• No results found

Kan niet broke zijn : een kwalitatief onderzoek naar uitingen van crimineel gedrag in hedendaagse Nederlandse mocrorapteksten

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Kan niet broke zijn : een kwalitatief onderzoek naar uitingen van crimineel gedrag in hedendaagse Nederlandse mocrorapteksten"

Copied!
53
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Kan niet broke zijn

Een kwalitatief onderzoek naar uitingen van crimineel gedrag in hedendaagse Nederlandse mocrorapteksten

Maurice Banens (10560408) Bacheloronderzoek

Sociologie

Faculteit der Maatschappij- en Gedragswetenschappen Universiteit van Amsterdam

Dinsdag 15 augustus 2017

Eerste lezer: Marcel van den Haak Tweede lezer: Carolien Bouw

(2)

“M’n vader zegt ik doe niks, terwijl ik aan het strijden ben” BOEF Spitsessie CCCXX Zonamo Underground

(3)

Voorwoord

In zijn gastcolumn in de Volkskrant genaamd Niet de PvdA maar hiphop verbindt schrijft Niels Graaf (2016) dat hiphop overal, met name in de minderbedeelde wijken van grote Europese steden, sociale en culturele grenzen doorbreekt. Graaf constateert dat de op Youtube al bijna tien miljoen keer bekeken videoclip Dubbel O van de (‘Marokkaanse’) rappers Sjaak en Yes-R zelfs de naam van een Amsterdams stadsdeel heeft veranderd: “Ook voor UvA-studenten en andere hipsters is Amsterdam-Oost toch vooral de Dubbel O. Als u daar nog nooit van gehoord heeft, is dat niet erg. […]. U leeft alleen wel in een bubbel”.

Ik ben één van deze UvA-studenten. Al sinds ik bewust mijn eigen muziek luister, sinds het einde van de bassischool, luister ik rapmuziek. Tot op de dag van vandaag luister ik dagelijks meerdere uren nummers van voornamelijk Nederlandse, Amerikaanse, Engelse en de laatste tijd ook Franse rappers. Je zou kunnen zeggen dat rapmuziek mij al jarenlang een blik buiten mijn ‘bubbel’ geeft. Door rapmuziek te luisteren krijg ik dingen mee uit een wereld die niet de mijne is. Die wereld is de wereld van de straat.

Mijn eigen wereld is voornamelijk die van de Universiteit van Amsterdam (UvA), en specifiek die van de studie Sociologie. In de vier jaren dat ik Sociologie aan de UvA heb gestudeerd ben ik Nederlandse rapmuziek nooit tegengekomen in hoorcolleges of de collegestof. Waarschijnlijk staat de ‘elitaire’ universiteitscultuur te ver af van de ‘volkse’ straatcultuur waar rapmuziek niet los van te zien is. Op basis van mijn jarenlange luisterervaring weet ik echter dat vrijwel elk sociologisch thema terug te vinden is in Nederlandse rapmuziek en vrijwel elk thema uit de Nederlandse rapmuziek terug te vinden is in de sociologie. Ik ben er om deze reden dan ook van overtuigd dat Nederlandse rapmuziek de sociologie van belangrijke nieuwe inzichten kan voorzien, onder andere met betrekking tot crimineel gedrag.

(4)

Inhoudsopgave

Voorwoord

Inleiding 2

Theorie 8

De Marokkaanse cultuur als verklaring voor criminaliteit 8

De straatcultuur als verklaring voor opvallend delinquent groepsgedrag 9

De economische habitus binnen de straatcultuur 11

De relatie tussen de straatcultuur en social media 13

Methode 15

Rol van onderzoeker 15

Selectie 15 Inhoudsanalyse 17 Analyse 21 Armoede 21 Opleiding en werk 23 Draaien 24 ‘Werk’ 25 Drugs 25 Inbraken 28 Overvallen 31 Geweld 33 Politie 33 Serieus worden 38 Conclusie 43 Literatuur 48

Bijlage 1: Schematische weergave van de geselecteerde studio- en spitsessies 50

(5)

Inleiding

In 2014 publiceerden de journalisten Wouter Laumans en Marijn Schrijver het boek Mocro Maffia: Geld, ambitie, hoogmoed en verraad in de onderwereld. Dit boek behandelt een nieuwe generatie criminelen die jong in het criminele milieu stappen en snel carrière maken. Het misdaadjournalistieke boek beschrijft specifiek een ‘bendeoorlog’ tussen twee rivaliserende ‘Marokkaanse’ (drugs)bendes in de Amsterdamse onderwereld. Deze ‘bendeoorlog’ wordt niet alleen in Amsterdam uitgevochten, maar ook in andere steden en delen van Nederland, en zelfs in andere landen als België en Marokko. Waar de ‘bendes’ eerst hun geld verdienden door het plegen van overvallen, focussen zij zich inmiddels op de handel in drugs. Ik spreek van ‘bendes’ in plaats van bendes, omdat het doorgaans niet gaat om vastomlijnde groepen met vaste ‘leden’. De ‘leden’ van de ‘bendes’ zijn heden ten dage een soort criminele zzp’ers of flexwerkers.

De directe aanleiding voor de conflicten en liquidaties die zijn voortgekomen uit de ‘bendeoorlog’ is een zoekgeraakte partij van 200 kilo cocaïne in de haven van Antwerpen. Sommige liquidaties vonden plaats middenin woonwijken, zoals de liquidatie in de Staatsliedenbuurt in Amsterdam West in 2012. Bij de liquidaties werden daarnaast opvallend zware (automatische) wapens gebruikt, waardoor de liquidaties niet alleen voor de betrokkenen en slachtoffers, maar ook voor de directe omgeving, een (levensbedreigend) gevaar vormden.

De politie krijgt de liquidatiezaken moeilijk onder controle, onder andere omdat zowel de slachtoffers als de verdachten niet met de politie willen praten. De verdachten van de liquidaties zijn in verhouding tot vroegere zware criminelen daarbij vaak opvallend jong, namelijk in de leeftijd van 20 tot en met 30 jaar. De meesten hebben een Marokkaanse achtergrond. Ze kennen veel waarde toe aan dure kleding, horloges en auto’s, die in hun ogen een statusverhogende werking hebben. “Het zijn lastpakjes en hangjongeren uit Amsterdam-West die in rap tempo doorgroeien tot straatrovers, overvallers en uiteindelijk willen meedoen in de drugshandel”, aldus misdaadjournalist Paul Vugts van Het Parool op de website van Nieuwsuur (Pellikaan & Bartelsman, 2015).

Over ‘lastpakjes’ en ‘hangjongeren’ in Amsterdam West schreef socioloog Jan-Dirk de Jong in 2007 het boek Kapot moeilijk: Een etnografisch onderzoek naar opvallend delinquent

(6)

groepsgedrag onder ‘Marokkaanse’ jongens. De Jong verlegde het perspectief van de verklaring van criminaliteit onder ‘Marokkanen’ in Nederland van de Marokkaanse cultuur (Van Gemert, 1998; Werdmölder, 2005) naar de Nederlandse straatcultuur. Zijn boek kan gezien worden als een kernwerk over de Nederlandse straatcultuur. Het wetenschappelijk onderzoek naar de straatcultuur heeft echter weinig tot geen navolging gekregen (El Hadioui, 2010, p. 39).

In dit bacheloronderzoek wordt onderzocht op welke manieren crimineel gedrag tot uiting komt in hedendaagse mocrorapteksten. Ook wordt er gekeken hoe deze uitingen zich verhouden tot de straatcultuur. De hoofdvraag van dit bacheloronderzoek luidt: Op welke manieren komt crimineel gedrag tot uiting in hedendaagse Nederlandse mocrorapteksten en hoe verhoudt zich dit tot de straatcultuur?

De hoofdvraag van dit bacheloronderzoek wordt beantwoord aan de hand van een kwalitatieve thematische inhoudsanalyse van rapteksten van populaire hedendaagse mocrorappers uit hun studiosessies bij 101Barz en hun spitsessies bij Zonamo Underground. Vanaf 2007, het jaar waarin De Jong zijn kernwerk over de straatcultuur publiceerde, is er namelijk veel veranderd binnen de straatcultuur, in elk geval met betrekking tot rapmuziek. De periode vanaf 2007 is allereerst de periode van de opkomst van online hiphopplatform 101Barz van BNN. Het kenmerkende onderdeel van 101Barz zijn de studiosessies, waarin rappers, met presentator Rotjoch aan hun zijde, een aantal raps ‘live’ in de 101Barz-studio rappen. Van de studiosessies worden opnames gemaakt die op internet worden geplaatst. Voorheen gebeurde dat op de website van 101Barz. Sinds september 2012 plaatst 101Barz de studiosessies op zijn eigen Youtube-kanaal. Hoewel 101Barz eigenlijk altijd al succesvol was, met name door de focus op internet in plaats van televisie, kan gesteld worden dat het platform sinds de komst naar Youtube pas echt uit zijn voegen is gebarsten. Zonamo Underground is de nieuwere, ietwat minder populaire, meer ‘underground’ tegenhanger van 101Barz, die in tegenstelling tot 101Barz geen onderdeel uitmaakt van de publieke omroep. Wat bij 101Barz studiosessies heten, heten bij Zonamo Underground spitsessies. De strekking van de sessies is echter precies hetzelfde.

Behalve dat de periode vanaf 2007 de periode van de opkomst van 101Barz is, is 2007 vooral ook het jaar waarin het genre mocrorap voor het eerst onder de aandacht van het grote Nederlandse publiek kwam. In mei 2007 bracht (toenmalig) rapper Salah Edin namelijk zijn

(7)

album Nederlands Grootste Nachtmerrie uit1. Het bekendste nummer op dit album, dat vooral

ook een hoop stof deed opwaaien, was het nummer Het Land Van…, waarin Salah Edin de negatieve kanten van Nederlandse samenleving belichtte. Dat deed hij naar aanleiding van het gelijknamige succesvolle nummer van Lange Frans & Baas B uit 2005, waarin zij juist de positieve kanten van de Nederlandse samenleving belichtten.

In augustus 2007 werd daarnaast de videoclip van het nummer Ik Heb Schijt van de Amsterdamse ‘Marokkanen’ Appa en Sjaak op Youtube geplaatst. In het refrein van het nummer wordt gezongen: “Ik heb schijt, aan de overheid / Dubbel O, S, T, en de Molenwijk”. In de coupletten geven de rappers vooral aan schijt te hebben aan alles en iedereen. In de videoclip zijn de rappers onder andere te zien met honkbalknuppels, hamers en bijlen. Daarnaast wordt er in een tussenstukje van de videoclip een jongen ontvoerd door hem in de kofferbak van een auto te gooien. Eveneens in 2007 bracht Appa, naast het nummer Ik Heb Schijt met Sjaak, zijn eerste en tot nu toe enige individuele studioalbum uit. Het album heet Straatfilosoof:

“Het frivole en exotisch ondeugende van de straatcultuur lijkt ons even te bevrijden uit die bedwingende integratiedebatten, zoals zo treffend geïllustreerd in de collectieve omarming van rapper Ali B door de gegoede

1 In 2016 kwam het nieuws naar buiten dat Salah Edin nooit meer een album uit zal brengen.

In een interview met Abel van Gijlswijk (2016) van Noisey zegt Salah Edin, als antwoord op de vraag waarom hij vandaag de dag niet meer achter Het Land Van… staat, muziek gemaakt te hebben met een bepaalde visie. Hij geeft echter aan dat deze boodschap niet altijd is overgekomen. Ook zegt hij dat hij, wanneer de boodschap eenmaal naar buiten komt, je als rapper geen controle meer hebt over de muziek. Salah Edin maakte, naar eigen zeggen, muziek om mensen wakker te schudden, maar kwam erachter dat je mensen niet kunt wakker schudden. Denkwijzen zijn, zo ziet hij tegenwoordig in, heel moeilijk te beïnvloeden.

Salah Edin reageert in het interview bevestigend op de vraag of hij de verantwoordelijkheid die muziek met zich meebrengt niet meer wil dragen. Hij geeft aan dat mensen naar hem toekomen om te zeggen dat hij hun woordvoerder is. Zijn fans zou hij echter willen oproepen zijn muziek niet meer te luisteren: “Wat wij doen, wat ik deed, is het vertalen van de straat. Dit is ons leven. Maar wat geef je luisteraars dan mee? Je geeft ze alleen maar rotzooi mee. Over drugs dealen en zo. Dat is ook nog steeds waar ik over schrijf, gek eigenlijk. Maar daarom breng ik het ook niet meer uit, omdat ik weet wat voor verantwoordelijkheid het met zich meebrengt. Het is niet de bedoeling dat zo’n jongen tegen jou gaat opkijken met het idee van ‘ik wil ook gaan dealen’, terwijl ik er eigenlijk een heel ander verhaal mee wil vertellen”.

(8)

middenklasse. Zelfs rapper APPA die met zijn cd De Straatfilosoof een weliswaar radicaler, maar maatschappijkritisch vertoog hield over de misère van de straat, het racisme van de instituties en de ongelijkheid onder de mensen, kon rekenen op een coöptatie door de instituties” (El

Hadioui, 2017, p. 20).

Mocrorap bestaat voornamelijk in termen van wat Longhurst (1995, pp. 127-128 In: Wermuth, 2002, p. 71) een sociale definitie noemt: “Muziek die als zodanig wordt herkend door de makers, performers en luisteraars”. Het meest toonaangevende voorbeeld is dat Noisey, het online muziekplatform van Vice, Mocrorappers als apart topic op zijn website heeft staan waaronder het zijn artikelen indeelt. Een van die artikelen betreft de documentaire Mocrorap: De Straat, De Woede, De Hits (Noisey, 2016).

Tegelijkertijd is bijvoorbeeld niet elke maker het eens met het reëele bestaan van mocrorap als genre. Zo geeft de ‘Marokkaanse’ rapper Sef in een interview met Souf Kinani (2016a) van Noisey aan dat hij vindt dat de term mocrorap een beetje kleinerend klinkt, alsof het geen echte rappers zijn. Hij stelt dat mocrorap gewoon rap genoemd moet worden, en dat het hooguit te onderscheiden valt door het straatrap te noemen. De straatrap die door niet-‘Marokkanen’ wordt gemaakt is namelijk, in zijn ogen, niet of nauwelijks verschillend van de rapmuziek van mocrorappers. Het gaat, volgens Sef, in hun teksten altijd om hun eigen leven, en deze levens verschillen niet veel van elkaar verschillen. Ze zitten in hetzelfde ‘schuitje’, en het betreft mensen die ‘buiten de marges’ vallen.

Sef lijkt hier te stellen dat mocrorap simpelweg straatrap is die gemaakt wordt door rappers met een Marokkaanse achtergrond. Communicatiewetenschapster Mir Wermuth (2002, p. 62) geeft dan ook aan dat sommige sub-genres van rapmuziek zich vrij onafhankelijk van andere sub-genres ontwikkeld hebben. Deze sub-genres zijn bijvoorbeeld specifiek gebonden zijn aan een bepaalde ‘etnische’ groep. De term mocrorap doet sterk denken dat dit het geval is. Mocrorap moet daarom eigenlijk opgevat worden als ‘mocro’-rap. Niet alle rappers die dit genre beoefenen hebben een Marokkaanse achtergrond, en al hebben ze wél een Marokkaanse achtergrond, dan maakt hen dat in formele zin nog geen Marokkanen. Toch heeft in elk geval het grootste deel van de beoefenaars van dit genre een Marokkaanse achtergrond. Kort gezegd: niet elke mocrorapper heeft een Marokkaanse achtergrond, en niet

(9)

elke rapper met een Marokkaanse achtergrond is een mocrorapper.

Ali B is een voorbeeld van een ‘Marokkaanse’ rapper die geen mocrorapper is. In zijn analyse van de ‘Marokkaanse’ rapper Ali B constateert mediawetenschapper Jaap Kooijman (2008, p. 202) dan ook dat het in Nederland moeilijk is om het imago van ‘thugmarokkaanse’ rapper te combineren met commercieel en maatschappelijk succes. Omdat het oude ‘thugmarokkaanse’ imago van Ali B verbonden is met de negatieve representatie van ‘Marokkaanse’ jongens in de Nederlandse media, met name gestoeld op ‘Marokkanen’ als ‘criminelen’, heeft Ali B afstand moeten nemen van dit imago. Ali B heeft zijn imago aldus moeten ‘decriminaliseren’. Alleen op die manier kon hij de ‘knuffelmarokkaan’ worden die hij geworden is, en (letterlijk) geknuffeld worden door de Nederlandse ‘elite’.

De bekendste mocrorapper anno 2017 is zonder meer Boef. Boef is een voorbeeld van een mocrorapper die geen ‘Marokkaan’ is. Boef is officieel een Fransman met een Algerijnse achtergrond (Vuijsje, 2016). Boef werd onder (straat)jongeren bekend na een spitsessie bij Zonamo Underground. De spitsessie werd in september 2015 op Youtube geplaatst. Inmiddels is Boef ook bij het grote publiek bekend, niet op de laatste plaats door zijn vlogs die hij begon toen hij langzaam bekend begon te worden. Zijn album Slaaptekort uit 2017 heeft inmiddels, evenals de individuele nummers op dit album en videoclip van het nummer Habiba, record na record verbroken. Tegelijkertijd zijn zowel de op afstand best bekeken als de op afstand op-een-na best bekeken studiosessie op het officiële Youtube-account van 101Barz van de hand van Boef. Datzelfde geldt voor zijn spitsessies bij Zonamo Underground.

Ondertussen is het nummer Ik Heb Schijt van Appa en Sjaak een cultnummer geworden onder Nederlandse jongeren, en niet alleen onder ‘Marokkanen’. Vrijwel alle ‘autochtone’, ‘witte’ studenten om mij heen, waaronder ikzelf, kennen het refrein, en soms zelfs het hele nummer, uit hun hoofd.

Volgens socioloog Iliass El Hadioui (2017, p. 20) waardeert de ‘middenklasse’ dan ook niet de straatcultuur an sich, maar waardeert de ‘middenklasse’ alleen de creatieve vertolking van de straatcultuur. De ‘middenklasse’ omarmt een rapper dus hooguit als ‘filosoof’ van de straat, maar omarmt niet de echte ‘straat’ waarover gerapt wordt.

El Hadioui (ibid.) stelt echter dat het noodzakelijk is om, naast de waardering van de straatcultuur in de vorm van de ‘creatieve vertolking’ ervan – zoals in het geval van de omarming van Ali B door de Nederlandse ‘elite’ en de algemene waardering voor het album Slaaptekort van Boef uit 2017, evenals onderzoeken naar de taalvernieuwing in Nederlandse

(10)

rapmuziek, zoals Woord! De taal van nederhop (Waszink, 2013) en Sanskriet op de beat: De grootste woordenschat in nederhop (Reuneker, Waszink & Van Der Wouden, 2017) – het vizier te blijven richten op jongeren die daadwerkelijk in de straatcultuur opgroeien. Voor hen heeft de straatcultuur namelijk vooral negatieve en zelfs destructieve gevolgen (ibid.).

In het vervolg van dit bacheloronderzoek wordt er allereerst ingegaan op de literatuur over de Nederlandse straatcultuur. Vervolgens wordt er methodologisch ingegaan op de kwalitatieve thematische inhoudsanalyse. Daarna volgt de daadwerkelijk analyse. Het bacheloronderzoek wordt afgesloten met een conclusie, met daarin een samenvatting van de analyseresultaten, en een reflectie en discussie.

(11)

Theorie

De Marokkaanse cultuur als verklaring voor criminaliteit

Cultureel antropoloog Frank Van Gemert probeerde in 1998 de vraag te beantwoorden hoe de specifieke aard en omvang van de criminaliteit van jongens met een Marokkaanse achtergrond in Nederland begrepen kunnen worden. Daarbij wees hij verklaringen die gestoeld waren op de migratiegeschiedenis, de maatschappelijke positie, de woonsituatie en de gezinssamenstelling van de ‘boefjes’ af (Van Gemert, 1998, p. 129).

Van Gemert (1998) zocht in plaats daarvan de verklaring in ‘de’ Marokkaanse cultuur. Daarbij verloor Van Gemert de omgeving niet uit het oog. Uiteindelijk concludeerde Van Gemert (1998, p. 162) dat het gedrag van Nederlandse Marokkanen gekarakteriseerd wordt door (‘Marokkaanse’) culturele aspecten als (diepgeworteld) wantrouwen, gedragsbetekenissen die naarmate men ouder wordt veranderen, het niet of nauwelijks verinnerlijken van gedragscodes en de islam die een ‘verhullende’ en ‘legitimerende’ werking heeft. “Niet alleen hun alledaagse, ‘normale’ gedrag is van die aspecten doortrokken, maar ook hun criminele activiteiten”, aldus Van Gemert (1998, p. 163).

Ook sociaal antropoloog en criminoloog Hans Werdmölder (2005) ging op zoek naar een culturele verklaringen van criminaliteit onder jongens met een Marokkaanse achtergrond. Werdmölder ging verder dan Van Gemert (1998), omdat hij de verklaring van criminaliteit zocht in een cultuurconflict tussen ‘de’ Marokkaanse en ‘de’ Nederlandse cultuur (De Jong, 2007, pp. 16-17). Jongens met een Marokkaanse achtergrond vertoonden, in de ogen van Werdmölder, extremer normoverschrijdend gedrag dan jongens met een Nederlandse achtergrond, omdat zij zich onderscheidden als ‘Marokkaan’ op basis van hun culturele eigenschappen (De Jong, 2007, p. 24).

Door criminaliteit te verklaren door een cultuurconflict tussen ‘de’ Marokkaanse en ‘de’ Nederlandse cultuur deed Werdmölder aan wat socioloog Willem Schinkel (2007 In: El Hadioui, 2010, p. 29) culturisme zou noemen. Culturisme gaat om het in cultuur brengen van sociale problemen. In deze visie is de basis van sociale problemen gelegen in een andere (‘etnische’) cultuur dan ‘de’ Nederlandse cultuur. Het is in feite de onverenigbaarheid van deze culturen die voor frictie zorgt en (sociale) problemen doet ontstaan. Culturisme valt uiteen in twee delen (El Hadioui, 2010, p. 30). Ten eerste wordt ervan uitgegaan dat een

(12)

cultuur iets reëels en ‘bestaands’ is, waardoor een cultuur als iets afgebakends, homogeens en onveranderlijks wordt beschouwd. Ten tweede wordt ervan uitgegaan dat een cultuur ten grondslag ligt aan de gedragingen van de ‘leden’ van die cultuur. Mensen ‘hebben’ dus een bepaalde cultuur, en deze cultuur bepaalt hun gedrag.

De straatcultuur als verklaring voor opvallend delinquent groepsgedrag

In hetzelfde jaar waarin Schinkel zijn boek schreef verlegde socioloog Jan-Dirk de Jong het Nederlandse perspectief. Hij zocht de verklaring voor opvallend delinquent (groeps)gedrag van ‘Marokkaanse’ (straat)jongens niet in de Marokkaanse cultuur, maar in algemene groepsdynamische processen. Dat deed hij in zijn boek Kapot moeilijk: Een etnografisch onderzoek naar opvallend delinquent groepsgedrag van ‘Marokkaanse’ jongens. Zijn werkhypothese was dat het mogelijk is om dit soort gedrag van ‘Marokkaanse’ jongens te verklaren vanuit algemene menselijke behoeftebevrediging en groepsprocessen, zonder dat daarbij teruggegrepen hoeft te worden op culturele verklaringen.

Hierbij moet opgemerkt worden dat delinquent gedrag meer omvat dan alleen strafbaar crimineel gedrag. Het verwijst ook naar hinderlijk en overlastgevend gedrag dat niet per se strafbaar is (De Jong, 2007, 194). Delinquent gedrag wordt als opvallend gezien wanneer het tot stand komt in een grote groep of als mensen het groepsgedrag als zeer uitdagend en agressief ervaren (ibid., p. 195).

In zijn boek presenteerde De Jong een definitie van het begrip straatcultuur: “Met straatcultuur wordt bedoeld alle gedeelde ervaringen, kennis, betekenissen en symbolen die relevant zijn in het dagelijkse doen en laten van straatjongens die samen hun vrije tijd doorbrengen in de openbare ruimte van hun (achterstands)buurt” (De Jong, 2007, p. 149). De straatcultuur bestaat daarbij niet alleen uit voor een buitenstaander relatief makkelijk zichtbare culturele groepskenmerken als voorkeuren voor bepaalde kleding, muziek of films, maar ook uit dieperliggende kenmerken als gedeelde straatwaarden en –normen. Deze straatwaarden zijn “de betekenissen en morele opvattingen die de jongens collectief aan het belang van hun samenzijn toekennen” (ibid.).

In de dynamiek op straat worden de jongens het eens over hoe zij zich, al dan niet in groepsvorm, op straat moeten gedragen. Ook leren ze van elkaar wat goed en slecht is. Aan de straatwaarden zijn gedragsverwachtingen gekoppeld die soms expliciet uitgesproken

(13)

worden, maar soms ook minder direct blijken uit onderlinge positieve en negatieve reacties op elkaars gedrag. Uiteindelijk komt De Jong tot een (ideaaltypische) beschrijving van zeven straatwaarden:

“Een ideale straatjongen van de buurt (1) heeft ‘schijt’ (maling) aan anderen en komt voor zichzelf op, (2) is in conflictsituaties loyaal aan zijn

vrienden en komt voor hen op, (3) is ‘bikkel’ (hard) en kan tegen een stootje, (4) toont ‘ballen’ (lef) en gaat uitdagingen aan, (5) is ‘scherp’ (streetwise) en laat zich de kaas niet van het brood eten, (6) ‘draait’ (straalt succes uit) met ‘doekoe’ (geld), ‘bling bling’ (overdadige luxe) en

chickies bij de vleet, en (7) is ‘chill’ (relaxt), bijdehand en ‘fatoe’ (vermakelijk)” (De Jong, 2007, p. 152).

De Jong (ibid.) geeft aan dat het vastleggen van de zeven waarden eigenlijk een verkeerd beeld oplevert, omdat de straatcultuur, en daarmee de straatwaarden, in werkelijkheid juist heel dynamisch zijn. In lijn hiermee stelt El Hadioui (2017, p. 19) dat de straatcultuur altijd dynamisch is en dat nieuwe elementen relatief makkelijk aan de straatcultuur kunnen worden toegevoegd. Dat heeft er, volgens El Hadioui, onder andere mee te maken dat niet geïnstitutionaliseerd is in boeken, instituties, stichtingen en verenigingen. De straatcultuur is zogezegd altijd up-to-date.

Hoewel De Jong door bovenstaande nuancering afstand doet van het reïficerende deel van culturisme, lijkt hij door het poneren van de straatcultuur geen afstand te doen van het gedragsdeterminerende aspect van culturisme. De straatcultuur is in zijn ogen dan wel veranderlijk en de straatcultuur wordt dan wel gevormd door de leden van die cultuur, maar tegelijkertijd is de straatcultuur in zijn ogen alsnog wel grotendeels bepalend voor het gedrag van de leden ervan.

Voor dit bacheloronderzoek zijn alleen de straatwaarden schijt hebben en opkomen voor jezelf, loyaal zijn aan de jongens van de buurt, bikkelhard zijn en scherp zijn van belang, omdat deze verband houden met crimineel gedrag zoals dit in de hedendaagse Nederlandse mocrorapteksten naar voren komt. In het analysegedeelte van dit bacheloronderzoek worden deze straatwaarden, zodra ze gerelateerd kunnen worden aan de geanalyseerde

(14)

mocrorapteksten, nader toegelicht.

De Jong (2007, p. 110) onderscheidt naast zeven straatwaarden ook zes typen groepen in de buurt. Een van de zes typen groepen die De Jong beschrijft is de ‘werkgroep’ (De Jong, 2007, pp. 119-121). Het gedeelde belang van de jongens in deze groep is dat ze samen ‘werken’, waarbij werken een eufemisme is voor het plegen van vermogensdelicten die soms van ernstige en gewelddadige aard zijn (ibid., p. 119). De jongens willen middels deze vermogensdelicten geld verdienen, onder andere om dure schoenen en kleding te kunnen kopen (ibid.).

De Jong (2007) geeft verder een aantal redenen waarom de jongens de buurt, of in elk geval de straat, verlaten. De straatjongens noemen een van deze redenen, volgens De Jong (ibid., p. 130), ‘rustig’ of ‘serieus’ worden. De jongens die het niet lukt om ‘rustig’ of ‘serieus’ te worden falen in hun ‘aging-out’-proces (ibid., p. 133). Dit betekent dat de jongens op de straat aangewezen blijven om hun behoeften te bevredigen. De jongens die dit betreft hebben een grotere kans om later daadwerkelijk criminelen te worden.

De economische habitus binnen de straatcultuur

In 2008 verscheen de eerste druk van het boek Hoe de straat de school binnendringt: Denken vanuit de pedagogische driehoek van de thuiscultuur, de schoolcultuur en de straatcultuur van socioloog Iliass El Hadioui. Inmiddels is dit boek al toe aan zijn zesde druk. De versie uit 2017 is echter niet of nauwelijks verschillend van de versie van 9 jaar daarvoor. El Hadioui bespreekt in het boek de mismatch tussen de straatcultuur en schoolcultuur. Hoewel de mismatch voor dit bacheloronderzoek niet direct relevant is, is de beschrijving van de straatcultuur zoals El Hadioui die geeft dat gedeeltelijk wel. El Hadioui (2017, pp. 37-39) besteedt namelijk speciaal aandacht aan de economische habitus die op straat heerst.

El Hadioui (2017, p. 37) stelt dat er op straat een tweedimensionale economische habitus heerst, waarbij geld zowel een middel als een doel is. Hij haalt hierbij de titel van een beroemd album van rapper 50 Cent aan, Get Rich or Die Tryin’, omdat deze titel de economische mentaliteit goed zou verwoorden. Als voorbeelden van economische activiteiten op straat noemt El Hadioui (ibid.) onder andere de handel in telefoons, laptops en dure autoradio’s. Hij acht het mogelijk dat deze producten op ‘oneigenlijke wijze’ verkregen worden.

(15)

Verder stelt El Hadioui (ibid., p. 38) dat het onmogelijk is om de economische habitus binnen de straatcultuur te bespreken zonder de handel in drugs te vermelden. Dealers en runners uit grote Nederlandse steden staan namelijk zelfs internationaal hoog aangeschreven: de dealers en runners functioneren als communicatiekanalen, transportvectoren en vertegenwoordigers van vertrouwensnetwerken in de internationale drugshandel (ibid.). De jongens die zich staande weten te houden in de drugshandel hebben, volgens El Hadioui (ibid.), enorm veel economische kwaliteiten, “omdat zij, buiten het zicht van politie en justitie, logistieke lijnen moeten organiseren, strategisch moeten onderhandelen, voortdurende analyses moeten maken van risico’s en mogelijkheden, op de hoogte moeten zijn van informele marktprijzen en hun geld moeten witwassen” (ibid.).

De politie maakt, volgens El Hadioui (ibid.), een onderscheid tussen ‘criminele carrières’, ‘hinderlijke, overlastgevende en criminele jongeren’, en ‘delicten met winstbejag’. Het driedelig onderscheid dat de politie, volgens El Hadioui, maakt is van belang om het verschil te kunnen zien tussen de jongens die De Jong (2007) bespreekt en de jongens waar El Hadioui het over heeft. De jongens die De Jong (2007) bespreekt vallen voor het overgrote gedeelte in de tweede categorie, ‘hinderlijke, overlastgevende en criminele jongeren’, terwijl El Hadioui hierboven de eerste categorie, ‘criminele carrières’, bespreekt. El Hadioui (ibid., pp. 38-39) kaart dan ook aan dat de economische habitus zich voornamelijk bevindt onder jongeren met een primaire straatsocialisatie.

Jongeren die een primaire straatsocialisatie hebben doorgemaakt zijn jongeren die ‘echt’ van de straat zijn. Zij hebben de betekenissystemen, de codes, de ambities en de taal zó ver geïnternaliseerd dat de straatcultuur ook daadwerkelijk hun levensstijl is (El Hadioui, 2017, p. 18). Ze hebben, volgens El Hadioui (ibid.), de ambitie om een soort Nederlandse versie van Tony Montana uit de film Scarface (1983) te worden. Ze willen hun materiële behoeftes bevredigen door niet alleen legaal, maar vooral ook illegaal hun geld te verdienen: “De opvattingen, de attitude en de codes van de straat zijn voor deze jongeren onderdeel geworden van het gevoelsleven, de basisemoties en het onbewuste gedragsrepertoire die in hun dagelijkse leven de kaders vormen waarmee zij de wereld bezien, beoordelen en waartoe ze zich verhouden” (El Hadioui, 2017, p. 18).

(16)

De relatie tussen de straatcultuur en social media

Criminoloog Jeroen van den Broek (2013) heeft recent onderzoek gedaan naar de relatie tussen Nederlandse straatcultuur en social media. In zijn masterscriptie Van de straathoek naar Facebook: Een onderzoek naar het gebruik van social media door jongeren binnen de straatcultuur stapt Van Den Broek over naar een dramaturgisch perspectief, zoals dat volgens hem steeds gangbaarder wordt in de criminologie.

Van Den Broek (ibid., p. 83) stelt, in lijn met de dramaturgische benadering van Erving Goffman, dat de straatcultuur iets is dat door het gedrag van straatjongeren zelf wordt gedefinieerd. De jongeren bepalen dus zelf wat straat is. De straatcultuur wordt aldus bepaald door de ‘performance’ van deze jongeren. Die performance vindt, volgens Van Den Broek (2013), vandaag de dag steeds vaker plaats op social media. Youtube, Facebook, Instagram en Snapchat worden gebruikt om een bepaald imago aan te meten.

Social media biedt, volgens Van Den Broek (ibid.), de straatjongeren twee voordelen. Het eerste voordeel is dat zij gemakkelijk een groot publiek kunnen bereiken (ibid., p. 135). Het tweede voordeel is dat meer controle hebben over hetgeen zij van zichzelf laten zien (ibid.). Dit geldt voor mensen die géén onderdeel uitmaken van de straatcultuur net zo goed, maar toch is er een groot verschil. De meeste mensen willen namelijk ‘leuk’, ‘lief’ of ‘mooi’ gevonden worden, maar straatjongeren willen voornamelijk zo ‘straat’ mogelijk overkomen op hun publiek (ibid.). Ze proberen zich dus een straatimago aan te meten. Dit straatimago komt sterk overeen met het ‘thugmarokkaanse’ imago van Ali B waar Jaap Kooijman (2007, p. 202) het over had. Hoe ziet dit straatimago volgens Van Den Broek (2013) precies uit?

Binnen het straatimago is er allereerst een grote rol weggelegd voor criminaliteit (Van Den Broek, 2013, p. 140). Een crimineel imago werkt in de ogen van de straatjongeren statusverhogend. Ten tweede wordt er een grote nadruk gelegd op de buurt waar de jongeren vandaan komen (ibid., p. 142). Ten derde speelt geld een grote rol binnen het straatimago (ibid., p. 142). Ook de relatie met de politie en met justitie (en celstraffen an sich) draagt, op twee manieren, bij aan het straatimago van jongeren. Aan de ene kant zetten de jongeren zich te allen tijde af tegen het gezag van politie en justitie, maar aan de andere kant werkt alléén al het contact met politie en justitie statusverhogend (Van Den Broek, 2013, p. 92).

Volgens Van Den Broek (2013, p. 143) heeft social media ertoe bijgedragen dat er een hyperreële straatcultuur is ontstaan, waarbinnen het niet meer met het blote oog zichtbaar is wat ‘echt’ is en wat niet. Van Den Broek (ibid., p. 144) concludeert uiteindelijk dat het woord

(17)

‘straat’ in straatcultuur niet meer op zijn plaats is, omdat een groot deel van de cultuur zich tegenwoordig buiten de fysieke straat afspeelt, namelijk op social media.

(18)

Methode

Rol van onderzoeker

Het analyseren van rapteksten impliceert het interpreteren van rapteksten. Die interpretatie is logischerwijze mijn eigen interpretatie. Zoals altijd met een interpretatie is deze interpretatie voor een groot deel subjectief. Het is daarom belangrijk om mijn rol als onderzoeker aan te stippen. Deze rol heeft betrekking op die manier hoe ik mij verhoud tot de rapteksten.

Ik luister al mijn hele leven allerlei verschillende soorten rapmuziek, waaronder mocrorap. Ik kom echter uit een ‘goede’ buurt in een middelgrote Nederlandse stad en ik studeer inmiddels al zes jaar aan respectievelijk twee jaar de Radboud Universiteit te Nijmegen en vier jaar aan de Universiteit van Amsterdam. Ik luister dus muziek van de straat, maar ik ben zelf niet ‘van de straat’.

Mijn positie is door Iliass El Hadioui (2017, p. 18) mooi samengevat wanneer hij jongeren met een secundaire straatsocialisatie bespreekt. Jongeren met een secundaire straatsocialisatie zijn allereerst groter in aantal dan jongeren met een primaire straatsocialisatie (ibid.). Ze zijn ook vaker afkomstig uit suburbane omgevingen (ibid.). Jongeren met een secundaire straatsocialisatie kunnen makkelijk ‘switchen’ tussen verschillende levensstijlen (ibid.), waarvan de straatlevensstijl maar één van vele is. Jongeren met een secundaire socialisatie kunnen dan ook doorgaans, in tegenstelling tot de meeste jongeren met een primaire straatsocialisatie, goede sollicitatiebrieven schrijven of bijvoorbeeld veel meer het belang inzien om een diploma te halen. De straatcultuur is voor jongeren met een secundaire straatsocialisatie, in de woorden van El Hadioui (ibid.), niet meer dan een ‘urban way of life’ of een ‘urban lifestyle’.

Selectie

Om de hoofdvraag op welke manieren crimineel gedrag tot uiting komt in hedendaagse Nederlandse mocrorapteksten en hoe zich dit verhoudt tot de straatcultuur te beantwoorden heb ik studiosessies van het officiële Youtube-kanaal van 101Barz geanalyseerd die minimaal 1 miljoen views hebben behaald per 1 juni 2017. Als een mocrorapper in zijn studiosessie

(19)

bijgestaan is door een niet-mocrorapper, dan is deze studiosessie toch in zijn geheel meegenomen in de analyse, onder de voorwaarde dat de andere rapper ook in de titel van de studiosessie is genoemd. Wanneer een mocrorapper die met zijn studiosessie in deze categorie valt óók een spitsessie bij Zonamo Underground heeft gedaan, is deze ook meegenomen in de analyse, mits deze sessie eveneens minimaal 1 miljoen views bereikt heeft. In totaal gaat het om 32 geanalyseerde studiosessies. Het criterium van 1 miljoen views zorgt ervoor dat de geanalyseerde studiosessies in elk geval een breed publiek hebben bereikt. Wanneer een mocrorapper 1 miljoen views heeft bereikt kan er gesproken worden van serieuze populariteit. In Bijlage 1 zijn alle geselecteerde studio- en spitsessies schematisch weergegeven, met daarbij de mocrorapper(s), het aantal views per sessie en de maand en het jaartal waarin de studiosessie op Youtube is geplaatst.

Wie wel en niet tot de categorie mocrorapper behoort heb ik bepaald op basis van mijn eigen jarenlange luisterervaring en informele gesprekken met Souf Kinani en Ome Omar, een rapper die zichzelf overigens ook als mocrorapper definieerde, maar geen individuele 101Barz- of Zonamo-sessie op zijn naam heeft staan. Daarbij ben ik me bewust van het feit dat er over de vraag welke rapper wel en welke rapper niet een mocrorapper is veel discussie bestaat, en dat er zelfs discussie bestaat of mocrorap wel als een apart (sub-sub-)genre moet worden gerekend van rapmuziek. Daarnaast moet ik opmerken dat een aantal rappers die in mijn ogen zonder meer in de categorie ‘mocrorapper’ vallen op 1 juni 2017 simpelweg nét niet genoeg views op hun studiosessies hadden. Het beste voorbeeld hiervan is 3Robi van Wilde Westen, die al een paar dagen na 1 juni wél de grens van 1 miljoen views had overschreden.

De 32 geanalyseerde studiosessies bestaan in totaal uit zo’n 75 tot 100 raps. Allereerst heb ik de studiosessies in hun geheel beluisterd en vervolgens heb ik de rapteksten uitgeschreven. Op die manier had ik al voordat ik de studiosessies codeerde een goed overzicht van de inhoud van de rapteksten.

In de studiosessies wordt voor en na het rappen, en tussen de raps door, gepraat. Dat gebeurt voornamelijk door de rappers zelf, maar ook door de presentatoren. Er worden door de rappers voornamelijk bedankjes en groetjes (‘shout-outs’) gedaan naar vrienden, bevriende rappers en naar de buurt waar een rapper vandaan komt. Soms worden er ook bepaalde motto’s gepropageerd en soms vormt het praten een korte toelichting op de

(20)

aanstaande of gerapte rap. Het praten is echter niet meegenomen in de transcripties, omdat het praten simpelweg geen onderdeel uitmaakt van de daadwerkelijke raps.

Inhoudsanalyse

De methode van dit bacheloronderzoek is een kwalitatieve thematische inhoudsanalyse. Dat gaat enigszins tegen de stroom in, want doorgaans zijn (thematische) inhoudsanalyses kwantitatief van aard (Bryman, 2012; Silverman, 2014). In een kwalitatieve (thematische) inhoudsanalyse ligt de nadruk op het genereren van thema’s die uit de data voortkomen. Ook ligt de nadruk op het herkennen van het belang van deze thema’s in de context waarbinnen deze geanalyseerd worden (Bryman, 2012).

Om thema’s te genereren en het belang van thema’s na te gaan heb ik specifiek gelet op een aantal indicatoren voor thema’s. Allereerst heb ik gelet op de tijdsaspecten. Wat wordt er gezegd over vroeger, wat wordt er gezegd over nu en wat wordt er gezegd over de toekomst?

In de analysesectie van dit bacheloronderzoek zal er veelvuldig gebruik gemaakt worden van fragmenten uit de mocrorapteksten. Deze fragmenten zullen voornamelijk bestaan uit zogenaamde ‘verses’. ‘Verses’ zijn als het ware versjes, bestaande uit vier ‘lines’. Een ‘line’ is simpelweg een zin en/of een regel. Een ander woord voor ‘lines’ zijn ‘bars’ of ‘barz’, zoals in de naam 101Barz. Dat betekent overigens niet dat de studiosessies daadwerkelijk uit 101 ‘barz’ bestaan.

Het gebruiken van fragmenten in de analyse kent een groot nadeel. De mocrorappers springen namelijk van de hak op de tak, waardoor weinig fragmenten specifiek toegespitst zullen zijn op het besproken aspect of thema, maar ook andere aspecten en thema’s zal behelzen die op dat moment niet relevant zijn.

Naast het nadeel dat het van de hak op de tak springen heeft voor de weergave in de analyse van dit bacheloronderzoek, heeft het ook een groot (methodologisch) voordeel. Vrijwel elke studiosessie of spitsessie bevat namelijk alle relevante thema’s. Hierdoor is de kans zeer gering dat er een belangrijk thema betreffende crimineel gedrag in de analyse gemist wordt.

Behalve dat mocrorappers qua thematiek van de hak op de tak springen, springen ze ook vaak van het ene persoonlijk voornaamwoord naar het andere. Soms spreekt een rapper

(21)

in de eerste persoon enkelvoud, in de ik-vorm, en soms spreekt een rapper in de eerste persoon meervoud, in de wij-vorm. In beide gevallen is hetgeen de mocrorapper zegt te doen, al dan niet met anderen, in vrijwel alle gevallen het goede. Wanneer de mocrorappers spreken in de tweede persoon enkelvoud, in de jij-vorm, of wanneer de mocrorappers spreken in de tweede persoon meervoud, in de jullie-vorm, komt dat vrijwel altijd neer op het slechte. Kortom: wat de mocrorapper doet is goed, wat anderen doen is slecht.

Het afzetten van ‘ik’ en ‘wij’ tegen ‘jij’ en ‘jullie’ vormde een belangrijk onderdeel van de analyse, omdat deze afzetting symbolische grenzen weerspiegelt. Symbolische grenzen zijn door Lamont (2002, p. 168) gedefinieerd als “concepten die door sociale actoren gemaakt worden om objecten, mensen, praktijken en zelfs tijd en plaats te categoriseren”. De symbolische grenzen vormen het ‘gereedschap’ waarmee individuen en groepen tot een definitie van de werkelijkheid kunnen komen (ibid.). Dit houdt dus verband met de manieren hoe De Jong (2007) en Van Den Broek (2013) aangaven hoe straatjongeren zélf de straatcultuur, en daarmee hun eigen werkelijkheid, vormgeven, onder andere door positieve en negatieve reacties op elkaars uiterlijk vertoon, gedrag en uitingen te leveren.

Wie de anderen zijn die onderdeel uitmaken van ‘wij’ bleef echter vaak onduidelijk. Eveneens bleef het vrijwel altijd onduidelijk wie ‘jij’ en wie ‘jullie’ zijn. In het verdere verloop van deze scriptie zullen de personen die door de mocrorappers aangeduid worden als ‘jij’ en ‘jullie’ daarom (de) ongedefinieerde andere(n) worden genoemd.

Omdat het vaak onduidelijk bleef wie de ander is of wie de anderen zijn, was het moeilijk om te duiden tussen wie de symbolische grenzen precies worden getrokken. Wel kon er geconstateerd worden dát er symbolische grenzen worden getrokken, en kon er uit deze symbolische grenzen worden afgeleid wat goed en wat slecht wordt geacht door de rappers.

Communicatiewetenschapster Mir Wermuth (2002, p. 123) geeft aan dat Nederlandse hiphopartiesten stijl- en taalelementen van allerlei etnische gemeenschappen in Nederland overnemen, waardoor er nieuwe talen ontstaan die voor mensen buiten die gemeenschappen moeilijk of onmogelijk te begrijpen zijn. Voor Noisey schreef Souf Kinani (2016a) dan ook Het ABC voor Marokkaanse slang in rap, omdat hij zich, naar eigen zeggen, kan voorstellen dat de gemiddelde luisteraar (die niet per se Marokkaans spreekt) steeds minder begrijpt van wat rappers tegenwoordig zeggen.

De geanalyseerde raps lopen aldus over van straattaal en/of Marokkaanse woorden. Deze woorden zullen in deze scriptie opgevat worden als inheemse typologieën: “unfamiliar,

(22)

local words” en “familiar words that are used in unfamiliar ways” (Bernard & Ryan, 2010, p. 57). De variatie aan deze inheemse typologieën en de veelvoud waarin een inheemse typologie wordt gebruikt zegt iets over het belang van een bepaald thema. Aan de hand van deze typologieën kon dus mede bepaald worden welke thema’s door de mocrorappers belangrijk worden geacht.

De gebruikte straattaal en Marokkaanse woorden zullen voor de lezer van dit bacheloronderzoek, net als voor de gemiddelde luisteraar, grotendeels onbegrijpelijk zijn. Ik heb ervoor gekozen deze woorden te vertalen in de lopende tekst in plaats van direct in de fragmenten, om de fragmenten zo leesbaar mogelijk te houden.

De mocrorapteksten staan naast straattaal en Marokkaanse woorden ook bol van metaforen en analogieën. Deze metaforen en analogieën vormden naast de inheemse typologieën een andere manier om belangrijke thema’s van minder belangrijke thema’s te onderscheiden (Bernard & Ryan, 2010). De straattaal, en de metaforen en analogieën overlappen elkaar soms.

Een voorbeeld van zo’n metafoor is de ‘started from the bottom’-metafoor. Mocrorappers benadrukken regelmatig dat ze ‘van de bodem naar de top’ zijn gegaan, of in elk geval ‘op weg’ zijn naar de top. Deze weg bewandelen of berijden ze in allerlei varianten, zoals ‘rennen naar de top’ of ‘racen naar de top’. Tegelijkertijd gebruiken ze deze metafoor om aan te geven wanneer het juist niet goed gaat met hun leven. In dat geval ‘struikelen’ ze of ‘vallen’ ze, of ze ‘slippen’, ‘vliegen uit de bocht’ of ‘crashen’.

Een voorbeeld van een overlapping is het woord ‘laksida’. Dit Marokkaanse woord, dat betrekking heeft op een auto-ongeluk, wordt, net als ‘uit de bocht vliegen’ en ‘crashen’ soms als een metafoor gebruikt om een tegenslag in het leven aan te duiden.

Omdat straattaal veelzijdig is, was het niet toereikend om puur en alleen te focussen op het aantal keren dat een bepaald woord voorkomt in de mocroraprapteksten. Voor één en hetzelfde worden vaak een hoop verschillende woorden gebruikt. Daarnaast wordt een bepaald (straattaal)woord door de ene mocrorapper meer gebruikt dan de ander, en zijn de rappers niet evenredig in aantal geanalyseerd. Daarbij zijn de lengtes van hun raps en het aantal raps per sessie verschillend. Als laatste bevatten sommige mocroraps refreintjes, waardoor het aantal keren dat een woord voorkomt in de mocrorapteksten, zelfs wanneer alle woorden die hetzelfde onderwerp betreffen samen genomen werden, eveneens een vertekend beeld opleverden. Dat ik niet puur en alleen op het aantal keren dat een woord

(23)

voorkomt heb gefocust, betekent niet dat ik de kwantiteit van een bepaald woord helemáál niet heb meegenomen in de analyse. Ik heb het echter alleen in mijn achterhoofd gehouden. Het is op zichzelf staand simpelweg te weinig zeggend. Er zitten te veel haken en ogen aan.

(24)

Analyse

Armoede

Omdat mocrorappers van de hak op de tak springen ligt het voor de hand deze thematische inhoudsanalyse te beginnen bij een rap van Soufiane Eddyani. Hij heeft namelijk, geheel tegen de ‘conventies’ in, een hele rap van meer dan dertig zinnen toegewijd aan één thema. In deze rap zegt Soufiane Eddyani dat hij steeds bozer werd naarmate hij ouder werd. Ook in veel andere geanalyseerde mocroraps speelt boos zijn een rol. Boos zijn wordt, als het woord niet letterlijk gebruikt wordt, vaak omschreven als ‘het hebben van een heet hoofd’. Dat is dus iets anders dan het zijn van een heethoofd. Boos zijn wordt door de geanalyseerde mocrorappers voornamelijk in verband gebracht met armoede. De mocrorappers zeggen dus boos te zijn wanneer ze arm zijn. Een goed voorbeeld hiervan is het volgende fragment van Sevn Alias:

M’n hoofd heet, een skeere man is een boze man Ik heb zjnoen, dat is hoofdpijn, kan niet broke zijn

In het bovenstaande fragment brengt Sevn Alias armoedigheid (‘skeer zijn’) en blut (‘broke’) zijn direct in verband brengt met een ‘heet hoofd’, boosheid, ‘zjnoen’ en ‘hoofdpijn’. Hij geeft aan dat zijn hoofd ‘heet’ is. Een armoedige (‘skeere’) man is dan ook een boze man. Verder geeft hij aan dat hij diepgewortelde issues (‘zjnoen’) heeft en geeft hij aan dat dat ‘hoofdpijn’ betekent. Echter, hij ‘kan niet broke zijn’, waarmee hij zegt dat blut zijn geen optie voor hem is.

Iliass El Hadioui (2017, p. 20) stelt dat de straatcultuur negatieve gevolgen kan hebben voor jongeren die erin opgroeien. Een van die gevolgen zijn emotionele problemen. Toch is het opvallend dat Sevn Alias en veel andere mocrorappers zoveel over hun emoties rappen, omdat de straatwaarde bikkelhard zijn (De Jong, 2007, p. 158) onder andere inhoudt dat het tonen van emoties wordt gezien als een teken van zwakte op straat. Een straatjongen moet zijn emoties de baas zijn. Hij wordt geacht zo weinig mogelijk gevoelens te uiten. De Jong (ibid.) stelt dan ook dat een straatjongen zich idealiter geenszins laat raken door emoties. Emoties hebben in dit geval betrekking op stress, sociale druk en andere soorten ‘hoofdpijn’.

(25)

Gebeurt dit wel, dan wordt dit negatief beoordeeld door andere straatjongeren.

Bij het voorgaande moet echter een belangrijke nuance worden gemaakt. Hoewel de geanalyseerde mocrorappers veel over hun emoties rappen, geven zij vaak aan dat andere mensen in hun dagelijkse leven hun emoties niet zien. Hoewel zij dus hun emoties uiten in hun raps, uiten zij deze emoties op straat niet. De emotionele problemen die zij ervaren, brengen de geanalyseerde mocrorappers naast armoede in het algemeen specifiek in verband met ‘honger’. ‘Honger’ heeft simpelweg betrekking op het niet kunnen betalen van eten. Het volgende fragment van Boef is een goed voorbeeld van het voorgaande:

Ikke weet nog goed, er waren tijden, ik had echt niets Van een boef kan je niet stelen, dus je steelt m’n honger echt niet

Soms is m’n leven hectisch, spanning, maar ik stress niet Popo luistert mee, dus ik let op op wat ik zeg, vriend

In het bovenstaande fragment zegt Boef zich de tijden dat hij ‘echt niets’ had nog goed te kunnen herinneren. Boef heeft ‘honger’, maar omdat je van een boef niet kan stelen, zal het de ongedefinieerde ander niet lukken zijn ‘honger’ te ‘stelen’. Vervolgens geeft Boef aan dat zijn leven soms hectisch is. Hij is gespannen, maar hij maakt zich niet drukt (‘stresst niet’). Vervolgens refereert hij naar de politie (‘popo’) die hem afluistert, waardoor hij moet opletten wat hij zegt. Boef is immers een ‘boef’.

Armoede is verder een constant terugkerend thema in de mocroraps. Mocrorappers geven allemaal aan vroeger arm te zijn geweest. Hier houdt armoede dus direct verband met moeders, want zover het uit de teksten viel op te maken zijn alle mocrorappers (mede) door hun moeder opgevoed. Een voorbeeld van een mocrorapper die armoede direct in verband brengt met zijn moeder is wederom Boef:

Vroeger weinig doekoe, ik vroeg mama nooit voor schoolboeken Had walou fiets gap, ik kon niet naar school boeken

(26)

In het bovenstaande fragment geeft Boef aan dat hij vroeger weinig geld (‘doekoe’) had en daarom zijn moeder nooit vroeg om zijn schoolboeken te betalen. Hij had naast schoolboeken ook geen (‘walou’) fiets en kon daarom niet van thuis naar school vertrekken (‘boeken’).

Opleiding en werk

De mocrorappers geven hun vroegere armoede als voornaamste reden op waarom ze in de toekomst rijk willen worden. Om rijk te worden moet er op de eerste plaats geld worden verdiend. De mocrorappers geven echter aan vroeger niet naar school te zijn geweest, zoals in het laatste fragment van Boef uit de vorige paragraaf.

In elk geval is de schoolcarrière van de mocrorappers weinig succesvol. De mocrorappers zeggen dat hun ouders, en dan voornamelijk hun moeders, graag hadden gezien dat ze wél naar school waren gegaan. Hier komt het resultaat uit de mismatch tussen straatcultuur, schoolcultuur en thuiscultuur die El Hadioui (2017) aankaart goed naar voren.

De mocrorappers geven verder aan dat ze geen cv hebben, een ‘verkeerde achternaam’ hebben om aan een baan te komen of ze geven aan niet voor een baas te willen werken. Dit relateert aan wat Jan-Dirk de Jong (2007, p. 130) ‘serieus’ worden noemt. ‘Serieus’ worden betekent, in de woorden van De Jong (ibid.), ‘het leven van een volwassen en verantwoordelijke man’ gaan leiden door te werken, te trouwen, voor je gezin te zorgen en de ‘regels’ van het (islamitische) geloof na te leven. De Jong (ibid., pp. 132-133) zegt hierover dat dit de meeste ‘Marokkaanse’ jongens die ‘serieus’ willen worden niet zomaar lukt. Zo hebben veel straatjongens een te lage of niet afgemaakte opleiding (ibid., p. 133). Tevens vormt het gebrek aan (legale) werkervaring een groot probleem (ibid.). Daarnaast verkleint discriminatie op de arbeidsmarkt de baankansen van de straatjongeren nog verder (ibid.). Ook hebben sommige straatjongeren een strafblad (ibid.). Als laatste kunnen veel straatjongens zich moeilijk aanpassen aan bepaalde werkgevers (ibid.).

Maatschappelijk gezien is dit problematisch. Waar de straatjongeren al te maken krijgen met een mismatch in de driehoek tussen de straatcultuur, de schoolcultuur en de thuiscultuur (El Hadioui, 2017), lijkt zich later in hun leven een vierde ‘cultuur’ als problematisch aan te dienen, namelijk de ‘cultuur’ op de werkvloer. Dat is al het geval in de sollicitatieprocedure, maar zodra een jongen eenmaal voor een baas is gaan werken is hier nog steeds sprake van. Niet voor niets geven de jongens uit het onderzoek van De Jong (2007,

(27)

p. 154) dan ook aan later een eigen bedrijf te willen beginnen, zodat zij niet onder een baas hoeven te werken en op die manier als het ware hun ‘eigen’ bedrijfscultuur kunnen creëren. Al met al zien de geanalyseerde mocrorappers ‘normaal’ werk in elk geval niet als een optie. Toch is hun grootste doel om rijk te worden. Dat dat mogelijk is blijkt onder andere uit het onderstaande fragment van Boef:

Vroeger zei de meester, zorg dat je echt leert Dat deed ik niet, maar m’n patta’s zijn nu echt leer

Boefs schoolmeester zei vroeger tegen Boef dat hij moest zorgen dat hij ‘echt’ leerde, waarschijnlijk omdat Boef op die manier aan een ‘normale’ baan zou kunnen komen. Boef leerde echter niet, maar heeft nu toch dure schoenen (‘patta’s), namelijk schoenen van echt leer.

Draaien

Hoewel de geanalyseerde mocrorappers op de eerste plaats rijk willen worden om in elk geval niet meer arm te zijn en geen ‘honger’ meer te hebben, en daardoor geen of minder emotionele problemen als ‘hoofdzijn’ en ‘zjnoen’ te hebben, willen zij ook rijk worden om dure merkkleding en dure auto’s te kunnen kopen. Ook dure schoenen, zoals in het fragment van Boef uit de vorige paragraaf, maken hier onderdeel van uit. Dit relateert aan de straatwaarde draaien van De Jong (2007, p. 162-165). Een straatjongere ‘draait’, volgens De Jong (ibid., p. 163), als andere straatjongeren zien dat de straatjongen in kwestie onder andere genoeg geld heeft om dure merkkleding te kopen. Een straatjongen ‘draait zwaar’ als hij naast dure merkkleding en dure schoenen ook waardevolle spullen heeft, zoals dure horloges of een mooie auto (ibid., p. 164). De geanalyseerde mocrorappers willen dus kunnen ‘draaien’. De vraag is: hoe komt Boef aan dure schoenen van echt leer als hij geen opleiding en geen baan heeft?

(28)

‘Werk’

De mocrorappers bespreken in plaats van ‘normaal’ werk drie andere vormen van ‘werk’: drugs verkopen, inbreken en overvallen plegen. De Jong (2007, p. 119) beschreef ‘werken’ als een eufemisme voor het plegen van vermogensdelicten. De manieren waarop op straat geld verdiend wordt zijn, volgens El Hadioui (2017, p. 37), dan ook nooit helemaal ‘wit’, maar altijd ‘grijs’ of zelfs regelrecht ‘zwart’.

Drugs

Volgens de geanalyseerde mocrorappers is drugs verkopen de voornaamste manier waarop zij hun geld verdienen. Daarbij gaat het zowel om softdrugs als om harddrugs. De nadruk ligt echter op cocaïne, ook wel ‘wit’, ‘sosa’, ‘sannie’ of ‘lei’ genoemd. Voor cocaïne valt er, naast deze benamingen, een verdere veelvoud aan inheemse typologieën in de mocrorapteksten te ontdekken. Bernard & Ryan (2010) geven aan dat inheemse typologieën indicatoren voor thema’s zijn. Inheemse typologieën zijn ‘vreemde’ lokale woorden of ‘bekende’ woorden die op een ‘vreemde’ manier gebruikt worden (ibid.). Voorbeelden hiervan die eerder in deze analyse al naar voren zijn gekomen zijn onder andere ‘draaien’ en ‘werken’. Het gaat in beide gevallen om ‘bekende’ woorden die op een ‘vreemde’ manier gebruikt worden. De veelvoud aan woorden die er in de geanalyseerde mocrorapteksten zijn voor cocaïne komt duidelijk naar voren in het volgende fragment van Mula B:

Ik heb die koffie en die rijst

Die Winne en die Feis voor minder dan die prijs Heb die Rico en die Sticks

Ze halen nog bij mij, maar weten dat ik mix

Koffie is bruin van kleur, rijst is wit van kleur. Koffie staat daarom voor heroïne, terwijl rijst voor cocaïne staat. Mula B geeft aan zowel ‘koffie’ als ‘rijst’ te hebben. Datzelfde trucje haalt Mula B uit met Winne en Feis. Winne is een ‘zwarte’ rapper. In de ogen van Mula B is hij ‘bruin’. Feis is in zijn ogen daarentegen een ‘witte’ rapper. Winne en Feis vormen vaak samen een rapduo. Voor Rico en Sticks, eveneens een rapduo, geldt hetzelfde. Rico is ‘bruin’ en Sticks

(29)

is ‘wit’. Zowel ‘rijst’ als ‘Feis’ en ‘Sticks’ zijn wederom ‘bekende’ woorden en/of namen die gebruikt worden op een ‘vreemde’ manier. Mula B geeft als laatste aan dat zijn klanten ‘nog steeds’ heroïne en cocaïne bij hem kopen, ondanks dat zij op de hoogte zijn van het feit dat hij geen ‘pure’ drugs (‘mix’) verkoopt.

El Hadioui (2017, p. 20) noemt de handel in drugs als één van de sociale problemen voor jongeren die opgroeien binnen de straatcultuur. Hoe specifiek cocaïne verkopen een rol speelt in de mocroraps wordt duidelijk uit het volgende fragment van eveneens Mula B:

Weinig werk in Nederland

Dus voor een bankoe eu krijg jij een hele gram

In het bovenstaande fragment brengt Mula B het feit dat er weinig werk of ‘werk’ is in Nederland direct in verband met het verkopen van cocaïne. Specifiek zegt hij dat een gram cocaïne voor 50 euro (‘bankoe eu’) verkoopt, omdat er weinig werk of ‘werk’ is in Nederland. Dit impliceert dat 50 euro weinig geld is voor een gram cocaïne. El Hadioui (2017, p. 38) stelt dat het onder andere belangrijk is om op de hoogte te zijn van informele marktprijzen om te kunnen overleven in de drugshandel. Boef zegt echter in het volgende fragment dat 50 euro een schappelijke prijs is voor een gram kwalitatief goede cocaïne:

Die osso voor m’n moeder, ga ik bouwen in m’n vaderland Die gram is kwaliteit, dus het wordt 50 net als Abraham

Zowel Mula B als Boef geven dus aan op de hoogte te zijn van de informele marktprijzen van cocaïne, maar tegelijkertijd houden ze er wel een verschillend idee op na welke prijs een schappelijke prijs is voor een gram cocaïne.

Naast cocaïne bespreken de geanalyseerde mocrorappers ook nog andere drugs in hun teksten. Deze spelen echter een minder grote rol dan cocaïne. Bij het bespreken van het verkopen van hasj en wiet wordt bijvoorbeeld vaak naar ‘vroeger’ refereert. Dit doet denken dat het verkopen van bijvoorbeeld hasj en wiet voor de geanalyseerde mocrorappers een opstapje is naar het verkopen cocaïne. Het volgende fragment van Josylvio is hier een voorbeeld van:

(30)

We zitten niet, rennen de hele dag Onderweg naar wahed dikke klap Onderweg, draai nog een dikke toeter

Ik pushte wiri vroeger op de scooter Ik push de wittie sinds de mbo

Josylvio en de mannen om hem heen ‘zitten’ niet, maar ‘rennen’ de hele dag. Zij ‘rennen’ op weg naar een heel (‘wahed’) hoog uitgevallen buit (‘dikke klap’). Onderweg draait Josylvio een volle joint (‘dikke toeter’). Verder geeft Josylvio aan vroeger wiet (‘wiri’) te hebben verkocht (‘pushen’) op de scooter. Ook geeft hij aan cocaïne (‘wittie’) te verkopen (‘pushen] sinds hij op het mbo zat.

In het algemeen komt er uit de mocroraps een beeld naar voren dat mocrorappers Nederland vooral als een middel zien om hun doel te bereiken. Dat doel is om (via criminele wegen) rijk te worden. Zodra ze rijk zijn willen ze weg uit Nederland. De drang om weg te gaan uit Nederland wordt verder besproken aan het einde van de paragraaf Serieus worden. Hoe Nederland als een middel wordt gezien wordt goed duidelijk uit het volgende fragment van Lijpe:

Jij noemt dit een kutland, ik noem het een drugsland

De ongedefinieerde ander noemt Nederland een ‘kutland’. Lijpe noemt Nederland echter een ‘drugsland’. Hij bedoelt daarmee dat hij Nederland als een (zeer) geschikt land ziet om via de handel in drugs rijk te worden. Een ander exemplarisch voorbeeld van Nederland dat gezien wordt als middel om rijk te worden komt van de hand van Boef:

Pakken wat ik kan, ik heb schijt, het is m’n land niet Mij zag je rennen toen die crisis uit de hand liep Zaken hier die lopen, gap, ik kan niet op vakantie En popo wil ons pakken, maar we geven ze de kans niet

(31)

In het bovenstaande fragment geeft Boef aan dat hij in Nederland zoveel (crimineel) geld verdient als mogelijk. Daarna geeft hij aan ‘schijt te hebben’, omdat Nederland zijn land niet is. De Jong (2007, p. 153) geeft dan ook aan dat straatjongens zich het liefst naar de buitenwereld presenteren alsof zij zich van niets en niemand wat aantrekken. Dat doen ze door constant te benadrukken dat ze ‘schijt hebben’ (ibid.). Verder kon je Boef keihard zien ‘werken’ (‘rennen’) toen de economische crisis in Nederland op zijn hoogtepunt was. Volgens Boef lopen de zaken dan ook goed in Nederland. De zaken lopen zelfs zó goed dat Boef geen tijd heeft om op vakantie te gaan.

In de geanalyseerde mocroraps komt er dan ook een algemeen beeld van een bijzonder hoge ‘werk’-ethiek naar voren. Het meest exemplarische voorbeeld van de hoge ‘werk’-ethiek uit de geanalyseerde mocroraps is van Boef:

Beter maak je plannen waar, en verder moet je niet praten Ik ren de hele week en jij wandelt slechts vier dagen

Broer, ik ben moe, maar kan niet slapen

Clannie aan de lijn, en die clannie blijft om iets vragen

Boef geeft allereerst aan de hele week hard te werken (‘rennen’), terwijl de ongedefinieerde ander slechts vier dagen wandelt. Daarna geeft hij aan moe te zijn. Hij kan echter niet slapen, omdat hij een ‘klant’ (‘clannie’) aan de lijn heeft die hem om drugs blijft vragen. De titel van het immens populaire album Slaaptekort van Boef moet, naast andere interpretaties, ook in het licht van deze bijzonder hoge ‘werk’-ethiek worden gezien.

Een woord dat veel lijkt op ‘rennen’ is het door De Jong (2007) aangehaalde woord ‘hosselen’ dat hij definieert als “het op heel- of half-criminele wijze verwerven” van geld of goederen (ibid., p. 163). ‘Hosselen’ wordt in de geanalyseerde mocroraps vaak als een synoniem voor drugs verkopen gebruikt. Het woord ‘hosselen’ heeft echter een ‘luiere’ connotatie dan het woord ‘rennen’.

Inbraken

Naast drugs verkopen zijn er nog twee andere manieren waarop geanalyseerde mocrorappers zeggen hun geld te verdienen. Eén daarvan is inbreken. Hoewel de geanalyseerde

(32)

mocrorappers inbreken wel degelijk opgeven als een van hun manieren op geld te verdienen, heeft inbreken een veel minder groot aandeel in de geanalyseerde mocroraps dan drugs verkopen. Mogelijk heeft dit te maken met de relatief grote onzekerheid van inkomen die gepaard gaat met inbreken, zoals beschreven in het volgende fragment van Lijpe:

Dat is de straat, dat kan je maken of breken Soms de jackpot en soms kan je dagen niet eten

Lijpe geeft simpelweg aan soms héél veel (crimineel) geld in één keer te verdienen (‘de jackpot’), maar het is evengoed mogelijk dat hij helemaal géén geld verdient, waardoor er dagenlang geen eten betaald kan worden.

Dit relateert gedeeltelijk aan één van de zes groepstypen die De Jong (2007) onderscheidt: de werkgroep. De Jong stelt dat de opbrengst bij de vermogensdelicten door ‘werkgroepen’ vaak niet bijzonder hoog is, maar de straatjongens stuiten soms (onverwacht) wel op ‘lucratieve doelwitten’ (ibid., p. 120). Aan de andere kant keren de straatjongens vaak ook weer zonder buit weer terug naar de buurt (ibid.).

Het is echter maar de vraag in hoeverre de inbraken die de geanalyseerde mocrorappers bespreken voortkomen uit een ‘werkgroep’. Volgens De Jong (ibid., p. 119) ontstaan ‘werkgroepen’ vaak spontaan vanuit een andere ‘groep’, waarbij er hooguit een aantal jongens vaste ‘leden’ van een ‘werkgroep’ zijn. De jongens hebben daarbij vaak geen duidelijk vaststaand plan (ibid., p. 120). De geanalyseerde mocrorappers lijken vaak juist, wanneer het inbraken betreft, een vooropgezet plan te hebben, zoals naar voren komt in het volgende fragment van Seffelinie:

Maar m’n vader is bedroefd, omdat die weet wat ik doe Mooie huizen observeren totdat ibahesj weer loert Want, soms, kom ik naar je huis, ga ik loesoe met de koevoet

En soms kom ik naar je huis, ga ik loesoe met de kloezoe

Allereerst geeft Seffelinie aan dat zijn vader bedroefd is om wat hij doet. Wat hij doet is onder andere het ‘observeren’ van mooie huizen, zolang tot de politie (‘ibahesj’) hem in de gaten

(33)

begint te houden (‘loeren’). Soms gaat Seffelinie naar het huis van de ongedefinieerde ander om daar vervolgens los te gaan (‘loesoe gaan’) met een koevoet en soms gaat Seffelinie naar het huis van de ongedefinieerde ander om er daar vervolgens vandoor te gaan (‘loesoe gaan’) met de kluis (‘kloezoe’).

Een groot probleem bij een (onverwacht) lucratief doelwit vormt de verdeling van de buit (ibid.). De opbrengst van een (onverwacht) lucratief doelwit wordt volgens De Jong (ibid.) in principe onder de straatjongens verdeeld. De jongens maken vaak echter geen goede afspraken. Daarnaast bestelen ze elkaar en vertrouwen ze elkaar gewoonweg niet. Dit alles leidt in veel gevallen tot conflicten bij de verdeling van de buit. Niet voor niets geven straatjongens uit het onderzoek van De Jong binnen de straatwaarde schijt hebben en opkomen voor jezelf aan dat het goed is om niemand te vertrouwen. De straatjongens zijn ervan overtuigd dat ze niet op hulp van anderen kunnen rekenen (ibid., p. 154). ‘Anderen’ omvat hier óók vrienden of familie (ibid.). Het ideaalbeeld van de straatjongens bestaat dan ook uit geheel onafhankelijk en zelfstandig zijn (ibid.).

De geanalyseerde mocrorappers zien onafhankelijk en zelfstandigheid eveneens als ideaalbeeld. Dat wordt hen al van jongs af aan geleerd, en niet alleen op straat, zoals blijkt uit het volgende fragment van Lijpe:

Weet nog dat m’n moeder vertelde dat niemand je steunt als het hun niet gaat steunen

Jij hoeft geen klimrek te zijn

Bouw op mezelf, hoef op niemand te leunen Niemand

Het wantrouwen jegens alles en iedereen, zoals in het geval van de verdeling van de buit, komt naar voren binnen de straatwaarde scherp zijn. De Jong (ibid., p. 161) schrijft dat iemand die niet ‘scherp’ is onder andere slachtoffer kan worden van diefstal, bedrog, bedreiging, roof of geweld. Een jongen moet hierbij, volgens De Jong (ibid.), zelfs oppassen voor zijn vrienden. Op die manier vereist het ‘scherp’ zijn, volgens De Jong (ibid.) niet alleen kennis en ervaring. Men moet ook constant alert en wantrouwend zijn.

(34)

zelfstandigheid als ideaalbeeld zien is de voortdurende waakzaamheid, de constante staat van paraatheid en een bijna ‘ongezonde’ dosis wantrouwen die de geanalyseerde mocrorappers in hun raps tentoonspreiden. Het volgende fragment van Seffelinie is sprekend voor de nadruk die er ligt op het onafhankelijkheid en zelfstandigheid, en ‘niemand vertrouwen’ in de geanalyseerde mocroraps:

Ik kan niet eens mezelf vertrouwen, laat staan van een ander houden Moet m’n eigen wegen bouwen, niet een andere onderhouden

Moet mezelf vertrouwen, met of zonder zelfvertrouwen Daarom, laat ik ze achter en leer van mezelf te houden, mattie

Overvallen

De laatste manier waarop de geanalyseerde mocrorappers zeggen hun geld te verdienen is het plegen van overvallen. Voor het plegen van overvallen geldt grotendeels hetzelfde als voor inbreken. Dat betekent dat het plegen van overvallen een veel minder grote rol speelt in de geanalyseerde mocroraps dan het verkopen van drugs. Ook hier heeft dit mogelijk te maken met de onzekerheid van inkomen die gepaard gaat met dit soort ‘werk’. In het volgende fragment geef Boef aan vroeger overvallen te hebben gepleegd:

Pleegde oefoes vroeger, niet bepaald een voorbeeld Politie kwam in de zaak, en ze vroeger voor beeld

Boef zegt allereerst simpelweg dat hij vroeger overvallen (‘oefoes’) pleegde. Vervolgens zegt hij dat hij daardoor dus niet bepaald een goed voorbeeld is. Dan zegt hij dat de politie naar de zaak kwam waar hij een overval pleegde om te vragen naar de camerabeelden van de overval. Dat Boef zegt dat hij vroeger overvallen pleegde is redelijk uitzonderlijk. Sommige rappers bespreken overvallen helemaal niet, maar de meesten geven aan dat ze mensen om hen heen hebben en/of mensen kennen die overvallen plegen. Rambo is daar een voorbeeld van:

(35)

Mannen zetten oefoes, en zaten voor dat jarenlang Wil je flappen, zoek die klapper, bradda, ga jagen dan

Rambo bespreekt ‘mannen’ die overvallen plegen (‘oefoes zetten’) en dat hebben moeten bekopen met een jarenlange celstraf. Verder geeft Rambo aan dat de ongedefinieerde ander bewust een lucratief doelwit (‘een (grote) klapper’) moet gaan najagen (‘zoeken’), als de ongedefinieerde ander geld (‘flappen’) wil hebben. Hij moet daar bewust naar op zoek gaan en daar vooral ook veel moeite in steken (‘jagen’). ‘Die klapper’ moet hetzelfde opgevat worden als ‘de jackpot’ die eerder in deze analyse door Lijpe benoemd werd. In beide gevallen betreft het een (onverwacht) lucratief doelwit.

In de woorden ‘zoeken’ en ‘jagen’ zit dezelfde ‘werk’-ethiek verborgen als in het woord ‘rennen’, maar bij ‘zoeken’ en ‘jagen’ gaat het eerder om inbraken en overvallen, waar hij het bij ‘rennen’ om drugs verkopen gaat. ‘Jagen’ houdt verband met de straatwaarde scherp zijn van De Jong (2007). Een jongen moet namelijk, volgens De Jong (ibid., p. 161) onder andere ‘scherp’ zijn om altijd zijn eigen voordeel te pakken, ook als dat ten koste gaat van een (bevriende) ander. Het ‘jagen’ op kansen om gemakkelijk geld of dure spullen te bemachtigen kan namelijk statusverhogend werken (ibid., pp. 161-162).

In het woord ‘jagen’ uit de geanalyseerde mocroraps zit verder ook het eerste ‘motief’ achter de inbraken en overvallen, namelijk armoede en ‘honger’, verborgen. Net als het daadwerkelijk jagen op dieren om te kunnen eten, geven rappers aan te ‘jagen’ om eten te kunnen te betalen. In het volgende fragment van Boef wordt dit duidelijk:

We jagen elke dag, want een hoop hebben honger Jullie klagen elke dag, en je hoopt op een wonder Ik zoek een goeie klapper, dan laat ik het bij eenmaal

Zat ik weer in de iso en dan las ik, geen metaal

Boef geeft aan dat hij, samen met anderen, elke dag ‘jaagt’, omdat veel mensen om hem heen arm zijn (‘honger hebben’). ‘Honger hebben’ kan hierin ook opgevat worden als een ‘honger’ naar geld. Verder klagen trekt hij een symbolische grens met ongedefinieerde anderen, die

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Naast het bestaande pedagogisch spreekuur van Kind en Gezin en het huidige aanbod van de opvoedingswinkel zouden medewerkers van het spel- en ontmoetingsinitiatief (en/of

als leidinggevende opneemt en bijdraagt tot een warme en dynamische omgeving waar medewerkers betrokken zijn, met betere resultaten als rechtstreeks

The framework is a result of studying and applying a number of best practice methods and tools, including customer segmentation, customer lifetime value, value analysis, the

however, still not fully understood by the authors. Furthermore, the utilization of a Bardina model constant different from unity means that the Galilean invariance of the

Clinical health psychology focuses also on the study of the psychological determinants in pain patients such as the role of depression, anxiety, pain-related disability,

Voor sommige instrumenten zijn voldoende alternatieven – zo hoeft een beperkt aantal mondelinge vragen in de meeste gevallen niet te betekenen dat raadsleden niet aan hun

Sources include textbooks, papers, abstracts and reports, journals, theses and dissertations or documents focusing on the topic such as the Hyogo Framework for Action, Views

Hemagglutinin (HA) is the most abundant protein on the outside of the virus and is responsible for both target cell binding and membrane fusion during cell entry.. It is there- fore