• No results found

Geeft het “comprehensive income” in de ogen van een stakeholder meer inzicht in de bedrijfsprestaties dan het “net income”? : een onderzoek naar de waarde van het “comprehensive income” voor stakeholders

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Geeft het “comprehensive income” in de ogen van een stakeholder meer inzicht in de bedrijfsprestaties dan het “net income”? : een onderzoek naar de waarde van het “comprehensive income” voor stakeholders"

Copied!
41
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Geeft het “comprehensive income” in de ogen van een stakeholder meer

inzicht in de bedrijfsprestaties dan het “net income”?

Een onderzoek naar de waarde van het “comprehensive income” voor stakeholders.

Bachelorscriptie

Jorick Abspoel

10427627

Begeleider:

Dhr. E. van der Veer

Definitieve versie

27 juni 2016

(2)

2 Verklaring eigen werk

Hierbij verklaar ik, Jorick Abspoel, dat ik deze scriptie zelf geschreven heb en dat ik de volledige verantwoordelijkheid op me neem voor de inhoud ervan. Ik bevestig dat de tekst en het werk in deze scriptie gepresenteerd wordt origineel is en dat ik geen gebruik heb gemaakt van andere bronnen dan die welke in de tekst en in de referenties worden genoemd. De faculteit Economie en Bedrijfskunde is alleen verantwoordelijk voor de begeleiding tot het inleveren van de scriptie, niet voor de inhoud.

(3)

3 Abstract

Ondernemingen hebben op dit moment de keuze hoe zij hun comprehensive income in de jaarrekening presenteren. Gebruikers van de jaarrekening hebben veel kritiek op het

presenteren van het comprehensive income in één overzicht. Dit zou namelijk een verwarrend en onrealistisch beeld geven. Deze keuzevrijheid zorgt voor een discussie over hoe het CI gepresenteerd dient te worden. Welke manier van presenteren zorgt er immers voor dat stakeholders het meest realistische beeld van de bedrijfsprestaties weergegeven krijgen? Geeft het CI überhaupt meer inzicht in de bedrijfsprestaties? Dit onderzoek geeft een theoretische weergave van de essentiële theorie en aangekaarte discussie. Tevens focust het op de waardeverandering die het teweeg brengt voor stakeholders in IFRS hanterende landen. In deze scriptie wordt een antwoord gegeven op de volgende hoofdvraag: “Geeft het

“comprehensive income” in de ogen van een stakeholder meer inzicht in de bedrijfsprestaties dan het “net income”? De hoofdvraag wordt beantwoord door middel van een

literatuuronderzoek en een stakeholdersanalyse. In het merendeel van de bronnen wordt geconcludeerd dat het net income meer relevantie informatie geeft, beter de aandelenkoersen verklaard en beter toekomstige winst- en kasstromen kan prognosticeren dan het

comprehensive income. Op basis van dit gegeven wordt geconcludeerd dat over het algemeen het net income meer inzicht geeft in de bedrijfsprestaties dan het comprehensive income.

(4)

4 Inhoudsopgave

Verklaring eigen werk 2

Abstract 3

Lijst met figuren 5

Lijst met afkortingen 5

1. Inleiding 6

2. Theoretisch kader 9

2.1 Het comprehensive income 9

2.2 Het net income 11

2.3 Het other comprehensive income 13

2.3.1 Fabrieken, land en uitrusting – IAS 16 14

2.3.2 Immateriële vaste activa – IAS 38 15

2.3.3 Actuariële winsten en verliezen op pensioenplannen – IAS 19 16 2.3.4 Omrekenen van buitenlandse deelnemingen - IAS 21 17 2.3.5 Afdekkingsinstrumenten in een kasstroomafdekking IAS 39 – IFRS 9 19 2.3.6 Voor verkoop beschikbare financiële activa – IAS 39 20

3. Literatuuronderzoek 21

3.1 Adoptie van IFRS in Roemenië 21

3.2 De waarde van het comprehensive income 24

3.3 Het comprehensive income in tijden van onzekerheid 28

3.4 De presentatie van het comprehensive income 31

4. Stakeholdersanalyse 33

5. Conclusie 37

(5)

5 Lijst met figuren

Figuur 1: de twee manieren om het comprehensive income te presenteren 8

Figuur 2: voorbeeld van een resultatenrekening 11

Figuur 3: items gepresenteerd in het OCI 12

Figuur 4: one-statement approach & two-statement approach 30

Lijst met afkortingen

IAS International Accounting Standards IASB International Accounting Standards Board IFRS Intermediate Financial Reporting Standards CI Comprehensive income

OCI Other comprehensive income

SCI Statement of comprehensive income SOCI Statement of other comprehensive income

NI Net income

ROE Return on equity

(6)

6 1. Inleiding

Het rapporteren van de bedrijfsprestaties op basis van de International Accounting Standards (IAS) 1:9 is een van de doelstellingen van de jaarrekening. De financiële gegevens die worden gepresenteerd in de jaarrekening geven aan de gebruikers zowel een beeld van de financiële positie als van de financiële prestaties van een onderneming. Stakeholders, waaronder aandeelhouders en vreemd-vermogensverschaffers, baseren hun

investeringsbeslissingen op de financiële gegevens die zij terug kunnen vinden in de externe financiële verslaggeving (Hoogendoorn & Mertens, 2001, p. 2).

Onder de IFRS-regelgeving geeft IAS 1 richtlijnen hoe een bedrijf haar externe financiële verslaggeving dient te presenteren. Volgens IAS 1:10 moet een jaarrekening onder andere de volgende componenten bevatten: een balans, een kasstroomoverzicht, een overzicht van het comprehensive income (CI), een jaaroverzicht van alle veranderingen die invloed hebben gehad op het eigen vermogen en een bijschrift met alle belangrijke

beleidsmaatregelen en aannames die zijn gemaakt op het gebied van accountancy.

Brouwer, Faramarzi & Hoogendorn (2014, p. 235) zijn van mening dat in het huidige conceptuele framework de basis van het rapporteren over de bedrijfsprestaties zeer

gelimiteerd is. Volgens hen ligt de focus in de externe financiële verslaggeving vooral op het presenteren van de financiële positie van een bedrijf en niet op het presenteren van de

bedrijfsprestaties. Zij zien dit maar als een afgeleide hiervan. Dit gebrek in de financiële verslaggeving wordt versterkt door de mening van Hoogendorn & Mertens (2011, p. 3). Zij stellen dat een juiste beoordeling van de financiële gegevens door stakeholders van essentieel belang is voor een goede werking van de financiële markten. De basis van een goede externe financiële verslaggeving zou gepresenteerd moeten worden naar de wensen en behoeften van de eindgebruikers.

De afgelopen jaren werd de agenda van de International Accounting Standards Board (IASB) vooral gedomineerd door vraagstukken die te maken hadden met twee grote externe invloeden; de wereldwijde financiële crisis en een nauwere samenwerking met de US GAAP, de Amerikaanse regelgeving op het gebied van accountancy. Nu deze twee externe factoren deels achter ons liggen verlegt de IASB haar focus nu meer op de toekomst, zoals het afronden en updaten van het conceptuele framework (Finnegan, 2012). Het other

comprehensive income (OCI) is een vraagstuk dat steeds weer voor de nodige discussie zorgt. Wat is eigenlijk de toegevoegde waarde van het OCI? En hoe zouden bedrijven het OCI het beste kunnen presenteren? Finnegan (2012), die zelf werkzaam is voor de IASB, stelt in zijn

(7)

7 artikel het volgende over de problematiek rond het OCI: “There is one project, however, that respondents to the agenda consultation believe should be a high priority. It cuts across the conceptual framework and many of our existing and, increasingly, new standards. The project would define “Other Comprehensive Income” (OCI) and provide expanded guidance on performance presentation. I believe that such a project is of the utmost importance both to investors and all our other stakeholders”.

Het CI bestaat uit twee componenten, het net income (NI) en het OCI. In 2006 opperde de IASB het plan om het CI in één overzicht op te stellen, in plaats van twee

afzonderlijke overzichten (Mackenzie, Coetsee, Njikizana & Selbst, 2013, p. 78). Dit voorstel kreeg veel kritiek omdat de focus van de “one-statement approach” puur zou liggen op het bedrag dat uiteindelijk onder de streep over zou blijven en niet om de veranderingen binnen het overzicht (Mackenzie et al., 2013, p. 78). Zodoende mag tegenwoordig, op basis van IAS 1.81, een bedrijf er zelf voor kiezen op welke manier zij haar CI in de jaarrekening wil presenteren. Het CI mag allereerst weergegeven worden in één overzicht. Daarnaast kan het CI worden gepresenteerd in twee op zichzelf losstaande overzichten, namelijk het NI in de resultatenrekening (winst-en-verliesrekening) en een overzicht van de items die vallen onder het OCI. Dit wordt gepresenteerd in een “statement of other comprehensive income (SOCI)”.

Deze keuzevrijheid zorgt voor een tweedeling tussen de manier waarop het CI gepresenteerd kan worden. Welke manier van presenteren zorgt er immers voor dat stakeholders het meest realistische beeld van de bedrijfsprestaties weergegeven krijgen? Geeft het CI überhaupt meer inzicht in de bedrijfsprestaties? Of baseren stakeholders hun investeringsbeslissingen puur op het NI? Dhaliwal, Subramanyam & Trezevant (1999, p. 64) vonden in hun onderzoek bijvoorbeeld geen bewijs dat het CI sterker geassocieerd kan worden met rendementen en/of het beter toekomstige kasstromen kan voorspellen dan het NI. Hun bevindingen impliceren dat het CI niet een betere manier is om de bedrijfsprestaties te meten dan het NI. Maar zijn andere onderzoekers het hiermee eens? Of zijn er de afgelopen jaren tegenstrijdige onderzoeken afgerond?

In deze scriptie zal worden onderzocht wat de waarde van het CI voor stakeholders is. Daarnaast zal het huidige framework ter discussie worden gesteld en gekeken worden naar of de manier waarop het CI nu wordt gepresenteerd invloed heeft op de keuzes die stakeholders maken. Dit leidt tot de volgende hoofdvraag:

“Geeft het “comprehensive income” in de ogen van een stakeholder meer inzicht in de bedrijfsprestaties dan het “net income”?

(8)

8 Dit onderzoek draagt op meerdere wijzen bij aan de al bestaande literatuur. Ten eerste geeft het een duidelijke theoretische weergave van de essentiële theorie en lopende discussie. Daarnaast ligt de focus in dit onderzoek op de waardeveranderingen die het teweeg brengt voor stakeholders. Zullen stakeholders bij een bepaalde manier van rapporteren van de bedrijfsprestaties in de toekomst eerder een verantwoorde investeringskeuze maken doordat zij meer inzicht hebben in de bedrijfsprestaties? Tevens zal de nadruk liggen op onderzoeken die zijn uitgevoerd in Europa. Aan de hand van deze onderzoeken kan in het laatste hoofdstuk een oordeel worden gegeven over de huidige situatie. Ten slotte zal er een advies worden gegeven aan de IASB waarin wordt aangegeven welke acties zij moeten nemen om het CI naar de wensen van de eindgebruikers te presenteren.

De eerder gestelde onderzoeksvraag zal beantwoord worden door middel van een literatuuronderzoek en een stakeholdersanalyse. In hoofdstuk twee komen alle essentiële begrippen en theorieën aan bod die nodig zijn om het vervolg van het literatuuronderzoek goed te kunnen begrijpen. Daarna volgt in hoofdstuk drie een analyse van de bestaande literatuur. De standpunten van verschillende wetenschappers en de onderzoeken die zij hebben afgerond zullen in dit hoofdstuk worden geanalyseerd. Vervolgens volgt in hoofdstuk vier een analyse vanuit het oogpunt van de stakeholders over de huidige situatie. Dit

hoofdstuk zal worden afgesloten met een aanbeveling aan de IASB. Als laatste zal in hoofdstuk vijf een antwoord gegeven worden op de eerder gestelde hoofdvraag door middel van een conclusie.

(9)

9 2. Theoretisch kader

In het theoretisch kader zullen de begrippen die gebruikt worden in dit literatuuronderzoek verder worden toegelicht. Ten eerste zal ingegaan worden op het CI. Waaruit bestaat het CI en hoe dient een bedrijf haar CI te presenteren als zij wel of geen OCI-items heeft? Tevens zal gedetailleerder ingegaan worden op de keuze tussen het presenteren van het CI in één of twee stelsels. Daarnaast zullen afzonderlijk de twee componenten van het CI besproken worden, het NI en het OCI. Waaruit bestaan deze componenten, waar moet rekening mee gehouden worden en hoe dienen deze in de jaarrekening gepresenteerd te worden? 2.1 Het comprehensive income

IAS 1:7 geeft als definitie van het CI: “Total comprehensive income is the change in equity during a period resulting from transactions and other events, other than those changes resulting from transactions with owners in their capacity as owners. Total comprehensive income comprises all components of ‘profit or loss’ and of ‘other comprehensive income”. Het uitkeren van dividend of aantrekken van eigen vermogen behoort dus niet tot het CI. Onder IAS 1:81 is een bedrijf vrij om zelf te kiezen op welke manier zij het CI presenteren in de externe financiële verslaggeving. Dit kan onder andere door middel van één stelsel waar zowel het NI als het OCI samen worden gevoegd. Daarnaast bestaat er de mogelijkheid om voor beide componenten twee aparte overzichten op te stellen en deze twee subtotalen aan het einde samen te nemen. Beide manieren zijn schematisch gepresenteerd in figuur 1.

Figuur 1: de twee manieren om het comprehensive income te presenteren

(10)

10 Op 11 juni 2011 presenteerde de IASB haar wijzigingen aan IAS 1 in de Presentation of items of other comprehensive income, amendement on IAS 1. Deze wijzigingen moesten ervoor zorgen dat er meer consistentie en duidelijkheid zou zijn over het presenteren van de items die tot het OCI behoren (IAS 1:IN4). Daarnaast liet de IASB met deze wijziging zien dat zij het belangrijk vonden dat het NI en het OCI in één stelsel werden weergegeven. Het voorstel van de IASB om het CI in één stelsel te presenteren kreeg vanaf het begin al gelijk veel kritiek van tegenstanders (Mackenzie et al., 2013, p. 78). Volgens tegenstanders zou er een overdreven focus liggen op het resultaat wat onder de streep wordt weergegeven. Zodoende kan tegenwoordig een bedrijf er zelf voor kiezen op welke manier het CI wordt gepresenteerd. Achteraf gezien vond de IASB het verplicht stellen tot het gebruik van één stelsel niet zo belangrijk (Mackenzie et al., 2013, p. 78). Zij hechtte meer waarde aan het onderscheid, dat gemaakt werd tussen de mutaties in het eigen vermogen die voortvloeien uit transacties met eigenaars, in hun hoedanigheid van eigenaar en mutaties in het eigen

vermogen die niet onder deze classificering vallen.

Wanneer een bedrijf geen componenten heeft te rapporteren die onder het OCI vallen, dient het bedrijf op een van de volgende manieren haar CI te presenteren (Barden, Hall, Poole, Rigelsford & Spooner, 2011, p. 87):

- een presentatie van de resultatenrekening eindigend met de winst of verlies voor de desbetreffende periode gevolgd door een verklaring dat er geen statement of OCI is opgesteld wegens het ontbreken van deze componenten in de voorgaande en huidige periode.

- een presentatie van de “statement of comprehensive income” (SCI) waarin de totale winst in een jaar gelijk is aan de winst die gepresenteerd wordt in de

resultatenrekening.

In de volgende twee paragrafen zal verder worden ingegaan op de twee componenten die samen het CI vormen.

(11)

11 2.2 Het net income

Het NI wordt gedefinieerd als de rekenkundige som van alle opbrengsten minus de kosten die betrekking hebben op hetzelfde jaar (Marshall, McManus & Viele, 2011, p. 352). IAS 1:88 bepaalt dat een bedrijf alle opbrengsten en kosten in de resultatenrekening dient te

presenteren tenzij IFRS anders bepaalt. IAS 1:89 geeft aan dat er twee gevallen zijn waar een bedrijf bepaalde items buiten de resultatenrekening dient te presenteren. Ten eerste stelt IAS 1:89 dat de correctie van fouten en het effect van veranderingen in de grondslagen voor de financiële verslaggeving niet mogen worden meegenomen in het NI. Daarnaast verbiedt IAS 1:89 om de componenten van het OCI weer te geven in de resultatenrekening. Het NI focust zich dus op de resultaten die in een bepaald jaar zijn gerapporteerd, in vergelijking met de balans welke een moment opname is (Marshall et al., 2011, p. 38). Dit verschil kan zowel positief (winst) als negatief (verlies) zijn. Volgens Thuis & Stuive (2011, p. 222) is het doel van de resultatenrekening om voor stakeholders inzichtelijk te maken hoe het bedrijf, kostenpost voor kostenpost, uiteindelijk tot een bepaalde netto-omzet komt. Als het NI van een bedrijf positief is heeft dit een positief effect op de retained earnings. Het NI geeft essentiële informatie aan de aandeelhouders, want een van de randvoorwaarden die vaak wordt gehanteerd voor het uitgeven van dividend is dat de retained earnings van een bedrijf in dat bepaalde jaar toenemen (Marshall et al., 2011, p. 352).

Figuur 2 wordt als leidraad gebruikt bij de uitleg over de posten die worden gepresenteerd in de resultatenrekening. De eerste post die terugkomt op de resultatenrekening is de netto-omzet. De netto-omzet betreft het bedrag aan verkopen verdiend, verminderd met de

kortingen die al dan niet in de verkoopprijs zijn verantwoord (Alblas, Kokke & Thuis, 2006, p. 228). Om tot het bruto-omzetresultaat te komen verminderd men de netto-omzet met het bedrag aan kosten dat is gemaakt om de eerder behaalde netto-omzet te realiseren. De kosten die hier bijvoorbeeld onder vallen zijn materiaalkosten, grondstofkosten, afschrijvingskosten en personeelskosten (Thuis & Stuive, 2011, p. 223). Om van de bruto-omzet tot het

bedrijfsresultaat te komen zal de bruto-omzet verminderd moeten worden met de overige operationele kosten, verkoopkosten en algemene beheerskosten (Thuis & Stuive, 2011, p. 223). Deze kosten hebben geen directe link met de omzet die is gegenereerd, maar deze kosten worden gemaakt om een bedrijf operationeel te houden.

Vervolgens wordt het saldo van de overige baten en lasten opgeteld bij het

bedrijfsresultaat, dit vormt de winst voor interest en belasting, ook wel de brutowinst. Het saldo van de overige baten en lasten heeft betrekking op opbrengsten en kosten die

(12)

12 voortvloeien uit de niet normale bedrijfsactiviteiten van het desbetreffende bedrijf en dus niet van wordt verwacht dat zij jaarlijks terugkomen (Alblas et al., 2006, p. 223). De brutowinst wordt daarna eerst verminderd met de rentekosten die betrekking hebben op het

gerapporteerde jaar, het saldo dat overblijft vormt de winst voor belasting. Na de betaling van de belasting, wat een vooraf vastgesteld percentage is van de winst voor belasting, komt men tot de nettowinst wat een bedrijf in een jaar heeft gerealiseerd (Thuis & Stuive, 2011, p. 223).

Figuur 2: voorbeeld van een resultatenrekening

Resultatenrekening

Netto-omzet 4.000

Kostprijs van de omzet (incl inkoop twv

1.000) 2.800 -

Bruto-omzetresultaat 1.200

Overige operationele kosten

- verkoopkosten 400

- algemene beheerskosten 200

600 -

Bedrijfsresultaat 600

Bijzondere baten en lasten 0 +

Winst voor interest en belasting

(brutowinst) 600

Interest (rente) 80 -

Winst voor belasting 520

Belasting (a 25,5%, niveau 2008) 132 -

Netto winst 388

(13)

13 2.3 Het other comprehensive income

IAS 1:7 stelt dat het OCI alle winsten en verliezen zijn die volgens IFRS niet toegestaan zijn om in de winst-en-verliesrekening te worden gepresenteerd. Figuur 3 geeft een overzicht van alle posten die volgens IFRS gepresenteerd worden in het OCI.

Figuur 3: items gepresenteerd in het OCI

Item van het OCI Referentie

Geherclassificeerd naar winst- of verliesrekening Verandering in de herwaarderingsreserve IAS 16 (land, fabriek, uitrusting) Nee

Verandering in de herwaarderingsreserve IAS 38 (immateriële vaste activa) Nee Verandering in actuariële winsten en

verliezen op pensioenplannen IAS 19 Nee

Winsten en verliezen ontstaan bij de omrekening van de jaarrekening van een

buitenlandse deelneming IAS 21 Ja

Het effectieve deel van de winsten en verliezen op afdekkingsinstrumenten in een

kasstroomafdekking IAS 39 – IFRS 9 Ja

Winsten en verliezen op de

herwaarderingen van voor verkoop

beschikbare financiële activa IAS 39 Ja

Bron: Mackenzie et al., 2013, p. 79

Volgens IAS 1:90 moet het bedrag aan belasting, dat gerelateerd is aan een van de items die vallen onder het OCI, opgenomen worden in het “statement of comprehensive income” (SCI) of in de toelichting op de balans en de resultatenrekening. De reden hiervoor is dat de items van het OCI vaak een ander belastingtarief hebben dan gehanteerd wordt in de winst-en-verliesrekening van het bedrijf (Barden et al., 2010, p. 103). De componenten van het OCI mogen op basis van IAS 1:91 op twee manieren worden gepresenteerd: na aftrek van de daaraan gerelateerde belastingeffecten of voordat de belasting zijn effect heeft gehad. In het laatste geval moet dan wel een reservering worden opgenomen ter grootte van de som van alle belastingen.

Hierna zullen de zes verschillende items die voorkomen op de SOCI verder worden toegelicht. Wat houden de items in, aan welke voorwaarden moet het item voldoen voordat het onder het OCI beschouwd wordt en hoe wordt een bepaald item op moment van aankoop, en daarna, gewaardeerd in de jaarrekening?

(14)

14 2.3.1 Fabrieken, land en uitrusting – IAS 16

Fabrieken, land en uitrusting zijn tastbare items die worden aangehouden om de normale bedrijfsactiviteiten van het bedrijf te kunnen uitvoeren. Ze worden ook wel gedefinieerd als materiële vaste activa. Van deze items wordt van tevoren verwacht dat zij meer dan één periode meegaan. De kosten die een onderneming maakt voor de aankoop van een stuk land, een fabriek of uitrusting worden onder twee voorwaarden meegenomen als een actief:

- het is waarschijnlijk dat er samenhang is tussen het aangekochte actief en toekomstige voordelen die daaruit voortvloeien

- de aankoopprijs moet betrouwbaar gemeten kunnen worden Op het moment van aankoop wordt de aankoopprijs van een stuk land, een fabriek of uitrusting bepaald door de som van de volgende onderdelen; (1) de aankoopprijs inclusief importkosten en mogelijke belastingen, (2) kosten om het actief te installeren en operationeel te maken en (3) de kosten van ontmanteling en verwijdering van het actief en het herstel van het terrein waarop het is gelegen. Na de waardering op het moment van aanschaffen dient het bedrijf een keuze te maken op welke manier het de waarde van het actief gedurende haar levensduur gaat waarderen. Dit kan op basis van het cost model of het revaluation model. Bij gebruik van het cost model neemt een onderneming de waarde van het actief mee als het aanschafbedrag minus eventuele geaccumuleerde afschrijvingskosten en geaccumuleerde waardeverminderingen door impairments. Voor het OCI is de volgende waarderingsmethode van belang, namelijk het revaluation model. Als na de opname van een actief de reële waarde betrouwbaar kan worden berekend zal dit worden gewaardeerd tegen het geherwaardeerde bedrag. Dit geherwaardeerde bedrag kan worden berekend door de reële waarde, op het moment van herwaardering, minus de geaccumuleerde afschrijvingskosten en

waardeverminderingen. Herwaarderingen worden verricht met voldoende regelmaat om ervoor te zorgen dat de boekwaarde niet wezenlijk verschilt van de waarde die zou worden bepaald met behulp van de reële waarde. Als de boekwaarde van een actief stijgt als gevolg van een herwaardering, moet de stijging worden opgenomen in het OCI en in het eigen vermogen onder de rubriek herwaarderingsreserve. Als er echter een eerdere

waardevermindering is opgenomen in de resultatenrekening zal een latere waardestijging ook worden opgenomen in de resultatenrekening. Als de boekwaarde van een actief daalt als gevolg van een herwaardering moet deze daling worden verantwoord in de resultatenrekening indien de herwaarderingsreserve nul is.

(15)

15 2.3.2 Immateriële vaste activa – IAS 38

Een immaterieel vast actief is een identificeerbaar niet-monetair actief zonder enige fysieke vorm. De kosten van een immaterieel vast actief worden onder dezelfde twee voorwaarden meegenomen als bij fabrieken, grond en uitrusting; (1) het is waarschijnlijk dat er samenhang is tussen het aangekochte actief en toekomstige voordelen die daaruit voortvloeien en (2) de aankoopprijs dient betrouwbaar gemeten te kunnen worden. Als een actief is aangekocht of verworven door een bedrijfscombinatie kan dit immaterieel actief altijd worden geactiveerd.

Intern verworven goodwill kan niet worden opgenomen als een actief. Daarnaast dient een bedrijf de kosten die het maakt aan een onderzoek op te nemen als kosten en niet als een immaterieel vast actief. Een uitzondering hierop zijn de kosten die een bedrijf maakt voor de ontwikkeling van een intern project. Deze kosten mogen opgenomen worden als een

immaterieel vast actief als aan zes opgestelde voorwaarden is voldaan. Wegens het relatief lage belang van deze voorwaarden in dit literatuuronderzoek zal hier niet verder op ingegaan worden. Als laatste kunnen intern gegenereerde merken, uitgaverechten, klantenbestanden en inhoudelijk gelijksoortige posten niet worden opgenomen als een immaterieel vast actief.

In eerste instantie zal bij aankoop een immaterieel vast actief opgenomen worden tegen kostprijs. Onder deze kosten vallen; (1) de aankoopprijs inclusief importkosten en niet-terugvorderbare omzetbelasting na aftrek van handels- en overige kortingen en (2) kosten die direct gemaakt worden om het actief operationeel te maken. Net zoals bij de waardering van grond, fabrieken en uitrusting zal het bedrijf een keuze moeten maken tussen het cost model en het revaluation model. Als het bedrijf een immaterieel vast actief waardeert tegen het revaluation model zal het alle actieven die onder deze klasse vallen volgens dit model moeten waarderen, zolang er een actieve markt beschikbaar is. Er wordt uitgegaan van een actieve markt als aan de volgende voorwaarden is voldaan:

- de producten die in de markt worden verhandeld zijn homogeen

- geïnteresseerde kopers en verkopers kunnen op een normale manier elk moment worden gevonden

- de prijzen zijn voor iedereen inzichtelijk

Bij gebruik van het cost model dient, na de eerste opname, het actief geboekt te worden tegen kostprijs verminderd met de cumulatieve afschrijvingen en waardeverminderingen. Na de eerste opname dient een immaterieel actief te worden geboekt tegen het geherwaardeerde bedrag. Dit geherwaardeerde bedrag berekent men door de reële waarde te verminderen met de geaccumuleerde afschrijvingen en eventuele waardeverminderingen. Ten behoeve van de herwaardering volgens IAS 38 moet de reële waarde worden bepaald op basis van de waarde

(16)

16 in de actieve markt. De herwaarderingen moeten regelmatig plaatsvinden om ervoor te

zorgen dat er geen groot verschil ontstaat tussen de reële waarde en de boekwaarde. Indien de boekwaarde van een immaterieel vast actief stijgt als gevolg van een herwaardering dient deze stijging te worden opgenomen in het OCI en geaccumuleerd in het eigen vermogen onder het kopje herwaarderingsreserve. Echter als een eerdere

waardevermindering is opgenomen in de resultatenrekening zal een latere waardestijging ook worden opgenomen in de resultatenrekening. Als een immaterieel actief in waarde daalt als gevolg van een herwaardering, zal deze daling verantwoord moeten worden in de

resultatenrekening indien de herwaarderingsreserve nul is.

2.3.3 Actuariële winsten en verliezen op pensioenplannen – IAS 19

IAS 19 geeft de boekhoudkundige vereisten voor werknemersvoordelen. Hieronder vallen onder andere de korte termijn voordelen (lonen en salarissen), vergoedingen na

uitdiensttreding (pensioenen), overige voordelen op de lange termijn en ontslagvergoedingen. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen twee verschillende pensioenregelingen na

uitdiensttreding, namelijk het “defined contribution plan” en het “defined benefit plan”. Mocht het bedrijf gebruik maken van een “defined contribution plan” dan betaalt het bedrijf tijdens het dienstverband van de werknemer een vaste bijdrage aan een fonds. Dit fonds zal als de (oud)werknemer de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt betalingen uit het fonds aan de pensioengerechtigde doen. Het bedrijf heeft hierdoor geen juridisch of feitelijk verplichting om verdere betalingen te verrichten, wanneer het fonds niet over voldoende kapitaal beschikt om alle pensioenvergoedingen uit te keren. Bij een “defined benefit plan” wordt een verplichting gecreëerd voor de overeengekomen voordelen voor de huidige en vroegere werknemers die recht hebben op een pensioenuitkering. Het beleggingsrisico blijft in dit geval voor het bedrijf zelf. In deze paragraaf zal vanaf nu alleen worden ingegaan worden op de “defined benefit plans”. Deze post heeft namelijk raakvlakken met het OCI.

Een bedrijf is verplicht om de pensioenverplichting als een bezitting of een schuld op te nemen in de jaarrekening. Om de nettowaarde van de pensioenverplichting te kunnen meten vereist een actuariële waarderingsmethode, de toekenning van voordelen over de verschillende tijdvakken van arbeid en het gebruik van actuariële veronderstellingen. Het netto-tekort/overschot wordt bepaald door de reële waarde van fondsbeleggingen te

verminderen met de contante waarde van de pensioenverplichting. Is de reële waarde van de fondsbeleggingen groter dan de contante waarde van de pensioenverplichting dan is er sprake

(17)

17 van een netto-overschot en andersom. De waardebepaling van de pensioenverplichting wordt met voldoende regelmaat uitgevoerd, zodat er geen materieel verschil is tussen de waarde in de jaarrekening en de waarde aan het einde van het daaropvolgende jaar.

In dit geval zijn de pensioenkosten het bedrag dat in de huidige periode uitgekeerd gaat worden aan de pensioengerechtigde. Deze kosten moeten worden gepresenteerd in de resultatenrekening. De netto rente over de pensioenverplichting wordt bepaald met behulp van de verdisconteringsvoet aan het begin van het boekjaar. De rente wordt achteraf gepresenteerd op de resultatenrekening. Herwaarderingen van de pensioenverplichting worden gepresenteerd in het OCI en bestaan uit de volgende drie mogelijkheden:

(1) actuariële winsten en verliezen (2) rendementen op fondsbeleggingen

(3) veranderingen in het effect van “asset ceiling” Deze items zullen op een later moment niet overgeboekt worden naar de resultatenrekening, zoals bij de aankomende drie componenten van het OCI wel het geval kan zijn.

2.3.4 Omrekenen van buitenlandse deelnemingen - IAS 21

Een bedrijf kan op twee manieren betrokken zijn bij buitenlandse activiteiten: het kan transacties uitvoeren in een andere valuta of het participeert in buitenlandse activiteiten. De functionele valuta is de valuta van het land waarin de onderneming zijn primaire

bedrijfsactiviteiten uitvoert. Voor een in Nederland opgerichte en opererende onderneming geldt als functionele valuta de Euro. Vreemde valuta zijn alle munteenheden die afwijken van de eigen gebruikte munteenheid. Een wisselkoersverschil is het verschil dat ontstaat uit een gegeven waarde van een vreemde valuta omgerekend in de eigen valuta tegen verschillende wisselkoersen. De exacte wisselkoers is de wisselkoers die gehanteerd wordt bij een directe uitwisseling van twee verschillende valuta’s.

Een transactie in een vreemde valuta moet bij de eerste opname worden opgenomen tegen de eigen valuta. Dit doet men door het item in haar eigen valuta op te nemen tegen de precieze wisselkoers tussen de eigen valuta en de vreemde valuta op het moment dat de transactie plaatsvindt. Wisselkoersen, die voortvloeien uit de afwikkeling van monetaire posten of uit de omrekening van monetaire posten tegen koersen die afwijken van de koersen waartegen de posten bij de eerste opname zijn opgenomen, dienen in de resultatenrekening verantwoord te worden op het moment dat zij ontstaan. Daarnaast dient een koersverschil, dat

(18)

18 ontstaat uit een monetaire post die deel uitmaakt van de netto-investering van een

buitenlandse deelneming, gepresenteerd te worden in de resultatenrekening van de

enkelvoudige jaarrekening. In de geconsolideerde jaarrekening dienen deze koersverschillen in eerste instantie opgenomen te worden onder het OCI en op een later moment overgeboekt te worden van het eigen vermogen naar de resultatenrekening bij de verkoop van de netto-investering.

Als een winst of verlies op een niet-monetaire post gepresenteerd wordt in het OCI, dient elke verandering van de winst of verlies ook worden opgenomen in het OCI. Dit geldt ongeveer hetzelfde voor winsten en verliezen op niet-monetaire posten die gepresenteerd worden in de resultatenrekening. Elke verandering in de winst of verlies dient dan ook opgenomen te worden in de resultatenrekening.

IAS 21 staat toe dat een bedrijf zijn jaarrekening in elke gewenste valuta mag

presenteren. De resultaten en financiële positie van een bedrijf, wiens eigen valuta niet onder invloed is van hyperinflatie, kan door het toepassen van onderstaande drie regels worden gepresenteerd in een andere valuta:

(1) Alle bezittingen en schulden moeten worden omgerekend naar de slotkoers op de desbetreffende balansdatum.

(2) Alle opbrengsten en kosten, die voortvloeien uit het CI of NI, moeten worden gepresenteerd tegen de wisselkoers op het moment van transactie

(3) Alle wisselkoersverschillen moeten worden opgenomen in het OCI. Als een bedrijf al zijn buitenlandse activiteiten afstoot moet de cumulatieve waarde van alle wisselkoersverschillen, die voorheen gepresenteerd werden in het OCI en opgebouwd zijn in een afzonderlijke component van het eigen vermogen, worden overgeboekt van het eigen vermogen naar de resultatenrekening wanneer de winst of het verlies door een verkoop wordt opgenomen. Er is hier dus sprake van een herclassificatie-aanpassing, zoals eerder is

aangegeven in figuur 3. Bij een gedeeltelijke afstoot van een dochtermaatschappij, die betrokken is bij buitenlandse activiteiten, moet het bedrijf het evenredige deel aan

cumulatieve wisselkoersverschillen, die eerder al is opgenomen in het OCI, overboeken in het minderheidsbelang. Indien het de gedeeltelijk afstoot van een niet-dochtermaatschappij betreft moet het bedrijf het evenredige deel aan cumulatieve wisselkoersverschillen, die is opgenomen in het OCI, overboeken naar de resultatenrekening.

(19)

19 2.3.5 Afdekkingsinstrumenten in een kasstroomafdekking IAS 39 – IFRS 9

IFRS 9 Financial Instrument is op 24 juli 2014 geïntroduceerd als de vervanger van IAS 39 Financial instruments: recognition and measurement. Alle financiële instrumenten zijn in eerste instantie gewaardeerd tegen de reële waarde plus/minus eventuele transactiekosten. Een afdekkingsinstrument voor een kasstroom is een afdekking van de mogelijke variabiliteit van kasstromen die toe te rekenen is aan een bepaald risico in verband met alle componenten, een component van het opgenomen actief of schuld of een verwachte transactie die een effect kan hebben op de winst of het verlies van een bedrijf. Voor een kasstroomafdekking dient er een reserve voor de kasstroomafdekking in het eigen vermogen opgenomen te worden tegen de laagste van onderstaande twee mogelijkheden:

(1) de cumulatieve winst of verlies op het afdekkingsinstrument vanaf het begin van de afdekking

(2) de cumulatieve verandering in de reële waarde van een afdekkingsinstrument

vanaf het begin van de afdekking

De hoeveelheid verlies of winst, welke door een afdekkingsinstrument een effectieve dekking geeft, moet worden opgenomen in het OCI. Wanneer de afgedekte toekomstige kasstroom invloed heeft op de winst of het verlies dient het eerder opgenomen bedrag in het OCI overgeboekt te worden naar de resultatenrekening. De resterende winst of verlies dat niet effectief wordt gedekt dient op te worden genomen in de resultatenrekening.

Wanneer een bedrijf stopt met het afdekken van een bepaalde kasstroom en er wordt nog steeds verwacht dat de afgedekte kasstroom in de toekomst zal plaatsvinden dient de cumulatieve waarde opgenomen te worden in de reserve totdat de toekomstige afgedekte kasstroom heeft plaatsgevonden. Indien de toekomstige afgedekte kasstroom in de toekomst niet verwacht wordt plaats te vinden dient dit bedrag onmiddellijk overgeboekt te worden naar de resultatenrekening.

(20)

20 2.3.6 Voor verkoop beschikbare financiële activa – IAS 39

IAS 39 geeft aan dat financiële activa in vier verschillende categorieën onderverdeeld worden:

- leningen en vorderingen

- beleggingen aangehouden tot einde van de looptijd

- financiële activa gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de resultatenrekening

- voor verkoop beschikbaar financiële activa

Voor verkoop beschikbare financiële activa zijn alle financiële activa die bij de eerste

opname van het actief worden aangemerkt als voor de verkoop beschikbaar of niet onder een van de overige drie categorieën vallen. De voor een verkoop beschikbaar financieel actief wordt gewaardeerd tegen de reële waarde. Winsten en verliezen die gemaakt worden op het herwaarderen van deze specifieke vorm van financiële activa dienen gepresenteerd te worden in het OCI. Het cumulatieve bedrag van de winsten of verliezen welke is opgenomen in het OCI wordt overgeboekt in de resultatenrekening wanneer het voor verkoop beschikbaar financiële actief niet langer wordt opgenomen op de balans van het bedrijf. Bijvoorbeeld bij de daadwerkelijke verkoop van het actief.

(21)

21 3. Literatuuronderzoek

Er is de afgelopen jaren veel onderzoek gedaan naar de waardeverschillen van het CI en het NI. De afgeronde onderzoeken geven verschillende inzichten en hebben allen een eigen kijk op de aangekaarte problematiek. In dit literatuuronderzoek komen over het algemeen

onderzoeken naar voren waarbij de ondernemingen hun jaarrekeningen presenteren volgens IFRS. Indien dit niet het geval is zal dit van tevoren worden aangegeven. In eerste instantie zal worden ingegaan op onderzoeken waarbij de ondernemingen voor het eerst hun

jaarrekeningen presenteren volgens IFRS. In de volgende paragraaf volgt een analyse van de waarderelevantie van het CI ten opzichte van het NI. In de derde paragraaf zal worden gekeken naar hoe het CI zich presenteert in tijden van economische onzekerheid. Ten slotte wordt ingegaan op de problematiek rondom het presenteren van het CI in de jaarrekening. Dit zal leiden tot een literatuuronderzoek van de eerder gestelde hoofdvraag: “Geeft het

“comprehensive income” in de ogen van een stakeholder meer inzicht in de bedrijfsprestaties dan het “net income?”

3.1 Adoptie van IFRS in Roemenië

In deze paragraaf zal dieper worden ingegaan op twee onderzoeken waar ondernemingen voor het eerst hun jaarrekeningen volgens IFRS presenteren.

Het onderzoek dat Păşcan publiceerde in 2014 ging in op de toegevoegde waarde van het CI in combinatie met het voor het eerst toepassen van IFRS voor Roemeense

beursgenoteerde bedrijven. In 2007 werd Roemenië lid van de Europese Unie en diende zij IFRS toe te passen voor de geconsolideerde jaarrekening van beursgenoteerde bedrijven (Păşcan, 2014, p. 1078). Păşcan heeft daarnaast in 2012 een onderzoek gepubliceerd dieper ingaand op het effect van het CI voor de geconsolideerde jaarrekening. Dit onderzoek zal later in deze paragraaf aangehaald worden als vergelijkingsmateriaal. Sinds 2013 zijn Roemeense banken en beursgenoteerde bedrijven verplicht om ook de individuele jaarrekening te presenteren volgens de IFRS-regelgeving (Păşcan, 2014, p. 1078). Deze veranderde regelgeving gold voor het eerst voor de individuele jaarrekening van 2012.

Het onderzoek in 2014 bestond uit een dataset van 65 Roemeense beursgenoteerde ondernemingen (Păşcan, 2014, p. 1078). Het hoofddoel van het onderzoek was om te

onderzoeken of het CI in de eerste individuele jaarrekening van Roemeense beursgenoteerde bedrijven, met inachtneming van de IFRS-regelgeving, meer inzicht zou geven in de

(22)

22 bedrijfsprestaties dan het NI (Păşcan, 2014, p. 1078). Eerst werd getest of er een significant verschil was tussen het NI en CI. Daarnaast werd onderzocht welke van de twee prestatie-indicatoren (CI of NI) sterker gerelateerd zijn aan het verklaren van aandelenkoersen.

In de jaarrekening van één bedrijf zijn twee componenten van het OCI opgenomen (Păşcan, 2014, p. 1079). Daarnaast geldt voor 40 bedrijven dat zij één OCI-component weergeven. De overige 25 bedrijven hebben geen OCI-component gepresenteerd in hun jaarrekening (Păşcan, 2014, p. 1079).

Uit de eerste test bleek dat voor 52 bedrijven gold dat de variatie tussen de twee prestatie-indicatoren laag is (Păşcan, 2014, p. 1080). Dat houdt in dat er dus geen duidelijk verschil te vinden was tussen het CI en het NI. Voor een aantal ondernemingen bleek er wel een significant verschil te zijn tussen het CI en het NI (Păşcan, 2014, p. 1080). Dit verschil werd door Păşcan met redelijke zekerheid gelinkt aan de eerste adoptie van IFRS en niet aan de keuze tussen een van de twee prestatie-indicatoren. In de tweede test vond Păşcan een Pearson correlatiecoëfficiënt van nagenoeg één (2014, p. 1080). Op basis van dit gegeven kon worden geconcludeerd dat er een sterke correlatie was tussen het NI en CI. Daarnaast

verschilde, gemiddeld gezien, de waarde van het NI en CI niet significant van elkaar (Păşcan, 2014, p.1080). Door middel van de eerste twee tests kon worden geconcludeerd dat er geen statistisch significant verschil was tussen het NI en het CI. Zelfs als alleen de bedrijven, die één OCI-component in hun jaarrekening hadden opgenomen, werden geanalyseerd gaf dat geen andere resultaten (Păşcan, 2014, p. 1080). Hieruit blijkt dat het effect van het gebruik van OCI-componenten in dit onderzoek nagenoeg geen verandering geeft in de resultaten. Dit is enigszins opvallend te noemen. De verwachting zou zijn dat er bij bedrijven die OCI-componenten in hun jaarrekening hebben gerapporteerd het CI meer inzicht zou moeten geven dan het NI.

Op basis van de laatste test concludeerde Păşcan (2014, p. 1081) dat zowel het NI als het CI beiden geassocieerd zijn met het verklaren van de aandelenkoersen van

ondernemingen. Echter worden de aandelenkoersen wel iets beter verklaard door het NI dan door het CI.

Păşcan & Neag (2012, p. 1104) vonden in een eerder onderzoek een groter verschil tussen de twee componenten op basis van de geconsolideerde jaarrekening. In dit onderzoek werden de aandelenkoersen veel beter verklaard door het NI dan door het CI. Hetzelfde resultaat werd geconstateerd bij een onderzoek door Dhaliwal et al. (1999). Dit onderzoek hield rekening met de Amerikaanse regelgeving op het gebied van accountancy, the

(23)

23 zal niet worden ingegaan op de Amerikaanse regelgeving, maar het is wel interessant om te zien dat er overeenkomsten zijn tussen de onderzochte resultaten.

Een van de nadelen van de onderzoeken van Păşcan (2012/2014) is dat de resultaten mogelijk significant worden beïnvloed door de eerste adoptie van de IFRS-regelgeving. Een van de redenen kan zijn geweest dat de ondernemingen haar jaarrekeningen niet geheel volgens de IFRS-richtlijnen hebben gepresenteerd en dat zodoende een vertekenend effect heeft. Daarnaast bestond de dataset uit een relatief kleine groep Roemeense bedrijven wat mogelijk een verkeerd beeld heeft gegeven.

Păşcan zijn bevindingen in het onderzoek uit 2014 kunnen worden vergeleken met het onderzoek van Mironiuc, Carp & Chersan (2015). In dit onderzoek wordt uitgegaan van dezelfde 65 bedrijven en tevens hetzelfde boekjaar, 2012. Mogelijk geeft dit onderzoek andere of dezelfde resultaten in de problematiek rond dit onderwerp. Tevens zullen beide onderzoeken betrouwbaarder worden geacht als de resultaten met elkaar overheen komen.

De dataset bestaat uit de jaarrekeningen van 65 bedrijven voor zowel boekjaar 2011 als boekjaar 2012 (Mironiuc et al., 2015, p. 410). Vanaf 2012 waren de Roemeense bedrijven verplicht om hun jaarrekening te presenteren volgens IFRS. Het onderzoek geeft een hele hoge correlatie weer tussen de aandelenkoers en de prestatie-indicatoren (Mironiuc et al., 2015, p. 410), zoals ook het geval was bij het onderzoek van Păşcan. Deze situatie laat zien dat de huidige investeerders op de Roemeense aandelenmarkt hun investeringsbeslissingen vooral baseren op het feit of het bedrijf op dit moment winst maakt (Mironiuc et al., 2015, p. 410). In mindere mate houden zij rekening met de groeiperspectieven, de beschikbaarheid tot voldoende grondstoffen en de vraag naar goederen en diensten. Dit laat zien dat het

noodzakelijk is dat het CI en het NI de bedrijfsprestaties goed weergegeven, aangezien investeerders voornamelijk op basis van deze informatie hun investeringsbeslissingen maken.

Uit de besproken onderzoeken kan worden geconcludeerd dat het NI de

aandelenkoers van een onderneming net iets beter verantwoordt dan het CI (Mironiuc et al., 2015, p. 411). Beide bevindingen in het onderzoek van Mironiuc et al. komen overeen met het onderzoek van Păşcan (2014). Zodoende kan men uitgaan van een tweetal betrouwbare onderzoeken. Bij het voor het eerst presenteren van de jaarrekeningen van Roemeense beursgenoteerde bedrijven, volgens IFRS kunnen twee dingen worden geconcludeerd. Ten eerste is in beide gevallen een hoge correlatie te vinden tussen het CI en NI. En daarnaast verklaart het NI de aandelenkoersen net iets beter dan het CI.

(24)

24 3.2 De waarde van het comprehensive income

In de volgende paragraaf zullen onderzoeken naar voren komen die de waarderelevantie van het CI ten opzichte van het NI onderzoeken. Met de informatie uit deze onderzoeken kan worden geconcludeerd welke prestatie-indicator stakeholders de meest waardevolle informatie verschaffen.

Als eerste zal worden ingegaan op het onderzoek van Lin, Ramond & Casta (2008). Dit onderzoek maakte gebruik van een dataset van Engelse, Duitse, Franse, Italiaanse en Spaanse beursgenoteerde bedrijven (Lin et al., 2008, p. 20). Er is gekozen om de data te gebruiken uit de periode 1992 tot en met 2004 (Lin et al., 2008, p. 20). Zij hebben hier bewust voor gekozen, omdat zij van mening zijn, dat de geleidelijke introductie van IAS in Europa een significant effect heeft op het rapporteren van de bedrijfsprestaties, waaronder in het speciaal het CI (Lin et al., 2008, p. 20). Hierdoor zou het lastiger zijn om de Europese landen met elkaar te vergelijken.

Het onderzoek analyseert de mate waarin de, volgens hen, drie belangrijkste prestatie-indicatoren additionele relevante informatie weergegeven (Lin et al., 2008, p. 34). Op basis van het empirische bewijs concluderen zij dat het operationele inkomen, het NI en het CI, alle drie de aandelenkoersen verklaren in alle vijf de Europese landen (Lin et al., 2008, p. 34). Daarentegen stellen zij wel dat het CI relatief veel minder waardevolle informatie geeft dan het het NI en operationele inkomen (Lin et al., 2008, p. 34). Tevens bestaat er in Duitsland en Italië een grote correlatie tussen het OCI en het rendement op aandelenbezit (Lin et al., 2008, p. 34).

Een ander onderzoek focust zich juist op de periode gedurende het integreren van IAS 1. Als data set gebruikt dit onderzoek een set van jaarrekeningen van Europese

beursgenoteerde bedrijven in de periode 2006 tot en met 2011. In totaal betreft het hier een steekproef van maar liefst 16.511 boekjaren (Mechelli & Cimini, 2014, p. 61). Door deze grote steekproef geeft dit onderzoek waardevolle informatie over de algehele Europese situatie tijdens en na toepassing van IAS 1.

Zowel het prijs model als het terugverdien model geven weer dat het NI meer

relevante informatie geeft dan het CI (Mechelli & Cimini, 2014, p. 70). Daarnaast worden de aandelenkoersen beter verklaard door het NI dan het CI (Mechelli & Cimini, 2014, p. 70). Als de waarden met elkaar worden vergeleken zijn de verschillen maar heel klein. Mechelli & Cimini (2014, p. 70) zijn niet verbaasd dat de resultaten zo dicht bij elkaar liggen, want het NI is een onderdeel van het CI. Zodoende zou het uitzonderlijk zijn als beide

(25)

25 Daarnaast wordt gesteld dat het totale OCI in één periode relevante informatie geeft (Mechelli & Cimini, 2014, p. 75). Ondanks dat de coëfficiënt van het OCI lager ligt dan de coëfficiënt van het NI (Mechelli & Cimini, 2014, p. 15). Goncharov & Hodgson (2011, p. 55) zijn het hiermee eens. In hun onderzoek concluderen zij ook dat het NI door Europese

ondernemingen vaker wordt gebruik als prestatieindicator dan het CI. De resultaten zijn volgens hun hetzelfde onder diverse accountancy frameworks (IFRS, US GAAP, other local frameworks).

Davalle & Magarini (2012) vinden daarentegen conflicterende resultaten ten opzichte van het onderzoek van Mechelli et al. (2014) en Lin et al. (2012). Als zij gebruik maken van een regressie van de reële waarde op de boekwaarde van het eigen vermogen en winst componenten concluderen zij dat het CI meer waardevolle informatie verschaft aan

stakeholders dan het NI (Davalle & Magarini, 2012, p. 64). Als afzonderlijk wordt gekeken naar de Europese landen geeft dit verschillende resultaten. In Frankrijk en Italië geeft het CI meer relevante informatie dan het NI (2012, p. 64). Terwijl dit in Duitsland, Engeland en Spanje juist andersom is. Echter als zij gebruik maken van een regressie op het rendement geeft het CI geen relevante additionele informatie (2012, p. 65). Dit geldt zowel voor de gehele steekproef als elk land afzonderlijk bekeken. Daarnaast onderzochten zij ook welke OCI-componenten relevante informatie verschaften. In een deel van hun steekproef gaven de afdekkingsinstrumenten van kasstromen en omrekeningsverschillen relevante informatie (2012, p.65). Er werd geen significante informatie gevonden voor de actuariële

winsten/verliezen en voor verkoop beschikbare financiële activa.

Zoals blijkt uit bovenstaande onderzoeken geven de meeste, volgens IFRS uitgevoerde, onderzoeken aan dat het CI, ten opzichte van het NI, minder relevante informatie geeft. Ernstberger (2008) geeft in zijn artikel aan dat volgens hem het CI onder IFRS meer waardevolle relevante informatie geeft dan het CI onder US GAAP. Is dit wel het geval? Geeft het CI onder US GAAP relatief nog minder tot geen informatie?

Volgens Cheng, Cheung & Gopalakrishnan (1993, p. 201) domineert het operationele inkomen lichtelijk het NI in termen van relevante informatie. Daarnaast geeft het CI ten opzichte van het NI en het operationele inkomen de minste essentiële informatie (Cheng et al., 1993, p. 201). Op basis van deze gegevens kan worden geconcludeerd dat investeerders meer waarde hechten aan informatie over de operationele activiteiten dan over de niet-operationele activiteiten.

In een andere studie vonden Dhaliwal et al. (1999, p. 64) daarnaast ook geen bewijs dat het CI beter de aandelenkoersen of rendementen verklaren dan het NI. Zij analyseerde

(26)

26 daarnaast ook een drietal OCI-componenten: voor verkoop beschikbare financiële activa, vreemde valuta omrekeningsverschillen en de actuariële winsten/verliezen op

pensioenplannen. Zij constateerde dat alleen de winsten/verliezen op de voor verkoop

beschikbare financiële activa enigszins relevante informatie verstrekte (Dhaliwal et al., 1999, p. 60). Er werd vooral een significant hoge waarde gevonden voor ondernemingen in de financiële sector (Dhaliwal et al., 1999, p.60). Volgens de onderzoekers is dit makkelijk te verklaren omdat een bedrijfsactiviteit van ondernemingen in de financiële sector het beheer van voor verkoop beschikbare financiële activa is (Dhaliwal et al., 1999, p.60).

Daarentegen vonden Mitra & Hossain (2009, p. 296) dat zowel de veemde valuta omrekeningsverschillen als de actuariële winsten/verliezen op pensioenplannen allebei een deel van de rendementen op aandelen verantwoorden. Zij vonden tevens dat complexe

boekhoudkundige informatie beter wordt geïnterpreteerd als deze informatie is opgenomen in de jaarrekening, dan alleen in een kort bijschrift (Mitra & Hossain, 2009, p. 282). Hiermee impliceren zij dat de componenten van het OCI wel degelijk een prominente plek in de jaarrekening vragen.

Bij het gebruik van Canadian GAAP en New-Zealand GAAP zijn de conclusies die worden getrokken uit onderzoeken juist meer pro CI. Na het analyseren van 48 Nieuw-Zeelandse ondernemingen constateren Cahan, Courtenay, Gronewoller & Upton (2000, p. 1247) dat het CI meer relevante informatie geeft dan het NI. Bijkomend constateren

Kanagaretnam, Mathieu & Shehata (2009, p. 364) dat onder Canadian GAAP het CI zowel de aandelenkoersen als de voorspelde toekomstige kasstromen beter verantwoorden dan het NI. Echter stellen zij wel dat het NI een betere indicator is om het toekomstige NI te

prognosticeren dan het CI (Kanagaretnam et al., 2009, p. 364).

Naast de relevante informatie die een van de twee prestatie-indicatoren geeft is voor

stakeholders ook belangrijk om te kijken welke van de twee een betere voorspelling geeft van de toekomst. Uit het laatste onderzoek van Kanageretnam et al. (2009) valt te herleiden dat het NI en het CI worden gebruikt om toekomstige winst- en kasstromen te prognosticeren. In het tweede deel van deze paragraaf komen verschillende bevindingen uit onderzoeken naar voren die zich focussen op het voorspellen van toekomstige winst- of kasstromen. Allereerst ligt de focus op onderzoeken waarbij de onderzochte landen gebruik maken van de IFRS-regelgeving. Daarnaast volgen een aantal onderzoeken waar de ondernemingen US GAAP toepassen.

(27)

27

Zülch & Pronobis (2010) onderzoeken de voorspellende kracht van het OCI en zijn individuele componenten in toekomstige bedrijfsprestaties voor Duitse, IFRS hanterende, ondernemingen. Zij concludeerden dat het CI geen superieure voorspellende kracht heeft voor toekomstige operationele prestaties ten opzichte van het NI (Zülch & Pronobis, 2010, p. 31). Als zij afzonderlijk de componenten analyseren stellen zij zelfs dat een

OCI-component zelfs ruis toevoegt aan de voorspelling van het toekomstige NI en CI. In dit geval gaat het hier om de actuariële winsten en/of verliezen op pensioenplannen (Zülch & Pronobis, 2010, p. 31). Zij stellen dat een van de mogelijke oorzaken hiervan is dat de salaris progressie en mortaliteit van medewerkers wordt geschat. Terwijl er geen rekening wordt gehouden met mogelijke veranderingen in de bestaande wetgeving en het aantal toekomstige dienstjaren (Zülch & Pronobis, 2010, p. 32).

In een ander onderzoek onder Duitse ondernemingen vonden Jones & Smith een eveneens sterk contrast. Zowel het OCI als het NI gaven, volgens de analyse, beiden relevante informatie (Jones & Smith, 2011, p. 2067). Daarentegen was de waarderelevantie van het OCI wel kleiner. Tevens stelde zij dat het NI in alle onderzochte jaren, sterk

geassocieerd was met het voorspellen van toekomstige kasstromen en toekomstig NI (Jones & Smith, 2011, p. 2067). Daarentegen werd onder het OCI maar voor een aantal perioden dezelfde conclusie getrokken (Jones & Smith, 2011, p. 2067). Op basis van deze gegevens konden zij concluderen dat het NI beter is in het voorspellen van toekomstige winst- en kasstromen dan het CI. Dezelfde conclusie trokken ook Goncharov & Hodgson in hun onderzoek. Zij stellen dat het NI het CI domineert op basis van het voorspellen van toekomstige kasstromen (2011, p. 56).

Uit bovenstaande onderzoeken valt te concluderen dat onder IFRS het CI niet beter de toekomstige kasstromen kan voorspellen dan het NI. Kanagaretnam et al. (2009) en Dhaliwal (1999) concluderen dat onder US GAAP het NI ook een beter manier is om toekomstige winst- en kasstromen te voorspellen dan het CI. Daarentegen stellen Biddle & Choi (2006, p. 28) dat geen enkele indicator van inkomen beter is in het voorspellen van het operationele inkomen in de toekomst. Daarnaast is volgens hun het NI wel een betere indicator om toekomstig NI en toekomstige operationele kasstromen te prognosticeren (Biddle & Choi, 2006, p. 29). Ondanks dat uit de besproken onderzoeken blijkt dat het NI vaker wordt gezien als een betere indicator om toekomstige winst- en kasstromen mee te voorspellen moet het CI volgens Choi & Zang (2006) alsnog worden berekend. Volgens hen kan het CI namelijk informatie geven over mogelijke toekomstige veranderingen in het NI van de onderneming (Choi & Zang, 2006, p. 5).

(28)

28 In het merendeel van de bronnen wordt geconcludeerd dat het NI meer relevantie informatie weergeeft, beter de aandelenkoersen verantwoord en beter toekomstige winst- en kasstromen kan prognosticeren dan het CI. Op basis van dit kan dus worden geconcludeerd dat over het algemeen het NI meer inzicht geeft in de bedrijfsprestaties dan het CI.

3.3 Het comprehensive income in tijden van onzekerheid

Met de aanhoudende economische onzekerheden is het belangrijk om te kijken hoe het CI en NI zich presenteren in tijden van onzekerheid of zelfs in tijden van een economische crisis. Geven beide prestatie-indicatoren dezelfde waarden aan of verschillen deze wellicht door het risico van de OCI-componenten? En hoe zouden investeerders op deze verschillende waarden kunnen reageren?

Het concept van het CI krijgt veel kritiek door het risico dat bedrijven lopen door de hoge onvoorspelbaarheid tijdens een periode van een economische crisis (Gazzola & Amelio, 2014, 175). Dit wordt veroorzaakt doordat de componenten van het CI veel minder

voorspelbaar zijn dan de componenten van het NI (Gazzola & Amelio, 2014, p. 175). De componenten van het OCI zijn, zoals eerder al aangegeven, alle componenten die niet onder het NI vallen en in bijna alle gevallen nog niet zijn gerealiseerd (Gazzola & Amelio, 2014, p. 176). Volgens Gazzola & Amelio is het OCI ontwikkeld om het management een

uitgebreider beeld te geven van de bedrijfsprestaties (2014, p.176).

In het onderzoek van Gazzola & Amelio (2014) staan de “return on equity (ROE) en de return on equity comprehensive income (ROE CI)” centraal. Beide prestatie-indicatoren geven de investeerder een beeld van de winstgevendheid van een onderneming. Maar in het eerste geval van ROE worden alleen de waarden meegenomen waar de manager enigszins controle op heeft (Gazzola & Amelio, 2014, p. 178). Terwijl de manager geen invloed kan uitoefenen op alle componenten van de ROE CI. Hierin worden onder andere, ook de ongerealiseerde waardeveranderingen van de OCI-componenten, opgenomen. Een verschil tussen de ROE en de ROE CI impliceert dat er een significante hoeveelheid aan

ongerealiseerde winsten/verliezen aanwezig zijn. Deze ongerealiseerde winsten/verliezen brengen mogelijk risico met zich mee (Gazzola & Amelio, 2014, p. 176). Een hogere ROE of ROE CI impliceert dat er een hogere winst wordt gemaakt met hetzelfde bedrag aan eigen vermogen.

Voor de test gebruikten Gazzola & Amelio (2014, p. 175) de jaarrekeningen van Tsjechische ondernemingen voor de boekjaren 2010 tot en met 2012. In 2010 tonen alle elf ondernemingen zowel een positieve ROE en ROE CI (Gazzola & Amelio, 2014, p. 179). In

(29)

29 de volgende twee jaar hebben vier ondernemingen een negatieve ROE (Gazzola & Amelio, 2014, p. 179). Terwijl maar bij drie ondernemingen de ROE CI negatief is (Gazzola &

Amelio, 2014, p. 179). De oorzaak hiervan is dat in 2012 bij één onderneming een hoge winst gehaald werd op de OCI-componenten, waardoor de ROE negatief is maar de ROE CI

positief is.

Vervolgens onderzoeken Gazzola & Amelio, door middel van de eerder berekende ROE en ROE CI, welke keuze investeerders zouden maken op basis van de gepresenteerde cijfers. Er wordt van uitgegaan dat het totale CI door investeerders als graadmeter gebruikt wordt om te beoordelen in welke onderneming zij zullen investeren (Gazzola & Amelio, 2014, p. 179).

In 2010 zou op basis van de ROE CI een investeerder investeren in zeven van de elf ondernemingen (Gazzola & Amelio, 2014, p. 179). Terwijl als een investeerder uit zou gaan van de ROE, zou deze investeren in drie van de elf ondernemingen (Gazzola & Amelio, 2014, p. 179). Dit verschil toont dus aan dat een investeerder op basis van ongerealiseerde resultaten, die een aanzienlijk risico met zich mee brengen, toch zijn huidige

investeringsbeslissingen zou nemen.

In 2012 is er sprake van een hele andere situatie. In dit jaar zullen investeerders op basis van de ROE investeren in acht van de elf beschikbare onderneming (Gazzola & Amelio, 2014, p. 179). En maar twee van elf bedrijven trekken investeerders aan op basis van het ROE CI (Gazzola & Amelio, 2014, p. 179). In dit geval zouden investeerders dus kiezen voor bedrijven waar het NI hoger is dan het CI. Gazzola & Amelio’s onderzoek laat zien dat investeerders jaarlijks andere investeringsbeslissingen nemen op basis van twee prestatie-indicatoren die heel erg veel met elkaar gemeen hebben. Het NI zal een gelijkmatiger patroon laten zien door de jaren heen. Terwijl het CI, door de invloed van de OCI-componenten, van jaar tot jaar een positieve of negatieve verandering teweeg kan brengen.

De bevindingen in bovenstaand onderzoek geven weer dat het CI extra informatie geeft, ten opzichte van het NI, bij het evalueren of een investeerder een bepaalde investering wel of niet moet doen (p. 182). Daarom zijn Gazzola & Amelio van mening dat het zinvol is om CI te berekenen omdat het bepaalde ongerealiseerde winsten en verliezen presenteert die niet gepresenteerd zijn in het NI (p. 182). Volgens hen wordt het CI een steeds belangrijker indicator om de bedrijfsprestaties te meten en zouden investeerders in plaats van de ROE, ook de ROE CI moeten gebruiken.

Het onderzoek van Fernandes & Arana (2010) focust zich ook op de veranderingen van het ROE en het ROE CI in tijden van een economische crisis. Als dataset wordt in dit

(30)

30 onderzoek gebruik gemaakt van de geconsolideerde jaarrekeningen van een aantal Spaanse beursgenoteerde bedrijven (IBEX-35) voor de boekjaren 2004 tot en met 2008 (2010, p. 119). In 2008 is sprake van een grote wereldwijde recessie en dalen wereldwijd de aandelenprijzen van beursgenoteerde bedrijven in een korte periode heel sterk (2010, p. 119). Uit de gegevens blijk dat voor 2004, 2006 en 2007 de ROE een iets hogere waarde weergeeft dan het ROE CI (2010, p. 121). Daarnaast is het ROE CI in 2005 gemiddeld gezien iets hoger dan de

berekende ROE (2010, p. 121). Echter verschillen de waardes in 2008, het jaar dat de wereldwijde economische recessie uitbrak, zeer sterk van elkaar (2010, p. 121). De ROE geeft een relatief normale waarde die ook in voorgaande jaren is berekend. Daarentegen is de ROE CI in 2008 als enige veel lager, en zelfs negatief. Uit deze gegevens valt af te leiden dat in 2008 een heel groot ongerealiseerd verlies is geleden op de componenten van het OCI. De wereldwijde crisis heeft blijkbaar een relatief laag effect op de ROE en een heel groot negatief effect op de ROE CI.

Fernandez & Arana stellen dat de ROE CI in tegenstelling tot de ROE een grote invloed heeft in drie van de vijf onderzochte jaren (2010, p. 124). De grootste (negatieve) invloed uit zich in 2008. Volgens Fernandez & Arana is er meer behoefte aan alternatieve methoden, zoals het CI, om de bedrijfsprestaties reëler te kunnen te meten. Naar hun mening ligt het concept van het CI ver van het historisch kosten model en presenteert de gegevens meer op basis van de werkelijke marktsituatie dan het NI (2010, p. 125). Dit komt overeen met de resultaten die naar voren kwamen in een ander onderzoek van Gazzola & Amelio dat zij publiceerden in 2013. Hierin stellen zij dat de resultaten een statische significante

verandering van het CI ten opzichte van het NI gaven (Gazolla & Amelio, 2013, p. 15). Het CI zou meer informatie geven over de huidige marktsituatie dan dat het NI geeft.

Zoals in bovenstaande onderzoeken naar voren is gekomen is er een grote behoefte naar alternatieve methoden om te bedrijfsprestaties op een zo meest realistische manier te presenteren in tijden van economische onzekerheid. De ongerealiseerde componenten van het OCI zijn zeer onvoorspelbaar en risicovol. De bedrijfsprestaties op basis van het NI geven een veel rooskleuriger beeld in tijden van economische onzekerheid dan dat de

(31)

31 3.4 De presentatie van het comprehensive income

Zoals al eerder in dit literatuuronderzoek is aangegeven mag een bedrijf op dit moment er nog zelf voor kiezen op welke manier zijn haar CI in de jaarrekening presenteert. De twee manieren die hiervoor zijn kunnen het best op de volgende manier beschreven worden (Gazzola & Amelio, 2014, p. 175):

- One-statement approach: Een overzicht van het CI waarbij een document het totale CI (TCI) laat zien door middel van de som van het NI en het OCI (Gazzola & Amelio, 2014, p. 175). Zie figuur 4 voor een schematisch voorbeeld.

- Two-statement approach: Twee op zichzelf staande overzichten. Als eerste stelt men de resultatenrekening op met wat het NI weergeeft. Daarnaast stelt een onderneming de ongerealiseerde resultatenrekening, ook wel SOCI, op dat alle componenten van het OCI weergeeft. De som van de resultatenrekening en de ongerealiseerde

resultatenrekening geeft dezelfde waarde als op basis van een overzicht zou worden berekend (Gazzola & Amelio, 2014, p. 175). Zie figuur 4 voor een schematisch

voorbeeld.

Figuur 4: one-statement approach & two-statement approach

Bron: C. Harmon, Accounting intermediate

(32)

32 Zoals eerder al in het theoretisch kader is besproken kreeg het voorstel van de IASB om het CI in één stelsel te presenteren kreeg vanaf het begin al gelijk veel kritiek van tegenstanders (Mackenzie et al., 2013, p. 78). Zo is het op dit moment nog steeds mogelijk voor

ondernemingen om een keuze te maken tussen de twee bovenstaande manieren.

In het eerder besproken onderzoek van Gazzola & Amelio (2014, p. 177) gebruikte 73% van de Tsjechische bedrijven de two-statement approach. En maar liefst 92% van de onderzochte Italiaanse bedrijven gebruikten de two-statement-approach. Dit lijkt een logische verdeling door de kritiek op de one-statement approach. Maar als er wordt gekeken naar de verhoudingen in een onderzoek naar de geconsolideerde jaarrekening van 15 beursgenoteerde bedrijven in 2010 geeft dit een heel ander beeld. In dit onderzoek gebruikten 53% van de onderneming de two-statement-approach en 47% de one-statement-approach (Gazzola & Amelia, 2012, p. 35).

Volgens tegenstanders zou de one-statement-approach, door de mix van kernzaken en OCI-componenten, gebruikers van de jaarrekening verwarren (Gazzola & Amelio, 2012, p. 38). Dit zou ervoor kunnen zorgen dat investeerders een ander beeld van de bedrijfsprestaties krijgen dan werkelijk het geval is. De potentiele verwarring rondom het CI is gerelateerd aan de volatiliteit van het CI en de perceptie van verhoogd risico (Gazolla & Amelio, 2012, p. 38). Daarnaast zijn zij van mening dat de informatie die het CI geeft redundant is. Deze informatie zou namelijk op een tal van andere plekken in de jaarrekening terug te vinden zijn (Gazzola & Amelio, 2012, p. 38). Volgens Cimini (2013, p. 14) geven ondernemingen de voorkeur aan de two-statement-approach omdat zij de traditionele opbrengsten en kosten apart willen presenteren van de incidentele (ongerealiseerde) resultaten. Daarnaast stelt hij in zijn onderzoek dat het NI door analisten nog steeds wordt gezien als de belangrijkste

prestatiemeter van een onderneming (Cimini 2013, p. 14). Om deze reden hebben

stakeholders op dit moment nog de voorkeur om onder de streep het NI zien in plaats van het CI.

Aan de andere kant geven voorstanders van de one-statement-approach aan dat deze manier het beter mogelijk maakt om de bedrijfsprestaties te meten en toekomstige kasstromen te voorspelen (Gazzola & Amelio, 2012, p. 38). Daarnaast geven Frendzel & Szychta (2013, p. 15) aan dat beide manieren precies dezelfde informatie geven maar alleen de locatie van deze informatie van elkaar kan verschillen.

Het is lastig om te bepalen welke manieren van het CI presenteren het beste is. Over beide manieren vallen zowel positieve als negatieve dingen naar voren te brengen. Maar het is duidelijk dat tot dusver in Europa de voorkeur ligt bij de two-statement-approach.

(33)

33 4. Stakeholdersanalyse

Hoofdstuk twee en drie vormen het fundament voor het volgende hoofdstuk: de

stakeholdersanalyse. In hoofdstuk twee is een theoretische weergave gegeven van het CI en haar twee componenten, het NI en het OCI. Vervolgens is er in hoofdstuk drie, door middel van een literatuuronderzoek, ingegaan op de bestaande literatuur die de waarderelevantie van het CI analyseert in verschillende situaties en/of landen. In het huidige hoofdstuk volgt als eerst een stakeholdersanalyse. Hierin zal verder worden ingegaan op de vraag of het CI stakeholders additionele informatie verschaft over de bedrijfsprestaties waardoor stakeholders in de toekomst een betere investeringsbeslissing kunnen maken. Dit hoofdstuk zal worden afgesloten met een advies aan de IASB. In dit advies zal worden voorgesteld hoe de IASB met de problematiek rondom het presenteren van het CI dient om te gaan.

De IASB definieert in de nieuwe versie van het Conceptual Framework (May 2016, IASB meeting, Conceptual framework: stewardship) het doel van de financiële verslaggeving als volgt: “to provide financial information about the reporting entity that is useful to existing and potential investors, lenders and other creditors in making decisions about providing resources to the entity. Those decisions involve buying, selling or holding equity and debt instruments, and providing or settling loans and other forms of credit”. Brouwer et al. (2014, p. 235) stellen in hun onderzoek dat het rapporteren van de bedrijfsprestaties inderdaad een van de belangrijkste doelen is van de jaarrekening. Stakeholders gebruiken de jaarrekening om op basis van deze gegevens hun investeringsbeslissingen te overwegen. Is het verstandig om op korte termijn in een bepaald bedrijf te investeren? Zal ik in die hoedanigheid als vreemd-vermogensverschaffer deze onderneming de nodige kapitaalinjectie geven? Of dient een huidige investering zo snel mogelijk afgestoten te worden?

De financiële prestaties van een bedrijf geven weer hoe succesvol een onderneming presteert op financieel niveau (Brouwer et al., 2014, p. 235). Stakeholders zullen eerder hun vermogen investeren in een onderneming waarbij de afgelopen jaren de inkomsten een positieve groei laten zien.

In deze stakeholdersanalyse zal de focus liggen op de volgende twee stakeholders, de aandeelhouders en de vreemd-vermogensverschaffers. Voordat er iets gezegd kan worden over of het CI in de ogen van een stakeholder meer inzicht in de bedrijfsprestaties geeft dan het NI zullen er eerst een aantal criteria vast moeten worden gesteld. Aan de hand van deze criteria kan worden bepaald of het CI daadwerkelijk meer inzicht geeft in de

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Hartog op: „Men kan zelfs de vraag stellen, of de gewone economische analyse, welke gebaseerd is op het winstmotief, hiet nog wel opgaat..." (Problemen der modeme

Naast het bestaande pedagogisch spreekuur van Kind en Gezin en het huidige aanbod van de opvoedingswinkel zouden medewerkers van het spel- en ontmoetingsinitiatief (en/of

Dat voor een deel van de ondernemingen de rapportage van OCI niet veel meer dan een verplicht nummer is, blijkt misschien uit het feit dat lang niet altijd (in slechts 55% van de

voorgeschreven. Het document is een initiatief van de brancheorganisatie. Omdat het document echter betekenisvol kan zijn voor de wijze waarop de instellingen met de

In the same manner, the optical system generate uncertainty on its measurement using the next devices: a chronometer, this is uses to verify the time of the

Important design parameters for the optimization of a waveguide amplifier are the pump wavelength, the launched pump power, the geometrical waveguide cross-section providing

Vrouwelijke wetenschappers vinden het dus moeilijk om een wetenschappelijke carrière en het hebben van kinderen te combineren, terwijl dit voor mannen niet als een probleem gezien

The decision is argued to move away from the fact that the LOSC Parties have ‘moved decisively away from the freedom (…) not to be subject in advance to dispute