervolgonderzoek

Dit onderzoek kent enige limitaties. Om de verantwoordelijkheid van een organisatie in tijden van crisis vast te stellen, heeft Coombs (2007) verschillende typen crisis onderverdeeld in drie verschillende clusters. Echter is in dit onderzoek een onderscheidt gemaakt tussen twee van de drie clusters van Coombs (2007). Het ‘slachtoffercluster’, dat telt dat de organisatie zelf het slachtoffer is van de crisis is in dit onderzoek onderbelicht gebleven, waardoor de conclusies die genomen kunnen worden minder uitputtend zijn. In dit onderzoek is bewust gekozen om twee uiterste typen crises met elkaar te vergelijken. Daarnaast is voor dit

(23)

onderzoek weinig tijd beschikbaar gesteld, waardoor het niet haalbaar was meerdere organisaties en clusters te vergelijken. Om de generaliseerbaarheid van het onderzoek te vergroten, kunnen andere onderzoekers ervoor kiezen om het onderzoek anders op te zetten. Ten eerste kan ervoor worden gekozen om zes organisaties te selecteren waarvan drie profit- en drie non-profitorganisaties die elk in één crisistype categorie vallen. Om alle drie de typen crises van Coombs (2007) te kunnen onderzoeken is dit aantal organisaties van belang.

Tevens kan er een vraag worden opgenomen in het codeboek, die de verschillende typen crisis met elkaar vergelijkt. Voorafgaande het onderzoek zijn de organisaties op basis van het type crisis onderverdeeld in twee clusters. In het codeboek zijn voor dit onderzoek dan ook alleen de organisaties zelf opgenomen. De organisatie is in dit geval door de vier verschillende cases automatisch ‘verbonden’ aan een crisistype. Echter bleek het tijdens het analyseren niet eenvoudig om alle organisaties in te delen per type organisatie (profit- non-profit) en type crisis. In het vervolg kunnen deze vragen opgenomen worden in het codeboek, waardoor er specifieke variabelen gecreëerd worden die dit meten. Zo kan er door middel van één analyse gelijk gezien worden wat het verband is tussen het type crisis, het type organisatie en de frames die gebruikt worden in nieuwsberichten.

Bovendien kent de selectie van profit- en non-profitorganisaties en bijbehorende crisissituaties ook enige limitaties. Het huidige onderzoek heeft vier verschillende bedrijven onderzocht waaronder de Rabobank, Toyota, FIFA en Livestrong. Het vinden van zowel profit- als non-profitorganisaties als recente crisissituaties die beide vallen onder de typen crises van Coombs (2007) bleek vrij gecompliceerd. Overigens was het lastig om een specifieke begin- en einddatum van de crisis vast te stellen, aangezien er in alle vier de geanalyseerde situaties sprake was van een langdurige crisis. Om de genoemde reden is dan ook gekozen om de crisis over een aantal jaar te analyseren. Dit kan een vertekend beeld opleveren van de daadwerkelijke berichtgeving over de crisis, aangezien de perceptie over de crisissituatie van een organisatie kan veranderen over tijd. In het vervolg kan onderzoek worden gedaan naar meer specifieke crisissituaties, waarin de crisis alleen geanalyseerd wordt in een korte tijd na de crisis, om de invloed van externe variabelen op de

verantwoordelijkheid van de crisis uit te sluiten.

Daarnaast zijn de organisaties die meegenomen zijn in dit onderzoek afkomstig uit verschillende landen. Echter zijn de geanalyseerde berichten gericht op Nederlandse dagbladen, wat betekent dat er rekening is gehouden met de berichtgeving omtrent

crisissituaties van organisaties in de Nederlandse cultuur. De kans is daarom ook aanwezig dat de bevindingen van dit onderzoek niet generaliseerbaar zijn voor berichtgeving uit andere

(24)

landen vanwege de cultuur verschillen. Het is voor vervolgonderzoek dan ook interessant om een soortgelijk onderzoek uit te voeren op internationaal niveau. Organisaties uit

verschillende landen met bijbehorende nieuwsmedia kunnen onderzocht worden.

5.2.2 Implicaties

Ondanks de genoemde limitaties van het huidige onderzoek, heeft dit onderzoek een bijdrage geleverd aan de huidige kennis over de toepassing van frames voor profit- en

non-profitorganisaties ten tijde van crisis door Nederlandse dagbladen. De vergelijking tussen profit- en non-profitorganisaties laat zien dat Nederlandse dagbladen andere frames toepassen gerelateerd aan de crisisverantwoordelijkheid van de organisatie. Hierbij passen Nederlandse dagbladen eerder het blameframe toe bij een crisis waar de organisatie als verantwoordelijk wordt gehouden, dan bij non-profitorganisaties. Dit betekent dat de crisis van

profitorganisaties eerder beschreven wordt als een overtreding waarbij de focus ligt op de menselijke impact van de gebeurtenis en het beschuldigen van een individu, groep of organisatie, dan een soortgelijke crisis bij non-profitorganisaties. De schuld van een crisis waarbij de organisatie als verantwoordelijk wordt gehouden, wordt dus eerder toegeschreven aan profitorganisaties dan non-profitorganisaties. Tevens biedt dit onderzoek een basis voor experimenteel onderzoek naar de gevolgen van framing op de beoordeling van de reputatie van profit- en nonprofitorganisaties.

De conclusies van dit onderzoek tonen aan dat profitorganisaties vaker gerelateerd worden aan de crisisverantwoordelijkheid in Nederlandse dagbladen dan

non-profitorganisaties. Deze kennis over de berichtgeving van verschillende type organisaties kunnen communicatie-adviseurs mee nemen in hun advies over communicatie-uitingen ten tijde van crisis. Om zou goed mogelijk weergegeven te worden ten opzichte van de

stakeholders, is het voor organisaties ten tijd van crisis van belang om te reageren op de crisissituatie. Aan de hand van de resultaten van dit onderzoek kunnen profitorganisaties ervoor kiezen om in hun reactie naar stakeholders toe de schuld af te zwakken of juist consistent te blijven aan de media-uitingen, om zo betrouwbaar mogelijk over te komen. Vervolgonderzoek dient uit te wijzen in hoeverre bepaalde responsiestrategieën het beste aansluiten op het blameframe dat gebruikt wordt om organisaties ten tijde van crisis te

belichten in Nederlandse dagbladen. Daarnaast geeft dit onderzoek transparantie in de manier waarop zowel profit- als non-profitiorganisaties ten tijde van crisis geframed worden door Nederlandse dagbladen.

(25)

Tot slot, dat er een verschil is aangetoond tussen de manier waarop verschillende organisaties met soortgelijke crisissituaties belicht worden door nieuwsmedia, kan voor de overheid een aandachtspunt zijn om in de toekomst nader te onderzoeken.

(26)

Literatuurlijst

An, S. K., & Gower, K. K. (2009). How do the news media frame crises? A content analysis of crisis news coverage. Public Relations Review, 35(2), 107-112. doi:

10.1016/j.pubrev.2009.01.010

Anheier, H. K. (2000). Managing non-profit organisations: Towards a new approach. Londen:

Centre for Civil Society.

Benoit, W. L. (1997). Image repair discourse and crisis communication. Public relations

review, 23(2), 177-186.

Block, S.R. (2001). Nonprofit organization. Reprinted in: the nature of the nonprofit sector, ed. J.S. Ott, 152-155. Boulder, CO: westview Press.

Bloomberg Business. (2014, 11 september). Livestrong Donations Fell 34% After Lance

Armstrong’s Confession. Geraadpleegd op 29 maart 2016, van

http://www.bloomberg.com/news/articles/2014-09-11/livestrong-donations-fell-34-after-lance-armstrong-s-confession

Cappella, J., & Jamieson, K. (1996). News frames, political cynicism, and media cynicism.

Annals of the American Academy, 546, 71-84.

Cho, S. H., & Gower, K. K. (2006). Framing effect on the public's response to crisis: Human interest frame and crisis type influencing responsibility and blame. Public Relations

Review, 32(4), 420-422.

CNN. (2012, 22 oktober). Doping scandal costs Lance Armstrong sponsors, charity role. Geraadpleegd op 29 maart 2016, van http://edition.cnn.com/2012/10/17/us/lance-armstrong-doping/

Coombs, W. T. (2007). Protecting organization reputations during a crisis: The development and application of situational crisis communication theory. Corporate Reputation

Review, 10(3), 163-176.doi:10.1057/palgrave.crr.1550049

Dowling, G. R. (2006). Communicating corporate reputation through stories. California

Management Review, 49(1), 82-99.

Entman, R.M. (1993). Framing: Toward clarification of a fractured paradigm. Journal of

Communication, 43(4), 51–58. doi: 10.1111/j.1460-2466.1993.tb01304.

Freeman, R. E., Harrison, J. S., & Wicks, A. C. (2007). Managing for stakeholders: Survival, reputation, and success. New Haven, CT: Yale University Press.

Frumkin, P. (2002). On being nonprofit: A conceptual and policy primer. Cambridge, Mass: Harvard University Press. Fussell

(27)

Hallahan, K. (1999). Seven models of framing: Implications for public relations. Journal of

Public Relations Research, 11(3), 205-242. doi: 10,1207/s1532754xjprr1103_02

Iyengar, S. (1987). Television news and citizens’ explanations of national affairs. American

Political Science Review, 81(3), 815–31.

Jaskyte, K. (2004). Transformational leadership, organizational culture, and innovativeness in nonprofit organizations. Nonprofit Management and Leadership, 15(2), 153-168.doi: 10.1002/nml.59

Kapteyn, L. J. (2001). Organisatietheorie voor non-profit/druk 2/ING. Bohn Stafleu Van Loghum.

Keyton, J. (2005). Communication & Organizational Culture. Thousand Oaks, CA: SAGE Publications.

Liu, B. Fi., Austin, L. & Jin, Y. (2011). How publics respond to crisis communication

strategies: The interplay of information form and source. Public Relations Review, 37. 345-353.

Maestas, C. D., Atkeson, L. R., Croom, T., & Bryant, L. A. (2008). Shifting the blame: Federalism, media, and public assignment of blame following Hurricane

Katrina. Publius: The Journal of Federalism, 38(4), 609-632.

Neuman, W. R., Just, M. R., & Crigler, A. N. (1992). Common knowledge. News and the construction of political meaning. Chicago: The University of Chicago Press.

Norris, P. (1995). The restless search light: network news framing of the post-cold war world.

Political Communications, 12(4), 357-370.

Oh, D. C., & Zhou, W. (2012). Framing SARS: A case study in Toronto of a mainstream newspaper and a Chinese ethnic newspaper. Atlantic Journal of

Communication, 20(5), 261-273.

Price, V., Tewksbury, D., & Powers, E. (1997). Switching trains of thought: The impact of news frames on readers’ cognitive responses. Communication Research, 24(5) 481-506

Semetko, H. A., & Valkenburg, P. M. (2000). Framing European politics: A content analysis of press and television news. Journal of communication, 50(2), 93-109. doi:

10.1111/j.1460-2466.2000.tb.02843.

Schaap, G., & Pleijter, A. (2012). Sensationalism in front page photographs: Content analysis of Dutch popular and quality newspapers. Tijdschrift voor Communicatiewetenschap,

(28)

http://www.boomlemmatijdschriften.nl.proxy.uba.uva.nl:2048/tijdschrift/TCW/2012/1 /TCW_1384-6930_2012_040_001_005

Schultz, F., Utz, S., & Göritz, A. (2011). Is the medium the message? Perceptions of and reactions to crisis communication via twitter, blogs and traditional media. Public

relations review, 37(1), 20-27. doi: 10.1016/j.pubrev.2010.12.001

Shanin, S. (2015, 21 juli). Framing “Bad news”: Culpability and innocence in news coverage of tragedies. Journalism Practice,1–18. doi: 10.1080/17512786.2015.1044556 Sisco, H. F. (2012) Nonprofit in crisis: An examination of the applicability of situational

crisis communication theory. Journal of Public Relations Research, 24(1) 1-17. Smith, P. C., & Richmond, K. A. (2007). Call for greater accountability within the U.S.

nonprofit sector. Academy of Accounting & Financial Studies Journal, 11(2), 75–87. The Washington Post. (2012, 18 oktober). Lance Armstrong doping allegations could leave

lasting stain on Livestrong. Geraadpleegd op 30 maart 2016,

vanhttps://www.washingtonpost.com/sports/lance-armstrong-doping-allegations- could-leave-lasting-stain-on-livestrong-foundation/2012/10/18/1b1cbed8-1952-11e2-aa6f-3b636fecb829_story.html

Valkenburg, P. M., Semetko, H. A., & De Vreese, C. H. (1999). The effects of news frames on readers' thoughts and recall. Communication research, 26(5), 550-569.

Vreese, C.H. de (2005). News framing: Theory and typology. Information design journal+

document design, 13(1), 51–62. doi: 10.1075/idjdd.13.1.06vre

Weiner, B. (2006) Social Motivation, Justice, and the Moral Emotions: An Attributional

(29)

Appendix

Appendix A: Codeboek

Onderstaande vragenlijst dient door de codeur te worden ingevuld. Lees eerst het gehele nieuwsartikel door alvorens de vragen te beantwoorden. Dit is belangrijk om zo de context van een zin vast te kunnen stellen. Wanneer er onduidelijkheid is over de vraag of de antwoordcategorieën is het verstandig contact op te nemen met de andere codeurs om zo systematische fouten te voorkomen.

Zowel de registratie-eenheid als de context-eenheid is het hele nieuwsartikel. Aanwezigheid van een frame kan slechts nauwkeurig worden vastgesteld wanneer het hele artikel wordt gelezen en beoordeeld

“To frame is to select some aspects of a perceived reality and make them more salient in a communicating text, in such a way as to promote a particular problem definition, causal interpretation, moral evaluation, and/or treatment recommendation for the item described.”

(Entman, 1993, p. 52)

Algemene variabelen Q1: Artikelnummer _______

Artikelnummer toegekend op basis van chronologie Lexis Nexis

Q2: De kop van het artikel _______

Wanneer het artikel een titel en ondertitel heeft, geef dan de titel; ondertitel aan.

Q3: Relevantie nieuwsbericht

Is het artikel relevant voor één van de onderzoeken?

De relevantie van het artikel voor de verschillende onderzoeken kan worden vastgesteld aan de hand van de volgende kenmerken: staan aspecten van de crisis centraal in het artikel en wordt de organisatie hierbij genoemd? De artikelen zijn relevant wanneer deze betrekking hebben op:

De Libor-fraude bij de Rabobank

(30)

De terugroepactie bij Toyota De terugroepactie bij Volkswagen De FIFA

Livestrong of Lance Armstrong

0 = nee, 1 = ja

Q4: Onderwerp nieuwsbericht

Welk onderwerp staat centraal in het nieuwsbericht? 1 = Libor-fraude bij de Rabobank

2 = Kernramp bij kerncentrale Fukushima 3 = Terugroepactie Toyota

4 = Terugroepactie Volkswagen 5 = FIFA

6 = Livestrong of Lance Armstrong

Q5: Datum bericht _______

Datum in cijfers: DD/MM/JJJJ (vb: 10/03/2016)

Q6: Omvang bericht _______

Aantal woorden van het artikel in cijfers, zoals vermeld in Lexis Nexis

Q7: Medium

Naam van het medium (krant/website)

1 = De Telegraaf 2 = Algemeen dagblad 3 = NRC Handelsblad 4 = de Volkskrant 5 = Telegraaf.nl 6 = Volkskrant.nl 7 = Nu.nl 8 = NOS.nl

(31)

Q8: Naam codeur 1 = Nadine 2 = Jona 3 = Kasper 4 = Sofia 5 = Roos Aanwezigheid Responsibilityframe

Dit frame presenteert een issue of probleem op dergelijke wijze dat verantwoordelijkheid voor de oorzaak of de oplossing bij de overheid, een individu of een groep kan worden

toegeschreven (Semetko & Valkenburg, 2000, p.96)

Q19: Indiceert het artikel dat een organisatie mogelijkheden heeft om het probleem of issue op te lossen?

Hierbij gaat het puur om oplossingen, en niet op het mogelijke voorkomen van de crisis.

0 = nee, 1 = ja

Q21: Suggereert het artikel dat een organisatie of een deel van de organisatie verantwoordelijk is voor het issue of probleem?

0 = nee, 1 = ja

Q22: Suggereert het artikel dat een individu of een aantal individuen binnen de organisatie verantwoordelijk zijn voor het issue of probleem?

0 = nee, 1 = ja

Q23: Veronderstelt het artikel dat de crisis of het issue dringend om actie vraagt?

Let op zaken als het snel terugroepen van de auto’s, het goed en duidelijk communiceren met stakeholders, etc.

0 = nee, 1 = ja

Q56: Geeft het artikel een oplossing/ meerdere oplossingen voor het probleem of issue? 0 = nee, 1 = ja

(32)

Aanwezigheid Blameframe

Dit frame beschrijft de gebeurtenis als een misdrijf, overtreding of als terrorisme waarbij de focus wordt gelegd op de menselijke impact van de gebeurtenis en het beschuldigen van een individu, groep of organisatie (Shanin, 2015)

Q60: Wordt de crisis beschreven in termen als ‘misdaad’ of ‘terrorisme’ ?

Hierbij hoeven de termen misdaad of terrorisme niet letterlijk genoemd te zijn. Het gaat vooral om de manier waarop de crisis wordt afgebeeld door de journalist. Is dit op een kwade en negatieve manier, kan hier met ‘ja’ worden geantwoord.

0 = nee, 1 = ja

Q61: Ligt de focus op de menselijke impact waarbij suggestieve of dramatiserende taal wordt gebruikt?

Dramatiserende taal kan worden gezien als het gebruik van bijvoeglijke naamwoorden, of informatie die niet van direct belang is voor het begrip van de tekst maar wel een dramatische toon aan het bericht geeft.

0 = nee, 1 = ja

Q62: Worden er mensen verantwoordelijk/schuldig bevonden in het nieuwsartikel?

Dit kunnen ook enkele mensen zijn. Namen hoeven niet genoemd te worden, ‘directeur’ of ‘bestuur’ etc. is voldoende.

0 = nee, 1 = ja

Q63: Geeft het artikel aan dat de verantwoordelijke organisatie/persoon gestraft moet worden?

0 = nee, 1 = ja

Q64: Wordt er in het artikel gesuggereerd dat de schuldige persoon/organisatie het probleem/de crisis had kunnen voorkomen?

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

In conclusion, not just one reason can be given for the gender gap in political representation. After analyzing the most-often cited impediments to gender parity, I would

Based on the PFnet analysis, we cannot prove hypothesis 1. We conclude that loiter-tb aids participants in constructing more coherent mental models, but not in constructing

Heuner, Maike; Silinski, Alexandra; Schoelynck, Jonas; Bouma, Tjeerd J.; Puijalon, Sara; Troch, Peter; Fuchs, Elmar; Schroder, Boris; Schroder, Uwe; Meire, Patrick.. Published in:

After the creation of the different CCMV-based nanostructures we evaluated their uptake routes into various cell lines, by using inhibitors for (specific) pathways.. We

Breastfeeding and complementary feeding practices included exclusive breastfeeding in the first 6 mo, continued breastfeeding, vitamin A sup- plementation in the previous 6 mo,

• General and reference → Evaluation; • Social and professional topics → Children; • In- formation systems → Evaluation of retrieval results; Information retrieval;

REScoop Membership Factors Favouring Household Engagement with Energy Conservation Behaviours Whether a REScoop succeeds in influencing its members to set energy-saving intentions,

(In Die daarstel van 'n kurrikulumolltwHkelingsplan vir die RSA: kurrikulunlontwerp as ontwikkelingstaak. Finale verslag aan die RGN. Management by objectives in