• No results found

Sexting en kinderporno : Een onderzoek naar de strafbaarstelling van sexting door minderjarigen in het Wetboek van Strafrecht

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Sexting en kinderporno : Een onderzoek naar de strafbaarstelling van sexting door minderjarigen in het Wetboek van Strafrecht"

Copied!
43
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Microsoft Office User SCRIPTIEBEGELEIDER : M. Steen

SEXTING EN KINDERPORNO

Een onderzoek naar de strafbaarstelling van sexting door

minderjarigen in het Wetboek van Strafrecht

STUDENT: Kim van der Sluis STUDENTNUMMER: 10510362 Masterscriptie Strafrecht Universiteit van Amsterdam, 2017

(2)

Inhoudsopgave

Inleiding………..……….3

1. De actualiteit van van seks-gerelateerde cybercrime ... 5

1.1. Inleiding ... 5

1.2. Sexting en kinderporno ... 6

1.2.1. Een nieuw fenomeen ... 6

1.2.2. De zwaarte van de huidige wet ... 7

1.3. Nieuwe gevallen? ... 9

1.4. Conclusie... 10

2. Het huidige juridische kader ... 11

2.1. Inleiding ... 11

2.2. De inhoud van het kinderpornoartikel 240b Sr ... 11

2.3. Evolutie van het huidige artikel en praktijk ... 14

2.3.1. Bescherming van kinderen tegen misbruik en exploitatie ... 14

2.3.2. Verduidelijking van de wettekst ... 16

2.3.3. Ruimte voor seksuele ontplooiing ... 17

2.3.4. Invloed van technologie en moderne ontwikkelingen ... 18

2.3.5. Sexting en de kwalificatieuitsluitingsgrond ... 19

2.3.6. Huidige aanpak van het Openbaar Ministerie ... 21

2.4. Conclusie... 23

3. Analyse van de strafbaarstelling van sexting ... 25

3.1. Inleiding ... 25

3.2. Criteria voor strafbaarstelling ... 26

3.2.1. Schadebeginsel ... 26

3.2.2. Subsidiariteitsbeginsel en proportionaliteitsbeginsel ... 29

3.2.3. Legaliteitsbeginsel ... 31

3.2.4. Beginsel van praktische hanteerbaarheid ... 32

3.4. Verbetering van de huidige situatie ... 33

3.4.1. De problemen met het huidige kader ... 33

3.4.2. Aanbeveling ... 34

3.5. Conclusie... 35

4. Conclusie onderzoek ... 37

(3)

Inleiding

In de moderne gedigitaliseerde samenleving vindt een groot deel van de dagelijkse communicatie via het internet plaats. Via computers en telefoons worden gesprekken gevoerd en beeldmateriaal verzonden. Ook intiem en seksueel contact verplaatst zich steeds vaker naar de online omgeving. Gezien de aard van het materiaal, het grote bereik van het internet en de mogelijkheid tot het snel verspreiden van materiaal brengt dit risico’s met zich mee. In het nieuws verschijnen regelmatig berichten over onrechtmatig en ongewenst verspreidde privébeelden. Hierbij gaat het onder andere over materiaal van tieners dat door sexting wordt verspreid. Dit zijn berichten en chats met seksueel getinte afbeeldingen.

In dit scriptieonderzoek wordt gekeken naar de strafrechtelijke gevolgen van sexting door jongeren en de manier waarop dit momenteel in het Wetboek vertegenwoordigd is waarbij centraal staat of het huidige juridische kader past bij de manier waarop sexting strafbaar gesteld wordt. Er is bewust voor gekozen om sexting door jongeren centraal te stellen waarbij een onderscheid wordt gemaakt tussen het openbaar maken van beelden van minderjarigen ten opzichte van het openbaar maken van beelden van volwassenen. De gevolgen van deze twee handelingen zijn namelijk verschillend. Wanneer de seksueel getinte beelden van een

minderjarig persoon gemaakt worden schuilt er namelijk een groot probleem omdat deze aan te merken zijn als kinderporno, ook als de maker van de beelden zelf een tiener is. De maker, bezitter en verspreider van dit soort beelden is dan strafbaar op grond van het zedendelict artikel 240b Sr. Hierdoor is het mogelijk dat tieners, ook zonder slechte intenties te hebben, veroordeeld worden als zedendelinquent.1

Relevantie van het onderzoek

De gevolgen van een veroordeling voor het maken, bezitten of verspreiden van kinderporno op grond van art. 240b Sr kan voor tieners een groot en disproportioneel gevolg zijn van sexting. De gevolgen van een strafblad en de aandacht die dergelijke zaken zouden kunnen krijgen zullen een grote impact hebben op het leven van een kind.2 Het probleem in deze gevallen lijkt dat de wet geen speciale regeling bevat voor deze specifieke situatie in de context van sexting en leeftijd en

1Openbaar Ministerie, ‘Pubers in beeld’, 2013, p. 2

2 Openbaar Ministerie, ‘Pubers in beeld’, 2013, p. 2-3; Kerstens & Stol , ‘Online slachtoffer‐ en daderschap onder Nederlandse

(4)

het artikel mogelijk niet meer aansluit bij de huidige situatie. Toen de wetgeving voor de zedendelicten in het Wetboek van Strafrecht door de wetgever ontwikkeld werd had deze waarschijnlijk niet voorzien dat door technische ontwikkelingen nieuwe situaties aan de bestandsdelen van deze artikelen zouden voldoen, waardoor de huidige strafbare situatie van sexting mogelijk niet aansluit bij de oorspronkelijke doelstelling van de wetgever.

Gezien de stijging van het maken van seksueel getint beeldmateriaal en het verzenden van intieme beelden via het internet door jongeren3 is het dan ook belangrijk dat sexting op een passende wijze vertegenwoordigd wordt in het Wetboek van Strafrecht. Door kritisch te kijken naar het huidige kinderpornoartikel art. 240b Sr in de context van sexting door tieners wordt er in dit onderzoek een aanbeveling gedaan voor een regeling met betrekking tot verspreiding van seksueel materiaal gemaakt door tieners, waarbij rekening wordt gehouden met de gevolgen van een veroordeling. De onderzoeksvraag in dit onderzoek luidt dan ook:

‘In hoeverre is het kinderpornoartikel 240b in het Wetboek van Strafrecht toereikend voor het op een passende wijze strafbaar stellen van sexting door minderjarigen?’

Aan de hand van een literatuuronderzoek wordt antwoord gegeven op de onderzoeksvraag. Allereerst zal in hoofdstuk 1 een beeld geschetst worden van de actualiteit van seks in de online context. Hierin zal het verschijnsel sexting besproken worden en wordt ingegaan op de

problemen die komen kijken bij deze nieuwe ontwikkelingen. Vervolgens zal in hoofdstuk 2 uitgebreid gekeken worden naar sexting als zedendelict. In dit hoofdstuk wordt het huidige juridische kader geschetst. Hierbij wordt gekeken naar de totstandkoming van het artikel 240b Sr en wat de doelstelling van de wetgever was bij het ontwikkelen van dit artikel. Daarnaast wordt gekeken naar de voor sexting relevante jurisprudentie. In hoofdstuk 3 zal een toetsing

plaatsvinden waarbij sexting als zedendelict getoetst wordt. Er wordt bij deze toetsing gekeken naar de criteria voor strafbaarstelling en de doelstelling van de wetgever om te zien of het huidige juridische kader toereikend is om sexting al dan niet op passend strafbaar te stellen. Aan de hand van de toetsing zullen de problemen die hieruit voortkomen besproken worden en wordt een aanbeveling gegeven. Ten slotte wordt in hoofdstuk 4 de conclusie van het onderzoek besproken.

(5)

1. De actualiteit van seks-gerelateerde cybercrime

1.1. Inleiding

Het internet speelt een grote rol in het dagelijks leven van miljarden mensen en lijkt bijna niet meer weg te denken uit onze samenleving. In enkele seconden verzenden we afbeeldingen en berichten vanaf onze mobiele telefoon naar de verste uithoeken van de wereld en zetten we video’s online waarnaar miljoenen mensen kunnen kijken. Deze ontwikkeling is echter snel tot stand gekomen. In een relatief korte periode van ongeveer twintig jaar is de aanwezigheid van computers en mobiele telefoons van luxeartikel naar eerste levensbehoefte geëvolueerd.4 De tieners van tegenwoordig kennen geen wereld zonder wifi-verbinding.

De mogelijkheid van het delen van materiaal op internet biedt veel kansen en gemak maar brengt vanzelfsprekend ook problemen met zich mee. Nu communicatie tegenwoordig voor een groot deel online verloopt komt het regelmatig voor dat intieme afbeeldingen en video’s via het internet worden verzonden.5 Wanneer privémateriaal in de handen van verkeerde of

kwaadwillende personen terecht komt kan dit met een paar muisklikken grote gevolgen hebben voor de afgebeelde persoon.

In dit hoofdstuk zal gekeken worden naar het maken, digitaal verzenden en openbaar maken van intieme beelden op internet door jongeren en de problemen die hierbij op strafrechtelijk gebied ontstaan. In paragraaf 1.2. zal het fenomeen sexting besproken worden. Hierbij wordt het begrip sexting nader uitgelegd en wordt besproken in welke mate dit voorkomt en gevolgen heeft voor tieners. In paragraaf 1.3. zal worden ingegaan op de mogelijkheid van nieuwe gevallen waarin wetgeving niet geschikt is voor de nieuwe situatie.

4https://www.nu.nl/internet/3629554/nederland-internetland-25-jaar-online.html; bezocht op 20-10-2017

5 A.M. Judge, ‘Sexting among US adolescents: Psychological and Legal perspectives’,Harv Rev Psychology, Volume 20 N2, p. 86

(6)

1.2. Sexting en kinderporno

1.2.1. Een nieuw fenomeen

Sexting, een woordspeling tussen de woorden ‘texting’, oftewel het versturen van tekstberichten via de telefoon, en ‘sex’ verwijst naar het sturen van berichten met pikante en seksueel getinte afbeeldingen en video’s waarop soms seksuele activiteiten worden verricht; een ‘sext’.6 Het is een relatief nieuw fenomeen. Sexting kan voorkomen tussen minderjarigen maar ook tussen minderjarigen en een volwassene of volwassenen onderling.7 Sexting komt vooral voor onder tieners en gebeurt tegenwoordig steeds meer. Uit onderzoek komen verschillende resultaten uit diverse landen en een algemene conclusie die getrokken kan worden is dat bijna de helft van de jongeren in aanraking is gekomen met sexting, dan wel door het ontvangen van een bericht, het verzenden van een bericht of het verzoek een bericht te zenden.8 Zo schrijft het NOS in februari

2017 in een nieuwsbericht op haar website dat 1 op de 15 jongeren tussen de 12 en 17 jaar wel een keer aan sexting heeft gedaan. Daarnaast heeft bijna 40 procent van de jongeren het verzoek gekregen om een seksueel getinte foto’s van zichzelf te maken. De foto’s worden vooral

verstuurd naar vrienden, maar ook wel naar onbekenden.9 Vaak doen jongeren dit in een

opwelling en wordt niet beseft dat de afbeelding snel verspreid kan worden. Uit onderzoek blijkt echter dat 9 op de 10 van deze berichten door de ontvanger worden doorgestuurd.10

Nu de populariteit van sexting onder de jongeren groeit krijgt het steeds meer aandacht in de media en literatuur. Het aantal artikelen dat de laatste jaren aan dit onderwerp is gewijd groeit en omdat ook de zorgen over deze trend groeien worden er initiatieven opgezet om jongeren te waarschuwen.11 Ook The World Health Organization deelt deze zorgen en geeft aan dat sexting als onveilig gezien kan worden omdat het gebeurt door één druk op een knop en de afbeelding, zodra deze is verzonden, volledig uit de macht van de maker van de foto raakt.12 De ‘sext’ kan

6 A.M. Judge, ‘Sexting among US adolescents: Psychological and Legal perspectives’,Harv Rev Psychology, Volume 20 N2, p. 86

7 Levesque 2016, p. 93. 8 Levesque 2016, p. 94

9https://nos.nl/artikel/2156744-1-op-de-15-jongeren-online-uit-de-kleren.html; bezocht op 18-8-2017

10https://www.rtlnieuws.nl/nieuws/binnenland/pas-op-met-sexting-88-procent-wordt-doorgestuurd; bezocht op 18-8-2017 11 L. Karaian, ‘Policing ‘sexting’: Responsibilization, respectability and sexual subjectivity in child protection/crime prevention responses to teenagers’s digital sexual expression’, Theoretical Criminologie 2014, Vol. 18(3), p. 285-287

12 World Health Organization, ‘Safety and security on the internet’, 2011, p. 63; via

(7)

in de handen van verkeerde personen belanden en commercieel verspreid worden als

kinderporno. Deze verspreiding van de foto’s van de jongere kan gevolgen hebben op psychisch vlak door de schaamte en vernedering die de jongere ervaart doordat de foto publiekelijk

gemaakt wordt. Ook kan de openbaarmaking tot economische schade leiden als de afbeelding wordt gevonden door een potentiële werkgever of zelfs, zoals in de volgende paragraaf besproken wordt, tot een veroordeling tot zedendelinquent.13

1.2.2. De zwaarte van de huidige wet

Wanneer sexting door minderjarigen gedaan wordt valt het in beginsel onder artikel 240b Sr, waarin staat dat het maken, in bezit hebben en verspreiden van seksueel getinte afbeeldingen en filmmateriaal van minderjarigen strafbaar is, omdat dit wordt aangemerkt als kinderporno. Veel jongeren zijn zicht niet bewust dat wat zij doen strafbaar is.14

Voor het vervolgen van sexting op grond van art. 240b Sr moet worden vastgesteld wat voor gedragingen een verdachte precies heeft begaan nu op verschillende gedragingen verschillende mate van straf staat. Het artikel maakt namelijk een onderscheid tussen het bezitten, verspreiden en vervaardigen van kinderporno. Elke ‘sext-message’ komt in aanraking met verschillende personen die verschillende rollen vervullen. Om te bepalen of iemand in aanmerking komt voor vervolging moet ook vastgesteld worden welke rol hij of zij vervulde in de situatie: (1) de

persoon op de afbeelding, (2) de persoon die de afbeelding genomen heeft, (3) de verspreider van de afbeelding en (4) de ontvanger van de afbeelding. Individuen kunnen meer dan één rol spelen en doen dit vaak ook. Zo komt het vaak voor dat de persoon op de afbeelding de foto zelf neemt en verstuurt. Afhankelijk hiervan wordt bepaald of sprake is van maken, bezitten of verspreiden van kinderporno, wat van belang is bij het bepalen van de strafbaarheid van een verdachte. Ook kan vastgesteld worden in hoeverre een slachtoffer, mogelijk vrijwillig, heeft meegewerkt aan het maken van het materiaal. 15

Sexting is schadelijk voor de betrokken jongere wanneer het niet vrijwillig is. Vrijwillige sexting gebeurt wanneer de jongere op de afbeelding, de verzender van de afbeelding en de

13 Levesque 2016, p. 95

14 K.A. McCabe, O. C. Johnston, ‘Perceptions on the Legality of Sexting: A Report’, Social Science Comper Review 2014, Vol. 32(6), p. 767-768.

(8)

ontvanger van de afbeelding instemming hebben gegeven. Dit is meestal het geval wanneer de afgebeelde persoon ook de maker en verzender van het materiaal is. Wanneer er meer van de hiervoor besproken rollen door verschillende personen worden vervuld is er sneller sprake van onvrijwillige sexting. Wanneer de maker van een afbeelding deze ook zelf verspreidt is er logischerwijze sneller sprake van consensus.16

Ook vrijwillige consensuele sexting kan schadelijke gevolgen hebben voor de jongere als de berichten verspreid worden en jongeren hiervoor vervolgd zou worden op grond verspreiding van kinderporno in de zin van art. 240b Sr. Het veroordeeld worden voor een zedendelict kan een enorme impact hebben op jongeren. Er geldt een onbeperkte terugkijktermijn voor het delict17 en het wordt voor altijd op het strafblad vermeld. Wanneer de veroordeelde een Verklaring Omtrent Gedrag (hierna: VOG) wil aanvragen heeft dit gevolgen voor de afgifte. Een veroordeling heeft naast emotionele en sociale gevolgen dus ook gevolgen voor het carrièreperspectief van de veroordeelde.18 Al met al is het vervolgen van minderjarigen op basis van art 240b Sr dan ook

een ingrijpend proces.

Naast schade aan de jongere zelf kan ook gesteld worden dat verspreiding van afbeeldingen van de jongere schade kunnen opleveren aan de bescherming van kinderen in het algemeen. Het openbaar maken van kinderpornografische beelden kan namelijk bijdragen aan de markt en handel in kinderporno.

In Amerika, waar sexting volgens de wet ook als kinderporno wordt aangemerkt, werden bijvoorbeeld twee tieners vervolgd omdat zij naaktfoto’s naar elkaar verzonden hadden. De jongen en het meisje hadden een relatie en hadden met instemming foto’s naar elkaar verzonden en deze niet verder verspreid. Nadat de telefoon van de jongen om andere redenen in handen van de politie terecht kwam besloot justitie de jongeren te vervolgen voor de kinderporno.19 Een

ingrijpende beslissing waarbij het maar de vraag is of dit de belangen van de samenleving en kinderen dient.

16 Levesque 2016, p. 95

17 Beleidsregels VOG-NP-RP 2013, Paragraaf 3.1.1. Periode terugkijktermijn

18 Simone van der Hof, ‘Wraakporno op het internet: een verkenning van de (on)mogelijkheden voor een strafrechtelijke aanpak’,

Ars Aequi januari 2016, p. 56

(9)

1.3. Nieuwe gevallen?

In de digitale wereld komen veel situaties voor die overeenkomen met de gewone offline wereld. Bij cyberdelicten kan het lastig zijn om te bepalen of een wetsartikel in het Wetboek van

Strafrecht, dat geschreven is in een tijd voordat het internet bestond, alsnog toegepast kan worden.

Sexting door jongeren kan gezien worden als een fenomeen waar de wetgever niet bij stil gestaan heeft ten tijde van het ontwikkelen van de zedenwetgeving over kinderporno. De mogelijkheid om op een laagdrempelige manier afbeeldingen te delen met elkaar, en ook de veranderende vrijere normen in de samenleving en mogelijke vroeg redzaamheid van jongeren hebben een situatie in het leven geroepen die, wellicht onverwacht en onbedoeld, aan de bestandsdelen van art. 240b Sr voldoet. Er is dan ook sprake van een ‘nieuw geval’, maar toch wordt wel voldaan aan de criteria van een bestaand artikel. 20 Wanneer dit voorkomt is het van

belang dat er alsnog kritisch naar het nieuwe geval en het betreffende relevante artikel gekeken wordt omdat er naast de bewoordingen van een wet ook gekeken moet worden naar de

doelstelling van de wetgever met betrekking tot het artikel en welke rechtsbelangen het artikel beschermd. Nieuwe gevallen dienen dan ook altijd kritisch bekeken te worden, of zij nu voldoen aan de bewoordingen van een artikel of niet. Een bekend voorbeeld hiervan is het Runescape-arrest waarin werd besloten dat een digitaal object ook een goed kan zijn dat vatbaar is voor diefstal. De rechter besloot hier dat een de nieuwe situatie toch geschikt was voor het

oorspronkelijke artikel. Het sloot aan bij de bedoeling van de wetgever.21

Zoals bij sexting zichtbaar is kan door het internet ook de context van een delict veranderen. De situatie waarin minderjarige jongeren intieme foto’s van zichzelf maken en verspreiden is volgens de bewoording van de wet strafbaar, maar het is mogelijk dat dit niet aansluit bij de doelstelling van de wetgever of bij de huidige behoeften vanuit de samenleving.22 De mate

waarop veranderingen in onze huidige tijd van invloed zijn op het delict kinderporno maakt dat het belangrijk is om na te gaan of het ‘nieuwe delict’ sexting nog wel genoeg overeenkomt met de oorspronkelijk bedoelde strafbare situatie.23

20 Shariff, 2015, p. 80

21 HR 31 januari 2012, NJ 2012/536 (Runescape-arrest) 22 Shariff, 2015, p. 80

(10)

1.4. Conclusie

De laatste jaren bericht de media steeds vaker over sexting, waarbij via tekstbericht intieme beelden van de jongere worden verzonden. Als de jongere op de beelden minderjarig is kunnen de betrokken zich schuldig maken aan het maken, bezitten en verspreiden van kinderporno (art. 240b Sr). Een veroordeling voor dit zedendelict heeft ingrijpende gevolgen en lijkt voor jongeren een disproportionele straf.

Door nieuwe technische ontwikkelingen kunnen sommige situaties zoals sexting, ondanks dat zij voldoen aan de bewoording van de wet, dusdanig afwijken van de oorspronkelijk door de wetgever bedoelde situatie dat zij aangemerkt moeten worden als nieuwe gevallen. Concluderend is de vraag dan ook of sexting op de juiste manier strafbaar gesteld wordt in het huidige artikel 240b Sr in het Wetboek van Strafrecht en of dit aansluit bij de beoogde doelen van de wetgever. Om een duidelijker beeld te geven van de huidige wetgeving en wijze van vervolging van sexting is in het hoofdstuk 2 aan de hand van de wetsgeschiedenis van art. 240b Sr en de huidige

jurisprudentie een juridisch kader geschetst. Hierin wordt de doelstelling van de wetgever met betrekking tot het kinderpornoartikel besproken en ook gekeken naar de huidige

(11)

2. Het huidige juridische kader

2.1. Inleiding

Sexting is een relatief nieuw fenomeen dat door het internet, het gebruik van webcams en online communicatie ontstaan is. In het Wetboek van Strafrecht is het niet als zelfstandig verschijnsel strafbaar gesteld maar valt zij, zoals hiervoor besproken, onder het bestaande artikel 240b Sr aan de hand van welke vervolging voor het maken, bezitten en verspreiden van kinderporno kan plaatsvinden.

In dit hoofdstuk zal de totstandkoming van dit artikel onder de loep genomen worden om een duidelijk beeld te kunnen geven van het huidige juridische kader in Nederland en de doelstelling van de wetgever. Aan de hand van deze informatie tezamen zal een beeld geschetst worden van de huidige situatie in het recht en of dit juridische kader geschikt is voor de praktijk. Allereerst zal in paragraaf 2.2. de wetgeving voor sexting besproken worden; het bestaande artikel 240b Sr, oftewel het zedendelict waarin kinderporno strafbaar wordt gesteld. In paragraaf 2.3. zal een beschrijving gegeven worden van de doelstelling van de wetgever bij art. 240b Sr, aan de hand van de totstandkoming van de wetgeving in de wetsgeschiedenis. Hierbij wordt tevens de

relevante jurisprudentie besloten en hoe de vervolgingspraktijk voor sexting vormgegeven wordt door het Openbaar Ministerie.

2.2. De inhoud van het ‘kinderpornoartikel’ art. 240b Sr

Wanneer sexting vervolgd wordt als het maken, bezitten of verspreiden van kinderporno gebeurt dit op grond van artikel 240b uit het Wetboek van Strafrecht. Het artikel heeft als doel om seksueel misbruik en exploitatie van jeugdigen tegen te gaan en beoogt ook georganiseerde misdaad met betrekking tot kinderporno te bestrijden.24 Dit artikel ziet op kinderporno in de vorm van afbeeldingen maar ook op videomateriaal van personen die de leeftijd van 18 jaren kennelijk nog niet bereikt hebben. Sexting voldoet in principe aan alle bestandsdelen van dit artikel en is daarmee in beginsel strafbaar. Volgens het artikel is het strafbaar afbeeldingen,

(12)

waarop een seksuele gedraging, waarbij iemand die kennelijk de leeftijd van achttien jaren nog niet heeft bereikt, (schijnbaar) betrokken is geweest, te maken, verspreiden of bezitten. Het artikel verbiedt daarmee materiaal van minderjarigen maar ook personen waarvan aan de hand van het uiterlijk verondersteld wordt dat zij minderjarig zijn, al is dit in werkelijk mogelijk niet het geval.25

Om tot een veroordeling op grond van art. 240b Sr te kunnen komen dienen de bestanddelen van het artikel dienen door het Openbaar Ministerie bewezen te worden. De meeste bestanddelen van het artikel betreffen het materiaal zelf. Pas wanneer het daadwerkelijk strafbaar materiaal betreft kan een verdachte strafbaar zijn met betrekking tot zijn gedraging ten aanzien van dit materiaal. Hiervoor moet allereerst moet er sprake zijn van een afbeelding, of een

gegevensdrager bevattende een afbeelding, van een ‘seksuele gedraging’. Dit begrip wordt ruim opgevat en er moet sprake zijn van een afgebeelde expliciet seksuele gedraging welke door haar karakter strekt tot het opwekken van een seksuele prikkeling.26 De term gegevensdrager

ingevoerd aan de hand van de Wet computercriminaliteit en doelt op videobanden, dvd’s, cd-roms en dergelijke.27 Ten tweede is het van belang dat een kind schijnbaar betrokken is geweest bij de vervaardiging van het materiaal. Door de wetswijziging die het woord ‘schijnbaar’

toevoegde aan de wetstekst is het mogelijk om virtuele kinderporno te vervolgen, mits zij als levensechte kinderporno aan te merken is.28 Tot slot moet er sprake zijn van een afgebeeld persoon van ‘kennelijk jonger dan achttien jaar’, waarbij de bewoording ‘kennelijk’ het mogelijk maakt om afbeeldingen van jonger ogende meerderjarigen ook strafbaar te stellen en het de bewijslast minder zwaar maakt in gevallen waarbij er sprake is van een onbekend afgebeeld persoon.29 De leeftijd van het slachtoffer hoeft dan ook niet bewezen te worden.30 Wanneer er is vastgesteld dat het sexting-materiaal is aan te merken als een in beginsel strafbare afbeelding of video moet gekeken worden naar de (voorwaardelijke) opzet van de verdachte.

Volgens de Hoge Raad dient bij een veroordeling voor art. 240b Sr sprake te zijn van opzet bij de dader die moet zien op de gedragingen bezitten, maken of verspreiden van het strafbare materiaal.De eis van opzet staat niet als concreet bestanddeel in het artikel maar kan afgeleid

25 S. Van den Brink en S Milani 2014, p. 30-31

26 HR 7 december 2010, ECLI:NL:HR:2010:BO6446, NJ 2011/81, m.nt. T.M. Schalken; HR 10 juni 2014, ECLI:NL:HR:2014:1359

27 R. Kool, ‘T&C Strafrecht, commentaar op art. 240b Sr’, 2017, p. 3 28 R. Kool, ‘T&C Strafrecht, commentaar op art. 240b Sr’, 2017, p. 3 29 R. Kool, ‘T&C Strafrecht, commentaar op art. 240b Sr’, 2017, p. 4 30 HR 6 april 2010, LJN BL8772

(13)

worden uit de bewoordingen. 31 Hierbij hoeft de verdachte zich niet beseffen te hebben dat deze gedragingen of het materiaal strafbaar zijn, maar wel dat deze opzet had tot de betreffende gedraging zelf. Hiervoor is voorwaardelijke opzet, waarbij de dader de mogelijke gevolgen kende of had moeten kennen en de uitkomst hiervan bewust aanvaarde, voldoende. 32 Dit heeft voor sexting tot gevolg dat de minderjarige al snel strafbaar is omdat deze zich niet hoeft te beseffen dat het materiaal in kwestie als kinderpornografie beschouwd wordt. Zolang de sexting-handelingen willens en wetens plaatsvindt is aan de opzet voldaan.33 Wanneer afbeeldingen verzonden worden zal de ontvanger (en daarmee ook de nieuwe bezitter) deze opzet mogelijk niet altijd gehad hebben omdat een tekstbericht met een afbeelding wanneer aankomt op de een andere telefoon of computer altijd in het bezit komt van de ontvanger, ook wanneer de ontvanger hier niet voor kiest.

De handelingen uit art. 240b Sr kunnen, ondanks dat zij grofweg in te delen vallen onder bezitten, verspreiden en maken, in verschillende vormen plaatsvinden. Als strafbare gedraging met betrekking tot het strafbare materiaal wordt opsommend omschreven; ‘verspreidt, aanbiedt, openlijk tentoonstelt, vervaardigt, invoert, doorvoert, uitvoert, verwerft, in bezit heeft of zich door middel van een geautomatiseerd werk of met gebruikmaking van een communicatiedienst de toegang daartoe verschaft’. Door de keuze voor een uitgebreide omschrijving van alle manieren waarop iemand opzettelijk kinderporno onder ogen kan krijgen heeft de wetgever zijn best gedaan om de bestrijding van kinderporno beter mogelijk te maken nu door technische ontwikkelingen en het gebruik van computers vooral de wijze van bezitten en verspreiden door daders verandert is.

Door de technische ontwikkelingen in de afgelopen jaren heeft de wetgever naast het verruimen van de gedragingen ook gekozen voor de verwijzing naar een ‘geautomatiseerd werk/communicatiedienst’ en is het artikel verruimd naar de mogelijkheid om internetverkeer met betrekking tot kinderporno strafbaar te stellen. Doordat materiaal nu niet langer fysiek aanwezig hoeft te zijn maar door een geautomatiseerd werk/communicatiedienst kan bestaan is het ontbreken van dit fysieke karakter geen belemmering voor strafbaarheid. Het digitale karakter van de afbeeldingen leverde voor de toevoeging van dit bestandsdeel niet zozeer problemen op voor het bewijzen van de gedraging ‘vervaardigen’ maar wel de mogelijkheid om

31 HR 28 februari 2006, LJN AU9104

32 HR 8 mei 2001, NJ 2001/479, en HR 11 september 2007, LJN BA6316 33 R. ter Haar, G.H. Meijer en A. Seuters 2015, p. 24-25

(14)

gedragingen aan te merken als bezitten of verspreiden.34 Door de toevoeging van dit bestanddeel vervalt de noodzaak voor de rechter om ‘verspreiden’ extensief uit te moeten leggen.35 Daarnaast zien de termen ‘invoert, doorvoert, uitvoert en toegang verschaffen’ op verscheidene manier van materiaal bekijken en verspreiden doormiddel van het internet op computers en mobiele

telefoons. De keuze voor het opnemen van deze termen is gemaakt omdat er verschillende mogelijkheden zijn om via het internet in aanraking te komen met strafbaar materiaal dat niet gedekt werd door de andere, reeds bestaande, bewoordingen.36 Door de toevoeging van deze termen is dan ook duidelijk dat sexting, wat gebeurt via telefoons en computers, onder het kinderpornoartikel valt.

Het artikel bevat hoge strafmaxima welke het afschrikkingseffect kunnen vergroten en hierdoor een preventieve werking ontstaat welke potentiele daders kan weerhouden van het begaan van het strafbare feit. De straf neergelegd in het artikel is een gevangenisstraf van maximaal vier jaar, een geldboete van de vijfde categorie of een combinatie van beide straffen. Indien er sprake is van beroepsmatige handel of grootschalige verspreiding dan wordt de

maximale gevangenisstraf verhoogd naar acht jaar.37 Daarnaast maakt het artikel een onderscheid tussen de verschillende gedragingen, welke in de Richtlijn voor strafvordering

Kinderpornografie verschillende gecategoriseerd worden, wat gevolgen heeft voor de strafeisen omdat zij per gedraging verschillen.38

2.3. Evolutie het huidige artikel en praktijk

2.3.1. Bescherming van kinderen tegen misbruik en exploitatie

Het huidige kinderpornoartikel kan als vrij jong beschouwd worden nu het pas sinds het einde van de vorige eeuw bestaat en er pas in de jaren ‘80 speciale aandacht kwam voor de

strafbaarstelling van kinderporno en kindermisbruik nadat er vanuit de samenleving kritiek kwam op kinderporno en pedofilie. Voorheen was kinderporno en kindermisbruik nauwelijks een

34 Hof ’s-Hertogenbosch 23 november 2001, NbSr 2002/19

35 R. Kool, ‘T&C Strafrecht, commentaar op art. 240b Sr’, 2017, p. 3 36 R. Kool, ‘T&C Strafrecht, commentaar op art. 240b Sr’, 2017, p. 4-5 37 R. Kool, ‘T&C Strafrecht, commentaar op art. 240b Sr’, 2017, p. 1

(15)

maatschappelijk punt van discussie geweest. 39 In de maatschappij veranderde de opvatting over de zedendelicten echter en verschoof de doelstelling naar de moderne opvatting dat de wetgever de burgers diende te beschermen tegen ongewenste zedelijkheid zoals ongewilde seks of

ongewenste blootstelling aan seks, terwijl de zedenwetgeving voorheen vooral gericht was geweest op het beschermen van burgers tegen verleidingen en onzedelijkheid. Er was dan ook een verschuiving te zien in een behoefte tot een van oorsprong bescherming van burgers tegen zichzelf naar bescherming van burgers tegen andere burgers. 40

Door nieuwe druk vanuit de samenleving om kinderen te beschermen tegen seks, misbruik en exploitatie kwam er in 1985 dan ook een special artikel in het Wetboek van Strafrecht waarin kinderporno voor het eerst individueel strafbaar gesteld werd en niet meer viel onder andere overkoepelende artikelen tegen seksuele dwang. Het destijds nieuwe artikel 240b Sr luide als volgt:

“Met gevangenisstraf van ten hoogste drie maanden of geldboete van de derde categorie wordt gestraft degene die een afbeelding –of een gegevensdrager, bevattende een afbeelding- van een seksuele gedraging, waarbij iemand die kennelijk de leeftijd van zestien jaren nog niet heeft bereikt, is betrokken hetzij verspreidt of openlijk tentoonstelt, hetzij om verspreid of openlijk tentoongesteld te worden, vervaardigt, invoert, doorvoert, uitvoert of in voorraad heeft.”

Wat opvalt is dat bij dit artikel kinderporno voor eigen gebruik nog niet strafbaar gesteld is. 41 Wel was het artikel de grote stap die de wetgever maakt richting het bewust bestraffen van gedragingen met betrekking tot kinderporno. Na de invoering van het kinderpornoartikel was het besef van de samenleving ontstaan over de ernst en mate van kinderporno in een vlot tempo en kwam men erachter dat er voor kinderporno een grote markt was en dat er noodzaak was om op te treden.42

2.3.2. Verduidelijking van de wetstekst

39 Sorgdrager 2003, p. 98 40 Sorgdrager 2003, p. 140-141 41 Sorgdrager 2003, p. 98 42 Sorgdrager 2003, p. 99

(16)

In de loop van de jaren heeft art. 240b Sr meerdere wetswijziging moeten ondergaan. Er werd door de samenleving meer druk uitgeoefend op de politie en het Openbaar Ministerie om actie te ondernemen tegen de kinderporno-industrie maar dit bleek in de praktijk lastig doordat het oorspronkelijke artikel uit 1985 een aantal onduidelijkheden bevatte. Dit ging over de termen seksuele gedraging en om te verspreiden en in voorraad hebben, waarbij het niet bepaald was of er sprake moest zijn van een meervoud van personen bij een gedraging of een meervoud van materiaal bij een voorraad. In het begin van de jaren 90 kwam hier verandering in en werden duidelijke regels gegeven die ook vandaag de dag nog in aanmerking worden genomen in

sexting-situaties. De Hoge Raad gaf duidelijkheid in een uitspraak waarin zij het begrip ‘seksuele gedraging’ uitlegt en bleek dat voor een seksuele gedraging ook een enkel een enkel afgebeeld persoon voldoende kon zijn als de pose een seksueel karakter heeft.43 Afbeeldingen en materiaal waarop een enkel minderjarig persoon te zien is, zoals een naaktfoto via een mobiele telefoon, kunnen dan ook worden aangemerkt als kinderporno. In sexting-gesprekken gesprekken tussen jongeren is dit vaak het geval wanneer jongeren afbeeldingen naar elkaar sturen en op een foto hoeven niet daadwerkelijk seksuele handelingen verricht te worden om aangemerkt te worden als kinderporno. Per afbeelding moet individueel beoordeeld worden of de afbeelding aan te merken is als kinderporno, wat bij afbeeldingen met meerdere personen of afbeeldingen met seksuele handelingen vanzelfsprekend eenvoudiger is vast te stellen dan bij een naaktfoto van één persoon. In NJ 2011/81 overwoog het Hof dat artikel 240b Sr ziet op zowel afbeeldingen van expliciet seksuele aard als afbeeldingen waarbij het karakter van de afbeelding, gelet op de wijze waarop zij tot stand zijn gekomen, een seksuele prikkeling moet beogen. Daarbij is schade aan het kind niet noodzakelijk. 44 Per geval moet een afweging gemaakt worden waarbij alle relevante omstandigheden, zoals de wijze van totstandkoming van het materiaal en intenties erachter, worden meegewogen. Omstandigheden die als relevant aangemerkt kunnen worden zijn bijvoorbeeld dat een afbeelding voor artistieke doeleinden bedoeld is. 45

In 1996 werd artikel 240b Sr gewijzigd omdat de regering het niet eens was met de definitie die de Hoge Raad aan het begrip ‘seksuele gedraging’ had gegeven en werd de eerdere

43 HR 4 december 1990, NJ 1991, 312, r.o. 4.2

44 HR 7 december 2010, ECLI:NL:HR:2010:BO6446, NJ 2011/81, m.nt. T.M. Schalken 45 HR 16 augustus 2001, ECLI:NL:HR:2000:AA7230

(17)

omschrijving van de Hoge Raad vervangen.46 De regering was namelijk van mening dat gewone naaktfoto’s van kinderen niet onder het verbod moesten vallen omdat dit niet past bij de

bescherming van kinderen, nu onschuldig beeldmateriaal hier niet onder valt. De wetsbepaling moest zich richten op seksueel materiaal waarbij sprake is van kindermisbruik en uitbuiting. Deze opvatting laat wederom zien dat de wetgever zich bij deze wetswijziging niet meer richt op het beschermen van de burger tegen onzedelijkheid, zoals bij de totstandkoming van de eerste zedelijkheidswetgeving in de 19e eeuw, maar op de bescherming van het kind waarbij de wetgever beoogt om misbruik van kinderen te bestrijden.47

De maatschappelijke onrust over kinderporno nam in deze periode toe en er heerste de opvatting dat de maximale strafmaat van drie maanden in het artikel te laag was. Door de lage strafmaat waren er ook problemen op het gebied van opsporingsbevoegdheden en de nieuwe wetswijziging pakte deze problemen aan door hogere strafmaxima en hiermee meer

opsporingsbevoegdheden mogelijk te maken.48 In het nieuwe artikel heeft de wetgever

geformuleerd dat er sprake kan zijn van verschillende strafbare gedraging en is de strafmaat voor kinderporno verhoogd naar vier tot zes jaren, afhankelijk van de situatie en type gedraging. Dit laat ook duidelijk zien dat er een snelle verandering in mentaliteit plaats vond met betrekking tot de bestraffing van kinderporno; van een vrij milde aanpak van een probleem waar op

maatschappelijk niveau voorheen weinig aandacht voor was, tot naar een serieuze en harde aanpak van een probleem waar de samenleving zich met afkeer over uitsprak.49

2.3.3. Ruimte voor seksuele ontplooiing

De wetgever was in de jaren 90 van mening dat kinderen ook bepaalde rechten hebben op het gebied van seksuele ontplooiing. Zij erkende dat kinderen tussen de 12 en 16 jaar seksuele behoeften kunnen hebben en om deze reden voerde zij binnen de zedenwetging het

klachtvereiste in. In beginsel was het namelijk strafbaar voor meerderjarigen om seks te hebben met jongeren. Door het klachtvereiste konden meerderjarige seksuele partners van minderjarigen van 12 jaar en ouder pas vervolgd worden nadat de minderjarige zelf, de ouders van de

46 Kamerstukken II 1994/95, 23 682, nr. 5, p. 8. 47 Kamerstukken II 1994/95, 23 682, nr. 5, p. 11-12. 48Kamerstukken II 1994/95, 23 682, nr. 3, p. 1

(18)

minderjarige of de Kinderbescherming een klacht hadden ingediend. De reden hiervoor was volgens de Tweede Kamer dat het niet aan het Openbaar Ministerie is om te bepalen of vervolging in bepaalde gevallen noodzakelijk is en dat jongeren de vrijheid nodig hebben om zich op seksueel vlak te kunnen ontwikkelen. 50 Later werd het klachtrecht in de zedenwetgeving afgeschaft en vervangen door een hoorplicht, omdat het vereiste in de praktijk soms in de weg bleek te staan aan een effectieve opsporing van kinderprostitutie en sekstoerisme.51 Deze ontwikkelingen geven weer dat de wetgever bij het ontwikkelen van de delictsomschrijvingen rekening hield met de belangen van jongeren en ook ruimte wilde bieden voor seksuele behoeften van jongeren en mogelijk om consensuele seksuele relaties aan te gaan.

2.3.4. Invloed van technologie en moderne ontwikkelingen

Naarmate het gebruik van computers meer voor begon te komen en criminaliteit zich ook naar de digitale omgeving ging verplaatsen moest de wetgever ook inspelen op nieuwe situaties die ontstaan waren en onder de strekking van art. 240b Sr vielen. In 2002 werd het artikel opnieuw gewijzigd en de strafbaarheid verruimd. De leeftijdgrens van 16 jaar is verhoogd naar 18 jaar en de woorden ‘schijnbaar betrokken’ zijn toegevoegd aan de delict-omschrijving zodat ook

realistische virtuele kinderpornoafbeeldingen strafbaar zijn, ondanks dat bij deze afbeeldingen geen echt kind is betrokken.52 Deze wijziging vloeide voort uit het verdrag van Lanzarote van de Raad van Europa inzake de bescherming van kinderen tegen seksuele uitbuiting en misbruik.53 Daarnaast zijn de woorden ‘in voorraad heeft’ veranderd naar ‘het in bezit hebben’, omdat eerst verwarring kon ontstaan dat het zou doelen op een meervoud van afbeeldingen terwijl ook het bezit van een enkele afbeelding strafbaar is.54 Deze nieuwe veranderingen in het artikel laten zien dat de wetgever het probleem van kinderporno serieus nam en meer mogelijkheden wilde geven om misbruik van kinderen aan te pakken. In de memorie van toelichting van de

wetswijziging wordt ook aangegeven dat het vooropstaande doel van artikel 240b Sr is om verspreiding en openlijke tentoonstelling van kinderporno tegen te gaan.55

50 Juul Gooren, ‘Verantwoorde seks: kies bewust’, Ars Aequi, juni 2016, p. 475 51 S. Van den Brink en S. Milani 2014, p. 205

52S. Van den Brink en S. Milani 2014, p. 28-29

53 C. Kelk, ‘Uitdijende strafbaarheid van onzedelijk handelen’, Ars Aequi, juni 2015, p. 523 54 HR 21 april 1998, NJ 782.

(19)

In 2009 is er voor het laatst nieuw deel aan het artikel toegevoegd dat ervoor zorgt dat ook het kijken van kinderporno strafbaar is: ‘zich door middel van een geautomatiseerd werk of met gebruikmaking van een communicatiedienst de toegang daartoe verschaft’.56 Door de

toenemende populariteit van het internet steeg ook het aanbod van online kinderporno en de mogelijkheden om via de computer of een mobiele telefoon kinderporno te bekijken zonder deze zelf ‘in bezit te hebben’, zoals het wetsartikel vereist.57 Door de verruiming van het artikel is het ook mogelijk om de gevallen waarin er sprake is van ‘toegang hebben’ strafbaar te stellen waardoor het artikel nog breder ingezet kan worden.

2.3.5. Sexting en de kwalificatieuitsluitingsgrond

Nu algemeen gebruik van internet en smartphones ertoe heeft geleid dat jongeren ook seksuele communicaties hebben door afbeeldingen en video’s is er een nieuwe situatie ontstaan die volgens de tekst van art. 240b Sr strafbaar is. De bekendste zaak waarin een minderjarige de juridische consequenties van sexting ondervond komt uit februari 2016 waarin de Hoge Raad aangeeft dat de tekst van de wet niet aansluit bij de wetsgeschiedenis en zij een uitsluitingsgrond geeft voor art. 240b Sr. Zij geeft in dit arrest aan dat de tekst van de wet te ruim is waardoor momenteel bepaalde gevallen strafbaar worden gesteld welke niet strafbaar zouden moeten zijn. In deze zaak werd de minderjarige verdachte veroordeeld nadat hij beelden had gemaakt van hemzelf en vier minderjarige meisjes. De veroordeling vond mede plaats omdat de slachtoffers niet wisten dat zij gefilmd waren. De Hoge Raad overwoog dat er situaties mogelijk zijn waarin bepaald materiaal niet als kinderporno wordt aangemerkt en gaf in dit arrest een nieuwe

kwalificatieuitsluitingsgrond;

“(…) dat deze bepaling ook gevallen bestrijkt waarin volgens de wetgeschiedenis strafrechtelijke

aansprakelijkstelling achterwege kan of dient te blijven. Relevante factoren voor het bepalen van dergelijke gevallen zouden daarbij in het bijzonder zijn de concrete gedraging van de verdachte, de leeftijd van de betrokkenen, de instemming van de betrokkenen en het ontbreken van enige aanwijzing voor een risico van verspreiding van de afbeelding(en) onder anderen dan de betrokkenen.” 58

56 College van procureurs-generaal, ‘Aanwijzing kinderpornografie (art. 240b Sr)’, 2010, p. 2-3

57S. Van den Brink en S. Milani 2014, p. 28-29

(20)

De Hoge Raad zet hier een aantal factoren op een rij die van invloed zijn op de beslissing of er strafrechtelijk consequenties zitten aan een situatie. Deze factoren zullen de strafbaarheid en de ernst van het delict kunnen verduidelijken.

In de noot van ten Voorde worden de factoren voor de kwalificatieuitsluitingsgrond van de Hoge Raad geanalyseerd. Het Hof noemt allereerst de concrete gedraging van de verdachte. Hiermee kan zij volgens Ten Voorde verwijzen naar de ernst van de gedraging, bijvoorbeeld de mate waarin de verdacht beelden heeft verspreid. Wanneer beelden op meerdere gegevensdragers worden opgeslagen op een manier dat anderen zich daartoe ook gemakkelijk toegang kunnen verschaffen versterkt dit de ernst van de situatie. Daarnaast noemt de Hoge Raad de leeftijd van de betrokkenen als een factor. Dit zou volgens Ten Voorde uitgelegd kunnen worden als dat naarmate de leeftijd van de betrokkenen minder ver uit elkaar ligt er minder sprake zou zijn van strafbaarheid. Wanneer er sprake is van een gering leeftijdsverschil tussen bijvoorbeeld de afgebeelde minderjarige en de ontvanger van deze beelden, is dit aan te merken als een andere situatie dan wanneer de ontvanger een 45-jarige man is, ook wanneer er instemming is van de minderjarige. De wetgever is van mening dat kinderen soms tegen zichzelf in bescherming genomen moeten worden, maar dat er ook ruimte moet zijn voor seksuele relaties als de minderjarige hier behoefte aan heeft.59 Ook noemt zij de eventuele instemming van de betrokkenen als factor zodat zij indirect aangeeft dat in situaties waarin consensus bestaat bij afgebeelde minderjarigen minder snel sprake is van strafbaarheid. Tot slot noemt de Hoge Raad het risico van verspreiding, waarbij volgens Ten Voorde in afweging genomen zou kunnen worden of de betrokkenen het materiaal puur voor eigen gebruik hebben, of er sprake is van een intieme relatie tussen betrokkenen en of de betrokkenen met regelmaat materiaal maken en delen. In zaken over ‘sexting’ zouden deze punten na afweging kunnen leiden tot een beslissing om de verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging.60

De mogelijkheid tot ontslag van alle rechtsvervolging bij een gegrond beroep op een kwalificatieuitsluitingsgrond sluit aan bij de uitspraken van de Minister van Justitie in de

Memorie van toelichting van artikel 240b Sr waarin deze de ruimte heeft gelaten dat in sommige situaties justitieel optreden achterwege kan blijven.61 De zedelijkheidswetgeving gaat uit van het

59 HR 9 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:213, SR 2016/0078, m.nt. J.M. ten Voorde 60 HR 9 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:213, SR 2016/0078, m.nt. J.M. ten Voorde 61 Kamerstukken II, 2001/02, 27 745, nr. 6

(21)

recht van eenieder om zelf een invulling te geven aan zijn of haar seksuele leven. De minister noemt hierbij ook dat de samenleving meer open en vrij is geworden op het gebied van seksualiteit en dat hier door de wetgever ook rekening mee gehouden dient te worden. Het uitgangspunt van art. 240b Sr is ook dat het gaat om een gedraging die schadelijk is voor de jeugdige. De schade is geen bestanddeel van de delictsomschrijving maar volgens de wetgever in gevallen van kinderporno een gegeven. Toch kan volgens de minister in gevallen waarin schade in een concreet geval ontbreekt dit een omstandigheid zijn waarmee rekening gehouden kan worden bij de beoordeling of er, in lijn met het opportuniteitsbeginsel, vervolging moet plaatsvinden. Een evenwichtig gebruik van het opportuniteitsbeginsel kan ertoe leiden dat art. 240b Sr in de praktijk op de juiste en een verantwoorde manier gebruikt wordt. 62 De minister geeft hier een concreet voorbeeld van sexting waarbij hij aangeeft dat in gevallen waarin een minderjarige een mede-minderjarige toestemming geeft om in de privésfeer voor eigen of beider bezit kinderporno vervaardig justitieel optreden achterwege kan blijven.63 Met deze uitspraken erkent de Minister van Justitie dat de vervolging van sexting in de meeste gevallen niet aansluit bij de doelstelling van de wetgever om via art. 240b Sr kinderen te beschermen tegen misbruik en uitbuiting.

2.3.6. Huidige aanpak van het Openbaar Ministerie

De huidige vervolgingspraktijk van het Openbaar Ministerie sluit aan bij de uitspraken van de minister en de jurisprudentie van de Hoge Raad welke concluderen dat het in de meeste gevallen niet wenselijk is om minderjarigen te vervolgen voor sexting. Het OM geeft in haar richtlijnen over jongeren en sexting aan dat het niet de bedoeling van de wetgever is geweest om de

seksuele gedragingen van jongeren in een wederzijdse en consensuele relatie strafbaar te stellen, maar dat het artikel tot doel heeft kinderen te beschermen tegen misbruik en exploitatie en de markt in kinderporno tegen te gaan.64 Het belangrijkste uitgangspunt is daarbij het belang van de jongere en eventuele andere betrokkenen en of de jongere op de afbeelding schade is

opgelopen.65

62Kamerstukken II, 2001/02, 27 745, nr. 6 63Kamerstukken II, 2001/02, 27 745, nr. 6

64 Kamerstukken II, 2001/02, 27 745, nr. 3

(22)

Wanneer de politie een melding krijgt van een door een minderjarige gemaakte afbeelding of video wordt het materiaal beoordeeld en wordt gekeken naar de leeftijd van de persoon op het materiaal. Wanneer deze naar verwachting onder de twaalf jaar oud is wordt in beginsel

uitgegaan van dwang of ontucht en wordt een volledig opsporingsonderzoek in start gezet. Indien dit niet het geval is en de jongere naar alle waarschijnlijkheid ouder is dan 12 jaar wordt er eerst een gesprek gevoerd met de jongere en eventuele andere betrokkenen. Hierbij let de politie op de volgende punten: of de gedraging vrijwillig zijn verricht, of het materiaal met medeweten van de afgebeelde is gemaakt, de leeftijd van de jongere, de relatie van de betrokkenen, of er sprake is van een commerciële inslag en de mate van verspreiding van de beelden.66 Deze wijze van afwegen sluit aan bij de hierboven besproken factoren van de kwalificatieuitsluitingsgrond die de Hoge Raad in haar arrest uit 2016 heeft vastgesteld.67 Op basis van deze punten wordt door de officier van justitie ook besloten of er nader onderzoek verricht moet worden. Voor zover het mogelijk is worden alle bezitters van de afbeeldingen benaderd en wordt uitlevering van de beelden gevorderd en online geplaatste afbeeldingen worden van het internet gehaald.68 Wanneer alle omstandigheden van het geval in aanmerking zijn genomen beslist de officier van justitie of er verder vervolgd gaat worden. Het OM is van mening dat vervolging niet altijd in het belang is van de jongere.69 Een veroordeling voor artikel 240b Sr heeft grote gevolgen en is ingrijpend voor het leven van een persoon. De straf en de blijvende vermelding op het

strafblad maken een grote impact. Wanneer een veroordeelde jongere later een VOG aan wil vragen voor een toekomstige baan zal dit problemen opleveren, omdat een veroordeling voor een zedendelict een onbeperkte terugkijktermijn heeft zal dit de veroordeelde langdurig nadeel kunnen opleveren.70

Het OM erkent dat de veroordeling voor maken, bezitten en verspreiden van kinderporno een zware straf is en geeft aan dat zij in situaties kan afzien van vervolging op grond van dit artikel. Bij zeer ernstige zaken is de vervolging op grond van art. 240b Sr mogelijk een passende reactie, maar bij minder ernstige gevallen waar de officier niet afziet van vervolging en wel een vorm van bestraffing nodig is kan de officier ook kiezen voor vervolging op grond van andere artikelen buiten de zedenwetgeving, waardoor de strafmaat lager is en de gevolgen voor het

66 Openbaar Ministerie, Richtlijn voor strafvordering Kinderpornografie, 2016, p. 7 67 HR 9 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:213, SR 2016/0078, m.nt. J.M. ten Voorde 68Openbaar Ministerie, Richtlijn voor strafvordering Kinderpornografie, 2016, p. 7 69 Openbaar Ministerie, ‘Pubers in beeld’, 2013, p. 4-5

(23)

VOG minder groot zijn. Het kan voorkomen dat deze artikelen geschikter zijn wanneer wel sprake is van schade bij het slachtoffer maar door de kwalificatieuitsluitingsgrond uit het arrest van 5 februari 2016 geen sprake is van kinderporno. 71 Het OM heeft de mogelijkheid hierin zelf een beslissing te maken op grond van het opportuniteitsbeginsel. Dit beginsel bepaalt dat de officier van justitie van vervolging kan afzien indien hij dit niet nodig of wenselijk acht.72 In de praktijk kiest het Openbaar Ministerie in de meeste gevallen van sexting dan ook niet voor vervolging en wordt vastgehouden aan de oorspronkelijke doelstelling van de wetgever om kinderen te beschermen.

2.4. Conclusie

Het regelmatig wijzigen van de zedenwetgeving en het kinderpornoartikel illustreert de

veranderde tijdsgeest in de samenleving ten opzichte van kinderporno, evenals dat er regelmatig onduidelijkheden bestonden over de wetgeving en dat de wetgeving door nieuwe ontwikkeling in technologie soms niet genoeg mogelijkheden bood om het probleem aan te pakken. De

wetsgeschiedenis laat zien dat de wetgever kinderporno strafbaar stelde met de doelstelling om kinderen te beschermen tegen misbruik en exploitatie en om de handel in kinderporno tegen te gaan.

Het blijkt dat de Minister van Justitie, de rechter en het Openbaar Ministerie het recht van jongeren op seksuele ontplooiing en de ernst en onwenselijkheid van een veroordeling op grond van art. 240b Sr erkennen. Ondanks dat sexting niet in de wettekst aan de orde komt heeft de Minister van Justitie uitspraken gedaan over art. 240b Sr en is van mening dat strafbaarheid in bepaalde gevallen, zoals bij consensuele sexting door tieners, achterwege moet blijven. De Hoge Raad sluit hier in haar uitspraak uit 2016 bij aan en geeft aan dat op grond van de doelstelling achter art. 240b Sr blijkt dat het artikel te ruim geformuleerd is en komt daarom tot een kwalificatieuitsluitingsgrond met factoren die afgewogen moeten worden om te bepalen of materiaal gezien kan worden als kinderporno. Het OM volgt deze richtlijnen wanneer zij met sexting-zaken te maken krijgt. Hiermee sluit zij zich aan bij de opvatting dat er ook situaties kunnen voorkomen waarbij het niet wenselijk is voor de jongere om tot vervolging over te gaan.

71 Openbaar Ministerie, ‘Pubers in beeld’, 2013, p. 5 72 Corstens 2014, p. 55-57

(24)

In hoofdstuk 3 zal dit huidige juridische kader nader bekeken worden en zal een juridische analyse plaatsvinden om te bepalen of sexting momenteel op een passende wijze

vertegenwoordigd is in het Wetboek van Strafrecht.

(25)

3.1. Inleiding

Nu in het vorige hoofdstuk gebleken is dat art. 240b Sr op dit moment in veel gevallen geen goede basis biedt voor de vervolging van sexting is het de vraag of sexting op een andere wijze vertegenwoordigd moet worden in het Wetboek van Strafrecht. Zoals in de vorige hoofdstukken besproken is, valt sexting onder het bestaande recht dat in de vorige eeuw vanuit bepaalde overwegingen en met specifieke doelen in het leven geroepen is. Sexting door minderjarigen gebeurt vaak in consensuele relaties en de gevolgen van een veroordeling voor zedendelicten zijn groot. In dit hoofdstuk vindt dan ook een analyse van het huidige juridische kader plaats om tot een aanbeveling te kunnen komen over hoe de huidige praktijk verbeterd kan worden.

Allereerst zal in paragraaf 3.2. een uitgebreide toetsing plaatsvinden van sexting aan de criteria voor strafbaarstelling van De Roos.73 Deze in de literatuur breed geadopteerde criteria geven aan wat voor eisen de wetgever moet verbinden aan strafbaarstelling en de beslissing om een bepaalde gedraging strafbaar te stellen.74 De vijf criteria waar volgens De Roos naar gekeken moet worden zijn schade, subsidiariteit, proportionaliteit, legaliteit en praktische

hanteerbaarheid.75 Deze criteria zijn voor de wetgever een kader bij het maken van wetgeving en zullen in dit hoofdstuk ook als toetsingscriteria dienen voor de strafbaarstelling van sexting. Hierbij wordt besproken hoe sexting momenteel strafbaar gesteld is en of het op een andere manier strafbaar gesteld moet worden. De Roos biedt aan de hand van deze criteria een geschikt en compleet toetsingskader waarbij de belangrijkste punten over mogelijke strafbaarstelling aan bod komen. Op basis van de criteria kan een weloverwogen en beredeneerde aanbeveling gedaan worden over de vraag óf en hóe sexting in het Wetboek van Strafrecht vertegenwoordigd dient te worden en of er een wetswijziging dient plaats te vinden. Bij de analyse zal ook gekeken worden naar de oorspronkelijke doelstelling van de wetgever welke ten grondslag ligt aan art 240b Sr. Vervolgens wordt op basis van de analyse en de informatie uit de voorgaande hoofdstukken in paragraaf 3.3. besproken wat de problemen zijn die voortvloeien uit het huidige kader en wordt

73 Op basis van de criteria in het werk: A. de Roos, ‘Strafbaarstelling van economische delicten: een crimineel-politieke studie’ Arnhem: Gouda Quint 1987.

74 Zie ook het gebruik in: J. de Hullu, Zijn er grenzen aan de strafrechtelijke aansprakelijkheid? (oratie Tilburg), Arnhem: Gouda Quint 1993

(26)

een aanbeveling gegeven worden welke voortvloeit uit de bevindingen van de toetsing in dit hoofdstuk.

3.2. Criteria voor strafbaarstelling

De criteria voor strafbaarstelling van De Roos zijn criteria die de wetgever kan gebruiken bij het bepalen of bepaalde gedraging strafbaar gesteld moeten worden. De wetgever dient deze criteria te gebruiken als toetsingskader. De Roos biedt aan de hand van deze criteria een geschikt en compleet toetsingskader waarbij de belangrijkste punten over mogelijke strafbaarstelling aan bod komen.76 De criteria zien op verschillende aspecten welke aansluiten bij de volgende beginselen: het schadebeginsel, het subsidiariteitsbeginsel, het proportionaliteitsbeginsel, legaliteitsbeginsel en het effectiviteitsbeginsel. Deze beginselen zullen aan de hand van de in de vorige

hoofdstukken besproken conclusies achtereenvolgens behandeld worden in het licht van sexting om te beoordelen óf en hóe sexting in het Wetboek van Strafrecht vertegenwoordigd dient te worden en of er een wetswijziging dient plaats te vinden.

3.2.1. Schadebeginsel

Het schadebeginsel is het eerste criterium waar volgens De Roos aan voldaan moet worden en geeft aanleiding om de strafbaarstelling van een gedraging verder af te wegen. Volgens dit beginsel is het noodzakelijk dat een gedraging een schadelijk gevolg heeft. Hierbij is het belangrijk dat er een echte gedraging plaatsvindt en dat slechte bedoelingen of intenties niet genoeg zijn om van schade uit te kunnen gaan. Er moet daadwerkelijk vast te stellen schade zijn en deze schade moet praktisch ook vastgesteld kunnen worden.77 Hierdoor is het dan ook logisch dat het schadebeginsel een geschikt eerste criterium is om aan te toetsen. De logica hierachter is dat wanneer er geen schade is, strafbaarstelling niet mogelijk is en de andere toetsingscriteria niet meer afgelopen hoeven te worden.

Volgens het schadebeginsel van De Roos moet ook een onderzoek gedaan worden naar de

76Zie ook het gebruik in: J. de Hullu, Zijn er grenzen aan de strafrechtelijke aansprakelijkheid? (oratie Tilburg), Arnhem:

Gouda Quint 1993. 77 De Roos 1987, p. 54

(27)

strafbare gedraging. Hierbij moet gekeken worden naar hoe het gedrag is ontstaan en dient het duidelijk geïdentificeerd te worden. Ook dient de schade duidelijk in beeld gebracht te worden aan de hand van feiten. Daarnaast dient gekeken te worden naar het huidige juridische kader en de invloed daarvan op de gedraging.78

Voor het strafbaar stellen van sexting waarbij materiaal wordt aangemerkt als kinderporno, zoals momenteel het geval is in art. 240b Sr, is het noodzakelijk dat er schade is. Bij kinderporno is in beginsel de doelstelling van de wetgever om kinderen te beschermen tegen schade door misbruik en uitbuiting of exploitatie. Om kinderporno te kunnen maken worden kinderen misbruikt en de handel in kinderporno is uitbuiting van kinderen.79 In een sexting situatie hoeft van schade echter geen sprake van te zijn en in veel gevallen zal sexting plaatsvinden onder minderjarigen in consensuele seksuele relaties waarbij het vervaardigde materiaal alleen voor eigen bezit gebruikt wordt. Wanneer geen sprake is van schade is het niet logisch en mogelijk om tot strafbaarheid te komen. De gedragingen van deze jongeren hebben alleen invloed op henzelf en wanneer de afbeelden niet verder gedeeld worden dan binnen deze wederzijdse relatie is er geen sprake van schade voor de maatschappij.

Wanneer er geen schade is voor de maatschappij dient de wetgever volgens De Roos ook rekening te houden met het tolerantiebeginsel wat inhoudt dat ieder mens de vrijheid heeft zich te ontwikkelen en dat het niet de taak van de wetgever is om zich paternalistisch op te stellen.80 Dit sluit aan bij de in het vorige hoofdstuk besproken opvatting van de Minister van Justitie dat niet elke situatie die momenteel onder art. 240b Sr strafbaar gesteld is daadwerkelijk vervolgd moet worden. Daarnaast heeft de wetgever door haar in het verleden gehanteerde klachtvereiste al eerder erkent dat het niet aan de wetgever is om jongeren te beperken in de seksuele

ontwikkeling. De afschaffing van dit vereiste kwam voort uit problemen met de vervolging van bepaalde zedendelicten maar neemt niet weg dat de wetgever probeert rekening te houden met de seksuele behoeften van jongeren. Ook het Openbaar Ministerie stelt de eventuele schade aan betrokkenen in sexting-zaken centraal wanneer zij aan de hand van alle omstandigheden van het geval beslist of er noodzaak is om tot vervolging over te gaan.

Een belangrijk gegeven om vast te kunnen stellen of er sprake is van schade is of er sprake is van consensus, oftewel overeenstemming, van de jongeren, en dan met name de afgebeelde

78 De Roos 1987, p. 56

79 Kamerstukken II 2000/01, 27 745, nr.3, p. 27-28 80 De Roos 1987, p. 58-59

(28)

persoon, welke betrokken zijn bij de sexting. Wanneer een afbeelding van een minderjarige zonder consensus gemaakt wordt of wordt verkregen is er namelijk wel sprake van schade en kan deze zeer ingrijpende gevolgen hebben voor een slachtoffer. Het is echter moeilijk om deze schade concreet vast te stellen, nu deze per situatie kan verschillen. Het is dan ook van belang dat er een mogelijkheid bestaat dat onvrijwillige sexting bestraft kan worden en, gezien de ernst van het materiaal wanneer de consensus niet aanwezig is, past het wel om tot een vorm van strafrechtelijke vervolging over te gaan. Het is immers een doel van de wetgever om kinderen te beschermen tegen misbruik en indien sexting wel schadelijke gevolgen heeft valt zij onder deze doelstelling. Of er in deze gevallen op grond van art. 240b Sr of een ander minder ingrijpend artikel vervolgd moet worden is een afweging die de wetgever moet maken aan de hand van de de leeftijd van de verdachte. Het is immers denkbaar dat vervolging in veel situaties ook mogelijk is op grond van andere artikelen, zoals beledigingsdelicten, wat een oplossing kan bieden indien de wetgever een gedraging van een minderjarige niet onbestraft wil laten maar wel wil voorkomen dat minderjarigen op grond van een zedendelict veroordeeld worden.

Er kan ook een meer algemene schade ontstaan bij sexting door verspreiding van de afbeelding, ondanks dat de directe betrokkenen geen schade ondervinden. Als een afbeelding welke aan te merken is als kinderporno (grootschalig) verspreid wordt kan dit bijdragen aan het in stand houden van de handel in kinderporno, wat aan te merken valt als schade voor de

maatschappij en aan kinderen in het algemeen. De consensus van de minderjarigen doet hier niet aan af. De bestaande wetgeving ter bestrijding van kinderporno draagt bij aan de bestrijding van deze verspreiding door hoge straffen te eisen tegen daders en elke vorm van verspreiding via het internet strafbaar te stellen. Het is dan ook denkbaar dat het wel wenselijk is om gevallen waarin minderjarigen op een grootschalig niveau afbeeldingen verspreiden, ondanks dat zij zelf niet direct schade ervaren, er wel strafrechtelijk optreden mogelijk moet zijn, al dan niet op grond van een andere titel in het Wetboek van Strafrecht.

Uit het voorgaande kan dan ook afgeleid worden dat binnen het verschijnsel sexting in sommige vallen sprake kan zijn van schade terwijl in andere gevallen de schade afwezig is. Echter maakt de huidige art. 240b Sr, geen onderscheid tussen deze situaties. In de jurisprudentie worden situaties wel per geval beoordeeld en wordt schade meegenomen als bepalende factor voor strafbaarheid.

(29)

3.2.2. Subsidiariteitsbeginsel en proportionaliteitsbeginsel

Het subsidiariteitsbeginsel en het proportionaliteitsbeginsel hebben in de praktijk veel invloed op elkaar en worden in deze analyse dan ook samen besproken. Voor het subsidiariteitsbeginsel, het tweede criterium van De Roos, is het van belang dat de wetgever een bepaalde gedraging pas strafbaar stelt wanneer andere methoden om het gedrag te bestrijden niet voldoen.81 Er kan ook wel gezegd worden dat het strafrecht gezien moet worden als een ultimum remedium. Op grond van dit subsidiariteitsbeginsel moet de wetgever kiezen voor de minst vergaande straf.82 Hierbij is een belangenafweging van de wetgever vereist waarbij er gekozen wordt voor de minst ingrijpende mogelijkheid om het probleem te bestrijden. De wetgever moet hierbij rekening houden met de belangen van de verdachte en de betrokkenen en het feit dat het voor een verdachte zeer ingrijpend kan zijn om vervolgd te worden. De preventieve werking die uit kan gaan van de straffen op een delict is hierbij ook van belang.83

Op grond van het proportionaliteitsbeginsel is het volgens de Roos vereist dat er

evenredigheid bestaat tussen veroorzaakte schade en de straf. De sanctie moet in verhouding staan tot de beoogde vergelding waarbij gekeken moet worden naar de ernst van het gedrag. Hierbij moet wel de opmerking gemaakt worden dat in het strafrecht het veel lastiger is om de omvang van schade vast te stellen dan bij andere rechtsgebieden waar schade vaak makkelijker in geld waardeerbaar is.84

Wanneer jongeren voor sexting worden vervolgd op grond van art. 240b Sr is dit een zeer ingrijpende situatie. Het gaat hier om een zedendelict waarvoor relatief hoge straffen gegeven worden en een onbeperkte terugkijktermijn geldt bij het aanvragen van een VOG.85 De gevolgen van een veroordeling voor dit delict zijn dan ook ingrijpend voor verdachten. Ook wanneer er uiteindelijk geen veroordeling volgt is het proces dat vooraf gaat aan een rechtszaak voor verdachten en betrokkenen een emotionele en moeilijke weg.

De Hoge Raad en het Openbaar Ministerie erkennen dat het voor een jongere vaak een te vergaande straf is om te vervolgen op grond van art. 240b Sr. Zo is in de jurisprudentie de

81 De Roos 1987, p. 60

82 J. Crijns, ‘Strafrecht als ultimum remedium. Leidend motief of archeistisch desideratum?’, Ars Aequi, januari 2012, p. 11 83 De Roos 1987, p. 60

84 De Roos 1987, p. 71

(30)

mogelijkheid gegeven om op grond van een kwalificatieuitsluitingsgrond vast te stellen dat bepaald materiaal niet onder kinderporno valt aan te merken, zodat jongeren in bepaalde situaties onder de strafbaarheid van het artikel uit kunnen komen.86 Daarnaast wijst het Openbaar

Ministerie er in haar richtlijn Pubers in beeld op dat het van belang is om in de meeste gevallen in gesprek te gaan met jongeren in plaats van te vervolgen. In de praktijk wordt dan ook

structureel uitvoering gegeven aan het subsidiariteitsbeginsel. Ook geeft het OM aan dat het mogelijk is dat de officier afziet van vervolging of kiest voor vervolging op grond van een ander artikel met een lager strafmaximum.87

Wanneer sexting door jongeren bestraft wordt aan de hand van art. 240b Sr is er sprake van een vrij disproportionele bestraffing. Dit wordt, zoals al eerder besproken, ook erkent in de

rechtspraak en door het Openbaar Ministerie. Wanneer minderjarigen seksuele afbeeldingen van zichzelf naar elkaar verzenden beseffen zij zich vaak niet wat voor gevolgen deze gedragingen hebben. Jongeren zijn zich er niet van bewust dat wat zij doen strafbaar is en beseffen zich daarnaast vaak ook niet dat de afbeelding waarop zij staan als kinderporno zijn aan te merken. 88 Hierdoor vervalt ook de preventieve werking van de hoge straffen op zedendelicten. Er worden vaak dan ook oplossingen gezocht om op een andere manier om te gaan met sexting-zaken, zoals het aangaan van een gesprek zodat het niet tot vervolging of veroordeling komt, of het in de rechtsbank beslissen tot het niet kwalificeren van het materiaal als kinderporno. Ook in gevallen waarin wel schade is wordt het als mogelijkheid gezien om aan de hand van andere delicten te vervolgen. In de praktijk wordt er dan ook gekozen voor de proportionaliteit die in de wet zelf ontbreekt.

De tekst van de wet sluit echter niet aan bij de praktijk waarin de jurisprudentie

mogelijkheden biedt om van een veroordeling af te zien en het OM in veel gevallen niet overgaat tot een justitiële aanpak. In lijn met de doelstelling van de wetgever tot het beschermen van kinderen, welke ook in Kamerstukken door de Minister van Justitie is geuit, is het dan ook wenselijk om een wettelijke waarborg op te nemen welke ervoor zorgt dat kinderen niet

veroordeelt kunnen worden voor iets ingrijpends als een zedendelict. In bepaalde gevallen zoals hierboven besproken, zeker waarin schade ontbreekt, is het dan ook goed om wettelijke regels te

86 HR 9 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:213, SR 2016/0078, m.nt. J.M. ten Voorde 87 Openbaar Ministerie, ‘Pubers in beeld’, 2013, p. 5

88 K.A. McCabe, O. C. Johnston, ‘Perceptions on the Legality of Sexting: A Report’, Social Science Comper Review 2014, Vol. 32(6), p. 767-768

(31)

geven over de uitsluiting van deze gevallen zodat de rechter deze afweging niet pas in de rechtszaal hoeft te maken.

3.2.3. Legaliteitsbeginsel

Om te kunnen bepalen of sexting op een passende manier strafbaar gesteld is moet volgens het toetsingskader van De Roos ook gekeken worden naar de legaliteit van de strafbaarstelling. Het legaliteitsbeginsel is een belangrijk beginsel binnen diverse rechtsgebieden en is terug te vinden in art. 16 Grondwet en in art. 1 Sr.89 De kern van het beginsel houdt in dat er duidelijkheid moet bestaan over strafbaarheid van gedrag en dat overheidshandelen voorzienbaar is.90 Dit beginsel moet in uitvoering worden gebracht door zo concreet mogelijke up-to-date delictsomschrijvingen en straffen. Het moet voor de burger voorzienbaar zijn wat wel strafbaar is en wat niet strafbaar is.91 Ook bepaalt het beginsel onder andere dat er geen straf mag zijn zonder voorafgaande wettelijke bepaling en dat wetten en gedraging duidelijk omschreven moeten zijn en geen onnodig vage termen mogen bevatten.92 Daarnaast omvat legaliteit het lex certa beginsel wat bepaalt dat delictsomschrijvingen voldoende duidelijk en toegespitst moeten zijn om men inzicht te geven in strafbare feiten en in staat te stellen hun handelingen daarop af te stemmen.93

Rechtszekerheid is dan ook dé gedachte die aan het legaliteitsbeginsel ten grondslag ligt. Het legaliteitsbeginsel kent echter ook een andere kant van de medaille van rechtszekerheid. Indien een rechtssubject zich niet aan de wet houdt en strafbare gedragingen begaat levert dat ook een rechtsgrond op voor strafrechtelijke aansprakelijkheidsstelling. Dit komt tot uitdrukking in de het uitgangspunt dat ieder de wet behoort te kennen.94

De huidige aanpak van het Openbaar Ministerie met betrekking tot de vervolging van sexting door minderjarigen, waarbij zij kiest voor gesprekken voeren of vervolging aan de hand van andere artikelen, samen met de kwalificatieuitsluitingsgrond van de Hoge Raad, laten zien dat er structureel een mogelijkheid wordt gebruikt om de letter van de wet niet te volgen in gevallen

89De Hullu 2012, p. 80

90

De Hullu 2012, p. 80

91 B. de Wilde, ‘Geoorloofde interpretatie of schending van het legaliteitsbeginsel?’, Delikt & Deliquent 2001, p. 4 92 De Hullu 2012, p. 81-85.

93 Kamerstuk II 2011/12, 33369, nr. 3, p. 5-6

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De voorgestelde wijziging van artikel 262 en de daarmee verband houdende schrapping van de artikelen 263 en 264 strekken ertoe, de bepalingen omtrent het, in bepaalde gevallen

De commissie is van mening dat tegen onwaarheid alleen geen bescherming moet worden verleend; hoe onzedelijk op zich zelf het spreken van onwaarheid ook zijn mogen. Het feit

For the study the standard homogeneous Poisson model (HOM) and three non-homogeneous Poisson models, namely a changepoint model (CPS), a free mixture model (MIX) and a hidden

De op de ledenvergadering in maart 1995 gepresenteerde nieuwe statuten zijn na enkele wijzigingen door de ledenvergadering goedgekeurd. Bij de notaris wordt er de laatste hand

Currently available experimental data on the decay proper- ties of known superheavy nuclei [ 1 , 5 – 16 ] indicate a stability against fission, thus confirming the concept of the

Having demonstrated that mimicry and violence both represent inadequate ways for McCabe’s characters to construct a postcolonial identity, I now turn to another identity strategy

Nonetheless, Hizb al-Nour’s entrance in democratic politics seemed to have given rise to a modest secular discourse carried out by Salafi politicians – such as Abd

Kortom: aan het internationale recht valt niet uitdrukkelijk een positieve verplichting te ontlenen om (al dan niet ‘als ernstig ervaren belediging van burgers