• No results found

Bowling together (but you can’t join) : het verband tussen persoonlijkheid, sociaal kapitaal en populisme

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Bowling together (but you can’t join) : het verband tussen persoonlijkheid, sociaal kapitaal en populisme"

Copied!
38
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Bowling Together (but you can’t join)

Het verband tussen persoonlijkheid, sociaal kapitaal en populisme

W. Gaster 5964377

Masterscriptie Politicologie: Politieke Theorie & Gedrag Electoral Campaigns: US primaries 2016

Dhr Dr. G. Schumacher

Tweede lezer: Dr. M. van de Wardt 24 juni 2016

(2)

Inhoudsopgave

Inleiding

1

Hoofdstuk 1: Theoretisch Kader

4

1.1 Populisme 4

1.2 The Big Five 6

1.3 Sociaal kapitaal 8 1.4 Hypotheses 11

Hoofdstuk 2: Methode

12 2.1 Data 12 2.2 Operationalisatie 12 2.3 Analyse stappen 16 2.4 Modellen 18

Hoofdstuk 3: Resultaten I

19

Hoofdstuk 4: Resusltaten II

21

4.1 Mildheid & Sociaal kapitaal 21

4.2 Sociaal kapitaal & populisme 22

4.3 Vergelijking van de resultaten 22

Hoofdstuk 5: Conclusie

24

Bronnen

27

Bijlage I:

Regressietabellen

30

Bijlage II:

Operationalisatie items

32

(3)

1

Inleiding

Dit primary seizoen brachten Donald Trump en Bernie Sanders beiden een totaal verschillende boodschap met hun campagnes. Trump ageerde tegen onbekwame politici die het land ten gronde hadden gericht. Als succesvolle zakenman en buitenstaander (lees: geen politicus) was The Donald de enige kandidaat die Amerika kon redden (The Washington Post, 16 juni 2016).

Sanders ageerde tegen de bovenklasse die, ten gunste van ‘de gewone Amerikaan’ rijker en rijker werd. De politieke en financiële elite richtten het systeem zo in dat de onder- en middenklasse de dupe was. Als zelfbenoemd socialist was Bernie dé aangewezen man om de politieke revolutie te leiden (The Atlantic, 26 mei 2016).

Hoewel inhoudelijk zeer verschillend zijn er toch overeenkomsten te vinden tussen Donald Trump en Bernie Sanders. Beide campagnes zouden beschreven kunnen worden als populistische campagnes. Trump op het rechterdeel van het politieke spectrum, Sanders op het linkerdeel. Voor deze verkiezingsronde was het vooral de Tea Party die populisme in de Verenigde Staten

vertegenwoordigde. De in 2008 opgerichte beweging was een directe reactie op de verkiezingswinst van Obama en de Democraten in datzelfde jaar. In 2010 behaalde de Tea Party grote winst bij de midterm verkiezingen. De factie binnen de Republikeinse partij is een schoolvoorbeeld van rechts-populisme en staat bekend om sociaal en economisch conservatieve standpunten (Abramowitz, 2011)(Courser, 2010).

Populisme, in verschillende vormen en maten, blijft op het podium van de Amerikaanse verkiezingen actueel. Tegelijkertijd blijft men zich erover verwonderen. Hoe kan het dat Donald Trump blijft stijgen in de peilingen ondanks zijn controversiële uitspraken? Hoe kan Bernie Sanders nog altijd in de race zijn als zelfverklaarde socialist die roept om politieke revolutie? Waarom kon de Tea Party in zo’n korte tijd zover opkomen? De zoektocht naar deze antwoorden is dezelfde als de zoektocht naar verklaringen voor populisme. Sanders, Trump, de Tea Party, en met name hun kiezers, zijn de praktijkvoorbeelden waarover de vele onderzoeken gaan die de populistische stem proberen te verklaren.

Een relatief onbekend veld waarin de verklaringen voor populisme gezocht worden is dat van de politieke psychologie. Onderzoek naar massapolitiek probeert het gedrag en de acties van actoren zoals kiezers te verklaren. Wie stemt er op partij A? Wat verklaart de opkomst van partij B? De onderzoeker van politiek gedrag probeert dit gedrag in kaart te brengen en te verklaren. Aangezien persoonlijkheid (grotendeels) aan de basis ligt van gedrag lijkt het logisch dat persoonlijkheid ook politiek gedrag beïnvloedt. Ondanks een brede erkenning dat persoonlijkheid gedrag beïnvloedt is er weinig onderzoek naar deze link. Persoonlijkheid speelt binnen de sociale psychologie dan een grote rol, binnen de politicologie blijft dit achter (Mondak, 2010: 3, 11).

(4)

2 Toch zijn er in dit interdisciplinaire veld zeker antwoorden te vinden voor politicologische vraagstukken. Mondak (2010) beschrijft bijvoorbeeld dat persoonlijkheid van invloed is op de manier waarop wij de media gebruiken en nieuws tot ons nemen. Aan de basis van studies die het effect van persoonlijkheid op (politiek) gedrag bestuderen staan de Big Five. Dit zijn de vijf universele

persoonlijkheidskenmerken die mensen hebben. Samen vormen deze kenmerken een sterk uitgebreid model van karakter structuren (Mondak, 2010: 24). Ze beschrijven adequate het verschil in gedrag en karakter tussen mensen. De vijf kenmerken zijn: Openheid (Openness), Bewustheid van handelen (Conscientiousness), Extraversie (Extraversion), Mildheid (Agreeableness) en Emotionele stabiliteit (Emotional Stability).

Een voorbeeld van de verklarende kracht van de Big Five is het onderzoek van Bakker et al. (2015). Hierin laten zij zien dat een lage score op ‘Mildheid’ samengaat met toegankelijkheid voor het anti-establishment geluid van populistische partijen. Mildheid uit zich vaak in altruïsme, vertrouwen in anderen, tolerantie, meewerkend zijn. Als gevolg betekent een lage score op dit kenmerk juist een sterker wantrouwen richting anderen. Mensen die op dit punt laag scoren zijn daardoor eerder ontvankelijk voor de populistische boodschap. Het is een goed voorbeeld van de meerwaarde die de persoonlijkheidsdimensies kunnen hebben voor politicologisch onderzoek.

Altruïsme, tolerantie, vertrouwen in anderen, meewerkend zijn. De kenmerken van Agreeableness lijken overeen te komen met de beschrijving van een bekend sociologisch begrip dat ook binnen de politicologie veel gebruikt is: sociaal kapitaal. De wortels van dit begrip liggen in het werk van verschillende klassieke denkers, zoals dat van Alexis de Tocqueville en Emile Durkheim. Pierre Bourdieu (1986) ontwikkelde een eerste eigentijdse analyse van het begrip. Hij zag een optelsom van (mogelijke) hulpmiddelen die uit een netwerk van enigszins geïnstitutionaliseerde relaties ontstaan. Oftewel, het lidmaatschap van een groep geeft leden een netwerk dat zij kunnen gebruiken door het krediet dat zij ontvangen en elkaar geven (Portes, 1998: 3).

De begripsinvulling van Bourdieu is vrij sociologisch van aard. Binnen de politicologie is het vooral Robert Putnam die bekend staat om zijn onderzoek naar sociaal kapitaal. Hij koppelde in zijn werk Making Democracy Work (1993) en Bowling Alone (1995) de aanwezigheid van sociaal kapitaal aan goed openbaar bestuur. Zijn begrip van sociaal kapitaal richt zich op de netwerken binnen een gemeenschap. Binnen deze netwerken zijn er gedeelde normen en waarden en is er sprake van wederkerigheid tussen mensen. De relaties binnen deze netwerken zijn gelijkwaardig en men kan van elkaar op aan. Een belangrijk onderdeel van sociaal kapitaal is dan ook vertrouwen.

Er is veel verschillend onderzoek gedaan naar sociaal kapitaal. De precieze invulling van het begrip en de effecten ervan zijn dan ook aan debat onderhevig. Binnen al deze verschillende visies en onderzoeken is wel een rode draad te vinden. Vertrouwen, gedeelde normen en waarden,

wederkerigheid en relatienetwerken tussen mensen zijn terugkerende thema’s. Toch is er nauwelijks literatuur te vinden over een mogelijke koppeling met Mildheid. Het persoonlijkheidskenmerk lijkt

(5)

3 enkele thema’s te delen, maar onderzoek naar een mogelijk verband ontbreekt.

Als er een verband bestaat tussen Mildheid en sociaal kapitaal, dan betekent dat wellicht dat een hoge Mildheid score leidt tot meer sociaal kapitaal. Gemeenschappen waar veel mensen wonen die hoog score op dit kenmerk hebben dan mogelijk meer sociaal kapitaal. Sociaal kapitaal ontstaat vanuit mensen en hun onderlinge relaties. Het gedrag van mensen komt voort uit hun persoonlijkheid. Het lijkt daarom plausibel dat het ontstaan van sociaal kapitaal (deels) voortkomt uit de

persoonlijkheidskenmerken van mensen. Een gemeenschap met wantrouwende mensen lijkt niet goed in het sociaal kapitaal plaatje te passen. Hoe kan zo’n gemeenschap bestaan uit netwerken van

onderlinge relaties die gebaseerd zijn op gedeelde normen en waarden, wederkerigheid en vertrouwen? Mogelijk leidt dit verband tot nog een relatie. Onderzoek wijst uit dat er een negatief verband is tussen Mildheid en populisme. Een lage score op dit persoonlijkheidskenmerk maakt de kans op een populistische stem groter. Als er in de praktijk ook een verband te vinden is tussen Mildheid en sociaal kapitaal, dan is er mogelijk ook een verband tussen sociaal kapitaal en populisme. In gemeenschappen waar weinig ‘milde’ mensen wonen is mogelijk minder sociaal kapitaal aanwezig. Dan zegt de

afwezigheid van sociaal kapitaal misschien ook wat over de kansen voor populistische partijen in deze gemeenschappen.

Als de relatie tussen Mildheid en sociaal kapitaal terug te vinden is begrijpen we sociaal kapitaal beter. We vinden mogelijk ook een nieuwe verklaring voor het succes van populistische partijen. Hoewel deze relaties vanuit de literatuur plausibel lijken, is er in de praktijk geen bewijs voor gevonden. Het is daarom interessant om te zien of de data deze verbanden onderschrijft. De actualiteit waarin populisme een grote rol speelt maakt het bovendien maatschappelijk interessant. Door gebruik te maken van kennis uit de sociale psychologie probeert dit onderzoek meer inzicht te krijgen in twee belangrijke begrippen binnen de politicologie: populisme en sociaal kapitaal.

De hoofdvraag die dit onderzoek stelt is dan ook de volgende:

“Wat is het verband tussen Mildheid en sociaal kapitaal en in hoeverre verklaart dit de kansen van populistische partijen?”

Deze hoofdvraag zal beantwoord worden in dit onderzoek dat als volgt is opgebouwd: als eerst zal in het theoretisch kader de relevante theorie besproken worden. Het theoretisch kader geeft een overzicht van de verschillende wetenschappelijke debatten en eerdere bevindingen. Hier worden ook de precieze definities van de verschillende begrippen onderbouwd. Het methodologie gedeelte verantwoord de gevolgde werkwijze van dit onderzoek. Ook worden hier de begrippen uit het theoretisch kader geoperationaliseerd. In het analyse gedeelte worden vervolgens alle resultaten besproken. Daarna worden de resultaten samengevat en theoretisch geïnterpreteerd in de conclusie. Hier zullen ook de vragen uit de probleemstelling besproken worden.

(6)

4

Hoofdstuk 1: Theoretisch Kader

In dit theoretisch kader worden de drie hoofdthema’s uit dit onderzoek besproken. Allereerst volgt de gekozen definitie van populisme. Daarna wordt er een overzicht gegeven in de verschillende theorieën die de voedingsbodem van populisme verklaren. Vervolgens worden de effecten van persoonlijkheid op politiek gedrag besproken en de vijf persoonlijkheidsdimensies uitgelegd. Tot slot komt het wetenschappelijke debat rondom sociaal kapitaal aanbod. Hierin speelt niet alleen de precieze invulling van het begrip een rol, maar ook het ontstaan en de effecten van sociaal kapitaal. Met deze drie thema’s wordt het kader geschetst waarin dit onderzoek zich afspeelt.

1.1 Populisme

Populisme is lastig in een definitie te vatten omdat er veel facetten van zijn. Het concept wordt gebruikt voor politieke bewegingen, partijen, politici en leiders in een breed historisch, ideologisch en geografisch spectrum. Dit onderzoek volgt de stroming ‘populisme als ideologie’. Voor een duidelijk overzicht in de verschillende benaderingen van het begrip populisme zie Gidron en Bonikowski (2013).

Populisme als ideologie

‘Populisme als ideologie’ volgt een visie waarin de samenleving wordt opgedeeld in twee homogene groepen, die tegenover elkaar staan. Het goede volk versus de corrupte elite. Politiek is bedoeld als uiting van de wil van het volk, de volonté générale. Daarnaast is er een Manichean worldview. Een zwart-wit beeld van de wereld waarin deze bestaat uit vrienden óf vijanden (Mudde, 2004: 543-544). Belangrijk hierbij is dat het niet gaat om een allesomvattende ideologie zoals het liberalisme, met antwoorden op alle mogelijke maatschappelijke vraagstukken. Populisme is een thin ideology en staat niet op zichzelf als theorie. Er zijn kernconcepten maar deze geven geen antwoord op de alle politieke problemen en vragen. Anders dan bijvoorbeeld de liberaal die zijn ideologie op elk maatschappelijk probleem kan toepassen (Stanley, 2008: 99). Hierdoor heeft populisme een host ideology nodig waaraan het zich kan verbinden. Door de kernconcepten toe te voegen aan bestaande ideologieën wordt het voor populisme mogelijk om een breder spectrum aan vragen en problemen te behandelen. Dat is ook de reden dat populisme over het hele politieke speelveld terug te vinden is. Daarom maken we onderscheid tussen populisme en de zaken die veel met populisme samengaan. In Europa gaat populisme vaak gepaard met rechts radicale partijen. Hoewel rechts radicale partijen zeker een bijkomstigheid kunnen zijn van populisme, zijn ze geen onderdeel van populisme. Het is een theorie met beperkte reikwijdte waarin de strijd van het homogene volk tegen de corrupte elite centraal staat.

(7)

5 Hoe dat volk, de elite en de strijd wordt ingevuld verschilt per sociale context. Deze lijn volgend wordt in dit onderzoek populisme volgens de definitie van Mudde (2004) beschreven:

“I define populism as an ideology that considers society to be ultimately separated into two

homogeneous and antagonistic groups, ‘the pure people’ versus ‘the corrupt elite’, and which argues that politics should be an expression of the volonté générale (general will) of the people.” (Mudde, 2004: 544).

Deze definitie heeft de kernelementen die door de literatuur terug te vinden zijn. Daarnaast is populisme als theorie met beperkte reikwijdte afhankelijk van een host theorie, zodat deze definitie zich niet beperkt tot bijvoorbeeld rechtspopulisme of linkspopulisme.

Verklaringen van populisme

Naast het wetenschappelijke debat omtrent de definitie van populisme, is er ook veel onderzoek naar de verklaring van het fenomeen. In de zoektocht naar verklaringen richten sommige onderzoekers zich tot de aanbodkant van de politiek. Zij verklaren het succes van populistische partijen vanuit de

instituties, de partijen zelf, en de (historische) context waarin zij opereren. De zogenoemde political opportunity structure (zie bijvoorbeeld Kitschelt (1986) en Arzheimer & Carter (2006)). Onderzoek naar de aanbodkant draagt bij aan het begrijpen van populisme maar het zegt weinig over de vraag waarom mensen op populistische partijen stemmen.

Om beter te begrijpen wat de kiezer beweegt om populistisch te stemmen is er onderzoek naar de vraagkant van politiek. Hierin wordt het stemgedrag en de eigenschappen van burgers onderzocht. In de literatuur zijn er twee veelvoorkomende verklaringen. De eerste is de socio-economische context waarin burgers zich bevinden. Volgens sociaaleconomische verklaringen zijn burgers ontevreden over hun eigen positie in de samenleving. Snelle veranderingen in de huidige samenleving kennen

‘verliezers’ in laag opgeleide arbeiders. Deze ‘verliezers’ van de moderne samenleving richten in hun woede zich tot met name rechts-populistische partijen. Sociaaleconomische omstandigheden zijn in Europa echter redelijk gelijk, terwijl het succes van rechts-populistische partijen sterk verschilt (Van der Brug et al., 2005: 540, 544). Bij dit sociaaleconomische model wordt ook vaak de proteststem betrokken. De antagonistische boodschap van populistische partijen vindt gehoor bij kiezers die hun onvrede willen laten blijken. De ‘wij tegen zij’ toon, waarbij de corrupte elite de tegenstander is, past goed bij de ontevreden burgers. Wanneer zij het establishment willen afstraffen komen ze daardoor snel uit bij populistische partijen. Schumacher en Rooduijn (2013) laten zien dat de populistische stem hetzelfde tot stand komt als een stem op een andere partij. Alleen het afstraffen van het establishment, via de proteststem, onderscheidt kiezers van populistische partijen (Schumacher & Rooduijn, 2013:

(8)

6 124, 132). Het anti-establishment gevoel bij kiezers, lage sociaaleconomische status, en ideologisch verwantschap zijn allen factoren die verklaren waarom kiezers populistisch stemmen.

Volgens psychologisch onderzoek zijn ideologie en cynisme geworteld in persoonlijkheid. Ideologisch verwantschap ontstaat dus van iemands karaktereigenschappen. Burgers kiezen daarom partijen en kandidaten met een ideologie die bij hun persoonlijkheid past. Daarnaast kiezen ze partijen en kandidaten waarvan de persoonlijkheid overeenkomt met hun eigen karaktereigenschappen. Dit principe is het congruency model of political preference (Caprara & Zimbardo, 2004). De anti-establishment boodschap van populistische partijen slaat daarom bij bepaalde persoonlijkheden beter aan dan anderen. Daarmee is ook persoonlijkheid een verklarende factor voor de populistisch stem (Bakker et al., 2015: 2-3). Hoe persoonlijkheid precies politiek gedrag beïnvloedt wordt besproken in het volgende deel van het theoretisch kader.

1.2 The Big Five

Het gedrag van mensen komt voort uit hun persoonlijkheid. Persoonlijkheid staat daardoor ook aan de basis van politiek gedrag van mensen. Onderzoek naar politiek gedrag richtte zich lang op contextuele verklaringen. Persoonlijkheid is lang genegeerd als mogelijke verklaring. Omdat persoonlijkheid zich uit in constante karaktereigenschappen die goed te observeren zijn, kan het gebruikt worden als voorspeller van gedrag. Daarnaast zijn persoonlijkheidskenmerken terug te brengen naar vijf basis categorieën die universeel terug te vinden zijn bij mensen. Deze vijf kenmerken, de Big Five, geven een raamwerk waarmee politiek gedrag verklaard kan worden (Mondak et al., 2010: 85-86)(Gerber et al., 2009).

Het effect van persoonlijkheid op gedrag moet gezien worden in een groter schema waarbij biologische en contextuele factoren ook een rol spelen. Persoonlijkheid is immers voor een groot deel geworteld in biologie en de uitingen van persoonlijkheid worden weer beïnvloedt door de omgeving. Mondak et al. (2010) laten het complexe schema zien waarin te zien is hoe deze verbanden lopen. Figuur 1 laat dit schema zien.

De vier dikgedrukte lijnen laten de belangrijkste richtingen zien. De biologische factoren vormen de belangrijkste basis voor persoonlijkheidskenmerken. Omgevingsfactoren en

persoonlijkheid hebben gezamenlijk invloed op gedrag. Omdat biologische factoren en

omgevingsfactoren niet uit zichzelf ontstaan en beïnvloedt kunnen worden door verschillende zaken zijn daar ook pijlen daarop gericht. De overige dungedrukte pijlen geven verbanden aan waarvoor empirisch bewijs is gevonden in ander onderzoek. Zo weten we dat biologische factoren en omgevingsfactoren elkaar beïnvloeden, deels via persoonlijkheid. Zo heeft bij kinderen de familie invloed op (latere) interacties van het kind met de omgeving (Krueger & Johnson, 2008: 293). Verder is te zien dat er naast persoonlijkheid en omgevingsfactoren ook nog additionele factoren (additional

(9)

7 mediating factors) van invloed zijn. De stippenlijnen geven verbanden aan waar plausibele theorieën en aanwijzingen voor zijn, maar nog geen concrete data. Er is samenvattend dus sprake van complexe verbanden met meerdere factoren die van invloed zijn (Mondak et al., 2010: 87-89).

--- Vermoedelijke verbanden ___ Gevonden verbanden

Hoewel in deze studie het voornamelijk gaat om het effect van Mildheid op politiek gedrag, is het interessant om ook te kijken naar de overige karaktereigenschappen. Zo ontstaat er een completer beeld van de manier waarop persoonlijkheid en politiek gedrag samenhangt.

Karakters met een sterke openheid naar nieuwe ervaringen zoeken graag naar kennisrijke ervaringen. Hierdoor zoeken ze vaak naar verschillende vormen van informatie. ‘Openheid’ staat daardoor in nauw verband met politiek geïnformeerd en betrokken zijn.

Mensen met veel ‘Bewustheid van handelen’ worden vaak omschreven als georganiseerd, betrouwbaar en nauwkeurig. Hierdoor is er een sterk verband met de werkprestaties van mensen. Persoonlijke verantwoordelijkheid en tradities staan bij deze karakters hoog in het vaandel. Hierdoor is ‘Bewustheid’ een goede voorspeller van conservatisme en traditionalisme.

Extraversie uit zich onder andere in sociabiliteit. In politiek gedrag uit zich dat bijvoorbeeld in het actief meedoen aan campagnes. Extraverte en introverte karakters zijn echter geen voorspeller van ideologie.

Karakters met een hoge mate van emotionele stabiliteit worden in de literatuur vaak omschreven als kalm, ontspannen en stabiel. Mensen met een gebrek aan deze eigenschap zijn

(10)

8 gespannen, nerveus en emotioneel. Dit karaktereigenschap is veel terug te vinden in onderzoek naar persoonlijkheidsstoornissen. Er is weinig onderzoek gedaan naar verbanden tussen Emotional Stability en politiek gedrag en ideologie. Mondak (2010) stelt wel dat de stabiliteit die samengaat met deze eigenschap mogelijk bijdraagt aan het consistent blijven van ideologische opvattingen.

‘Mildheid’ uit zich in de persoonlijke verhoudingen tussen mensen en de wens om deze positief te houden. Mensen met een hoge score op dit gebied worden omschreven als warm, aardig, en sympathiek. Daarnaast omschrijft de literatuur ‘Mildheid’ vaak als vrijgevig en altruïstisch. Het gaat hier dus om positieve, zorgzame en erbarmelijke mensen. Dit wordt vaak aangevuld met

‘vertrouwend’, ‘meewerkend’ en ‘meegaand’ (Mondak, 2010: 47-63). Onderzoek naar Mildheid vindt positieve verbanden met gemeenschapsgevoel (Lounsbury et al., 2003: 536) en sociaal gedrag gericht op het helpen van anderen, zoals vrijwilligerswerk (Carlo et al., 2004: 1302).

Wanneer mensen laag scoren op Mildheid komen hun karaktereigenschappen overeen met het anti-establishment geluid van populistische partijen. Karakters met een lage ‘Mildheid’ score zijn egoïstisch, wantrouwend richting anderen, intolerant, niet-samenwerkend en staan vijandiger tegenover anderen (McCrae, 1996: 329). In politiek gedrag uit zich dat onder andere in wantrouwen tegen politici en politiek in het algemeen (Mondak & Halperin, 2008). De populistische boodschap van de corrupte elite die het ‘gewone’ volk benadeelt past hierdoor goed bij deze

karaktereigenschappen. Bakker et al. (2015) vinden dan ook een negatief verband tussen Mildheid en populistisch stemmen. Een lage score op dit karaktereigenschap leidt tot een grotere kans op

populistisch stemmen.

Persoonlijkheid heeft dus invloed op politiek gedrag. Hoewel deze relaties tot stand komen in combinatie met andere factoren, zoals omgevingsfactoren, is er in de literatuur genoeg onderzoek te vinden dat het verband tussen karaktereigenschappen en politiek gedrag aantoont. Het volgende deel zal sociaal kapitaal verder uitlichten.

1.3 Sociaal Kapitaal

Er is een breed scala aan definities van het concept sociaal kapitaal. Het concept kent zijn oorsprong in de sociologie maar duikt met regelmaat op in andere studies, zoals ontwikkelingsstudies, economische studies en de politicologie. Er is dan ook een uitgebreide literatuur te vinden over de precieze invulling van het begrip (Portes (1998) geeft een overzicht van de oorspronkelijke sociologische definities en hun wortels, voor een overzicht vanuit politicologisch perspectief zie Fukuyama (2002)). De rode draad die in deze definities terug te vinden is bestaat uit drie elementen. Vertrouwen, relatienetwerken met gedeelde normen en waarden en wederkerigheid. Net als andere vormen van kapitaal, zoals geld, is sociaal kapitaal op meerdere niveaus waar te nemen. Een individu kan veel of weinig sociaal kapitaal bezitten. Een gemeenschap kan eveneens veel of weinig sociaal kapitaal bezitten. In zekere

(11)

9 zin is het een eigenschap van het individu of de gemeenschap.

De definitie van Putnam (1993) volgt drie componenten. Wederkerigheid, sociale waarden (met name vertrouwen) en sociale netwerken (met name vrijwillige organisaties). Wanneer deze ingrediënten aanwezig zijn in een samenleving zal er volgens Putnam een goed functionerend politiek en economisch systeem zijn. Sociaal kapitaal kan alleen ontstaan in samenwerking met anderen. Een individu alleen kan geen sociaal kapitaal vergaren. Dit gebeurt namelijk door contact met anderen. Sociale netwerken bestaan immers uit meerdere mensen. Daarom worden verenigingen een belangrijk aspect van sociaal kapitaal geacht. Hierin vinden mensen elkaar. In kerken, sportclubs, buurthuizen en andere soortgelijke verenigingen komt men vrijwillig bij elkaar. Dit zijn “horizontale” verenigingen waarbij er geen hiërarchische structuur is. Er is geen onderscheid tussen leden en zij zijn vrij om te participeren naar eigen invulling. De verenigingen zijn een uiting van de capaciteit om samen te kunnen werken voor een gemeenschappelijk doel. “Verticale” verenigingen beperken juist de vrijheid van hun leden door hun hiërarchische structuur en regels.

Deze sociale netwerken kenmerken zich door gedeelde normen en waarden van de leden deze netwerken. De gedeelde normen en waarden kunnen over grote vraagstukken gaan zoals gerechtigheid of religie, maar ook over alledaagse zaken zoals hoe men elkaar behandelt. De gedeelde normen en waarden binnen de gemeenschap zorgen voor een omgangsnorm richting elkaar. Dit maakt

samenwerken en het oplossen van gedeelde problemen makkelijker. Samenwerken is hierdoor

mogelijk zonder juridische mechanismes zoals contracten. Het is rationeel en in ieders eigenbelang om samen te werken (Fukuyama, 2000: 26-28).

Dit wordt versterkt door wederkerigheid. Wederkerigheid kan men zien als ‘korte termijn altruïsme’ en ‘lange termijn eigenbelang’. Het is het helpen van een ander, in de wetenschap dat deze dienst ooit terug gevraagd kan worden. Hierbij gaat het dus niet om harde afspraken in contracten waarin dit vastgelegd wordt. In een gemeenschap met wederkerigheid is er een soort plichtsgevoel naar elkaar toe om elkaar bij te staan en te helpen als dat nodig is. Ook als er niet direct een beloning voor in de plaats komt (Onyx & Bullen, 2000: 24).

Voordat deze wederkerigheid tot stand kan komen is er vertrouwen nodig. Voor

wederkerigheid is vertrouwen nodig omdat er een risico genomen wordt door elkaar te helpen zonder dat dit een directe beloning oplevert. Het eigenbelang wordt op de lange termijn geschoven met het vertrouwen dat anderen hetzelfde zullen handelen wanneer jij hulp nodig hebt. Omdat de hele gemeenschap dezelfde normen en waarden deelt is dit risico kleiner. Er is een wederzijds vertrouwen op basis van deze gedeelde normen en waarden (Onyx & Bullen, 2000: 25)(Fukuyama, 1995: 26). Gemeenschappen met veel sociaal kapitaal zijn gezonde gemeenschappen. De publieke sector, de sociale instituties, het openbaar bestuur, functioneren allen beter wanneer er veel sociaal kapitaal is. Door een maatschappelijk betrokken gemeenschap worden problemen als armoede, drugsmisbruik en misdaad effectiever bestreden. Collectieve problemen zijn beter te bestrijden wanneer er veel sociaal

(12)

10 kapitaal is. Sociaal kapitaal is een voorwaarde voor een gezonde samenleving (Putnam, 1995: 65-68). Het is daarom volgens Putnam (1995) een probleem dat het verenigingsleven afneemt. Lidmaatschap van verenigingen loopt terug en het sociaal kapitaal daalt hierdoor. De samenleving in de Verenigde Staten die eerst een rijk verenigingsleven had is veranderd. De sociale cohesie neemt af. Werd er voorheen gebowld in teams, tegenwoordig bowlt men alleen of zit men voor de tv. De sociale netwerken verdwijnen samen met de gedeelde normen en waarden, en het vertrouwen in elkaar daalt ook. Het gemeenschapsgevoel dat door de relatienetwerken opgebouwd wordt transformeert naar een gemeenschap van het individu.

Toch worden er in de literatuur belangrijke kanttekeningen geplaatst bij het verhaal van Putnam over sociaal kapitaal. Veel groepen kennen wel een interne cohesie maar verstrekken dit niet naar mensen buiten de groep. De solidariteit binnen de groep is erg sterk maar rijkt niet verder dan de leden van de eigen groep. Er is geen vertrouwenscirkel die verder strekt dan de eigen leden. In tegenstelling: er is een wantrouwenscirkel waardoor buitenstaanders zelfs vijandig behandelt worden. Verenigingen als de Ku Klux Klan of de Maffia hebben een eigen set gedeelde normen en waarden en een sterk intern vertrouwen (Fukuyama, 2001: 7-9). Hier is ook sprake van sociaal kapitaal, maar omdat alleen leden van de eigen groep hiervan gebruik maken leidt dit niet tot een sterkere gemeenschap. Deze vorm van sociaal kapitaal, waarin er veel interne cohesie is, noem ik intern sociaal kapitaal. Intern sociaal kapitaal is noodzakelijk maar niet voldoende.

Het is essentieel dat sociale netwerken binnen een samenleving overlopen in elkaar. Dat gebeurt door zogenaamde weak ties, mensen die zich binnen meerdere relatienetwerken bevinden. Zij brengen een bepaalde heterogeniteit in

groepen door ideeën en nieuws uit verschillende groepen mee te nemen (Granovette, 1973: 1360). De samenleving bestaat daardoor uit overlappende sociale groepen waarin mensen meerdere identiteiten hebben. Ze zijn van meerdere groepen lid. Figuur 2 geeft aan hoe zo’n

samenleving eruit ziet. De grote cirkel geeft de gehele gemeenschap aan, terwijl de kleine cirkels daarin de verschillende overlappende groepen voorstellen (Fukuyama, 2001: 9).

Deze overlappende groepen hebben naast intern sociaal kapitaal ook een andere vorm van sociaal kapitaal: extern sociaal kapitaal. Dit onderscheidt is belangrijk omdat het laat zien dat sociaal kapitaal twee kanten heeft. Het is niet per definitie goed. Door interne cohesie en vertrouwen aan te vullen met het vertrouwen van mensen buiten de groep volgt een completere definitie van sociaal kapitaal. De

(13)

11 combinatie van intern en extern sociaal kapitaal maakt het een eigenschap waar individuen en vooral de gemeenschap echt voordeel van heeft.

Sociaal kapitaal definieer ik daarom als de relatienetwerken binnen een samenleving met relaties die gekenmerkt worden door gedeelde normen en waarden, vertrouwen en wederkerigheid. Sociaal kapitaal is vergelijkbaar met andere vormen van kapitaal, in de zin dat het niet inherent positief is. Het kan positieve en negatieve effecten hebben. Het is daarom van belang dat de relatienetwerken binnen een gemeenschap overlopen in elkaar zodat de gedeelde normen en waarden, het vertrouwen en de wederkerigheid zich verstrekken naar buitenstaanders van de sociale groep. Hierdoor kan er onderscheid gemaakt worden tussen intern sociaal kapitaal en extern sociaal kapitaal.

1.4 Hypotheses

Uit de theorie blijkt dus dat er verschillende verklaring zijn die populisme kunnen verklaren. Onderzoek uit de politieke psychologie verklaart dit politiek (stem)gedrag aan de hand van

persoonlijkheid. Mensen met weinig ‘Mildheid’ in hun karakter zijn bijvoorbeeld eerder ontvankelijk voor de populistische anti-establishment boodschap en stemmen daardoor sneller populistisch. De beschrijving van ‘Mildheid’ in de literatuur vertoont overeenkomsten met de kenmerken van sociaal kapitaal. De verwachting is dat mensen die vanuit hun karakter vertrouwend en medewerkend zijn meer sociaal kapitaal bezitten dat ook gebouwd is op vertrouwen en wederkerigheid. Bovendien blijkt dat persoonlijkheid de omgeving beïnvloedt. Als sociaal kapitaal een eigenschap is van een omgeving, een gemeenschap, dan beïnvloedt persoonlijkheid wellicht sociaal kapitaal. Daarom volgt hieruit de volgende hypothese:

H1: Er is een positief verband tussen karaktereigenschap ‘mildheid’ en sociaal kapitaal.

Als blijkt dat persoonlijkheid sociaal kapitaal beïnvloedt dan zegt sociaal kapitaal wellicht ook wat over populisme. Persoonlijkheid beïnvloedt de context en omgeving van mensen. Vermoedelijk beïnvloedt de omgeving ook politiek gedrag. Als sociaal kapitaal wordt gezien als een eigenschap van de omgeving dan beïnvloedt dit wellicht politiek gedrag. Is er een positief verband tussen 'Mildheid’ en sociaal kapitaal dan kan dit worden doorgetrokken naar populisme. Sociaal kapitaal, als eigenschap van de omgeving, beïnvloedt dan het politiek (stem)gedrag. Hieruit volgt de tweede hypothese:

(14)

12

Hoofdstuk 2: Methode

2.1 Data

Om de mogelijke verbanden tussen sociaal kapitaal, persoonlijkheid en populisme te onderzoeken is gebruik gemaakt van data van the American National Election Studies (ANES). De data is verzameld ten tijden van de presidentiële verkiezing in 2012. Het doel van het onderzoek was het in kaart

brengen van het Amerikaanse electoraat, het stemgedrag en de publieke opinie. De data bestaat uit een face to face sample van 2054 respondenten en een internet sample van 3860 respondenten.

Respondenten waren minimaal achttien jaar en staatsburger van de Verenigde Staten. De samples zijn afgenomen in twee rondes: een ronde voor de verkiezing, en een ronde na de verkiezing. Voor een uitgebreide uitleg van de gevolgde methoden van de datacollectie zie het User’s Guide and Codebook for the ANES 2012 Time Series Study (website ANES).

Er is voor deze dataset gekozen omdat het alle drie de concepten bevat die in dit onderzoek aan de orde komen. Met behulp van de variabelen uit de ANES 2012 studie kunnen zowel sociaal kapitaal, als persoonlijkheid als populisme geoperationaliseerd worden. Daarmee is het één van de weinige datasets die dit onderzoek kon gebruiken.

2.2 Operationalisatie

Populisme

Populisme is geoperationaliseerd aan de hand van steun voor de Tea Party. Tot de opkomst van Donald Trump was de Tea Party waarschijnlijk de meest prominente vertegenwoordiger van

Amerikaans populisme. De beweging ontstond in 2008 na de eerste overwinning van president Obama en is geworteld in de conservatieve vleugel van de Republikeinse Partij (Abramowitz, 2011). Ze voldoen aan een rechts-populistische profiel (Bakker et al., 2015). Een stem op een Tea Party kandidaat kan daarom gezien worden als een populistische stem. De afhankelijke variabele van dit onderzoek, populisme, wordt daarom geoperationaliseerd als steun voor de Tea Party.

Steun voor de Tea Party wordt gemeten aan de hand van de variabele ‘Tea Party Support’. Deze variabele is een samenvatting van drie losse variabelen die steun voor de Tea Party meten. Vanuit deze drie variabelen stelden de onderzoekers vervolgens de variabele ‘Tea Party Support’ op. De variabele is een 7-punt Likert schaal die loopt van strong support tot strong opposition. De precieze operationalisatie zoals gebruikt in het ANES 2012 onderzoek is te vinden in bijlage II bij het onderdeel operationalisatie.

(15)

13 The Big Five

Persoonlijkheid wordt geoperationaliseerd aan de hand van de Big Five. Deze vijf

persoonlijkheidskenmerken worden gemeten door middel van tien vragen aan respondenten. Dit is de zogenoemde Ten Item Personality Inventory (TIPI). Onderzoekers ontwikkelde dit meetinstrument zodat persoonlijkheid gemeten wordt in een kort tijdsbestek. Hoewel persoonlijkheidstesten met meerdere items grondiger zijn, is er voldoende bewijs dat de TIPI-schaal voldoet aan de

betrouwbaarheids- en validiteitseisen. Om de reproduceerbaarheid van de TIPI-test te onderzoeken zijn resultaten van zelfplaatsing vergeleken met de plaatsing van peers en de resultaten van

waarnemers van persoonlijkheid. Daarnaast zijn de resultaten vergeleken met andere persoonlijkheidstesten. De uitkomsten tussen deze testen kwamen overeen. Hiermee is de

herhaalbaarheid en betrouwbaarheid van het instrument aangetoond (Gosling et al., 2003) (Rammstedt & John, 2007) (McCrae & Costa, 1987). De universaliteit van de persoonlijkheidskenmerken is ook in onderzoek aangetoond. Persoonlijkheidskenmerken die in Engelstalige bevolkingen werden gevonden zijn eveneens terug te vinden in Duitse, Portugese, Chineese, Koreaanse en Japanse samples. Dezelfde persoonlijkheidsstructuur werd in verschillende bevolkingen gevonden. Dat maakt de TIPI-schaal universeel en het bevestigt de generaliseerbaarheid van het meetinstrument (Mcrae & Costa, 1997). De persoonlijkheidskenmerken blijven daarnaast vrij stabiel over tijd (McCrae & Costa, 2005: 2003). Er zijn twee vragen voor iedere karaktereigenschap (Gosling et al., 2003). Onafhankelijke variabele ‘mildheid’ wordt gemeten door onderstaande vragen en de antwoordcategorieën zijn een zeven-punt Likertschaal die loopt van extremely poorly tot extremely well.

1: We’re interested in how you see yourself. Please mark how well the following pair of words describes you, even if one word describes you better than the other. 'critical, quarrelsome' describes me:

2: We’re interested in how you see yourself. Please mark how well the following pair of words describes you, even if one word describes you better than the other. ‘Sympathetic, warm’ describes me:

De vragen voor de overige karaktereigenschappen zijn terug te vinden in bijlage II, evenals de antwoord categorieën.

Sociaal kapitaal

Zoals er geen eenduidige definitie is van sociaal kapitaal is er ook geen consensus over het meten van het concept. Afhankelijk van de gekozen definitie verandert de manier van meten. Daarnaast verandert het concept over tijd. Hierdoor verandert ook het meten van sociaal kapitaal (Woolcock & Narayan,

(16)

14 2000: 239). Er zijn verschillende methoden gebruikt door onderzoekers. Daarin zijn twee

hoofdstromingen terug te vinden. De eerste is het meten van het aantal groepen en verenigingen in een samenleving. De tweede is het bevragen van respondenten over hun maatschappelijke betrokkenheid en vertrouwen (Woolcock & Narayan, 2000: 240) (Fukuyama, 2001: 12). Deze stromingen reflecteren de literatuur over sociaal kapitaal die zich enerzijds richt op het verenigingsleven en anderzijds op de gedeelde normen en waarden, het vertrouwen, en de relaties tussen mensen. Beiden aspecten vullen elkaar aan en samen geven zij een completer beeld van het concept sociaal kapitaal. Daarom zal dit onderzoek de twee stromingen combineren. Een operationalisatie van sociaal kapitaal dat zich alleen richt op verenigingen mist het tweezijdige effect dat verenigingen kunnen hebben. Het laat niets zien over de vertrouwens- of wantrouwenscirkel van deze groepen. Hierdoor mist het belangrijke aspecten van sociaal kapitaal die wel in de literatuur genoemd worden, zoals vertrouwen en wederkerigheid. Dit onderzoek combineert daardoor de twee hoofdstromen. Door te kijken naar zowel verenigingen als sociale attitudes ontstaat het duidelijkste beeld van sociaal kapitaal. Bovendien kan op deze manier zowel intern als extern sociaal kapitaal gemeten worden.

Onafhankelijke variabele sociaal kapitaal wordt geoperationaliseerd aan de hand van vier items uit de dataset. De vier items zijn vragen over vertrouwen, tolerantie ten opzichte van andere levensstijlen, tolerantie ten opzichte van andere morele standaarden en het lidmaatschap van verenigingen. De vraag over vertrouwen en het lidmaatschap van verenigingen richt zich op het interne aspect van sociaal kapitaal. De vragen over andere levensstijlen en morele standaarden behandelen het externe aspect van sociaal kapitaal.

De variabele die lidmaatschap meet is een numerieke variabele. De overige variabelen zijn gemeten met een vijf-punt Likertschaal. In bijlage II onder ‘operationalisatie’ staan de items zoals gebruikt in het ANES 2012 onderzoek weergegeven.

Het onderzoek controleert daarnaast voor leeftijd, inkomen en opleiding. Ook worden ter controle alle persoonlijkheidskenmerken meegenomen in de analyse. Een overzicht van de operationalisatie van de afhankelijke en onafhankelijke variabelen staat in tabel 3. Een overzicht van de operationalisatie van de controle variabelen staat in bijlage II onder ‘operationalisatie’.

(17)

15

Tabel 3.

Label Item Schaal

Populisme (1)

“Do you support, oppose, or neither support nor oppose the Tea Party movement?”

Support / Oppose / Neither support nor oppose (1-3)

Populisme (2)

“Would you say your

[support/opposition] is strong or not very strong?”

Strong / Not very strong (1-2)

Populisme (3)

“Do you lean toward supporting, lean toward opposing, or do you not lean either way?”

Lean toward supporting / Lean toward opposing / Do not lean either way (1-3)

Populisme (4) “Summary Tea Party Support”

Strong Support / Not very strong support / Lean toward supporting / Do not lean either way / Lean toward opposing / Not very strong opposing / Strong opposition (1-7)

Mildheid (Agreeableness) (1)

“We’re interested in how you see yourself. Please mark how well the following pair of words describes you, even if one word describes you better than the other. 'critical, quarrelsome' describes me:”

Extremely poorly / Somewhat poorly / A little poorly / Neither poorly nor well / A little well / Somewhat well / Extremely well (1-7)

Mildheid (Agreeableness) (2)

We’re interested in how you see yourself. Please mark how well the following pair of words describes you, even if one word describes you better than the other. ‘Sympathetic, warm’ describes me:

Extremely poorly / Somewhat poorly / A little poorly / Neither poorly nor well / A little well / Somewhat well / Extremely well (1-7)

Sociaal Kapitaal (vertrouwen)

“Generally speaking, how often

can you trust other people?” Always / Most of the time / About half of the time / Some of the time / Never (1-5) Sociaal Kapitaal

(lidmaatschap vereningingen)

“How many organizations are

you currently a member of?” Numeriek Sociaal Kapitaal

(tolerantie morele standaarden)

“'We should be more tolerant of people who choose to live according to their own moral standards, even if they are very different from our own.”

Agree strongly / Agree somewhat / Neither agree nor disagree / Disagree somewhat / Disagree strongly (1-5)

Sociaal Kapitaal (tolerantie levensstijlen)

“The newer lifestyles are contributing to the breakdown of our society.”

Agree strongly / Agree somewhat / Neither agree nor disagree / Disagree somewhat / Disagree strongly (1-5)

(18)

16

2.3 Analyse stappen

Om te kijken over een causaal verband te vinden is tussen karaktereigenschap ‘mildheid’, sociaal kapitaal en populisme maakt dit onderzoek gebruik van een meervoudige regressie. Meervoudige regressie analyse is als methode geschikt om de relatie van een afhankelijke variabele met

onafhankelijke variabelen te onderzoeken. Door te controleren op verschillende factoren wordt de relatie zo zuiver mogelijk weergeven (Cohen et al., 2003: 1-2, 64). Enkele stappen gingen vooraf aan de uiteindelijke hoofdanalyse.

Sociaal Kapitaal

Als eerst zijn alle ontbrekende antwoorden van de desbetreffende items in de dataset gehercodeerd als missing value zodat deze niet worden meegenomen. De richting van de variabelen ‘vertrouwen’ en ‘tolerantie morele standaarden’ zijn omgedraaid. Veel vertrouwen en een veel tolerantie hebben hierdoor een hoge waarde op de vijf-punt schaal. De richting van deze variabelen is omgedraaid omdat de verwachting vanuit de theorie is dat een hogere score op mildheid leidt tot een hogere score op sociaal kapitaal. Mildheid wordt gemeten op een schaal waarbij een hogere score duidt op een sterkere aanwezigheid van deze eigenschap. Een hogere score op de sociaal kapitaal items zou daarom moeten duiden op meer sociaal kapitaal. Op die manier is de richting van de items hetzelfde.

Sociaal kapitaal is geen direct gemeten variabele in de dataset. Om het concept toch te kunnen meten moet het dus samengesteld worden uit andere variabelen die wel gemeten zijn. Dit gebeurt op basis van theorie maar wordt vervolgens ook getest met een factoranalyse en Cronbach’s Alpha test. Factoranalyse is een manier om achterliggende factoren in kaart te brengen voor de geobserveerde variabelen. Er wordt gecontroleerd of de geobserveerde variabalen één of meerdere concepten meten (Child, 1970: 1-8). De Cronbach’s Alpha test laat zien of de verschillende items vervolgens

samengevoegd mogen worden tot één schaal. Het test de betrouwbaarheid van de schaal die de onderzoeker samenstelt om een concept te meten (Santos, 1999). Deze analyses laten zien of de gekozen items inderdaad te gebruiken zijn voor het meten van het nieuwe concept.

Om de variabelen die sociaal kapitaal meten samen te voegen tot dezelfde schaal zijn ze genormaliseerd. De variabelen met een vijf-punt schaal ‘vertrouwen’, ‘tolerantie morele standaarden’ en ‘tolerantie levensstijlen’ zijn genormaliseerd door: (observatie-1) / 4. De variabele ‘lidmaatschap vereniging’ is genormaliseerd door: (observatie-1) / 49. De vier items zijn vervolgens samengevoegd tot twee componenten. ‘Vertrouwen’ en ‘Lidmaatschap vereniging’ zijn samengevoegd tot ‘Intern Sociaal Kapitaal’. ‘Tolerantie morele standaarden’ en ‘tolerantie levensstijlen’ zijn samengevoegd tot ‘Extern Sociaal Kapitaal’. De genormaliseerde waarden van de items zijn opgeteld en gedeeld door

(19)

17 twee. Voor een overzicht zie tabel 4.

Tabel 4.

Item Label Nieuw label

trust_social Vertrouwen Intern sociaal kapitaal

involv_numorgs Lidmaatschap vereniging Intern sociaal kapitaal trad_lifestyle Tolerantie levensstijlen Extern sociaal kapitaal trad_tolerant Tolerantie morele standaarden Extern sociaal kapitaal

The Big Five

Ook bij deze items zijn alle ontbrekende antwoorden in de dataset gehercodeerd als missing value. De twee vragen die elk persoonlijkheidskenmerk meten worden niet in dezelfde richting gesteld. Bij mildheid moet de respondent aangegeven in hoeverre de termen critical en quarrelsome hem of haar beschrijven. Een hoge score op deze vraag duidt op minder ‘mildheid’. In de andere vraag die bij deze eigenschap hoort gaat het om de termen sympathetic en warm. Een hoge score op deze vraag duidt juist op meer ‘mildheid’. Daarom is de richting van de eerste vraag veranderd. Wanneer critical en quarrelsome de respondent goed beschrijft hoort daar een lage score bij omdat het ook duidt op minder ‘mildheid’. Deze hercodering is gedaan bij alle karaktereigenschappen, zodat een hogere score op die items duidt op een sterkere aanwezigheid van dat eigenschap. Daarnaast zijn ook deze 7-punt schalen genormaliseerd naar een schaal van 0 tot 1 door: (observatie-1) / 6.

Tea Party Support

Voor de variabele ‘Tea Party Support’ zijn alleen alle ontbrekende antwoorden gehercodeerd als missing value. De variabele loopt van 1 strong support tot 7 strong opposition. Omdat ik verwacht dat meer sociaal kapitaal leidt tot minder Tea Party steun laat ik deze richting zo staan. Op deze manier betekenen hoge waarden op sociaal kapitaal en Tea Party steun hetzelfde.

Controle variabelen

Ook voor de controle variabelen zijn de ontbrekende antwoorden als missing value gehercodeerd. Inkomen is daarnaast in 3 groepen opgedeeld: laag, midden, hoog. Inkomens van 0 tot 27.499 dollar zijn ingedeeld in de categorie ‘laag’. Inkomens van 27.500 tot 74.999 dollar zijn ingedeeld in de categorie ‘midden’. Inkomens van 80.000 tot 250.000 of meer zijn ingedeeld in de categorie ‘hoog’.

(20)

18

2.4 Modellen

Er zijn drie regressiemodellen opgesteld. In het eerste model wordt de afhankelijke variabele ‘intern sociaal kapitaal’ onderzocht aan de hand van de onafhankelijke variabele ‘mildheid’. De overige persoonlijkheidskenmerken, leeftijd, inkomen en opleiding zijn daarin de controle variabelen. In het tweede model wordt de afhankelijke variabele ‘extern sociaal kapitaal’ onderzocht aan de hand van de onafhankelijke variabele ‘mildheid’. Ook hier zijn de overige persoonlijkheidskenmerken, leeftijd, inkomen en opleiding de controle variabelen. Wanneer de score op ‘mildheid’ positief en significant is in beiden modellen dan is de eerste hypothese bewezen.

In het derde model wordt de afhankelijke variabele ‘Tea Party support’ onderzocht aan de hand van de onafhankelijke variabelen ‘intern sociaal kapitaal’ en ‘extern sociaal kapitaal’. De persoonlijkheidskenmerken, leeftijd, inkomen en opleiding zijn hier de controle variabelen. Wanneer de score op ‘intern sociaal kapitaal’ en ‘extern sociaal kapitaal’ significant en positief blijft is de tweede hypothese bewezen. Bij alle modellen geldt een significantieniveau van p < 0,05.

(21)

19

Hoofdstuk 3: Resultaten I

De resultaten uit van de analyses zullen in deze hoofdstukken besproken worden. Eerst is er aandacht voor de resultaten van de factoranalyse. Daarna worden de drie regressiemodellen besproken.

Factoranalyse & Cronbach’s Alpha

Om te kijken wat de achterliggende factoren zijn bij de geobserveerde items die sociaal kapitaal meten is er gebruik gemaakt van een factoranalyse. Bij deze analyse is te zien hoeveel gemeenschappelijke factoren de vier losse variabelen samen vertegenwoordigen. In tabel 5 zijn de resultaten te zien die uit de analyse kwamen. De tabel laat de relatie zien tussen elke variabele en de geschatte nieuwe

variabele, oftewel de component. Dit is de achterliggende factor die schuil gaat achter de

geobserveerde variabelen. De variabelen ‘vertrouwen’ en ‘lidmaatschap vereniging’ vormen samen component 1. Component 1 is dus sterk gerelateerd aan ‘vertrouwen’ en ‘lidmaatschap vereniging’. De variabelen ‘tolerantie levensstijlen’ en ‘tolerantie morele standaarden’ vormen samen component 2. Component 2 is daarmee sterk gerelateerd aan ‘tolerantie levensstijlen’ en ‘tolerantie morele standaarden’. Statistisch gezien meten deze vier variabelen dus twee verschillende aspecten van sociaal kapitaal.

Tabel 5

Label Component Component

1 2

Vertrouwen .739 .247

Lidmaatschap vereniging .713 .175

Tolerantie levensstijlen -.276 .775

Tolerantie morele standaarden -.113 .809

Om te controleren of deze vier variabelen samengevoegd kunnen worden tot één nieuwe variabele die sociaal kapitaal vertegenwoordigt is er een Cronbach’s Alpha test uitgevoerd. Deze test laat de betrouwbaarheid van de beoogde nieuwe schaal zien. Zo wordt het duidelijk of de vier variabelen inderdaad als één nieuwe schaal te gebruiken zijn. Een Cronbach’s Alpha vanaf .7 kan over het algemeen gezien worden als een goede betrouwbaarheidscoëfficiënt. De interne consistentie is dan voldoende. De Cronbach’s Alpha in dit onderzoek kwam uit op .315. Dat is te laag om de vier items tot één schaal samen te voegen. Een mogelijke oplossing daarvoor is het verwijderen van een item dat de coëfficiënt naar beneden haalt. De test laat echter zien dat de coëfficiënt niet of nauwelijks stijgt wanneer één van de items verwijderd wordt. Tabel 6 laat de Cronbach’s Alpha zien wanneer een item verwijderd wordt uit de analyse.

(22)

20

Tabel 6

Label Cronbach’s Alpha bij verwijderd item

Vertrouwen ,374 Lidmaatschap vereniging ,118 Tolerantie levensstijlen ,033

Tolerantie morele standaarden

,344

Daarom blijven de twee componenten gescheiden. In de regressieanalyse blijven de componenten die uit de factor analyse kwamen dan ook gescheiden.

(23)

21

Hoofdstuk 4: Resultaten II

4.1 Mildheid & sociaal kapitaal

In het eerste regressiemodel (zie bijlage I, tabel 7) wordt de variantie in de afhankelijke variabele ‘intern sociaal kapitaal’ verklaart aan de hand van de onafhankelijke variabele ‘mildheid’. Het doel was om te onderzoeken of mensen met een hogere mate van ‘mildheid’ ook een hogere mate van sociaal kapitaal vertonen. In de analyse is er gecontroleerd voor de andere persoonlijkheidskenmerken, inkomen, opleidingsniveau en leeftijd. Dat wil zeggen dat deze variabelen constant worden gehouden zodat de covariantie tussen mildheid en intern sociaal kapitaal het zuiverst weergegeven kan worden. In dit model valt op dat er een positief significant verband is gevonden van .059. Dat betekent dat een toename van mildheid in deze steekproef leidt tot een toename van intern sociaal kapitaal. Hoewel positief en significant is het effect van .059 niet bijzonder groot. Wat daarnaast opvalt is dat de overige persoonlijkheidskenmerken, op ‘openheid’ na, ook een significant effect hebben op intern sociaal kapitaal. Bewustheid van handelen, of conscientiousness, heeft een significant negatief effect. Een hogere score van respondenten op ‘bewustheid van handelen’ leidt tot een lagere score op ‘intern sociaal kapitaal’. Wel is het zo dat alle significante effecten bescheiden zijn. Waarbij ‘mildheid’ nog het grootste effect heeft op de afhankelijke variabele.

In het tweede regressiemodel (zie bijlage I, tabel 7) wordt de variantie in de afhankelijke variabele ‘extern sociaal kapitaal’ verklaart aan de hand van de onafhankelijke variabele ‘mildheid’. Ook hier wordt er gecontroleerd voor de andere persoonlijkheidskenmerken, inkomen,

opleidingsniveau en leeftijd.

Het positieve effect van .011 dat wordt gevonden heeft een p-waarde van .567. Aangezien er een significantieniveau van .005 wordt aangehouden kunnen we stellen dat het gevonden resultaat niet significant is. In de analyse is er gecontroleerd voor de andere persoonlijkheidskenmerken, inkomen, opleidingsniveau en leeftijd. Wat bij deze controle variabelen opvalt is het significante effect van ‘emotionele stabiliteit’ en ‘openheid’. ‘Emotionele stabiliteit’ heeft een significant negatief effect op extern sociaal kapitaal van -.229. Bij een toename van de score op deze eigenschap daalt dus de score op ‘extern sociaal kapitaal’. Bij ‘openheid’ geldt een significant positief verband van .327 met extern sociaal kapitaal. Stijgt de score op onafhankelijke variabele ‘openheid’ dan stijgt de score op

afhankelijke variabele ‘extern sociaal kapitaal’ mee.

De resultaten hebben verschillende consequenties voor sociaal kapitaal. Er is een significant positief verband gevonden tussen mildheid en intern sociaal kapitaal dat gericht was op het

verenigingsleven en vertrouwen. Er is geen significant positief verband gevonden tussen mildheid en extern sociaal kapitaal, gericht op de acceptatie van andere levensstijlen en morele standaarden. Omdat dit laatste verband niet aangetoond is wordt de eerste hypothese verworpen.

(24)

22

4.2 Sociaal kapitaal & populisme

In het derde model (zie bijlage I, tabel 8) wordt de relatie tussen afhankelijke variabele ‘steun voor de Tea Party’ en de onafhankelijke variabelen ‘intern sociaal kapitaal’ en ‘extern sociaal kapitaal’ onderzocht. Het doel is de variantie in steun voor de Tea Party te verklaren aan de hand van sociaal kapitaal. Er is gecontroleerd voor de persoonlijkheidskenmerken, inkomen, opleidingsniveau en leeftijd. Het is in dit model goed om in gedachten te houden dat een lage waarde op de afhankelijke variabele staat voor meer steun voor de Tea Party. De schaal loopt van 1 strong support tot 7 strong opposition.

Uit de resultaten blijkt dat intern en extern sociaal kapitaal een verschillend effect hebben op steun voor de Tea Party. Intern sociaal kapitaal heeft een significant negatief effect van -.173 op steun voor de Tea Party. Hier stijgt steun voor de Tea Party wanneer intern sociaal kapitaal toeneemt. Stijgt de waarde op intern sociaal kapitaal dan daalt de waarde op ‘Tea Party support’ wat staat voor grotere steun. Extern sociaal kapitaal heeft een significant positief effect van .503 op de variabele ‘Tea Party Support’. Dat betekent dat wanneer extern sociaal kapitaal toeneemt, steun voor de Tea Party afneemt. Stijgt de waarde op onafhankelijke variabele ‘extern sociaal kapitaal’ dan neemt de waarde op

afhankelijke variabele ‘Tea Party support’ ook toe. Een hogere waarde op ‘Tea Party support’ staat voor afwijzing van de Tea Party. De effecten zijn beiden behoorlijk groot. Met name het effect van intern sociaal kapitaal op Tea Party steun valt op. Daarnaast valt op dat er ook een significant positief effect is van ‘mildheid’ op steun voor de Tea Party. De coëfficiënt is daar .08. Dit betekent dat een hogere score op karaktereigenschap ‘mildheid’ leidt tot een hogere score op ‘Tea Party support’, waarbij een hoge score staat voor minder Tea Party steun. Dat is een bevestiging van de literatuur (Bakker et al., 2015) waarin het verband tussen mildheid en steun voor de Tea Party ook werd gevonden.

Het effect van sociaal kapitaal op steun voor de Tea Party is dus tweedelig. Intern sociaal kapitaal leidt tot meer steun voor de Tea Party. Extern sociaal kapitaal heeft het tegenovergestelde effect, namelijk minder steun. Door het tweedelige effect van sociaal kapitaal op steun voor de Tea Party wordt de tweede hypothese verworpen.

4.3 Vergelijking van de resultaten.

Het verschil in effecten tussen intern sociaal kapitaal en extern sociaal kapitaal maakt de resultaten tweezijdig. Aan de ene kant is er een positief verband gevonden tussen mildheid en intern sociaal kapitaal. Aan de andere kant wordt dit zelfde effect niet gevonden voor extern sociaal kapitaal. Omdat de hypothese uit gaat van een positief effect tussen mildheid en sociaal kapitaal in z’n geheel kan deze niet aangenomen worden. De eerste hypothese is dan ook verworpen. De tweede hypothese gaat uit van een negatief verband tussen sociaal kapitaal en populisme, waarbij meer sociaal kapitaal leidt tot

(25)

23 minder populisme. De resultaten laten hier ook een tweedeling zien. Intern sociaal kapitaal leidt juist tot meer populisme, terwijl extern sociaal kapitaal het verwachte negatieve effect wel heeft. Omdat de hypothese ook hier uit gaat van sociaal kapitaal in z’n geheel wordt de tweede hypothese eveneens verworpen.

Het verwerpen van beiden hypotheses doet misschien vermoeden alsof de verwachtingen in z’n geheel niet uitgekomen zijn. De resultaten laten echter de twee verschillende kanten van sociaal kapitaal zien. Strikt genomen konden de hypotheses niet aangenomen worden. Er zijn echter wel interessante kanttekeningen daarbij te plaatsen. Het is duidelijk dat intern sociaal kapitaal een ander effect heeft dan extern sociaal kapitaal. De inhoudelijke bespreking en verdere discussie is te vinden in het volgende deel.

(26)

24

Hoofdstuk 5: Conclusie

In dit onderzoek is onderzocht of er een verband bestaat tussen karaktereigenschap ‘Mildheid’ en sociaal kapitaal. Daarnaast is er gekeken of sociaal kapitaal populistisch stemgedrag kon verklaren. Het hoofddoel van het onderzoek was bijdragen aan de verklaring van populisme. De route die dit onderzoek daarvoor nam liep via sociaal kapitaal. Aan de hand van theorieën over persoonlijkheid en politiek gedrag, sociaal kapitaal en populisme is een raamwerk opgesteld waarin dit onderzoek plaats vond. Door gebruik te maken van data uit het ANES 2012 verkiezingsonderzoek is geprobeerd om de theoretisch gevormde verbanden terug te vinden in de praktijk. Er zijn twee hypotheses opgesteld:

H1: Er is een positief verband tussen karaktereigenschap ‘Mildheid’ en sociaal kapitaal.

H2: Er is een negatief verband tussen sociaal kapitaal en populisme.

In de resultaten van de analyses is er geen eenduidig positief verband te vinden tussen

karaktereigenschap ‘Mildheid’ en sociaal kapitaal. Daarnaast is er geen eenduidig negatief verband gevonden tussen sociaal kapitaal en populisme. Beiden hypotheses zijn daarom verworpen. De

verwachting dat mensen met een mild karakter meer sociaal kapitaal bezitten is niet gevonden. Hoewel er een klein effect is gevonden op intern sociaal kapitaal, werd dit niet gevonden voor extern sociaal kapitaal. Aangezien beiden essentiële onderdelen zijn die samen een compleet beeld geven van sociaal kapitaal, kan de hypothese niet aangenomen worden. Het verwachte effect van sociaal kapitaal op populisme is ook niet gevonden. Intern sociaal kapitaal lijkt zelfs te zorgen voor meer Tea Party steun. Het gevonden positieve verband laat zien dat mensen met meer intern sociaal kapitaal de Tea Party meer steunen. Extern sociaal kapitaal heeft wel het verwachte negatieve effect op populisme. Mensen die hoog scoren op extern sociaal kapitaal hebben minder steun voor de Tea Party.

Ook al is het verwachte effect niet gevonden, uit de resultaten blijkt dat persoonlijkheid sociaal kapitaal wel beïnvloedt. Er is een voorzichtig effect van ‘Mildheid’ op intern sociaal kapitaal wat bevestigt dat meer ‘Mildheid’ leidt tot meer intern sociaal kapitaal. Dit lijkt ook overeen te komen met de bevindingen dat ‘Mildheid’ leidt tot meer gemeenschapsgevoel (Lounsbury et al., 2003: 536). ‘Openheid’ leidt tot meer extern sociaal kapitaal. Het lijkt logisch dat mensen die openstaan voor nieuwe ervaringen ook meer openstaan voor anderen mensen en groepen. Het sterk negatieve effect van emotionele stabiliteit en extern sociaal kapitaal is ook opvallend. Het effect van deze eigenschap op politiek gedrag is nog weinig onderzocht (Mondak, 2010) dus er is weinig theorie om verklaringen in te zoeken. Terugkijkend op het schema van Mondak et al. (2010) wordt de pijl die van

persoonlijkheid naar omgeving loopt enigszins bevestigd, zij het anders dan verwacht.

(27)

25 verwachtte. Dat de verwachte effecten niet terug gevonden zijn kan komen doordat sociaal kapitaal door meerdere karaktereigenschappen opgebouwd wordt. Het is niet zo dat alleen ‘mildheid’ aansluit bij sociaal kapitaal. Het sterk positieve effect van ‘openheid’ laat dit zien. Een andere reden kan liggen in de operationalisatie van sociaal kapitaal. Eigen data verzameling kan sociaal kapitaal nog

uitgebreider en completer operationaliseren. Dit onderzoek was afhankelijk van bestaande data waarin drie concepten nodig waren: de Big Five, populisme en sociaal kapitaal. Het concept moest

geoperationaliseerd worden vanuit de data van ANES. Mogelijk laat een uitgebreidere

operationalisatie meer resultaten zien (zie voor een voorbeeld: Onyx & Bullen, 2000). De gevonden bescheiden effecten zijn daarom een goed uitgangspunt voor verder onderzoek naar de relatie tussen persoonlijkheid en sociaal kapitaal. Dataverzameling meer gericht op het meten van sociaal kapitaal en de Big Five kan toekomstig onderzoek daarbij helpen. Het ontbreken van eerder onderzoek naar deze relatie zou daarbij een extra motivatie moeten zijn.

Ook de resultaten in het laatste regressiemodel zijn tweedelig. Ze laten goed het debat zien dat in de sociaal kapitaal literatuur te vinden is. Daarin komt sterk naar voren dat sociaal kapitaal niet per definitie goed is (Fukuyama, 2001). Zoals met alle vormen van kapitaal kan het op verschillende manieren gebruikt worden. Richt het zich alleen naar binnen, naar de eigen leden van de groep, dan kunnen buitenstaanders niet profiteren van dit sociaal kapitaal. Zo’n groep heeft een sterk intern vertrouwen, maar naar buiten kenmerkt de groep zich als wantrouwend. Deze groepen, zoals de maffia of de KKK, zijn uiteindelijk niet goed voor het functioneren van een samenleving. De focus die Putnam (1993, 1995) legt op verenigingen moet daarom aangevuld worden. Een samenleving is opgebouwd uit verschillende groepen die behalve zichzelf ook elkaar moeten vertrouwen. Er is overlap nodig en dit ontstaat alleen als er naast intern sociaal kapitaal ook extern sociaal kapitaal is. Groepen hebben een zekere heterogeniteit nodig. Weak ties, mensen die lid zijn van meerdere groepen, zorgen voor deze heterogeniteit (Granovette, 1973). Oftewel, er is ook extern sociaal kapitaal nodig. De resultaten in het derde regressiemodel laten deze kanttekening die de literatuur bij sociaal kapitaal zet duidelijk zien. Intern sociaal kapitaal heeft een positief effect op populisme. Wanneer er sprake is van meer intern sociaal kapitaal stijgt steun voor de Tea Party. Dat is een bevestiging dat verenigingen en vertrouwen alleen niet per definitie een positief effect hebben. Populisme is een ideologie waarin een normatief onderscheid gemaakt wordt tussen het pure volk en de slechte elite. Het is een wereldbeeld waarin er alleen vrienden en vijanden zijn (Mudde 2004: 544). Intern sociaal kapitaal waarin alleen leden van de eigen groep worden vertrouwd past hier goed in. Het rechts-populisme van de Tea Party kenmerkt zich bijvoorbeeld door een sterk wantrouwende houding tegenover andere (raciale) groepen binnen de samenleving (Abramowitz, 2011). Leden van de Tea Party kunnen veel intern sociaal kapitaal hebben, maar dit strekt zich niet uit naar anderen groepen. De resultaten bij extern sociaal kapitaal laten het tegenovergestelde effect zien. Hoe meer extern sociaal kapitaal, hoe minder steun voor de Tea Party. Hier wordt het vertrouwen wel aan

(28)

26 mensen buiten de eigen groep verstrekt. Extern sociaal kapitaal heeft dus wel het verwachte effect op populisme. Meer extern sociaal kapitaal verkleint de voedingsbodem voor populisme. Putnam stelde in Bowling Alone (1995) dat de samenleving in de Verenigde Staten minder goed functioneert door het verdwijnen van verenigingen. Deze resultaten laten zien dat verenigingen alleen niet de samenleving ten goede komen. Dat bevestigt de kritiek op Putnam.

Een belangrijke kanttekening is dat de afhankelijke variabele in dit laatste model ‘Tea Party steun’ was. Het ging hier niet om een daadwerkelijke stem op de beweging. Hoewel de Tea Party zeker als vertegenwoordiger van populisme dient zegt het strikt genomen niets over het uiteindelijk stemgedrag. Toch is ‘Tea Party steun’ ook een vorm van politiek gedrag en zegt het steunen van deze populistische beweging zeker wat over de voedingsbodem van populisme. Sociaal kapitaal lijkt hier wel degelijk invloed op te hebben. Zien we sociaal kapitaal als eigenschap van de omgeving dan wordt de stippenlijn die loopt van omgeving naar politiek gedrag, uit het model van Mondak et al. (2010), dus bevestigd.

Een tweede belangrijke kanttekening is dat de Tea Party staat voor rechtspopulisme. Een afkeer tegen de Tea Party in dit onderzoek zegt niks over een voorkeur voor linkspopulisme. Hoe sociaal kapitaal linkspopulisme beïnvloedt is hier niet aangetoond. Het is daarom verstandig om deze resultaten niet zo maar door te trekken naar populisme in het algemeen. Toch geldt de basis definitie van populisme voor zowel links- als rechtspopulisme. De theoretische grondslag die aan dit onderzoek vooraf ligt zou daarmee ook moeten gelden voor linkspopulisme. Vervolgonderzoek zou dit verder uit kunnen diepen. Wanneer er verkiezingsdata over Trump en Sanders supporters is kunnen deze mooi vergeleken worden.

De laatste kanttekening is de generalisatie naar andere landen. Dit onderzoek gebruikte data over Amerikaanse kiezers. Hoewel het begrip populisme, de Big Five en sociaal kapitaal zeker universele kenmerken hebben is het verstandig de conclusies niet zo maar door te trekken. Vervolg onderzoek me Europese data is hiervoor geschikter.

Concluderend kunnen we stellen dat ‘Mildheid’ bepaalde aspecten van sociaal kapitaal beïnvloedt. Het effect lijkt vooral te bestaan voor intern sociaal kapitaal, al is dit klein. Andere karaktereigenschappen beïnvloeden ook sociaal kapitaal, waardoor er dus wel een link lijkt te bestaan. Sociaal kapitaal beïnvloedt sterk de steun voor de Tea Party. Extern sociaal kapitaal brengt deze steun terug. Intern sociaal kapitaal leidt juist tot meer steun. De verschillende aspecten kunnen dus zeker wat zeggen over de kansen van populistische partijen. Door de bevinding dat persoonlijkheid sociaal kapitaal

beïnvloedt begrijpen we sociaal kapitaal beter. Door de bevinding dat sociaal kapitaal steun voor de Tea Party beïnvloedt kunnen we populisme beter verklaren. Uiteindelijk was dat het doel van het onderzoek.

(29)

27

Bronnen

Literatuur

Abramowitz, A. (2011). Partisan polarization and the rise of the Tea Party movement. APSA 2011

Annual Meeting Paper.

Allport, G. W., & Odbert, H. S. (1936). Trait-names: A psycho-lexical study. Psychological

monographs, 47(1)

Arzheimer, K., & Carter, E. (2006). Political opportunity structures and right‐wing extremist party success. European Journal of Political Research, 45(3), 419-443.

Caprara, G. V., & Zimbardo, P. G. (2004). Personalizing politics: a congruency model of political preference. American Psychologist, 59(7), 581.

Child, D. (1990). The essentials of factor analysis . Cassell Educational. Londen: Holt, Rinehart & Winston Ltd

Cohen, J., Cohen, P., West, S. G., & Aiken, L. S. (2003). Applied multiple regression/correlation

analysis for the behavioral sciences. Routledge. : New Jersey: Lawrence Erlbaum Associates Inc.

Publishers

Courser, Z. (2010). The Tea Party at the election. The Forum, 8(4).

Bakker, B. N., Rooduijn, M., & Schumacher, G. (2015). The psychological roots of populist voting: Evidence from the United States, the Netherlands and Germany. European Journal of Political

Research.

Bourdieu, P. 1986. The Forms of Capital. In: Richardson, J. G. (Ed.). Handbook of Theory and Research for the Sociology of Education. Greenwood Publishing Group, pp. 241-258

Carlo, G., Okun, M. A., Knight, G. P., & de Guzman, M. R. T. (2005). The interplay of traits and motives on volunteering: Agreeableness, extraversion and prosocial value motivation. Personality and

Individual Differences, 38(6), 1293-1305.

Fukuyama, F. (1995). Trust: The Social Virtues and the Creation of Prosperity. New York: Simon & Schuster Inc.

Fukuyama, F. (2001). Social capital, civil society and development. Third world quarterly, 22(1), 7-20.

(30)

28 Fukuyama, F. (2002). Social capital and development: The coming agenda.SAIS review, 22(1), 23-37.

Granovetter, M. S. (1973). The strength of weak ties. American journal of sociology, 1360-1380.

Kitschelt, H. P. (1986). Political opportunity structures and political protest: Anti-nuclear movements in four democracies. British journal of political science, 16(01), 57-85.

Krueger, R. F., & Johnson, W. (2008). Behavioral genetics and personality. In: John, O.P., Richard R.W., Lawrence, P.A. (Ed.). Handbook of personality: Theory and research, 287-310.

Lounsbury, J. W., Loveland, J. M., & Gibson, L. W. (2003). An investigation of psychological sense of community in relation to big five personality traits.Journal of Community Psychology, 31(5), 531-541.

McCrae, R. R. (1996). Social consequences of experiential openness.Psychological bulletin, 120(3), 323-337.

McCrae, R. R., & Costa, P. T. (2003). Personality in adulthood: A five-factor theory perspective. Guilford Press.

McCrae, R. R., & Costa Jr, P. T. (1997). Personality trait structure as a human universal. American

psychologist, 52(5), 509.

McCrae, R. R., & Costa, P. T. (1987). Validation of the five-factor model of personality across instruments and observers. Journal of personality and social psychology, 52(1), 81.

Mizuno, K., & Phongpaichit, P. (2015). Populism in Asia. Cross-Currents, 4(2).

Mondak, J. J. (2010). Personality and the foundations of political behavior. Cambridge University Press.

Mondak, J. J., & Halperin, K. D. (2008). A Framework for the Study of Personality and Political Behaviour. British Journal of Political Science, 335-362.

Mondak, J. J., Hibbing, M. V., Canache, D., Seligson, M. A., & Anderson, M. R. (2010). Personality and civic engagement: An integrative framework for the study of trait effects on political

behavior. American Political Science Review,104(01), 85-110.

Mudde, C., & Kaltwasser, C. R. (2012). Populism in Europe and the Americas: Threat or corrective

for democracy?. Cambridge University Press.

Onyx, J., & Bullen, P. (2000). Measuring social capital in five communities.The journal of applied

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

colorectal cancer (CRC) within the Dutch national CRC screening program was created. The DCE contained nine D-efficient designed choice tasks and was distributed among two populations

De fysieke omgeving wordt verbeterd en de bevolking zal meer heterogeen zijn dan voor de herstructurering, daarom luidt de hypothese: Het sociaal kapitaal van bewoners

Het kan zeker zijn dat na verloop van tijd er meer basis ontstaat voor de opbouw van sociaal kapitaal tussen oud leden van beide verenigingen, wanneer

Binnen EU Fruitbreedomics ontwikkelt Jurriaan Mes, onderzoeker bij Wageningen UR Food &amp; Biobased Research (FBR), testen waarmee snel en vroegtijdig voorspeld kan worden welke

De onderzoeks- vraag die centraal staat, is in welke mate het sociaal ka- pitaal van eigenaren een positieve invloed heeft op het realiseren van productinnovaties en in hoeverre deze

Hoewel er uit het onderzoek van Brown et al., (2014) blijkt dat er meer vertrouwen wordt gegenereerd als mensen ook andere activiteiten naast sportactiviteiten doen, blijkt dit voor

Specifically, the main contributions of this work are (i) the formulation of an energy consumption model for a cognitive SAP that accounts for the detection performance, the

Samengenomen heeft dit onderzoek enkele hypotheses omtrent het verband tussen schooltype en het zelfvertrouwen en de motivatie van leerlingen op het