• No results found

Humorstrategieën van populaire organisatie op Facebook : het gebruik en de effectiviteit van satire en woordgrappen

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Humorstrategieën van populaire organisatie op Facebook : het gebruik en de effectiviteit van satire en woordgrappen"

Copied!
44
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Humorstrategieën van populaire organisatie op

Facebook:

Het gebruik en de effectiviteit van satire en woordgrappen

Arlieke Tammer

Studentnummer: 10968563

Eindversie thesis

Joost Verhoeven

(2)

2 Abstract

Momenteel proberen organisaties steeds vaker op een informele manier te communiceren met hun

publiek op Social Networking Sites (SNS) en dit doen ze bijvoorbeeld door het gebruik van humor.

Hoewel er al veel onderzoeken bestaan naar de effecten van humor op onder andere user engagement,

zijn deze effecten nog maar weinig gemeten op SNS. Daarnaast wordt humor vaak als één construct

gezien in eerder onderzoek, terwijl uit meerdere onderzoeken is gebleken dat er verschillende

humorsoorten bestaan. In dit onderzoek is gekeken naar welke humorstrategieën populaire organisaties

inzetten op de SNS Facebook door middel van een inhoudsanalyse. Daarnaast is getest hoe effectief de

twee populairste strategieën zijn door middel van een experiment. De twee populairste strategieën

satire en woordgrap bleken allebei te leiden tot een hogere user engagement. Satire stimuleert ervaren user engagement omdat deze humorstrategie zorgt voor een positief gevoel en de merk attitude

verhoogt. Deze twee variabelen verklaren echter het effect van woordgrap op ervaren user

engagement niet. Als laatste bleek ervaren user engagement te zorgen voor een hogere

aankoopintentie. Het inzetten van humor op Facebook blijkt dus verschillende positieve gevolgen met

(3)

3 Inleiding

Social Networking Sites (SNS) als Facebook en Twitter worden door hun populariteit steeds

aantrekkelijk om te gebruiken voor zowel organisaties als consumenten (Araujo & Neijens, 2012).

Organisaties maken dan ook steeds meer gebruik van SNS om met hun publiek te communiceren.

Hiermee willen organisaties in direct contact komen met het publiek en relaties met hen opbouwen

(Jahn & Kunz, 2012). Met name Facebook blijkt hiervoor het ideale platform omdat consumenten

dagelijks met posts op dit platform interacteren (Coursaris, Osch en Balogh, 2016). Momenteel

worden organisaties echter door het publiek nog vaak gezien als indringers. Het publiek begeeft zich

op Social Networking Sites om een conversatie te kunnen hebben met anderen die zij veelal kennen.

Een organisatie die enkel informatieve posts deelt, wordt dan gezien als een verstoring hiervan

(Fournier & Avery, 2012). Momenteel ergert meer dan 40% van de Facebookgebruikers zich aan de

merkcommunicatie op Facebook (Voorveld, 2016). Organisaties kunnen de SNS dus niet zomaar in

hun eigen voordeel gebruiken. Ze moeten door het publiek uitgenodigd worden om deel te nemen aan

de conversaties (Fournier & Avery, 2012).

Om dit probleem te voorkomen passen organisaties vaak hun conversatiestijl aan. Met het

gebruik van humor kan een bedrijf bijvoorbeeld tonen dat het een menselijke kant heeft (Reyes, Rosso

& Buscaldi, 2012). Hierdoor lijken de intenties van een bedrijf minder ver af te staan van de intenties

van het publiek. Op die manier kunnen zowel de organisaties als het publiek op een soortgelijke

manier communiceren over het merk (Jahn & Kunz, 2012). Ook blijkt dat posts die humor bevatten

meer aandacht krijgen van het publiek dan serieuze posts. (Pennington & Hall, 2014). Het publiek gaat

op SNS sites allereerst op zoek naar informatie, maar vermaak en amusement is daarna voor hen het

meest van belang (Voorveld, 2016). In 2012 bevatte al 21% van de Facebookposts humor (Carr,

Schrok & Dauterman, 2012). Humor blijkt dus een strategie die organisaties in toenemende mate op

SNS gebruiken.

Een voorbeeld hiervan is de HEMA. Dit bedrijf probeert veelal via de actualiteit één van haar

(4)

4 2011). Een voorbeeld hiervan is te zien op afbeelding 1 op de volgende pagina. Het gebruik van

humor door organisaties op social media is een vaak gebruikte strategie, maar er zijn slechts

enkele onderzoeken waarin onderscheid gemaakt wordt tussen Afbeelding 1. HEMA op Facebook verschillende soorten humor. Er is dus nog maar weinig kennis over

het effect van verschillende soorten humor op het publiek.

Daarnaast weten we niet welke typen humor populaire organisaties

op SNS inzetten. Het is raadzaam om hier meer onderzoek naar te

doen, omdat niet elke soort humor aanslaat bij het publiek. Dit heeft

te maken met het feit dat er verschillende soorten humor bestaan, als

bijvoorbeeld sarcasme of slapstick (Buijzen en Valkenburg, 2004). Dit

kan dan ook meteen de tegenstrijdige resultaten verklaren die zijn gevonden met betrekking tot

humorgebruik op social media (Eisend, 2008) en in advertenties (Weinberger en Gulas, 1992). De ene

humorvorm kan goed aanslaan, terwijl een andere de plank volledig mis kan slaan. Daarom zal in dit

onderzoek wel een onderscheid gemaakt worden tussen verschillende typen humor en zich hiermee

richten op een hiaat in de literatuur.

Allereerst zal er gekeken worden naar welke humorstrategieën vijf Nederlandse organisaties

op Facebook inzetten. Deze organisaties zijn gekozen omdat deze het meest betrokken publiek hebben

om te analyseren in termen van hun gedrag. Hieruit kan aan de hand van de interactie van het publiek

een voorlopige conclusie worden getrokken over de effectiviteit van de humorvolle posts. Veel

onderzoeken halen uit deze eerste stap een conclusie en praktijk implicaties voor organisaties over het

gebruik van humor op SNS. Dit wordt dan enkel gebaseerd op kwantitatieve data, maar hoe het

publiek werkelijk over deze posts denkt wordt niet onderzocht. Het effect van humor op de

betrokkenheid van het publiek kan dan ook het best onderzocht worden bij het publiek zelf. Aan de

hand van een experiment zal dat in studie 2 gedaan worden.

De onderzoeksvraag die centraal zal staan in dit onderzoek:

(5)

5 Studie 1

Theoretisch Kader

In dit verslag zal eerst studie 1 worden besproken met bijbehorende literatuur, waarna na de

resultatensectie studie 2 aan bod zal komen. In het theoretisch kader van studie 1 zal er eerst

gesproken worden over organisaties op Social Networking Sites (SNS) en hun humorgebruik. Daarna

zullen er aan de hand van de literatuur 2 hypotheses worden opgesteld. Hypothese 1 draait om het

effect van humor, zonder dat dit concept wordt ingedeeld in categorieën. Daarna zal aan de hand van

de literatuur bepaald worden welke humorstrategieën organisaties naar verwachting het meest zullen

inzetten.

Organisaties bevinden zich steeds vaker op SNS als bijvoorbeeld Facebook en Twitter. SNS zijn

applicaties waarbij gebruikers profielen kunnen creëren die bereikbaar zijn voor andere gebruikers.

Via deze profielen kan er persoonlijke informatie worden gedeeld en kunnen gebruikers met elkaar

communiceren (Constantinides & Fountain, 2008). Onder gebruikers vallen tegenwoordig niet enkel

personen maar ook organisaties. Organisaties willen zich namelijk mengen in de conversaties van het

publiek en zo relaties met hen opbouwen (Jahn & Kunz, 2012). Organisaties proberen dit te bereiken

door het creëren van fanpages van hun merk op bijvoorbeeld Facebook (De Vries, Gensler &

Leeflang, 2012). Facebookgebruikers kunnen hiermee fan worden van een bedrijf en kunnen de

conversatie met een bedrijf aangaan (McAlexander, Schouten & Koenig, 2002). Dit uit zich met name

in likes, shares of comments. Maar tegelijkertijd wordt hiermee ook het publiek in de gaten gehouden

door organisaties (Cvijikj & Michahelles, 2014).

Dit jaar zijn gemiddeld 9 van de 10 Nederlanders actief op SNS, waarbij 9.6 miljoen

Nederlanders gebruik maken van Facebook (Van der Veer, 2016). In 2011 had al 50% van de

Facebookgebruikers een connectie met één of meerdere merken (Van Bellegehem, Eemhuizen &

Vernis, 2011). De interesse van het publiek voor fanpages kan verklaard worden doordat het publiek

(6)

6 deze fanpages kan er een ‘brand community’ ontstaan. Brand communities zijn grote virtuele groepen, die een menselijke band representeren met een merk (Muniz & O’Guinn, 2001). Deze communities

bieden organisaties en het publiek een nieuwe manier om met elkaar om te gaan en te communiceren

(Gummerus, Liljander, Wehman & Pihlström, 2012). Hierdoor kunnen organisaties monitoren wat hun

publiek doet, maar kunnen ook positieve conversaties gefaciliteerd worden tussen fans van het merk

en potentiële fans (McAlexander et al., 2002). Dit kan weer zorgen voor extra fans en dus meer

betrokken publiek.

Hoewel organisaties een betrokken en loyaal publiek kunnen creëren via ‘brand fan pages’ ,

wordt merkcommunicatie van organisaties op social media niet door iedereen gewaardeerd. 40% van

de Facebookgebruikers zegt zich te ergeren aan merkcommunicatie (Voorveld, 2016). Het publiek ziet

in veel gevallen organisaties dan ook als indringers op SNS. De SNS gebruikers begeven zich online

om met hun kennissen en vrienden te praten. Hierbij zien ze geen ruimte voor organisaties die hun

merk proberen te verkopen (Fournier & Avery, 2011). Organisaties zetten merkcommunicatie vaak

nog in om informatie te verspreiden, in plaats van de conversatie met het publiek aan te gaan

(Lovejoy, Waters & Saxton, 2012). Het publiek wordt steeds selectiever in hun gebruik van SNS en

kiest hierbij vaak om merkcommunicatie en reclame te negeren (Voorveld, 2016).

Om te zorgen dat een organisatie niet als indringer wordt gezien en hun communicatie wordt

genegeerd, passen organisaties hun conversatiestijl aan. Dit wordt op verschillende manieren gedaan.

Een persoonlijke communicatiestijl, ofwel Conversational Human Voice, zorgt voor betrokkenheid

van het publiek en een meer positieve evaluatie van een merk (Huibers & Verhoeven, 2014). CHV

houdt een vorm van bedrijfscommunicatie in die natuurlijk en innemend is en de interactie met het

publiek opzoekt (Kelleher, 2009). Deze conversatiestijl wordt dan ook via webcare door veel

organisaties ingezet om een actief betrokken publiek te creëren (Schamari & Schaefers, 2015). Een

andere manier om een betrokken publiek te creëren is het gebruik van humor. In 2012 bevatte 21%

van de Facebookpost door organisaties al humor (Carr, Schrok & Dauterman, 2012). Humor wordt

door Geiger (2007) gedefinieerd als bestaande uit drie componenten, namelijk de cognitieve ervaring,

de emotionele ervaring en de fysieke ervaringen ofwel het lachen. Humor wordt dus via meerdere

(7)

7 Wanneer organisaties een humoristische post plaatsen, kan de organisatie tonen dat het een

menselijke kant heeft (Reyes, Rosso & Buscaldi, 2012). Net als bij CHV kan dit zorgen voor meer

betrokkenheid van het publiek, omdat ze hiermee op een persoonlijke manier met hun publiek

omgaan. Zo zorgen post met entertainment voor meer likes, shares en comments, ofwel meer user

engagement, op Facebook. (Cvjikj & Michahelles, 2013). Doordat humor vaak tot lachen leidt, zorgt

deze lichamelijke ervaring voor een positief gevoel (Geiger, 2007). Dit positieve gevoel wordt dan

vaak aan een bedrijf gekoppeld (Coursaris et al. , 2016). Wanneer personen een positieve attitude ten

opzichte van een bedrijf hebben ontwikkeld, is het aannemelijk dat de user engagement hierbij hoger

is. User engagement wordt in dit onderzoek opgedeeld in twee concepten. Allereerst gedrag user

engagement, hiermee wordt het liken, sharen en commentaar geven op post bedoeld (Gummerus et al.,

2012). Daarnaast zal in studie 2 de ervaren user engagement getest worden.

Uit onderzoek in verschillende vakgebieden, als het onderwijs en de politiek, bleek al het

effect van humor op user engagement. Zware onderwerpen als armoede kunnen meer engagement van

het publiek krijgen door humorvolle berichten over dit onderwerp (Cameron, 2015). Ook worden in

het artikel van Cameron (2015) nog vele andere campagnes genoemd waarbij humor zorgde voor meer

engagement, zoals bijvoorbeeld ‘Poo The Loo’ van UNICEF over de slechte hygiënische

omstandigheden in India. Daarnaast blijkt dat leraren hun leerlingen meer betrokken kunnen maken bij

de les(stof) dankzij het gebruik van humor (Strean, 2011). Het effect van humor op user engagement is

dus in allerlei contexten bevestigd. Er wordt dan ook verwacht dat humor de user engagement zal

beïnvloeden bij bedrijfscommunicatie op SNS.

H1: “Facebookposts met humor zorgen voor meer gedrag user engagement dan posts zonder humor.”

Hoewel humor in eerder jaren als één concept werd gezien, wordt er sinds ongeveer 15 jaar het belang

ingezien van het opdelen van dit concept in verschillende humorvormen (Catanezcu & Tom, 2001).

Zo stelden Buijzen en Valkenburg (2004) dat er zeven verschillende humorstrategieën werden ingezet

bij audiovisuele media. Dit zijn respectievelijk: clown humor, satire, parodie, slapstick, woordgrappen,

(8)

8 overgenomen. De betekenis van elk van deze humorstrategieën is terug te vinden in tabel 2. Hoewel

het indelen van humor in verschillende strategieën of categorieën meer duidelijkheid geeft over welk

soort humor aanslaat, kan dit niet tonen waarom dit aanslaat (Buijzen en Valkenburg, 2004). Dit

aspect wordt dan ook onderzocht in deze studie.

Per medium verschilt de humorstrategie die aanslaat en veel gebruikt wordt (Catanetscu &

Tom, 2001). Over de verschillende strategieën op SNS is nog weinig bekend, maar naar

humorstrategieën in advertenties is al wel veel onderzoek uitgevoerd. Toch blijkt er geen eenduidig

resultaat uit de literatuur omdat de humorstrategieën die onderzocht worden per artikel verschillen. Zo

blijkt bijvoorbeeld dat bij advertenties in tijdschriften het meeste gebruik wordt gemaakt van de

humorstrategie sarcasme (Catanetscu & Tom, 2001). Deze humorstrategie komt echter niet voor in de

typologie van Buijzen en Valkenburg (2007). Wanneer er wordt gekeken naar zowel Griekse als

Engelse advertenties blijkt dat er met name de humorvorm ‘comic wit’ gebruikt wordt (Hatzithomas,

Zotos & Boutsouki, 2010). Dit is een simpele humorvorm, waarbij enigszins cognitieve actie is

vereist, zoals het oplossen van een simpel puzzeltje. Woordgrap is een humorstrategie die hier goed

onder past. In Duitsland wordt in gedrukte advertenties ook vaak ‘comic wit’ gebruikt (Hoffmann,

Schwarz, Dalicho & Hutter, 2014). Daarnaast blijkt deze humorvorm in advertenties het beste aan te

slaan bij zowel mannen als vrouwen (Schwarz, Hoffmann & Hutter, 2015). Er wordt verwacht dat

deze resultaten door te trekken zijn naar humorgebruik door organisaties op Facebook, omdat het

aannemelijk is dat organisaties op een consequente manier willen communiceren op de verschillende

media die zij inzetten.

H2: “Organisaties zetten de humorstrategie woordgrap het meeste in op Facebook.”

Methode

Procedure

Aan de hand van een inhoudsanalyse is onderzocht welke humorstrategieën door populaire

organisaties worden ingezet op Facebook. Facebookpost van vijf verschillende populaire organisaties

(9)

9 wordt opgemerkt door het publiek (Voorveld, 2016). De vijf organisaties zijn respectievelijk:

Heineken, KLM, De Bijenkorf, HEMA en Philips. Deze Nederlandse organisaties zijn gekozen omdat

ze op dit moment de meeste likes op Facebook hebben. Toch verschilt het aantal likes tussen de

organisaties behoorlijk, zoals te zien is in tabel 1.

Tabel 1. Likes van organisaties op Facebook op 1 april

Bedrijf Aantal likes

De Bijenkorf 658 612

HEMA 305 511

Heineken 20 800 056

KLM 10 587 425

Philips 7 134 612

Er is gekozen om vijf actieve Nederlandse organisaties op Facebook te gebruiken, omdat hiervan

verwacht wordt dat zij een betrokken en actief publiek hebben. User engagement is de belangrijkste

variabele uit dit onderzoek en kan alleen goed gemeten worden bij een actieve community en een

actief publiek. Actieve bedrijven zijn gekozen aan de hand van hun populariteit. Van de vijf

populairste Nederlandse organisaties op Facebook mag immers verwacht worden dat ze actief zijn,

anders hadden ze niet zo’n grote community kunnen creëren. User engagement zal in die communities goed te onderzoeken zijn.

Per bedrijf zijn de laatste 100 berichten geanalyseerd op hun gebruik van humor. Enkel

Heineken bleek maar 75 posts geplaatst te hebben sinds hun start op Facebook. In totaal zijn er dan

ook 475 posts geanalyseerd. Deze analyse gebeurde aan de hand van een codeboek (zie Appendix). De

codering van deze data begon op 11 april 2016, maar hierbij zijn enkel post geanalyseerd vanaf 31

maart 2016. Dit om te voorkomen dat een post te ‘nieuw’ is. Een nieuwe post kan namelijk nog veel

meer likes verwachten, terwijl een post van een paar dagen oud waarschijnlijk het overgrote deel van

(10)

10 sommige organisaties hield dit een periode van een enkele maanden in, terwijl dit ook een jaar kon

bestrijken bij een andere organisatie

Naast het gebruik van humor werd er ook bekeken welk soort humor is gebruikt in de

Facebookpost. Hierbij was er een keuze uit zeven verschillende humorstrategieën aan de hand van de

opgestelde lijst van van Buijzen en Valkenburg (2004). Zie voor uitleg van deze strategieën tabel 2.

Daarnaast was er nog een optie om zelf een humorsoort toe te voegen wanneer de grap bij geen van de

verschillende humorstrategieën aansloot. Ook werden verschillende kenmerken van de post gemeten,

zoals bijvoorbeeld het gebruik van beeldmateriaal of hashtags.

Tabel 2. Verschillende humorstrategieën

Humorstrategieën Betekenis

Verrassing Een onverwachte gebeurtenis. Veranderende beelden of concepten of onverwachte content voor een bepaald merk.

Satire Een persoon of situatie wordt op een respectvolle manier voor gek gezet. Grijpt vaak terug op actualiteit. Misverstand Een situatie wordt verkeerd begrepen of uitgelegd. Het

belachelijk maken van verwarring, teleurstelling of onwetendheid.

Woordgrappen Een woord of zin wordt verandert om humor te creëren. Denk hierbij aan afbeelding 1.

Parodie Een stijl, persoon of ander merk wordt nagedaan. Meestal is dit op een negatieve manier.

Slapstick Het neerhalen van iemands’ status door meestal rare bewegingen. Bijvoorbeeld iemand die uitglijdt over een banaan. Meestal terug te vinden in bewegend beeld.

Clownhumor Humor die aan het circus doet denken.

(11)

11 Als laatste werden ook het aantal likes, shares en comments gecodeerd. Voor studie 1 wordt de

gedrag user engagement namelijk gemeten aan de hand van deze drie variabelen. Tegenwoordig is er

op Facebook niet enkel de mogelijkheid om content te liken, maar ook om bijvoorbeeld te laten weten

dat je iets ‘geweldig’ vindt of juist ‘verdrietig’. Deze ‘extra mogelijkheden voor likes’ werden apart gecodeerd, maar uiteindelijk opgeteld bij het aantal likes om de gedrag user engagement te meten.

Variabelen

Onafhankelijke variabelen. In hypothese 1 is de onafhankelijke variabele humor. Het was aan de codeur om te bepalen of er humor aanwezig is in een Facebookpost of niet. Dit werd gedaan

met twee vragen op een vijfpuntsschaal. Als eerste moest de vraag: “Bevat deze post humor?”

beantwoord worden van totaal niet tot totaal wel. Daarnaast moest de vraag: “Hoe grappig vind je deze

post?” beantwoord worden van glimlach tot hardop lachen.

Daarnaast zijn de zeven verschillende humorstrategieën ook gebruikt als onafhankelijke

variabele om het effect van humor op gedrag user engagement te meten. Hiermee werd gekeken of er

eenzelfde effect ontstond bij verschillende humorstrategieën.

Afhankelijke variabelen. De afhankelijke variabele die gemeten is voor hypothese 1 is

gedrag user engagement, wat met drie variabelen wordt gemeten. Namelijk: likes, shares en

comments. Gedrag user engagement is op deze manier geoperationaliseerd in navolging van de studie

van Cvjikj en Michahelles (2013).

Analyse

Om hypothese 1 te toetsen is er een independent sample t-toets uitgevoerd. Hypothese 2 is een

beschrijvende hypothese en hiervoor zijn dan ook geen analyses uitgevoerd.

Intercodeursbetrouwbaarheid

Om de betrouwbaarheid van het codeboek (zie Appendix) te testten is 10% van de sample gecodeerd

door een tweede codeur. Over deze 10% is de intercodeursbetrouwbaarheid getest door het berekenen

(12)

12 (Krippendorff α = .72), het aantal loves (Krippendorff α = 1), het aantal haha (Krippendorff α = 1), het aantal wow (Krippendorff α = 1), het aantal sad (Krippendorff α = 1), het aantal angry

(Krippendorff α = .87), het aantal shares (Krippendorff α = .76), het aantal comments (Krippendorff α = 1), relevantie van de populairste comment (Krippendorff α = .75), connotatie van de populairste

comment (Krippendorff α = .66), het gebruik van humor (Krippendorff α = .73), het gebruik van verrassing (Krippendorff α = .75), het gebruik van satire (Krippendorff α = .67), het gebruik van misverstand (Krippendorff α = 1), het gebruik van woordgrap (Krippendorff α = .81), het gebruik van

parodie (Krippendorff α = .78), het gebruik van slapstick (Krippendorff α = .83) en het gebruik van clownhumor (Krippendorff α = 1).

Enkel de variabele grappigheid bleek niet betrouwbaar (Krippendorff α = .24).

Resultaten

Uit het onderzoek blijkt dat 87 van de onderzochte posts humor bevatten, dit is 18,3% van de totale

sample. Niet ieder bedrijf bleek even veel humor te gebruiken. Vooral Philips (1% humor) en De

Bijenkorf (3%) bleken zeer weinig gebruik te maken van humor. HEMA gebruikte af en toe humor,

namelijk in 11% van hun posts. KLM gebruikte in 39% van hun post humor en Heineken bleek het

meest gebruik te maken van humor met 44%.

Elke post werd gecodeerd aan de hand van de zeven humorstrategieën van Buijzen en

Valkenburg (2007). De humorstrategie clownhumor bleek niet te worden gebruikt door de organisaties

op Facebook. Parodie en slapstick werden beiden in 3,6% van de post gebruikt, misverstand werd in

6,3% van de post teruggevonden en 8,9% van de posts bevatte de humorstrategie verrassing. De twee

meest gebruikte humorstrategieën zijn satire (25,9%) en woordgrap (36,6%). Daarnaast was er nog de

optie om een post in te delen bij een nieuwe humorstrategie als de zeven eerder genoemde categorieën

niet toereikend waren. Hieruit kwamen vier nieuwe categorieën respectievelijk: Visuele grap (hierbij

werd de grap enkel in de afbeelding gemaakt en niet in de begeleidende tekst), prank, personificatie en

alliteratie. De exacte betekenis van deze nieuwe categorieën zijn terug te vinden in de Appendix.

(13)

13 gevallen, antropomorfisch in 4,5% van de posts, prank in 1,8% en alliteratie slechts in 0,9% van de

posts. Zie figuur 1 voor de inzet van de zeven humorstrategieën in de gecodeerde posts.

Figuur 1. Aantal posts waarin een humorstrategie voorkomt

De eerste hypothese stelde dat humor leidde tot meer user engagement. Om dit te testen is er

een independent sample T-toets uitgevoerd. Bij deze toets waren het aantal likes, het aantal comments

en het aantal shares de afhankelijke variabelen en humor de onafhankelijke variabele. Posts die geen

humor bevatten hebben gemiddeld 1984.42 (S.D.= 6839.85) likes, terwijl posts met humor gemiddeld

18815 (S.D. = 26086) likes hebben. Het verschil in likes bleek significant t (87.60) = -5.4, p < .001.

Het aantal comments dat een post zonder humor gemiddeld kreeg was 149.96 (S.D. = 609.39),

wanneer er wel humor werd gebruikt waren er gemiddeld 909.53 (S.D. = 1329.88) comments. Het

verschil in aantal comments is significant t (93.03) = -5.20, p < .001. Daarnaast is het effect van humor

ook gemeten op het aantal shares. Hierbij bleek dat een Facebookpost zonder humor gemiddeld 85.42

(S.D. = 199.18) shares kreeg en post met humor gemiddeld 705.43 (S.D. = 1695,06). Ook dit verschil

bleek significant te zijn t (472) = 7.02, p < .001. Humortistische posts kregen dus significant meer

likes, shares en comments dan posts zonder humor.

Of dit ook het geval was bij de individuele humorstrategieën werd getest met nieuwe t-toetsen.

Omdat de meeste humorstrategieën slechts enkele keren voorkwamen, kunnen hiermee geen analyses

0 5 10 15 20 25 30 35 40 45

(14)

14 worden uitgevoerd. Enkel de humorstrategieën satire en woordgrap kunnen verder worden

geanalyseerd. Per humorstrategie staan de gemiddelden (S.D.) in figuur 2, 3 en 4. Het verschil in het

aantal likes wanneer een humorstrategie werd ingezet bleek significant bij satire t (28.38) = -3.00, p <

.05 en woordgrap t (40.62) = -3.15, p < .05. Een post die satire of woordgrap bevatte kreeg meer likes

dan een post die geen humor bevatte.

Figuur 2. Aantal likes bij afwezigheid en aanwezigheid van de humorstrategieën

* significant op p < .05 niveau

Het verschil in aantal shares wanneer een humorstrategie werd ingezet bleek significant bij de

humorstrategieën satire t (27.53) = -2.61 en p < .05 en woordgrap t (43.66) = -2.76, p < .05 . Wanneer

een post één van deze humorstrategieën bevatte, werd deze vaker geshared.

Figuur 3. Aantal shares bij afwezigheid en aanwezigheid van de humorstrategieën

0 2000 4000 6000 8000 10000 12000 14000 16000 18000 Woordgrap (N=40)* Satire (N=28)* Nee Ja 0 200 400 600 800 1000 1200 Woordgrap (N=40)* Satire (N=28)* Nee Ja

(15)

15 Het verschil in aantal comments wanneer een humorstrategie werd ingezet bleek significant bij

de humorstrategieën satire t (28.42) = -2.54 en p < .05 en woordgrap t (49.60) = -2.20, p < .05. Humor

zorgde hierbij voor meer comments.

Figuur 4. Aantal comments bij afwezigheid en aanwezigheid van de humorstrategieën

* significant op p < .05 niveau

Conclusie studie 1

Uit de resultaten kan geconcludeerd worden dat organisaties duidelijk niet in eenzelfde mate humor

gebruiken op Facebook. Het verschil tussen het bedrijf dat het minst gebruik maakt van humor op

Facebook (1%) en het bedrijf dat er het meest gebruik van maakt (44%) is erg groot. Het lijkt er dan

ook op dat bedrijven die veel gebruik van humor maken, in dit onderzoek KLM en Heineken, hier

bewust voor kiezen. Omdat veel organisaties zich op Facebook begeven, is het een competitieve markt

voor organisaties. Om zich te onderscheiden moeten organisaties een strategische keuze maken voor

hun communicatie. Het gebruik van humor is een manier om je als organisatie te onderscheiden. Het

kan echter ook een strategische keuze zijn om als organisatie geen humor te gebruiken. Dit kan liggen

aan het feit dat het gebruik van humor niet risicoloos is, wanneer een grap niet in goede aarde valt kan

dit juist een averechtse werking hebben op bijvoorbeeld user engagement.

Wanneer een organisatie humor inzet bleek dit tot meer gedrag user engagement te leiden.

Nog specifieker leidt een humoristische post tot meer likes, comments en shares. Het publiek is dus

0 100 200 300 400 500 600 700 800 Woordgrap (N=40)* Satire (N=28)* Nee Ja

(16)

16 meer betrokken bij een post en er interactiever mee bezig wanneer deze humor bevat. Deze resultaten

komen overeen met eerdere onderzoeken naar het effect van humor op user engagement (Cameron,

2015; Cvjikj & Michahelles, 2013; Strean, 2011).

Humor is vervolgens in deze studie niet als één construct gezien, maar onderverdeeld in

verschillende soorten humor. Niet elk van deze humorstrategieën werd evenveel ingezet, zo werd

clownhumor bijvoorbeeld geen enkele keer gebruik in een post. De twee humorstrategieën die het

meeste door organisaties werden gebruikt zijn woordgrap en satire. Ook konden alleen deze twee

humorstrategieën verder geanalyseerd worden en bleken ze voor zowel meer likes, als shares en

comments te zorgen, ofwel meer gedrag user engagement. De andere humorstrategieën bleken in zo

weinige mate gebruikt te worden dat analyseren hiermee lastiger was. Omdat de eerste studie vooral

draaide om het uitvinden welke humorstrategieën er het meest ingezet werden, zijn met name de

resultaten voor woordgrap en satire van belang. Hiermee kunnen gerichtere uitspraken worden

gedaan over het effect van veelgebruikte humorstrategieën door populaire organisaties. Over het effect

van verschillende soorten humor op Facebook is nog weinig bekend. Met studie 1 is er een eerste stap

gezet door uit te vinden welke humorstrategieën er vaak worden gebruikt. Echter is er nog niets

bekend over welke effecten deze humorstrategieën hebben voor de organisaties die ze inzetten. Dit zal

onderzocht worden in studie 2.

Studie 2

Theoretisch Kader

De effecten van humor op het publiek is al in veel onderzoeken getest. Allereerst blijkt vaak dat

content die humor bevat meer aandacht krijgen van het publiek dan serieuze content (Eisend, 2008;

Pennington & Hall, 2014; Weinberger & Gulas, 1992). Dit is te verklaren doordat deze posts door het

publiek worden gezien als aangenamer om te lezen (Baym, 1995). Met humor kunnen organisaties dus

de aandacht van het publiek trekken. Maar vertaalt dit zich ook in betrokkenheid en positieve evaluatie

van een merk? En is dit ook zo wanneer humor wordt opgedeeld in verschillende humorstrategieën?

Uit studie 1 is dus al gebleken dat humoristische post zorgen voor meer gedrag user

(17)

17

gedrag user engagement hangt samen met het meer liken en commentaar geven op posts (Gummerus

et al., 2012). Echter, stellen Van Doorn, Lemon, Mittal, Nass, Pick, Pirner & Verhoef (2010) dat user

engagement gedragingen zijn die verder gaan dan enkel koopgedrag en zich manifesteren vanuit een

motivatie voor een bedrijf of merk. Deze motivatie is lastig te meten wanneer er enkel wordt gekeken

naar het aantal likes, shares en comments. Wanneer betrokkenheid dus wordt bevraagd aan de

gebruikers is een meer passende term ervaren user engagement. Hiermee wordt de intentie om meer

betrokken te zijn bij een merk bevraagd, als bijvoorbeeld de tijd die het publiek op een website of de

social media van een merk door zou willen brengen.

Organisaties kunnen een connectie opbouwen met hun publiek door het gebruik van humor,

net zoals dit ook in een face-to-face interactie gebeurt (Vettin & Todt, 2004). Het publiek blijkt zich

namelijk meer verbonden voelt met een bedrijf wanneer deze humor gebruikt (Fraley & Aron, 2004).

Content met entertainment en met name humor, heeft het meeste effect op de mate van user

engagement van het publiek in vergelijking met andere content (Cvjiki &Michahelles, 2013).

Wanneer organisaties namelijk luisteren naar hun publiek en hierop inspelen, is de ervaren user

engagement hoger (Constantinides & Fountain, 2008). Het publiek blijkt dan ook vaak op zoek te gaan

naar vermaak op SNS (Voorveld, 2016). Aan de hand van eerdere onderzoeken wordt verwacht dat de

twee meest gebruikte humorstrategieën zorgen voor een verhoogde ervaren user engagement.

H3: “De humorstrategieën woordgrap en satire verbeteren beiden de ervaren user engagement.”

Er wordt verondersteld dat humor uit drie verschillende aspecten bestaat, namelijk het

cognitieve, het emotionele en het lichamelijk (Geiger, 2007). Met deze drie processen kan ook de

relatie tussen humor en ervaren user engagement worden verklaard. Allereerst zal humor via een

oppervlakkige verwerking zorgen voor een positief gevoel. Dit omvat zowel het lichamelijke en

emotionele aspect en zal in dit verslag ook wel de affect-route worden genoemd. Daarnaast kan het

publiek door het gebruik van humor eigenschappen van een organisatie signaleren waardoor de merk

attitude hoger wordt, ofwel de attitude-route. Deze route bekijkt het cognitieve aspect van humor.

(18)

18

Affect-route

Humor beïnvloedt mensen allereerst via een fysiek aspect, namelijk het zorgt dat je moet lachen. Dit

veroorzaakt op zijn beurt weer het emotionele aspect: wanneer een bericht je laat lachen zal dit je een

positief gevoel geven. Dit positieve gevoel kan via een misatributie worden gekoppeld aan een merk

(Chung & Zhao, 2011). Wanneer je een positief gevoel aan een merk overhoudt, zal dit een positieve

invloed hebben op engagement.

De reden voor het publiek om posts op SNS te lezen en hierbij een comment achter te laten is

te vinden in de emotie die een post oproept (Huang, Chou & Lin, 2008). Wanneer een bericht een

emotie oproept, zoals bijvoorbeeld humor kan zorgen voor een positieve emotie, verhoogt dit de

engagement van de lezers (Huang et al., 2008). Het helpt hierbij dan als organisaties hun posts niet

informatief maken maar van entertainment voorzien. Wanneer het publiek entertainment waarneemt

kan dit leiden tot sterkere (positieve) emotionele gevoelens. Deze positieve gevoelens kunnen

vervolgens weer worden toegeschreven aan een merk (Coursaris, et al., 2016).

Daarnaast zitten gebruikers op Social Networking Sites om een sociale identiteit te creëren.

Dit doen ze onder andere door bepaalde posts te liken of door commentaar achter te laten. Ze kiezen

hierbij een post uit die hen een positief gevoel geeft, zodat ze daarmee symbolisch kunnen laten zien

waarvoor ze staan. Door betrokken te zijn bij content dat de gebruiker een positief gevoel geeft,

proberen personen een positieve sociale identiteit te creëren. Met hun likes, comments en shares willen

ze de rest van de gebruikers hun sociale ik laten zien (Davis, Piven en Breazeale, 2014). Dit wordt ook

wel social identity theory genoemd (Tajfel, 1982). Deze theorie stelt dat het publiek online een unieke

sociale identiteit kan creëren aan de hand van bij welke groepen ze horen en welke content ze liken,

sharen of waarop ze commentaar geven (Pearce, 2013). Positieve gevoelens helpen dan voor het

publiek om te kiezen achter welke merken en content ze willen staan.

H4: “De relatie tussen humor en user engagement wordt gemedieerd door positieve gevoelens bij de Facebookposts.”

(19)

19

Attitude-route

De tweede route die het effect van humor op ervaren user engagement kan verklaren is via de merk

attitude. De aanname hierbij is dat het publiek via de humoristische post eigenschappen van het bedrijf

ziet. Zo kan het zijn dat als het publiek playfullness in de post ervaart (Kim, Gupta en Koh, 2011), ze

dit ook zien als een eigenschap van de organisatie. Dit gebeurt via de cognitieve werking die humor

heeft. De mediërende relatie wordt hieronder verder uitgediept aan de hand van bestaande literatuur

van de drie variabelen.

In de reclame wereld bestaat er veel onderzoek naar hoe humorvolle berichten kunnen zorgen

voor een betere merk attitude (Chung en Zhao, 2011). Merk attitude is een persoonlijke interne

beoordeling of evaluatie van een merk (Coursaris et al., 2016). Ondanks de vele onderzoeken naar dit

verband blijkt er geen eenduidig relatie uit de bestaande literatuur (Chung en Zhao, 2011).

Uit enkele onderzoeken blijkt dat dankzij het gebruik van humor een bedrijf of merk beter

wordt beoordeeld door het publiek (Eisend, 2008 ; Schivinski & Dabrowski, 2014). Een verklaring

voor het verband tussen humor en merk attitude is terug te vinden in het effect van humor. Een post

met daarin humor verwerkt kan door het publiek gezien worden als meer uitnodigend. In een post

kunnen persuasieve cues verwerkt worden, zodat deze meer uitnodigend wordt voor het publiek. Deze

cues leiden weer tot een betere beoordeling van een merk, ofwel een betere merk attitude (Coursaris et

al., 2016). Ook uit het onderzoek van Chung en Zhao (2011) bleek humor de merk attitude positief te

beïnvloeden. Echter, bleek uit hun onderzoek dat dit wordt gemedieerd door het effect van

advertisement attitude. Wanneer humor dus zorgt voor een positieve attitude over het bericht, vertaalt

dit zich weer in een hogere merk attitude.

Uit een onderzoek naar de engagement van alumni bij hun oude universiteit, bleek dat

wanneer alumni zich meer verbonden voelden met een merk en zich ermee konden identificeren dat dit

leidde tot meer engagement (Stephenson & Yerger, 2014). Dankzij verbondenheid en identificatie was

de merk attitude hoger en hierdoor waren de alumni onder andere actiever op de social media en

website van de universiteit. Humor kan ervoor zorgen dat personen zich meer identificeren met een

(20)

20 toedichten aan het bedrijf. Als het publiek zich met deze eigenschappen wil of kan identificeren zal dit

net als bij de alumni zorgen voor een verhoogde ervaren user engagement.

Het enkel bekijken van de merk attitude om gedrag van het publiek te voorspellen, bleek

inadequaat volgens Appelbaum (2001, in Hollebeek, 2011). Door de relatie tussen humor, merk

attitude en ervaren user engagement te testen, kunnen zowel de cognitieve processen als gedragingen

bekeken worden. Hiermee kan het proces dat vooraf gaat aan bijvoorbeeld likegedrag mogelijk

verklaard worden. Het is aannemelijk dat wanneer de attitude voor een merk hoog is dankzij humor,

dit zal leiden tot gedragingen ten voordele van dit merk:

H5: “De relatie tussen de humorstrategieën en ervaren user engagement wordt gemedieerd door merk attitude bij de Facebookposts.”

Ervaren user engagment kan op zijn beurt weer zorgen voor een verhoogde aankoopintentie.

Deze relatie is al eerder aangetoond in een studie naar social media sites van merken (Wang, Qiao en

Peng, 2015). Ook stellen See-to en Ho (2014) dat een positieve betrokkenheid, ofwel user

engagement, kan zorgen voor een hogere aankoopintentie. Zij koppelen dit aan het effect van

Electronic Word Of Mouth. Wanneer een gebruiker ziet dat andere personen zich positief uitlaten over

een bedrijf kan dit de user engagement van de gebruiker vergroten. Deze user engagement zorgt op

zijn beurt weer voor een hogere aankoopintentie van producten van een bedrijf.

Daarnaast bestaat het effect van ervaren user engagement op aankoopintentie ook op digitale

platformen als Facebook (Kim et al., 2011). Het effect van user engagement op aankoopintentie op

digitale platformen bleek met name te verklaren aan de hand van emotionele en sociale dimensies. Een

onderdeel van de emotionele dimensie is playfullness, hieronder wordt een speelse ervaring bij de

interacties van of over een product bedoeld (Kim et al., 2011). Wanneer playfullness binnen een merk

wordt waargenomen, is de aankoopintentie groter. Humor kan onder playfullness geschaard worden en

maakt het dus een geschikt middel om aankoopintenties van een product te verhogen.

(21)

21 Methode

Om bovenstaande hypothese te testen is een online experiment uitgevoerd. Met een within-subject

design werden de effect van de humorstrategieën satire en woordgrap getoetst. Dit was een 3x1 design

waarbij humor de within-subject variabele was. Iedere respondent kreeg een Facebookpost te zien met

satire, een post met woordgrap en een post zonder humor.

Respondenten

In dit onderzoek is gebruik gemaakt van een convience sample. Respondenten zijn via de mail of

social media sites uitgenodigd om deel te nemen aan het experiment. Nadat ze aangaven bereid te zijn

om mee te werken aan het onderzoek kregen ze de link van het online experiment toegestuurd. In

totaal hebben 104 personen de survey ingevuld, hiervan waren 98 surveys bruikbaar voor analyse. De

overige 6 surveys bleken maar voor een deel ingevuld. Van de respondenten was 74.7% vrouw en

25.3% man. De gemiddelde leeftijd van de participanten was 31.21 jaar. De hoogst genoten opleiding

was voor 14.1% de Middelbare school, voor 10.1% MBO, 18.2% HBO en voor 57.6% Universiteit.

Op een zevenpuntschaal van helemaal niet tot heel erg vonden de respondenten zich gemiddeld op

3.24 punt grappig en vonden ze het 3.59 punt belangrijk dat organisaties humor op Facebook

gebruiken. Het meedoen aan dit onderzoek was op vrijwillige basis en er werd geen vergoeding

gegeven.

Procedure

Een online experiment is gecreëerd, waarbij participanten enkele vragen moesten beantwoorden om

het effect van humor te testten. Iedere participant kreeg drie post te zien, waarvan één de

humorstrategie satire bevatte, één de humorstrategie woordgrap en één geen enkele humorstrategie,

vanaf hier de controleconditie genoemd. Er is gekozen om het experiment online te houden, omdat het

onderzoek draait om online content. Om de situatie zo realistisch mogelijk te maken werd het

onderzoek daarom online uitgevoerd. Daarnaast is er gekozen om een experiment te houden omdat

(22)

22 manier is om online user engagement te toetsen. Het totale onderzoek nam ongeveer 5 minuten in

beslag. De datacollectie vond plaats tussen 5 en 18 mei.

Wanneer participanten de link naar het online experiment volgden kregen ze allereerst een

introductiepagina te zien. Hier kregen ze een korte inleiding op het experiment, wat het inhield en wat

ze konden verwachten. Na deze introductiepagina volgden er drie pagina’s met stimulusmateriaal. De

eerste pagina hiervan bestond uit een Facebookpost van een fictief bedrijf die de humorstrategie satire

gebruikte. Hierna volgden er twintig stellingen op een zevenpuntsschaal van totaal niet mee eens tot

totaal mee eens. Op de tweede pagina van het stimulusmateriaal stond een Facebookpost van een

fictief bedrijf met de humorstrategie woordgrap. Hierna volgden dezelfde 20 stellingen waarop de

participanten moesten reageren. De laatste pagina bevatte een Facebookpost van een fictief bedrijf

waarbij geen humorstrategie werd gebruikt, ofwel de controleconditie. Ook hierbij werden dezelfde 20

stellingen bevraagd. Zie de Appendix voor het stimulusmateriaal. Als laatste bestond het onderzoek uit

enkele vragen naar demografische gegevens van de participant.

Variabelen

Onafhankelijke variabelen. De onafhankelijke variabele die in deze studie gebruikt is, was

humor. Hierbij is het gebruik van humor gemanipuleerd met drie verschillende posts. Eén daarvan

bevatte de humorstrategie satire, één de humorstrategie woordgrap en één Facebookpost geen enkele

humorstrategie. In de satireconditie werd een kerstboom opgebouwd met bierflesjes, in de

woordgrapconditie schreef een vliegtuigmaatschappij “wij staan 747 voor je klaar #boeing” en in de controleconditie werden regenjassen verkocht (zie Appendix). Om te testten of de manipulatie voor

humor was gelukt is dit construct gemeten door middel van vier stellingen. Een voorbeeld hiervan:

“De post bevatte humor”. Respondenten konden deze stelling op een zevenpuntsschaal beantwoorden van Totaal niet mee eens tot Totaal mee eens. De schaal om humor te meten is gecreëerd voor dit

onderzoek. Het construct humor was betrouwbaar voor de post met humorstrategie satire (α=. 745),

woordgrap (α= .838) en voor de controleconditie (α= .824). Uit de manipulatiecheck bleek dat de Facebookpost met satire (M = 5.30, S.D. = .94) en woordgrap (M = 3.25, S.D. = 1.38) significant

(23)

23 de post met humorstrategie satire ook significant grappiger te zijn dan de humorstrategie woordgrap,

p < .001.

Daarnaast is in één van de toetsten ervaren user engagement als onafhankelijke variabele

gebruikt. Dit construct werd met vier stellingen gemeten op de eerder genoemde zevenpuntsschaal met

bijvoorbeeld “Deze post zorgde ervoor dat ik met niet betrokken voel bij bedrijf X ”. Deze vier stellingen zijn overgenomen uit de schaal van O’Brien en Toms (2010). Het construct ervaren user

engagement was betrouwbaar voor de post met humorstrategie woordgrap wanneer twee items werden

verwijderd (α= .781) en voor de de post met satire wanneer de twee items werden verwijderd (α= .724), hetzelfde gold voor de controleconditie (α= .882).

Afhankelijke variabelen. In dit onderzoek zijn twee afhankelijke variabelen gebruikt. De eerste afhankelijke variabele was ervaren user engagement. De tweede afhankelijke variabele die

gebruikt is in dit onderzoek is aankoopintentie. Ook dit construct werd met vier stellingen op een

zevenpuntsschaal gemeten. Een voorbeeld van een stelling: “Deze post zorgde ervoor dat ik product X wil aanschaffen”. Aankoopintentie wordt in veel onderzoeken met maar één stelling bevraagd (Risen & Risen, 2008), deze stelling is overgenomen en hier zijn drie stellingen bijgevoegd. Het construct

aankoopintentie bleek betrouwbaar voor de post met humorstrategie satire (α=.766), voor woordgrap

(α= .938) en voor de controleconditie (α= .769) nadat overal één item was verwijderd.

Mediator. Er zijn dus niet enkel directe effecten gemeten tussen de humorstrategieën en

ervaren user engagement, maar er is ook gekeken naar een mediatie-effect. Bij eerste mediator was positief gevoel. Ook dit construct is weer gemeten aan de hand van vier stellingen. Een voorbeeld

hiervan: “De post maakte mij blij”. Een schaal om positief gevoel te meten bestond nog niet, dus deze is voor dit onderzoek gecreëerd. Het construct positief gevoel was betrouwbaar voor de post met

humorstrategie satire (α=.748), woordgrap (α= .771) en voor de controleconditie (α= .705). Daarnaast werd ook getest of merk attitude de hierboven genoemde relatie zal mediëren. Merk attitude is

gemeten via vier verschillende stellingen, zoals: “De post zorgde ervoor dat ik X een aangenaam merk

vind”. De stellingen om merk attitude te meten zijn gebaseerd op het onderzoek van Voss,

Spangenberg en Grohmann (2003). Het construct merk attitude was betrouwbaar voor de post met

(24)

24

Data-analyse

Hypothese 3, 5 en 7 zijn getest aan de hand van een repeated measure ANOVA. Hypothese 4 en 6 ,

ofwel de mediërende relaties, zijn getest met paired sample t-toetsen en regressie analyses. Deze

methode is gekozen aan de hand van het artikel van Judd, Kenny en McClelland (2001), waarmee een

mediatietest gedaan kan worden bij een within-subject design. Hierbij worden de relatie tussen de

verschillende variabelen getest. Wanneer er een direct effect is van de onafhankelijke variabele op de

moderator en op de afhankelijke variabele, wordt er een verschilscore gemaakt tussen de

experimentele conditie en de controleconditie voor de mediator. Met deze score wordt een

regressie-analyse uitgevoerd op de afhankelijke variabele, waarbij wordt gecontroleerd voor het directe effect

van de onafhankelijke variabele. Hiermee kan worden bewezen dat de mediator de relatie tussen de

onafhankelijke en afhankelijke zou kunnen mediëren.

Resultaten

De resultaten in deze sectie worden gestructureerd aan de hand van de onafhankelijke variabelen,

waarbij per variabele eerst de directe effecten getest zullen worden en vervolgens de mediatietoetsen.

In tabel drie zijn de gemiddelden en standaard deviaties terug te vinden van alles gebruikte constructen

per conditie. Tot slot zal de relatie tussen ervaren user engagement en aankoopintentie getest worden.

Tabel 3. Gemiddelde (S.D.) van constructen

Satire Woordgrap Controle

Humor 5.30 (.94) 3.25 (1.38) 2.66 (1.08) Ervaren user engagement 3.65 (1.46) 2.94 (1.22) 2.45 (1.30) Aankoopintentie 4.16 (1.03) 2.67 (1.12) 3.36 (1.06) Positief gevoel 5.26 (.90) 3.74 (1.10) 3.82 (.98) Merk attitude 5.21 (.87) 3.93 (1.03) 4.11 (1.04)

(25)

25

Ervaren user engagement

Om de relatie tussen humor en ervaren user engagement te testen (hypothese 3) is er een repeated

measures ANOVA uitgevoerd. Uit deze toets bleek dat het gebruik van humorstrategieën een

significant effect had op ervaren user engagement, Wilk’s Lambda = .62, F (2, 96) = 29.97, p < .001,

η2 = 1.13. Uit een post-hoc analyse bleek er een significant verschil te zijn tussen alle drie de condities, p < .05. De betrokkenheid score was significant hoger bij de twee humorstrategieën in

vergelijking met de controleconditie. Echter bleek de ervaren user engagement score ook significant

te verschillen tussen de beide humorstrategieën (zie tabel 3 voor gemiddelen). Hierbij bleek satire tot

meer engagement te leiden dan de humorstrategie woordgrap.

Om te testen of de relatie tussen de humorstrategieën en ervaren customer engagement werd

gemedieerd door positief gevoel zijn er meerdere toetsen uitgevoerd aan de hand van de methode van

Judd et al. (2001). Hierbij worden de twee humorstrategieën apart vergeleken met de controleconditie.

Uit de analyses van hypothese 3 bleek al een significant verschil te tussen de twee humorstrategieën en

de controleconditie op ervaren user engagement. Daarnaast is het ook van belang om te weten of er

een direct effect te vinden is tussen humor en de mediator positief gevoel. Dit is getest via een

paired-sample t-test. Allereerst werd de satireconditie met de controleconditie vergeleken. Hieruit bleek dat

satire respondenten een positiever gevoel gaf dan een boodschap zonder humor (97) = 11.04, p < .05.

Tot slot is er een verschilscore gemaakt tussen de score bij de satireconditie en de controle conditie

van de constructen positief gevoel en ervaren user engagement (Judd et al., 2001). Hiermee is een

enkelvoudige regressie analyse uitgevoerd met de verschilscore ervaren user engagement als

afhankelijke variabele en de verschilscore positief gevoel als onafhankelijke variabele. Uit deze toets

bleek er een significant effect van positief gevoel op ervaren user engagement F (21) = 3.67, p < .001

en een significant effect van satire op ervaren user engagement F (1) = 44.04, p < .001. Hiermee is het

effect van satire op ervaren user engagement gecontroleerd voor het effect van de mediator positief

gevoel. Het effect van satire op ervaren user engagement wordt dus gedeeltelijk gemedieerd door positief gevoel. Uit de paired sample t-test tussen humor en positief gevoel bij de woordgrapconditie en

(26)

26 .56. Omdat hier geen significant verschil is, kon de mediatietest niet verder worden uitgevoerd. Het

effect van woordgrap op customer engagement wordt dan ook niet gemedieerd door positief gevoel.

Merk attitude

De vijfde hypothese is allereerst getest met een repeated measures ANOVA met humor als

onafhankelijke variabele en merk attitude als afhankelijke variabele. Uit de ANOVA bleek dat er

significant effect was van humor op merk attitude Wilk’s Lambda = .36, F (2, 96) = 87.22, p < .001.

Uit de post-hoc analyse bleek dat de satireconditie tot een significant hogere merk attitude leidde dan

zowel de woordgrapconditie (p < .001) als de controle conditie (p < .001) (zie tabel 3 voor

gemiddelden). Echter was er geen significant verschil te vinden tussen de woordgrapconditie en de

controleconditie (p = .21).

Zoals eerder genoemd is het effect van humor op ervaren user engagement voor beide

humorstrategieën al significant bewezen. Omdat uit de vorige analyse is gebleken dat er geen

significant effect bestaat voor humor op de mediator merk attitude tussen de woordgrapconditie en de

controleconditie, wordt de mediatie enkel getest tussen de satireconditie en de controleconditie. Een

verschilscore voor merk attitude tussen de satireconditie en controleconditie is aangemaakt, de

verschilscore voor ervaren user engagement is overgenomen van hypothese vier (Judd et al., 2011).

Met deze twee verschilscores is er een enkelvoudige regressie analyses uitgevoerd met de

verschilscore ervaren user engagement als afhankelijke variabele en de verschilscore merk attitude als

onafhankelijke variabele. Uit deze toets bleek er een significant effect van merk attitude op ervaren

user engagement F (19) = 5.41, p < .001 en een significant effect van satire op ervaren user engagement F (1) = 53.96, p < .001. Hiermee is het effect van humor op ervaren user engagement

gecontroleerd voor het effect van de mediator. Het effect van satire op ervaren user engagement wordt

gedeeltelijk gemedieerd door de mediator merk attitude.

Aankoopintentie

Als laatste analyses is er voor iedere conditie een enkelvoudige regressie analyse uitgevoerd met

(27)

27 Voor de satire conditie bleek het regressiemodel significant F (1, 96) = 28.73, p < .001. 22.2% van de

variantie van aankoopintentie kan verklaard worden door ervaren user engagement, wat een matige

voorspelling is. Ook het regressiemodel voor de humorstrategie woordgrap is significant bevonden F

(1, 96) = 80.42. Ervaren user engagement had een redelijk sterk effect op aankoopintentie, waarbij

45.0% van de variantie verklaard wordt. Als laatste is er een enkelvoudige regressie analyse

uitgevoerd voor de controleconditie, het model was significant F (1, 96) = 78.96, p < .001. Ervaren

user engagement verklaart 44.6% van de variantie van de aankoopintentie.

Discussie

Uit dit onderzoek is gebleken dat organisaties in verschillende mate gebruik maken van humor op

Facebook. Zo zette de Philips totaal geen humor in, terwijl Heineken dit in iets minder dan de helft

van haar posts deed. Het wel of niet gebruik van humor kan dan ook een strategische keuze zijn van

een organisatie. Hoewel humor in veel onderzoeken als één concept wordt gezien, is het in dit

onderzoek opgedeeld in verschillende humorstrategieën. Van de zeven humorstrategieën (Buijzen en

Valkenburg, 2004) bleken woordgrap en satire het meest ingezet te worden. Hypothese 2 die stelde

dat organisaties woordgrap het meeste in zouden zetten is dan ook aangenomen. Hoewel 15 jaar

geleden al gepleit werd voor het onderscheiden van humor in verschillende vormen (Catanezcu &

Tom, 2001), is er in de literatuur nog geen eensgezindheid over die vormen. Verschillende

onderzoeken maken gebruik van een verschillende classificering voor humorstrategieën. Hiermee lijkt

dit vakgebied zichzelf enkel in de vingers te snijden doordat onderzoeken zich niet op elkaar kunnen

baseren. Hier kan duidelijk verbetering in gemaakt worden door een uniforme lijst met

humorstrategieën te creëren.

Omdat enkel woordgrap en satire regelmatig in posts voortkwamen, waren dit de enige

humorstrategieën die verder geanalyseerd zijn. Toch is het opvallend dat het merendeel van de

humorstrategieën nauwelijks werden ingezet. Naast satire en woordgrap werd verrassing als enige

strategie regelmatig ingezet. De twee populairste humorstrategieën werden geanalyseerd op hun effect

op user engagement. In studie 1 werd dit concept gemeten aan de hand van gedraging, namelijk het

(28)

28

engagement genoemd. Alle humorstrategieën samen en de twee populairste humorstrategieën apart

zorgden voor meer gedrag user engagement, waarmee hypothese 1 is aangenomen.Humor zorgt voor

een positief gevoel (Geiger, 2007) dat vervolgens aan de organisatie gekoppeld (Coursaris et al.,

2016). Het is aannemelijk dat de gedrag user engagement hoger is bij een bedrijf waarover het publiek

een goed gevoel heeft.

Daarnaast is het effect van woordgrap en satire in studie 2 nogmaals gemeten op user

engagement. Echter ging het in dit onderzoek niet om gedragingen, maar om de intentie of motivatie

om betrokken te zijn bij een organisatie (Van Doorn et al., 2010). Dit concept kijkt dus meer naar het

proces wat vooraf gaat aan gedrag user engagement en werd dan ook ervaren user engagement

genoemd. Ook hier bleek een significant effect van beide humorstrategieën op ervaren user

engagement. Met dit resultaat wordt ook hypothese 3 aangenomen. Deze resultaten komen overeen

met eerdere onderzoeken naar het verband tussen humor en user engagement (Cameron, 2015; Cvjiki

& Michahelles, 2013; Strean, 2011). Het publiek gaat namelijk vaak op zoek naar vermaak op SNS

(Voorveld, 2016) en als organisaties hierop inspelen door het gebruik van humor, verhoogt dit de user

engagement (Constantinides & Fountain, 2008). Eerder onderzoek richt zich echter enkel op of alleen gedrag user engagement of alleen ervaren user engagement. Om het gehele proces van user

engagement te begrijpen is het van belang om beide aspecten te onderzoeken, zoals in dit onderzoek is

gedaan.

De relatie tussen deze variabelen kan verklaard worden wanneer er wordt gekeken naar de

definitie van humor. Volgens Geiger (2007) bestaat humor uit drie aspecten: fysiek, cognitief en

emotioneel. Het fysieke aspect van humor beïnvloedt het emotionele aspect. Humot zorgt voor een

fysieke lach, wat zich vertaalt in een positief gevoel. Dit positieve gevoel kan dan weer zorgen voor

een hogere ervaren user engagement. Bij satire bleek positief gevoel inderdaad de relatie tussen satire

en ervaren user engagement te verklaren. Bij woordgrap bleek dit niet het geval. Hypothese 4 kan dan

ook gedeeltelijk worden aangenomen. Uit eerder onderzoek is gebleken dat gebruikers van SNS op

zoek gaan naar inhoud die hen een positief gevoel geeft, zodat ze hiermee hun online personage

kunnen vormgegeven (Davis, Piven en Breazeale, 2014). Een post die affectiviteit bij de gebruikers

(29)

29 wordt opgeroepen wordt dankzij een misatributie aan het merk gekoppeld (Chung & Zhao, 2011).

Wanneer het publiek een positief gevoel voor een merk heeft dankzij het gebruik van satire is de

ervaren user engagement hoger.

Daarnaast is er een tweede aspect dat de relatie tussen humor en ervaren user engagement kan

verklaren, namelijk het cognitieve aspect ofwel de attitude-route. Hierbij was brand attitude de

mediërende factor tussen humor en ervaren user engagement. Voor de satireconditie kon de relatie

inderdaad gedeeltelijk verklaard worden door brand attiude. Bij de woordgrapconditie bleek het de

relatie niet te kunnen verklaren. Hypothese 5 wordt dan ook gedeeltelijk aangenomen. Verwacht werd

dat wanneer het publiek eigenschappen van humor waarnemen in een post, ze deze eigenschappen ook

aan de organisatie toedichten. Een organisatie wordt dan bijvoorbeeld gezien als speels (Kim et al.,

2011) of grappig, wat maakt dat het publiek meer engaged wil zijn. Bij alumni bleek dat wanneer ze

zich meer met de universiteit konden identificeren dit leidde tot een verhoogde user engagement

(Stephenson &Yerger, 2014). Via humor kunnen eigenschappen van een organisatie gevonden worden

die bevallen of waarmee het publiek zich kan identificeren, waardoor de user engagement verhoogd

wordt.

Satire blijkt het grootste effect op user engagement te hebben en kan ook gedeeltelijk

verklaard worden door de twee processen die hierboven zijn besproken. Voor woordgrap geldt dit

echter niet en kunnen we niet verklaren waarom dit een effect heeft op user engagement. Mogelijk

moet de verklaring hiervoor gevonden worden in de verrassing die humor met zich meebrengt (Alden,

Mukherjee & Hoyer, 2000). Het kan zijn dat het publiek graag verrast wordt en dit effect weer hopen

te bereiken door meer engagement voor een merk te geven. De werking van woordgrap zal dan ook

nog beter onderzocht moeten worden in vervolgonderzoek, met verrassing als mogelijk

aanknopingspunt.

Als laatste blijkt uit het onderzoek dat ervaren user engagement voor een hogere

aankoopintentie zorgt, waarmee hypothese 6 bevestigd is. Dit resultaat is belangrijk om aan te tonen,

omdat organisaties niet enkel op zoek zijn naar meer engagement van hun publiek maar ook naar een

toename voor andere variabele als bijvoorbeeld brand attitude of aankoopintentie. Uit eerder

(30)

30 Ho, 2014; Wang, Qiao & Peng, 2015). Wanneer personen meer betrokken zijn bij een merk zal hun

aankoopintentie van producten van dat bedrijf ook hoger zijn. De relatie tussen deze twee variabelen

te verklaren is met het concept playfullness (Kim et al., 2011). Wanneer het publiek dit concept

waarneemt in een digitaal bericht leidt dit tot een verhoogde aankoopintentie.

Met deze resultaten kan de hoofdvraag van het onderzoek beantwoord worden, namelijk: “Welke humorstrategieën zetten organisaties in op Facebook en hoe effectief blijken de strategieën?”

Organisaties zetten in verschillende mate humor in op Facebook, wat een strategische keuze kan zijn.

Slechts drie humorstrategieën werden regelmatig ingezet door de onderzochte organisaties, waarvan

woordgrap en satire het meeste voorkwamen. Beide humorstrategieën zorgen voor zowel meer gedrag user engagement als ervaren user engagement. Hiermee is zowel het cognitieve deel als het

gedragsdeel van user engagement bekeken. Wel bleek dat satire tot significant meer ervaren user

engagement leidt dan woordgrap. Ook kunnen we de relatie tussen satire en ervaren user engagement

gedeeltelijk verklaren door de variabelen positief gevoel en brand attitude. De werking van woordgrap

op ervaren user engagement is niet verklaard in dit onderzoek. Woordgrap bleek effectief te zijn

omdat het tot meer ervaren user engagement leidde en deze variabele weer tot een hogere

aankoopintentie. Satire bleek nog effectiever te zijn, omdat deze humorstrategie niet enkel tot meer ervaren user engagement en een verhoogde aankoopintentie zorgde, maar ook tot een betere brand attitude en zorgde voor een positief gevoel bij het publiek.

Tekortkomingen

De hierboven getrokken conclusies zijn niet generaliseerbaar naar alle organisaties op Facebook. Om

user engagement goed te kunnen meten is er gekozen om populaire bedrijven te analyseren. Het

nadeel hiervan echter is dat de resultaten hierdoor niet doorgetrokken kunnen worden naar alle

organisaties op Facebook. Het is natuurlijk mogelijk dat KLM en Heinenken de populairste

Nederlandse bedrijven zijn omdat ze regelmatig gebruik maken van humor. Hier is echter niets over te

zeggen omdat in dit onderzoek enkel naar de populaire bedrijven is gekeken. Het is daarom raadzaam

(31)

31 Daarnaast bleek dat hoewel de satirecondite en woordgrapconditie significant grappiger

werden gevonden dan de controleconditie, dat de satireconditie ook significant grappiger was dan de

woordgrapconditie. Het is mogelijk dat satire over het algemeen grappiger wordt gevonden dan een

woordgrap. Dit is echter nog niet eerder onderzocht, dus hierover kunnen geen conclusies worden

getrokken. Het is namelijk ook mogelijk dat omdat de humorstrategieën beiden maar met één grap zijn

onderzocht, dat deze woordgrap minder grappig werd gevonden dan de satire grap. In

vervolgonderzoek zou hier beter voor gecontroleerd kunnen worden. Een pre-test om de

humorstrategieën op hun grappigheid te testen met meerdere grappen is hierbij aan te raden.

Hoewel er 475 Facebookposts zijn onderzocht, kwamen hier ‘slechts’ 87 bruikbare posts uit.

Deze score is opzich niet slecht, echter konden de meeste humorstrategieën niet meegenomen worden

in de correlationele studie omdat de N hiervan te klein was. De werking van deze humorstrategieën

kon dan ook niet getest worden. Met een automatische inhoudsanalyse zouden er veel meer posts

geanalyseerd worden, waardoor echt duidelijk wordt welke humorstrategieën gebruikt worden en wat

hun werking is.

Vervolgonderzoek zou zich kunnen richten op andere uitkomsten die humor voor organisaties kan

hebben. Zo kan het zijn dat humor leidt tot meer naamsbekendheid van een organisatie. Als

organisaties via humor een meer betrokken publiek creëren, is de kans groot dat hun berichten meer

worden gedeeld. Dit genereert weer positieve aandacht voor een organisatie en meer

naamsbekendheid. Ook kan humor mogelijk zorgen voor meer sollicitanten op een vacature. Het

positieve gevoel dat het publiek door de post aan de organisatie koppelt, kan ervoor zorgen dat meer

personen bij die organisatie willen werken. Zo zijn er nog veel aspecten van het effect van humor die

nauwelijks onderzocht zijn en wel wat aandacht verdienen in toekomstig onderzoek.

Praktische implicaties

Er is nog maar weinig onderzoek gedaan naar de humorstrategieën die organisaties op SNS inzetten en

de effecten van deze strategieën. Hierdoor bestaan er dus ook maar weinig praktische adviezen over

(32)

32 tussen organisaties op deze SNS om hun boodschap aan de man te brengen. Praktische adviezen voor

organisaties om zich te onderscheiden op SNS zijn dus erg belangrijk en tot nu toe nog schaars.

Uit dit onderzoek is gebleken dat het gebruik van humor op Facebook, en dan met name

satire, veel voordelen voor een bedrijf kan meebrengen. Allereerst zorgen de humorstrategieën voor

meer ervaren user engagement. Voor het creëren van een betrokken publiek is het inzetten van humor

door organisaties dus lonend. Toch bleek uit studie 1 dat sommige grote Nederlandse organisaties

nauwelijks humor inzetten. Mogelijk zien deze organisaties het risico van humor in. Hoewel humor

natuurlijk ook averechts kan werken, is uit dit onderzoek gebleken dat het erg lonend is.

Het gebruik van de humorstrategie satire kan voor organisaties veel voordelen met zich

meebrengen. Naast de verhoogde user engagement zorgt satire in post ook voor een grotere

aankoopintentie, een positief gevoel en een verbeterde merk attitude. Heineken gebruikt deze

humorstrategie al vaak en heeft mogelijk daardoor de meeste likes als bedrijf in Nederland en dus

betrokken publiek op Facebook.

Hoewel uit dit onderzoek blijkt dat satire de meest lonende vorm van humor is voor

organisaties, wordt deze strategie niet het meest ingezet. Uit studie 1 bleek dat in de meeste gevallen

gebruik werd gemaakt van woordgrappen in Facebookposts. Naar aanleiding van dit onderzoek is het

aan te raden om je als bedrijf meer op Facebookpostst met een satirische inhoud te richten, in plaats

(33)

33 Literatuurlijst

Alden, D., Mukherjee, A. & Hoyer, W. (2000). The Effects of Incongruity, Surprise and Positive Moderators on Perceived Humor in Television Advertising. Journal of Advertising, 29 (2), 1-15. DOI: 10.1080/00913367.2000.10673605

Araujo, T., & Neijens, P. (2012). Friend me: which factors influence top global brands participation in social network sites. Internet Research, 22(5), 626-640. DOI: 10.1108/10662241211271581

Baym, N. (1995). The performance of humor in computer-mediated communication. Journal

of Computer-Mediated Communication, 1(2). DOI: 10.1111/j.1083-6101.1995.tb00327.x

Buijzen, M., & Valkenburg, P. M. (2004). Developing a typology of humor in audiovisual media. Media psychology, 6(2), 147-167. DOI:10.1207/s1532785xmep0602_2

Cameron, J. D. (2015). Can poverty be funny? The serious use of humor as a strategy of public engagement for global justice. Third World Quarterly, 36 (2), 274-290. DOI:

10.1080/01436597.2015.1013320

Carr C. T., Schrok D. B., & Dauterman P. (2012). Speech acts within Facebook status messages. Journal of Language and Social Psychology, 31 (2), 176-196.

DOI:10.1177/0261927X12438535

Catenezcu, C. & Tom, G. (2001). Types of Humor in Television and Magazine Advertising. Review of

Business, 22 (1), 92-95. Verkregen van:

http://www.stjohns.edu/academics/schools-and-colleges/peter-j-tobin-college-business/about/review-business-journal

Chung, H. & Zhao, X (2011). The Effects of Humor on Ad Processing: Mediating Role of Brand Familiarity. Journal of Promotion Management, 17, 76-95. DOI: 10.1080/10496491.2011.553788

Constantinides, E., & Fountain, S.J (2008). Web 2.0: Conceptual foundations and Marketing Issues. Journal of Direct, Data and Digital Marketing Practice, 9(3), 231-244.

DOI:10.1057/palgrave.dddmp.4350098

Cvijikj I. P., & Michahelles F. (2013). Online engagement factors on Facebook brand pages. Social

Network Analysis and Mining, 3(4), 843-861. DOI:10.1007/s13278-013- 0098-8

Davis, R., Piven, I. & Breazeale, M. (2014). Conceptualizing the brand in social media community: The five sources model. Journal of Retailing and Consumer Services, 21(4), 468-481. DOI:

10.1016/j.jretconser.2014.03.006.

De Vries N. J., Carlson J., & Moscato P. (2014). A Data-Driven Approach to Reverse Engineering Customer Engagement Models: Towards Functional Constructs. PloS

one, 9 (7), e102768. DOI:10.1371/journal.pone.0102768

Eisend, M. (2009). A meta-analysis of humor in advertising. Journal of the Academy of

MarketingScience, 37, 191–203. Verkregen van http://link.springer.com/journal/11747

Folse, J. A. G., Netemeyer R.G. en Burton, S. (2012). Spokescharacters. Journal of Advertising 41 (1), 17–32. DOI: 10.2753/JOA0091-3367410102

Fournier, S., & Avery, J. (2011). The uninvited merk. Business Horizons, 54(3), 193-207. DOI: 10.1016/j.bushor.2011.01.001

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

experiencing a rollercoaster, regardless of whether this was in VR 6DoF or VR 3DoF, did not cause a change in participants’ score for attraction. Thus, both Hypothesis 1a and 1b

The court is saying that the role of the courts under our constitutional order requires courts to intervene to protect rights and that, accordingly, the principle of

Het doel van hoofdstuk 7 en 8 was om het entraineren in natuurlijke omstandigheden beter te begrijpen door vast te stellen wat het effect van seizoen (fotoperiode) en week structuur

When packing BBK sequences, a good online algorithm should be eager to “enforce” blocking items of relatively large size (as each blocking item of size q increases the optimal

Brobdingnag Lilliput.. 1) Brobdingnag: Reform Theory Political participation Citizen performance satisfaction Size Differentiation &amp; Competition Professionalisation

It has been reported that an artificial 2D dispersive electronic band structure can be formed on a Cu(111) surface after the formation of a nanoporous molecular network,

The aims of this study were to assess what improvement in travel time could be made by Genetic Algorithms (GA) compared with random delivery route solutions, and to assess how

We estimate the strength of the association of loan take-up with each of students ’ family income, indicators of family wealth (home ownership, private education, not living in