• No results found

De relatie tussen mind-mindedness en internaliserende problemen van jonge kinderen met en zonder matig gehoorverlies

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De relatie tussen mind-mindedness en internaliserende problemen van jonge kinderen met en zonder matig gehoorverlies"

Copied!
28
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

FACULTEIT DER MAATSCHAPPIJ- EN GEDRAGSWETENSCHAPPEN Graduate School of Childhood Development and Education

De relatie tussen mind-mindedness en internaliserende problemen van jonge kinderen met en zonder matig gehoorverlies

Masterscriptie Orthopedagogiek Pedagogische en Onderwijskundige Wetenschappen Universiteit van Amsterdam

Serena de Groot (10763503) Begeleider: Dr. C. Colonnesi Tweede beoordelaar: Dr. E. Dirks Amsterdam, Juli 2019

The relationship between mind-mindedness and internalizing problems of young children with and without moderate hearing loss

(2)

1 Abstract

Mind-mindedness refers to the caregivers tendency to see their child as an individual with their own mind and thoughts. Mind-mindedness related to internalizing problems. Previous research found a negative connection between mind-mindedness and internalizing problems. However, the same connections are unexplored in children with moderate hearing loss (MHL). We investigated the connection between mind-mindedness and internalizing problems, influenced by the moderate hearing loss of the children. Participants were 45 parents an their child (25 children without MHL, 20 children with MHL), recruited in childcenters. Mind-mindedness was measured by coding parent-child interactions using the Dutch Mind-mindedness Coding Manual. Internalizing problems were measured by the ‘Infant Toddler Social Emotional Assessment’ questionnaire. We found a significant difference between the averages of Cognitive comments of children with and without MHL. We also found a significant difference between the averages of Wishes- and Cognitive comments of children aged 17 and 30 months. The connection between Mind-mindedness and Internalizing problems in children with MHL was not found. This means that the interventions for children with MHL en the psycho-education for parents and other members of the family is working so well that family members treat children with MHL the same as children without MHL.

Keywords: Mind-mindedness, Internalizing problems, Moderate hearing loss, No moderate hearing loss, MHL, 17 months, 30 months, Fathers and mothers.

(3)

2 De relatie tussen mind-mindedness en internaliserende problemen van jonge kinderen met en

zonder matig gehoorverlies Samenvatting

Mind-mindedness is de bereidheid van ouders om hun kind te zien als een individu met een eigen geest en gedachtegang. Voorgaand onderzoek vond een negatief verband. Een hogere mate van mind-mindedness hing samen met minder internaliserende problemen. Deze verbanden zijn nog niet eerder onderzocht bij kinderen met een matig gehoorverlies. We onderzochten het verband tussen mind-mindedness en internaliserende problemen bij kinderen met een matig gehoorverlies. Participanten waren 45 ouders en hun kind (25 kinderen zonder- en 20 kinderen met matig gehoorverlies), verworven in kindercentra. Mind-mindedness werd gemeten door de ouder-kind interactie te coderen met behulp van de Mind-mindedness Coderingshandleiding. Internaliserende problemen werden gemeten met behulp van de vragenlijst ‘Infant Toddler Social Emotional Assessment’. We vonden een significant verschil tussen het gemiddeld aantal Cognitie-opmerkingen tussen kinderen met en zonder matig gehoorverlies. Daarnaast vonden we een verschil tussen het gemiddeld aantal Cognitie- en Wensen-opmerkingen tussen kinderen van 17 en 30 maanden. Het verband tussen Mind-mindedness en internaliserende problemen bij kinderen met een matig gehoorverlies werd niet gevonden. Dit betekend dat de behandeling voor deze kinderen en de psycho-educatie aan ouders en hun omgeving aanslaat. Ouders van kinderen met een matig gehoorverlies benaderen hun kind gelijk als ouders van kinderen zonder matig gehoorverlies.

Sleutelwoorden: Mind-mindedness, Internaliserende problemen, Matig gehoorverlies, Geen gehoorverlies, 17 maanden, 30 maanden, Vaders en moeders.

(4)

3 Inhoudsopgave Abstract ... 1 Samenvatting ... 2 Inhoudsopgave ... 3 Inleiding ... 4 Methode ... 8 Participanten ... 8 Onderzoeksdesign en Procedure ... 9 Instrumenten ... 10 Data-analyse ... 12 Resultaten ... 13

Relatie Gepaste mind-gerelateerde opmerkingen en Internaliserende problemen ... 15

Verschil relatie bij kinderen met en zonder matig gehoorverlies ... 16

Verschil relatie bij kinderen van 17 maanden en van 30 maanden ... 16

Regressie analyse ... 17

Discussie ... 18

Internaliserende problemen en kinderen met of zonder matig gehoorverlies ... 18

Gepaste mind-gerelateerde opmerkingen en kinderen met of zonder matig gehoorverlies ... 19

Gepaste mind-gerelateerde opmerkingen en Internaliserende problemen ... 20

Perceptie en kinderen met of zonder matig gehoorverlies ... 21

Beperkingen en vervolgonderzoek ... 21

Relevantie en klinische implicaties ... 22

Conclusie ... 23

(5)

4 Inleiding

De ouder-kind-interactie is een belangrijke factor binnen de ontwikkeling van het kind. Deze interactie wordt gezien als bi-directioneel, omdat de ouder en het kind elkaar beïnvloeden (Reitz & Dekovic, 2006). In het verleden werd de ouder-kind-interactie gemeten door middel van de mate van sensitiviteit van de ouder en de mate van gehechtheid van het kind met zijn of haar ouder (Thompson, 2016). Ainsworth, Bell en Stayton (1971) stelden dat sensitieve moeders gevoelig zijn voor signalen van hun baby’s en geneigd zijn toegankelijk, coöperatief en accepterend te reageren op deze signalen. Meins (1997) vond echter dat er een duidelijker onderscheid gemaakt diende te worden tussen reacties van de moeder op zowel fysieke-, als emotionele behoeften van het kind en de opvoedbekwaamheid van de moeder zelf. Hierdoor introduceerde Meins (1997) de term ‘Maternal mind-mindedness’, waarbinnen de moeder haar baby ziet als een op zichzelf denkend persoon, in plaats van als een wezen met behoeften (Meins, 1997; Meins, Fernyhough, Fradley & Tuckey, 2001). Tegenwoordig wordt de kwaliteit van de ouder-kind-interactie gemeten door middel van de mate van mind-mindedness van de ouder. Mind-mindedness staat hierbij voor de bereidheid van de ouder om zijn of haar kind aan te merken als een individu met een eigen geest en gedachtegang (Meins et al., 2001).

Mind-Mindedness kan op twee manieren gemeten worden (McMahon & Bernier, 2017). Ten eerste kan mind-mindedness gemeten worden door middel van een interview met de ouders. De mate van mind-mindedness wordt gemeten aan de hand van de spontane neiging om mentale toestanden van het kind te benoemen wanneer ze gevraagd worden om hun kind te beschrijven (Meins, Fernyhough, Russel & Clark-Carter, 1998). Als tweede kan mind-mindedness gemeten worden aan de hand van het observeren van de interactie tussen de ouder en het kind waarbij de ouder verbale verwijzingen naar de mentale toestand van het kind maakt (McMahon & Bernier, 2017). De keuze voor een meetinstrument is vaak gebaseerd op de leeftijd van het kind. In het eerste levensjaar wordt vaker gekozen voor een observatie terwijl er bij oudere kinderen vaker gekozen wordt voor een interview. Echter, blijkt dat de Nederlandse observatie van mind-mindedness ook geschikt is voor ouders van oudere kinderen (Colonnesi, Zeegers, Majdandžić, Van Steensel & Bögels, 2019). In huidig onderzoek wordt toegespitst op het observeren van mind-mindedness binnen een vrij-spel interactie tussen ouder en kind. De observeerder codeert de opmerkingen van de ouder naar het kind, als zijnde mind-gerelateerde opmerking of niet. Mind-mind-gerelateerde opmerkingen zijn gepast (appropriate) indien de observeerder de opmerking een weerspiegeling vindt van de interne staat van het kind. Mind-gerelateerde opmerkingen zijn niet-gepast (non-attuned) indien er geen overeenstemming is tussen de opmerking van de ouder en de interne staat van het kind (Zeegers & Colonnesi,

(6)

5 2016). Gemiddeld zijn 6 tot 8 % van alle opmerkingen gepaste opmerkingen en 1 tot 2% van de opmerkingen niet gepast (Colonnesi et al., 2019). Arnott en Meins (2007) onderzochten de relatie tussen de mind-mindedness van vaders en moeders. Er werd een significante overeenkomst gevonden bij het gebruik van mind-gerelateerde opmerkingen tussen vaders en moeders bij hun zes maanden oude baby. Bij het gebruik van niet gepaste opmerkingen werd geen significante overeenkomst gevonden.

McMahon en Bernier (2017) stellen dat de afstemming van de ouder op de gevoelens en gedachten van het kind, een direct effect heeft op het vergroten van het vertrouwen van het kind in zijn of haar ouder. Daarnaast wordt door de mind-mindedness van de ouder, de sociaal-cognitieve ontwikkeling en de zelfregulatie van het kind bevorderd (McMahon & Bernier, 2017). McMahon en Bernier (2017) stellen tevens dat mind-mindedness de ontwikkeling van het sociaal begrip bij kinderen en de veilige gehechtheid van het kind met zijn of haar ouder bevordert. Als laatste stellen Meins, Muñoz Centifanti, Fernyhough en Fishburn (2013) dat er een relatie bestaat tussen externaliserende- en internaliserende problemen en mind-mindedness, voornamelijk bij families met een lage sociaaleconomische status (SES).

De termen ‘Internaliseren’ en ‘externaliseren’ worden gebruikt om gedrags-, emotionele- en sociale problemen te beschrijven. Deze termen zijn in 1966 door Thomas Achenbach geïntroduceerd om probleemgedragingen bij een klinische groep kinderen te beschrijven (Achenbach, 1966). Internaliserende en externaliserende problemen zijn de meest voorkomende gedragsproblemen bij kinderen. Dit, terwijl er tot voor kort gedacht werd dat bepaalde internaliserende problemen niet bij kinderen voorkwamen (Zahn-Waxler, Klimes-Dougan & Slattery, 2000). In de huidige samenleving worden internaliserende problemen van het kind, in tegenstelling tot externaliserende problemen, minder opgemerkt door de omgeving (Barker et al., 2009; Colonnesi et al., 2019). Dit kan verklaard worden doordat bij externaliserende problemen de omgeving last ervaart van het gedrag van het kind. Bij internaliserende problemen ervaart het kind zelf voornamelijk last, terwijl de omgeving weinig tot geen last ervaart (Rigter & Van Hintum, 2013). Internaliserende problemen worden gekenmerkt door angst, depressiviteit, teruggetrokkenheid, verlegenheid en lichamelijke klachten zonder duidelijke medische oorzaak (Achenbach, Ivanova, Rescorla, Turner & Althoff, 2016; Meins et al., 2013; Mesman & Koot, 2002; Topol, Girard, St. Pierre, Tucker & Vohr, 2011). Onder internaliserende problemen valt ook het inspannen om negatieve gevoelens onder controle te krijgen en/of deze gevoelens te onderdrukken (Zahn-Waxler et al., 2000). Tot de adolescentie is er geen verschil gevonden in het rapporteren van internaliserende problemen tussen jongens en meisjes. Vanaf de adolescentie worden internaliserende problemen meer

(7)

6 gerapporteerd bij meisjes dan bij jongens (Mesman, Bongers & Koot, 2001; Zahn-Waxler et al., 2000). Kijkend naar de verschillende rapporteurs van internaliserende problemen, worden internaliserende problemen het meest gerapporteerd door het kind zelf, gevolgd door de ouders van het kind (Stanger & Lewis, 1993). Jonge kinderen zijn hierop een uitzondering. Voor jonge kinderen is het moeilijk om betrouwbaar te rapporteren over hun eigen gevoelens (Barker et al., 2009). Uit dit zelfde onderzoek blijkt dat ouders van kinderen met een gehoorverlies meer internaliserende problemen van hun kind rapporteren dan ouders van kinderen zonder gehoorverlies.

In Nederland worden jaarlijks 180 kinderen gediagnosticeerd met permanent, bilateraal, gehoorverlies, waarvan 90 kinderen een matig gehoorverlies heeft (Zoutenbier, Versteegde, Sluijmers, Singer & Gerrits, 2016). Kinderen met een gehoorverlies hebben gelegenheid nodig om te interacteren in sociale situaties om emoties, intenties en perspectieven van anderen te leren kennen (Dirks, 2018). In de eerste jaren van de ontwikkeling van een kind is de opvoedingsomgeving een belangrijke context waarbinnen leermogelijkheden plaatsvinden. Kinderen doen kennis en vaardigheden op door te interacteren met familieleden (Bronfenbrenner, 1979). Uit onderzoek van Barker et al. (2009) blijkt dat kinderen met een gehoorverlies meer taal-, aandachts-, en gedragsproblemen vertoonden. Daarnaast was de mate van communicatie van het kind met hun ouder(s) lager dan bij kinderen zonder gehoorverlies. De hoeveelheid communicatie was echter niet gerelateerd aan de gerapporteerde gedragsproblemen. Uit onderzoek van Topol et al. (2011) blijkt tevens dat kinderen met een gehoorverlies hoger scoorden op teruggetrokken gedrag en internaliserend gedrag in vergelijking tot kinderen zonder gehoorverlies. Theunissen et al. (2014) stelden als laatste dat schoolgaande kinderen met een gehoorverlies met een hoger niveau van internaliserende problemen, meer gedragsproblemen konden ontwikkelen.

Bovenstaande onderzoeken behoren tot de schaarse onderzoeken die uitgevoerd zijn naar beschermende- en/of risicofactoren voor internaliserende problemen bij kinderen met een gehoorverlies. Onderzoek naar mind-mindedness bij kinderen met een gehoorverlies ontbreekt. Bij kinderen zonder een gehoorverlies zijn er slechts een aantal studies waarin de relatie tussen mind-mindedness en internaliserende problemen is onderzocht. Onderzoek van Colonnesi et al. (2019) vond geen relatie tussen de gemeten mind-mindedness en internaliserende problemen. Zij geven twee mogelijke oorzaken voor het uitblijven van deze relatie. Ten eerste is de onset van internaliserende problemen bij kinderen vaak in de latere kindertijd en ten tweede worden internaliserende problemen minder opgemerkt door de omgeving dan externaliserende problemen. Onderzoek van Meins et al. (2013) toont echter aan dat er een negatieve associatie

(8)

7 bestaat tussen internaliserende problemen en de mind-mindedness van de moeder. Deze negatieve associatie werd alleen gevonden bij families met een lage SES. Meins et al. (2013) stellen daarnaast dat mind-mindedness in het eerste levensjaar van het kind gerelateerd is aan minder internaliserende problemen bij het kind op latere leeftijd. Als laatste vonden Camisasca, Miragoli, Ionio, Milani, en Di Blasio (2018) een significante negatieve associatie tussen gepaste mind-gerelateerde opmerkingen van de moeder en internaliserende problemen bij het kind. Dit houdt in dat naarmate er meer mind-gerelateerde opmerkingen worden gemaakt door de moeder, er minder internaliserende problemen bij het kind worden gerapporteerd.

Er is tot op heden schaars onderzoek gedaan naar de relatie tussen mind-mindedness en internaliserende problemen bij het kind. Er is echter nog geen onderzoek verricht naar deze relatie bij kinderen met een matig gehoorverlies. Huidige studie onderzocht het effect van moeders- of vaders mind-mindedness, gedurende een interactiemoment met hun kind. Deze kinderen werden verdeeld over twee groepen, namelijk kinderen met een matig gehoorverlies en kinderen zonder gehoorverlies. Gedurende het interactiemoment werden zowel gepaste (appropriate) mind-gerelateerde opmerkingen (correcte invulling van ouder aan de interne staat van het kind) als niet-gepaste (non-attuned) mind-gerelateerde opmerkingen (geen correcte invulling van ouder aan interne staat van het kind) waargenomen (Zeegers & Colonnesi, 2016). Internaliserende problemen van het kind werden beoordeeld aan de hand van ouderrapportages over het gedrag van hun kind.

Het is van belang dat er onderzoek gedaan wordt naar de invloed van kinderen met een matig gehoorverlies op deze relatie, aangezien ouders van kinderen met een matig gehoorverlies meer internaliserende problemen rapporteren (Barker et al., 2009). Daarnaast zijn mind-gerelateerde opmerkingen van de ouder een beschermende factor in de ontwikkeling van internaliserende problemen (Meins et al., 2013; Camisasca et al., 2018). Het doel van dit onderzoek was het in kaart brengen van de verschillen en overeenkomsten tussen ouders van kinderen met een matig gehoorverlies en ouders van kinderen zonder matig gehoorverlies. Om dit doel te bereiden worden vier verbanden onderzocht.

Ten eerste word het verband onderzocht tussen de Internaliserende problemen van het kind en de diagnose ‘Matig gehoorverlies’ bij het kind. Er wordt verwacht dat er bij de groep kinderen met een matig gehoorverlies meer internaliserende problemen worden gerapporteerd dan bij de groep kinderen zonder matig gehoorverlies. Dit komt overeen met de literatuur, waarin gesteld wordt dat ouders van kinderen met een gehoorverlies meer internaliserende problemen rapporteren (Barker et al, 2009). Daarnaast toonde Topol et al. (2011) aan dat kinderen met een gehoorverlies hoger scoorden op teruggetrokken- en internaliserend gedrag.

(9)

8 Ten tweede wordt het verband onderzocht tussen de mate van gepaste mind-gerelateerde opmerkingen in de categorieën Wensen en Cognitie en de diagnose ‘Matig gehoorverlies’ bij het kind. Gezien er nog geen onderzoek verricht is naar deze relatie, kunnen er geen uitspraken gedaan worden over mogelijke verbanden. Als er gekeken wordt naar vergelijkbaar onderzoek naar sensitiviteit bij kinderen met een matig gehoorverlies, kan gesteld worden dat ouders van kinderen met een matig gehoorverlies sensitief reageren op signalen en behoeften van het kind. Deze reactie is vergelijkbaar met de reacties van ouders met kinderen zonder matig gehoorverlies (Dirks & Rieffe, 2019). Op basis van dit onderzoek zou gesteld kunnen worden dat er geen verband is tussen de mate van gepaste mind-gerelateerde opmerkingen en de diagnose ‘Matig gehoorverlies’ bij het kind.

Ten derde wordt er gekeken naar het verband tussen gepaste mind-gerelateerde opmerkingen in de categorieën Wensen en Cognitie en Internaliserende problemen. De verwachting is dat er tussen deze variabelen een negatief verband gevonden gaat worden. Dit houdt in dat naarmate er meer mind-gerelateerde opmerkingen werden gemaakt door een ouder, er minder internaliserende problemen van het kind worden gerapporteerd. Dit komt overeen met de literatuur, waarin gesteld wordt dat er een negatieve associatie bestaat tussen mind-mindedness en internaliserende problemen (Camisasca et al., 2018; Meins et al., 2013).

Als laatste wordt het verband tussen Perceptie-opmerkingen en de diagnose ‘Matig gehoorverlies’ bij het kind onderzocht. Gezien er nog geen onderzoek verricht is naar deze relatie, kunnen er geen directe uitspraken gedaan worden over mogelijke verbanden.

Methode Participanten

De steekproef van dit onderzoek bestond uit vijftig kinderen en hun vader en/of moeder. Voor het onderzoek zijn twee groepen kinderen benaderd, namelijk kinderen van 17 maanden en kinderen van 30 maanden oud. In beide groepen bevonden zich kinderen met een matig gehoorverlies. Een kind wordt gekenmerkt als een kind zonder gehoorverlies indien het kind de neonatale gehoorscreeningstest behaald heeft. Een kind wordt gekenmerkt als een kind met een matig gehoorverlies indien het kind een gehoorverlies heeft van 40 tot 70 decibel (dB). Alle kinderen met de diagnose ‘Matig gehoorverlies’ zijn na hun diagnose doorverwezen naar een centrum voor vroege interventies. Binnen deze centra ontvingen de kinderen interventies en zagen zij een spraak- en taaltherapeut. Er waren frequent huisbezoeken gepland om deze interventies uit te voeren. Daarnaast konden ouders cursussen volgen, gezamenlijk met andere ouders van kinderen met een matig gehoorverlies. Vanaf anderhalf tot vier jaar ontvangen de kinderen gespecialiseerde behandeling in het centrum (Dirks, 2018). Eén van de kinderen met

(10)

9 een matig gehoorverlies ontving geen vroege interventie vanuit een van de centra. Exclusiecriteria voor beide groepen zijn medische of ontwikkelingshandicaps als een verstandelijke beperking, visuele beperking of spraak-motorische problemen. Alle kinderen met een matig gehoorverlies dragen een gehoorapparaat aan één of beide oren.

Na de afname van de data, zijn er vijf participanten uitgesloten van deelname. Deze vijf participanten hadden interactie met broers en/of zussen gedurende de observatie. Deze interactie kan de mate van mind-mindedness van de ouder beïnvloed hebben. Aan huidig onderzoek deden 22 meisjes (49%) en 23 jongens (51%) mee. Er zijn 10 kinderen rond de leeftijd van 17 maanden (22%) en35 kinderen rond de leeftijd van 30 maanden (78%). Twintig kinderen en 5 ouders hebben een matig gehoorverlies. Alle ouders met een gehoorverlies hebben een kind met een matig gehoorverlies. De sociaaleconomische status (SES) van ouders is bij 40% van de participanten laag, bij 2% midden en bij 56% hoog. Van 2% van de participanten is het SES onbekend. Binnen de steekproef hebben 3 moeders en 1 vader meegedaan met een andere nationaliteit dan Nederland. Alle ouders en hun kind spraken (bijna) vloeiend Nederlands.

Onderzoeksdesign en Procedure

Huidig onderzoek heeft een cross-sectioneel design. Gedurende één meetmoment is er onderzoek verricht bij twee onderzoeksgroepen, namelijk kinderen van 17 maanden en van 30 maanden. De onderzoeksperiode loopt van Maart 2019 tot Juli 2019. Het onderzoek is tot stand gekomen door een samenwerking tussen de Universiteit van Amsterdam (UvA) en de Nederlandse Stichting voor het Dove en Slechthorende Kind (NSDSK). Het onderzoek maakt deel uit van een groter onderzoek vanuit de NSDSK, naar van het psychosociaal functioneren jonge kinderen met matig gehoorverlies en hun ouders (Dirks, 2018).

In 2009 startte de NSDSK een onderzoeksproject naar het psychosociaal functioneren van jonge kinderen met een matig gehoorverlies en hun opvoeders. Ouders en hun kind met een matig gehoorverlies werden gerekruteerd in drie centra voor vroege interventies. De inclusiecriteria voor deze kinderen zijn de diagnose van een matig gehoorverlies (40-70 dB, in beide oren). Exclusiecriteria zijn medische of ontwikkelingshandicaps als een verstandelijke beperking, visuele beperking of spraak-motorische problemen. De kinderen zonder gehoorverlies en hun ouders werden gerekruteerd in jeugdgezondheidszorginstellingen in Nederland. Inclusiecriteria waren het behalen van een neonatale gehoorscreeningstest. De exclusiecriteria waren gelijk aan de exclusiecriteria voor kinderen met een matig gehoorverlies (Dirks, 2018).

(11)

10 De ouders van de kinderen met en zonder matig gehoorverlies ontvingen beiden een brief met informatie over de studie en werden gevraagd schriftelijk toestemming te geven door een formulier te ondertekenen. Negentig procent van de gevraagde participanten reageerde positief op het onderzoek en ondertekenden het formulier waarbij zij toestemming gaven voor het onderzoek. Deze toestemming is geldig voor alle studies waarbinnen de verworven data gebruikt wordt, dus ook voor huidige studie (Dirks, 2018).

Huidig onderzoek maakt gebruik van drie datasets, verworven binnen het overkoepelende onderzoek. Achtergrondgegevens van zowel de ouders als het kind (zoals mate van gehoorverlies en sociaal economische status van ouders) werden verworven vanuit medische gegevens en gegevens van ouders die reeds bekend waren in de centra . Tevens werd aan ouders gevraagd een vragenlijst in te vullen over de gedragingen van hun kind van afgelopen maand. In deze vragenlijst wordt specifiek gevraagd naar sociaal-emotionele problemen en gedragsproblemen van het kind. Voor huidig onderzoek is alleen gebruik gemaakt van de internaliserende schaal van deze vragenlijst. De laatste dataset bevat videofragmenten van een vrij-spel moment tussen de ouder(s) en het kind. Eén of twee onderzoekers kwamen bij de families thuis. Hier werden de ouder(s) en het kind gevraagd met gestandaardiseerd speelgoed te spelen, gedurende tien minuten. Deze interactie werd gevolgd en vervolgens gecodeerd aan de hand van de Nederlandse Handleiding Codering Mind-Mindedness – De Observatie (Zeegers & Colonnesi, 2016). Alle verkregen data is geanonimiseerd en het beeldmateriaal is alleen bekeken op locaties van de NSDSK.

Instrumenten

Mind-mindedness: Voor huidig onderzoek is gebruik gemaakt van ouder-kind observatie aangezien er vanuit het grote onderzoek beeldmateriaal beschikbaar is gesteld voor de codering van mind-mindedness van de ouders. De videofragmenten hebben een gemiddelde duur van 10.42 minuten en bevat beelden van een vrij-spel interactie tussen de ouder(s) en zijn/haar kind. De ouder is gevraagd te spelen met zijn/haar kind zoals ze altijd spelen. De ouder en het kind mochten zelf bepalen met welk speelgoed uit de tas ze speelden en hoelang ze hiermee speelden. Het speelgoed is gestandaardiseerd en omvat puzzelblokken waarmee gebouwd kan worden, een xylofoon, thee-set met kopjes, schotels en een theepot, en een bewegend dier. Het beeldmateriaal is getranscribeerd door één medewerker van de NSDSK en twee getrainde studenten van de UvA. Hierbij is een onderscheid gemaakt tussen de opmerkingen die de ouder geeft aan het kind en opmerkingen die de ouder geeft aan andere personen, zoals de ondersteuner of een ander kind. Alleen de opmerkingen van de ouder aan het kind werden gebruikt om mind-mindedness te coderen.

(12)

11 Om mind-mindedness te meten, is gebruik gemaakt van de Nederlandse Handleiding Codering Mind-Mindedness – De Observatie (Zeegers & Colonnesi, 2016). Dit protocol is een vertaalde versie van de Mind-Mindedness Coding Manual (Meins & Fernyhough, 2015). De videofragmenten zijn gecodeerd door twee getrainde studenten vanuit de UvA (Serena de Groot en Charlotte Bloem). Allereerst werd gekeken of de opmerking van de ouder mind-gerelateerd waren. Mind-gerelateerde opmerkingen zijn alle opmerkingen die duidelijk maken wat een kind denkt, voelt, ervaart of wat het kind zou zeggen als het had kunnen spreken. Mind-gerelateerde opmerkingen verwijzen naar Wensen en voorkeuren van het kind (“je vindt de trein leuk hé”), Cognities (“dat weet je vast wel)”, Emoties (“ben je blij?”), Epistemische staten (“je bent me aan het pesten jij”) of Talking on the infant’s behalf (“papa, doe toch niet zo gek”). Indien opmerkingen mind gerelateerd zijn, werd er gekeken of deze opmerking gepast of niet gepast is. Opmerkingen zijn gepast wanneer degene die codeert het eens is met de invulling die de ouder geeft aan het kind zijn/haar interne staat (als het kind lacht terwijl het met speelgoed aan het spelen is - “je vindt het leuk om hier mee te spelen”) of als een opmerking verbonden is met eenzelfde gebeurtenis in het verleden of toekomst (“weet je nog dat we de bal zagen in de speeltuin”). Niet gepaste mind-gerelateerde opmerkingen verwijzen naar Perceptie (“zie je dat?”), Zeggen/praten (“Zeg je iets tegen mij?”), Niet-specifieke verwijzing naar baby’s interne staten (“wat is er?”) of Algemeen (Zeegers & Colonnesi, 2016).

De gemiddelde duur van een videofragment was 10.42 minuten. Bij 35 videofragmenten zijn de opmerkingen van de moeder gecodeerd (78%) en bij 2 videofragmenten zijn de opmerkingen van de vader gecodeerd (4%). Bij 8 videofragmenten waren beide ouders (vader en moeder of moeder en moeder) aanwezig. Er is besloten om de ouder met het hoogst aantal opmerkingen naar het kind te coderen. Het gemiddelde aantal totale opmerkingen ligt op 123 opmerkingen, waarvan gemiddeld 3 opmerkingen gepaste mind-gerelateerde opmerkingen waren en gemiddeld 0.1 opmerkingen niet gepaste mind-gerelateerde opmerkingen waren. Het aantal Perceptie-opmerkingen ligt op een gemiddelde van 1.9.

Alle gecodeerde opmerkingen zijn omgezet in totaalscores per categorie. Vanuit deze totaalscores zijn percentages berekend ((N van categorie/totaal aantal opmerkingen) * 100). Voor huidig onderzoek worden de categorieën Gepaste mind-gerelateerde opmerkingen Wensen en Cognitie gebruikt, evenals de categorie Perceptie-gerelateerde opmerkingen, waaronder Perceptie-Visueel, Perceptie-Auditief en Perceptie-Rest vallen. Deze percentages worden gebruikt binnen de data-analyse. De interbeoordelaarsbetrouwbaarheid was beoordeeld op 50 van de 50 transcripten (100%). Eerst hebben we de interbeoordelaarsbetrouwbaarheid van het aantal Cognitie en Wensen opmerkingen met de Intraclass Correlatie Coëfficiënt (ICC;

(13)

12 two-way Random). De Intrabeoordelaarsbetrouwbaarheid was ICCcognitie = 0.99 en de ICCwensen

= 0.89. Vervolgens hebben we de interbeoordelaarsbetrouwbaarheid gemeten met de Cronbach’s Alpha, De interbeoordelaarsbetrouwbaarheid was voor Cognitie was a = 0.99 en voor Wensen a = 0.94. Beide berekeningen zijn tevens gedaan over de variabelen Gepaste mind-gerelateerde opmerkingen en het Totaal aantal opmerkingen. Hierbij was de ICC 0.94 en de Cronbach’s Alpha a =0.97. Hierdoor kan gesteld worden dat de interbeoordelaarsbetrouwbaarheid goed is.

Internaliserende problemen: Om de internaliserende problemen van het kind te meten, is gebruik gemaakt van de subschaal ‘Internaliserend gedrag’ van de Infant Toddler Social Emotional Assessment (ITSEA; (Carter & Briggs-Gowan, 2001). De ITSEA is een gedragsvragenlijst over sociaal-emotionele- en gedragsproblemen van kinderen van 12 tot 36 maanden oud. De vragenlijst bevat 166 items en word ingevuld door de ouder(s) van het kind. De schaal ‘Internaliserend gedrag’ omvat 30 items en meet de mate van depressie/teruggetrokkenheid, algemene angst, separatiestress en inhibitie. Een afname duurt gemiddeld 25 á 30 minuten. Alle items van de vragenlijst worden beantwoord aan de hand van een 3-punts Likertschaal, variërend van 0 = niet waar/zelfden tot 2 = heel waar/vaak. Bij het invullen van de vragenlijst wordt het antwoord omcirkelt dat het gedrag van het kind weergeeft van de afgelopen maand. De schaal ‘Internaliserend gedrag’ heeft een redelijke betrouwbaarheid (⍺ = 0.65; Carter & Briggs-Gowan, 2001).

Data-analyse

De verkregen data, vanuit de drie verschillende datasets, zijn ingevoerd in Statistical Package for the Social Sciences (SPSS), versie 24.0. Vanuit de samengestelde dataset zijn alle analyses uitgevoerd. Voor de variabel mind-mindedness is allereest een score berekend met het Totaal aantal opmerkingen. Vervolgens is er een onderscheid gemaakt tussen het aantal Gepaste mind-gerelateerde opmerkingen en het aantal Niet gepaste mind-gerelateerde opmerkingen. Binnen het aantal Gepaste mind-gerelateerde opmerkingen is er onderscheid gemaakt tussen alle categorieën. Hieruit bleek dat de ouders voornamelijk opmerkingen maken in de categorieën Wensen en Cognitie. Op de andere categorieën was een verwaarloosbaar aantal opmerkingen gemaakt. Tevens is het aantal Niet gepaste mind-gerelateerde opmerkingen verwaarloosbaar. Vanuit deze constatering is besloten geen gebruik te maken van de Niet gepaste mind-gerelateerde opmerkingen en de opmerkingen in de categorieën Emoties, Epistemische staten en Talking on the infant’s behalf. Het aantal opmerkingen op de categorieën Perceptie-Visueel, Perceptie-Auditief en Perceptie-Rest is samengevoegd in één variabel, namelijk Perceptie opmerkingen. De Schalen Gepaste mind-gerelateerde

(14)

13 opmerkingen, Wensen opmerkingen, Cognitie opmerkingen en Perceptie opmerkingen zijn na een berekening van de totaalscore, omgezet naar een percentagescore, die in verhouding staat tot het totaal aantal mind-mindedness opmerkingen. Bij de schaal Internaliserend gedrag zijn geen aanpassingen verricht.

Allereerst is er beschrijvende statistiek uitgevoerd over bovenstaande schalen. Om vast te stellen of de data normaal verdeeld was, is tevens gekeken naar de mate van skewness en de kurtosis (Field, 2017). Uit deze analyse bleek dat de data van de categorieën Wensen en Cognitie niet normaal verdeeld waren. Bij deze categorieën is gebruik gemaakt van winsorizing om te invloed van outliers te minimaliseren (Tabachnick & Fidell, 2007).

Voor de beantwoording van de hypothesen zijn er Spearman’s correlatie analyses, onafhankelijke t-toetsen en een regressie analyse uitgevoerd. Allereerst zijn er Spearman’s correlatie analyses uitgevoerd. Voor deze analyse is gebruik gemaakt van de variabelen Wensen opmerkingen, Cognitie opmerkingen, Perceptie opmerkingen en Internaliserende problemen. De analyse is uitgevoerd voor alle participanten, voor de groep kinderen zonder gehoorverlies en voor de groep kinderen met een matig gehoorverlies en als laatste voor de groep kinderen van 17 maanden en voor de groep kinderen van 30 maanden oud. Vervolgens is er een regressie analyse uitgevoerd met als afhankelijke variabel Internaliserende problemen en als onafhankelijke variabelen op de eerste stap de variabelen Leeftijd (17/30 maanden) en Diagnose (wel/geen matig gehoorverlies) en op de tweede stap de variabelen Gepaste mind-gerelateerde opmerkingen, Wensen opmerkingen, Cognitie opmerkingen en Perceptie opmerkingen. Als laatste is er een onafhankelijke T-toets uitgevoerd voor de groepen wel/geen diagnose en 17/30 maanden met als variabelen Wensen opmerkingen, Cognitie opmerkingen, Perceptie opmerkingen en Internaliserende problemen.

Resultaten

In Tabel 1 zijn de beschrijvende statistieken weergegeven voor de variabelen Gepaste mind-gerelateerde opmerkingen, Wensen opmerkingen, Cognitie opmerkingen, Perceptie opmerkingen en Internaliserende problemen. Alle participanten maakten in totaal maximaal 7.14% Gepaste mind-gerelateerde opmerkingen (M = 2.23, SD = 1.74),waarvan maximaal 5.56% in de categorie Wensen (M = 1.71, SD = 1.49) en maximaal 3.00% in de categorie Cognitie (M = 0.52, SD = 0.82). Het aantal opmerkingen in de categorie Perceptie besloeg maximaal 5,74% (M = 1.49, SD = 1.34). Op de categorie Internaliserende problemen wordt een gemiddelde score behaald van 0.37 (SD = .15). Bij de kinderen met een matig gehoorverlies ligt het aantal Gepaste mind-gerelateerde opmerkingen op een maximum van 4,30% (M = 1.52, SD = 1.32) en bij de categorie Perceptie is dit 4.67% (M = 1.47, SD = 1.43). Bij Internaliserende

(15)

14 problemen ligt het gemiddelde op 0.36 (SD = 0.13). Bij de kinderen zonder een matig gehoorverlies ligt het aantal Gepaste mind-gerelateerde opmerkingen op een maximum van 7.14% (M = 2.80, SD = 1.84) en bij de categorie Perceptie 5.74% (M = 1.51, SD = 1.29). Bij Internaliserende problemen ligt het gemiddelde op 0.38 (SD = 0.17).

Tabel 1. Beschrijvende statistieken van testvariabelen bij alle participanten

Variabelen N M SD Range Skewness Kurtosis

Alle participanten 45

Mind-gerelateerde opmerkingen 2.23 1.74 .00 - 7.14 0.72 (SE) 0.10 (SE) Wensen opmerkingen 1.71 1.49 .00 – 5.56 0.81 (SE) 0.13 (SE) Cognitie opmerkingen 0.52 0.82 .00 – 3.00 1.53 (SE) 1.46 (SE) Perceptie opmerkingen 1.49 1.34 .00 – 5.74 1.10 (SE) 1.47 (SE) Internaliserende problemen 0.37 0.15 .14 – .0.76 0.64 (SE) -0.08 (SE) Kinderen matig gehoorverlies 20

Mind-gerelateerde opmerkingen 1.52 1.32 .00 – 4.30 0.63 (SE) -0.34 (SE) Wensen opmerkingen 1.42 1.31 .00 – 4.30 0.83 (SE) 0.02 (SE) Cognitie opmerkingen 0.09 0.23 .00 – 0.70 2.19 (SE) 3.27 (SE) Perceptie opmerkingen 1.47 1.43 .00 – 4.67 0.57 (SE) -0.55 (SE) Internaliserende problemen 0.36 0.13 0.17 – 0.47 0.59 (SE) -0.14 (SE) Kinderen zonder gehoorverlies 25

Mind-gerelateerde opmerkingen 2.80 1.84 0.00 – 7.14 0.50 (SE) -0.30 (SE) Wensen opmerkingen 1.93 1.61 0.00 – 5.56 0.72 (SE) -0.003

(SE) Cognitie opmerkingen 0.87 0.95 0.00 – 3.00 0.73 (SE) -0.56 (SE) Perceptie opmerkingen 1.51 1.29 0.00 – 5.74 1.73 (SE) 4.29 (SE) Internaliserende problemen 0.38 0.17 0.14 – 0.76 0.63 (SE) -0.21 (SE) Jonge kinderen (± 17 mnd.) 10 Mind-gerelateerde opmerkingen 2.80 1.65 .00 – 5.38 -0.29 (SE) -0.52 (SE) Wensen opmerkingen 2.71 1.69 .00 – 5.38 -0.12 (SE) -0.86 (SE) Cognitie opmerkingen 0.09 0.27 .00 – 0.85 3.16 (SE) 10.00

(SE) Perceptie opmerkingen 1.76 1.40 .00 – 4.29 0.55 (SE) -0.19 (SE) Internaliserende problemen 0.36 0.15 0.18 – 0.68 0.76 (SE) 0.66 (SE) Oudere kinderen (± 30 mnd.) 35

Mind-gerelateerde opmerkingen 2.07 1.75 .00 – 7.14 1.03 (SE) 0.83 (SE) Wensen opmerkingen 1.42 1.32 .00 – 5.56 1.11 (SE) 1.60 (SE) Cognitie opmerkingen 0.65 0.88 .00 – 3.00 1.21 (SE) 0.46 (SE) Perceptie opmerkingen 1.41 1.33 .00 – 5.74 1.32 (SE) 2.46 (SE) Internaliserende problemen 0.37 0.15 0.14 – 0.76 0.00

(SE)

-0.05 (SE)

(16)

15 Bij kinderen van 17 maanden werd een maximum score behaald van 5.38 % op Gepaste mind-gerelateerde opmerkingen (M = 2.80, SD = 1.65).. Het gemiddelde aan Internaliserende problemen ligt op 0.36 (SD = .15). Bij kinderen van 30 maanden werd een maximum score behaald van 7.14% op Gepaste mind-gerelateerde opmerkingen (M = 2.07, SD =1.75). Het gemiddelde aan Internaliserende problemen ligt op 0.37 (SD = 0.15).

Tabel 2 Spearman's correlaties variabelen mind-mindedness en internaliserende problemen Variabelen N Wensen Cognitie Perceptie Internaliseren Alle participanten 45

Wensen opmerkingen -

Cognitie opmerkingen .03 -

Perceptie opmerkingen - .07 - .08 -

Internaliserende problemen .24 - .12 .08 - Kinderen matig gehoorverlies 20

Wensen opmerkingen -

Cognitie opmerkingen .04 -

Perceptie opmerkingen .08 - .24 -

Internaliserende problemen .28 - .37 - .04 - Kinderen zonder gehoorverlies 25

Wensen opmerkingen - Cognitie opmerkingen - .06 - Perceptie opmerkingen - .22 .05 - Internaliserende problemen .20 - .05 .18 - Jonge kinderen (± 17 mnd.) 10 Wensen opmerkingen - Cognitie opmerkingen - .17 - Perceptie opmerkingen - .40 .18 - Internaliserende problemen .27 - .06 - .28 - Oudere kinderen (± 30 mnd.) 35 Wensen opmerkingen - Cognitie opmerkingen .20 - Perceptie opmerkingen - .08 - .06 - Internaliserende problemen .24 - .14 .17 - Significantieniveau * p ˂ .10, ** p ˂ .05.

Relatie Gepaste mind-gerelateerde opmerkingen en Internaliserende problemen

Om de relatie tussen gepaste Mind-gerelateerde opmerkingen en internaliserende problemen te toetsen, zijn er Spearman’s rang correlatie coëfficiënten berekend. Binnen deze

(17)

16 correlatie analyses is er gekeken naar de variabelen Wensen- en Cognitie opmerkingen, Perceptie opmerkingen en Internaliserende problemen. Uit Tabel 2 komt naar voren dat er geen significant verschillen gevonden zijn tussen Wensen opmerkingen of Cognitie opmerkingen met Internaliserende problemen. Daarnaast is er geen significant verschil gevonden tussen Perceptie opmerkingen met Internaliserende problemen, Wensen opmerkingen en Cognitie opmerkingen. Als laatste is er geen significant verschil gevonden tussen Wensen opmerkingen en Cognitie opmerkingen.

Verschil relatie bij kinderen met en zonder matig gehoorverlies

Om de Spearman’s rang correlatie coëfficiënten te berekenen voor kinderen met en zonder matig gehoorverlies, zijn de groepen opgesplitst op basis van de diagnose ‘Matig gehoorverlies’. Tabel 2 laat zien dat er geen significante verschillen zijn gevonden tussen de verschillende variabelen voor de groep kinderen met een matig gehoorverlies. Tevens zijn er geen significante verschillen gevonden tussen de variabelen voor de groep kinderen zonder matig gehoorverlies.

Naast de Spearmans’ rang correlatie coëfficiënten berekeningen, zijn er onafhankelijke T-toetsen uitgevoerd om te bepalen of de gemiddelde van de twee groepen gelijk aan elkaar zijn op de variabelen Wensen-, Cognitie- en Perceptie opmerkingen en Internaliserende problemen. In Tabel 3 is te zien dat er een significant verschil is tussen het gemiddeld aantal Cognitieve opmerkingen van groepen kinderen met gehoorverlies en kinderen zonder gehoorverlies. Er zijn geen significante verschillen gevonden op Wensen opmerkingen, Perceptie opmerkingen en Internaliserende problemen.

Tabel 3 Onafhankelijke T-Test voor kinderen met een zonder matig gehoorverlies

Variabelen Groepen Kinderen matig gehoorverlies Kinderen zonder gehoorverlies M SD M SD t-toets Wensen opmerkingen 1.42 1.31 1.93 1.61 0.26 Cognitie opmerkingen 0.09 0.23 0.87 0.95 0.00** Perceptie opmerkingen 1.47 1.43 1.51 1.29 0.94 Internaliserende problemen 0.36 0.13 0.38 0.17 0.77 Significantieniveau * p ˂ 0.10, ** p ˂ 0.05.

Verschil relatie bij kinderen van 17 maanden en van 30 maanden

Om de Spearman’s rang correlatie coëfficiënten te berekenen voor de twee leeftijdsgroepen, zijn de groepen opgesplitst in een groep met kinderen van 17 maanden en een groep met kinderen van 30 maanden. In Tabel 1 is te zien dat deze groepen ongelijk verdeeld

(18)

17 zijn (17 maanden N = 10; 30 maanden N = 35). Tabel 2 laat zien dat er geen significante verschillen zijn gevonden tussen de verschillende variabelen voor de groep kinderen van 17 maanden. Tevens zijn er geen significante verschillen gevonden tussen de variabelen voor de groep kinderen van 30 maanden.

Tabel 4 Onafhankelijke T-toets voor leeftijd

Variabelen Groepen

Kinderen 17 maanden Kinderen 30 maanden

M SD M SD t-toets Wensen opmerkingen 2.71 1.69 1.42 1.32 0.01** Cognitie opmerkingen 0.09 0.27 0.65 0.88 0.00** Perceptie opmerkingen 1.76 1.40 1.41 1.33 0.48 Internaliserende problemen 0.36 0.15 0.37 0.15 0.83 Significantieniveau * p ˂ 0.10, ** p ˂ 0.05.

Naast de Spearmans’ rang correlatie coëfficiënten berekeningen, zijn er onafhankelijke T-toetsen uitgevoerd om te bepalen of de gemiddelde van de twee groepen gelijk aan elkaar zijn op de variabelen Wensen-, Cognitie- en Perceptie opmerkingen en Internaliserende problemen. In Tabel 4 is te zien dat er significante verschillen zijn tussen het gemiddeld aantal Cognitie- en Wensen opmerkingen tussen de groep kinderen van 17 maanden en kinderen van 30 maanden.. Er zijn geen significante verschillen gevonden op Perceptie opmerkingen en Internaliserende problemen.

Tabel 5 Meervoudige regressie analyse

ANOVAa

Model Sum of

Squares Df Mean Square F Sig.

1 Regression 0.00 2 0.00 0.05 0.95b Residual 0.97 42 0.02 Total 0.98 44 2 Regression 0.12 5 0.02 1.12 0.37c Residual 0.85 39 0.02 Total 0.98 44

a. Dependent Variable: Internaliseren; b. Predictors: (Constant), groep, leeftijd in maanden; c. Predictors (Constant), groep, leeftijd in maanden, Proportie perceptie, Mind-gerelateerde opmerkingen, Wensen opmerkingen, Cognitie opmerkingen

Regressie analyse

Als laatste wordt er een meervoudige regressie analyse uitgevoerd om de verbanden tussen de variabelen inzichtelijk te maken. De onafhankelijke variabel zijn de leeftijdsgroepen

(19)

18 en de wel/geen diagnose voor matig gehoorverlies groepen. Andere onafhankelijke variabelen die meegenomen worden in de regressie analyse zijn aantal mind-gerelateerde opmerkingen, Wensen opmerkingen, Cognitie opmerkingen en Perceptie opmerkingen. Internaliserende problemen is de afhankelijke variabel. Uit Tabel 5 blijkt dat er bij stap 1 van de meervoudige regressie analyse geen significantie gevonden. Dit houdt in dat stap 2 niet wordt uitgevoerd.

Discussie

In deze studie is onderzoek gedaan naar de relatie tussen mind-mindedness en internaliserende problemen van jonge kinderen met en zonder matig gehoorverlies. Het doel van deze studie was om de verbanden tussen mind-mindedness en internaliserende problemen inzichtelijk te maken bij kinderen met een matig gehoorverlies. Dit, gezien er in het verleden nog geen onderzoek gedaan is naar deze relatie bij deze doelgroep. Er is in het verleden onderzoek verricht naar de relatie tussen mind-mindedness en internaliserende problemen bij kinderen zonder matig gehoorverlies (Camisasca et al., 2018; Colonnesi et al., 2019; Meins et al., 2013). In huidige studie werd mind-mindedness gedefinieerd als de neiging van een ouder om zijn kind te zien als een zelfdenkend individu (Meins et al., 2001). Voor het onderzoek werd gebruik gemaakt van Gepaste mind-gerelateerde opmerkingen (Appropriate), waarbij de observeerder een opmerking van de ouder als een weerspiegeling rapporteerde van de interne staat van het kind (Zeegers, & Colonnesi, 2016). Tevens werd gebruik gemaakt van Gepaste mind-gerelateerde opmerkingen Wensen, Gepaste mind-gerelateerde opmerkingen Cognitie en Perceptie opmerkingen, waaronder de schalen Perceptie-visueel, Perceptie-auditief en Perceptie-rest vallen. In deze studie werd een internaliserende probleem gekenmerkt door depressiviteit, teruggetrokkenheid, algemene angst, separatiestress en/of inhibitie (Carter, & Briggs-Gowan, 2001). De participerende kinderen met een gehoorverlies hebben een gehoorverlies van 40 tot 70 dB in beide oren (Dirks, 2018).

Internaliserende problemen en kinderen met of zonder matig gehoorverlies

In de huidige studie wordt, bij de analyse van internaliserende problemen voor de afzonderlijke groepen kinderen met en zonder matig gehoorverlies, geen significant verschil gevonden. Geconcludeerd kan worden dat er geen verband is tussen internaliserende problemen en de mate van gehoorverlies van een kind. De verbanden tussen internaliserende problemen en kinderen met een matig gehoorverlies, gevonden door Barker et al. (2009) en Topol et al. (2011) werden gevonden bij een groter aantal respondenten (N = 97; N = 30) en de mate van internaliserende problemen werd in beide studies gemeten door de Child Behavior Checklist (CBCL; Achenbach & Rescorla, 2000). In huidig onderzoek wordt de mate van internaliserende problemen gemeten door de ITSEA (Carter & Briggs-Gowan, 2001). Als beide vragenlijsten

(20)

19 met elkaar vergeleken worden, kan geconcludeerd worden dat bij de CBCL de schaal inhibitie niet gemeten wordt. Daarnaast wordt bij de CBCL angst gemeten terwijl bij de ITSEA algemene angst en separatiestress gemeten worden (Achenbach & Rescorla, 2000; Barker et al., 2009; Carter & Briggs-Gowan, 2001; Topol et al., 2011). Het onderscheid in de schaal internaliserende problemen tussen beide vragenlijsten kan verklarend zijn waarom er in huidig onderzoek geen verband gevonden is. Daarnaast worden twee andere mogelijke verklaringen gevonden. Ten eerste kunnen internaliserende problemen zich op verschillende momenten in de ontwikkeling manifesteren, van separatieangst in de jonge kindertijd tot algemene angst in de pubertijd. Echter, manifesteren internaliserende problemen voornamelijk in de latere kindertijd en het begin van de adolescentie (Bongers, Koot, Van der Ende, & Verhulst, 2003). Ten tweede worden internaliserende problemen het meest door het kind zelf gerapporteerd in vergelijking tot ouders (Stanger, & Lewis, 1993). Internaliserende problemen zijn minder snel en minder vaak zichtbaar voor de omgeving gezien het kind intern problemen ervaart (Barker et al., 2009; Colonnesi et al., 2019; Rigter, & Van Hintum, 2013).

Gepaste mind-gerelateerde opmerkingen en kinderen met of zonder matig gehoorverlies In de huidige studie wordt er geen verband gevonden tussen Gepaste mind-gerelateerde opmerkingen met zowel de groep kinderen met een matig gehoorverlies als de groep zonder matig gehoorverlies. Dit komt overeen met de hypothese waarin gesteld werd dat er geen relatie gevonden wordt. Tevens komt het overeen met het vergelijkbare onderzoek van Dirks en Rieffe (2019), waarin gesteld werd dat ouders van kinderen met een matig gehoorverlies sensitief reageren op signalen en behoeften van het kind en dat deze reactie vergelijkbaar is met de reacties van ouders met kinderen zonder matig gehoorverlies.

Uit de resultaten blijkt dat er een significant verschil gevonden wordt tussen de gemiddelden van de groep kinderen met een matig gehoorverlies en de groep kinderen zonder een matig gehoorverlies op de variabel Cognitie opmerkingen. Ouders van kinderen zonder een matig gehoorverlies maken meer opmerkingen in de categorie Cognitie dan ouders van kinderen met een matig gehoorverlies. Als er gekeken wordt naar kinderen van 17 maanden en kinderen van 30 maanden wordt er geen verband gevonden met Gepaste mind-gerelateerde opmerkingen. Echter, is er binnen deze groepen tevens een significant verschil gevonden tussen de gemiddelden van beide groepen op Cognitie opmerkingen. Daarnaast is er ook een significant verschil gevonden tussen de gemiddelden van beide groepen op Wensen opmerkingen.

Deze bevindingen komen overeen met het onderzoek van Morgan et al. (2014). Morgan et al. (2014) vonden dat ouders van dove kinderen en jonge kinderen significant minder

(21)

20 cognitieve opmerkingen maakten naar hun kinderen in vergelijking tot normaalhorende kinderen. Deze resultaten demonstreren een verschil in sociaal-cognitieve interactie tussen ouder en kind. De ouder-kind interactie wordt beïnvloed door het gehoorverlies van het kind. Deze beïnvloedde interactie heeft impact op de vroege sociaal-cognitieve ontwikkeling van het kind. Daarnaast kan het gevonden verband indirect verklaard worden doordat bij de codering van mind-mindedness alleen gesproken taal gecodeerd is. Uit het onderzoek van Barker et al. (2009) komt naar voren dat kinderen met een matig gehoorverlies zowel gebruik maken van gesproken taal als van gebarentaal in interactie met hun ouders. Mogelijk maken ouders via handgebaren gepaste mind-gerelateerde opmerkingen naar hun kind. Gezien dit geen gesproken taal is, kan dit niet gecodeerd worden.

Gepaste mind-gerelateerde opmerkingen en Internaliserende problemen

In huidig onderzoek werd verwacht dat de er een negatief verband gevonden zou worden tussen het aantal gepaste mind-gerelateerde opmerkingen en de mate van internaliserende problemen. Dit houdt in dat naarmate er meer mind-gerelateerde opmerkingen werden gemaakt door een ouder, er dan minder internaliserende problemen van het kind gerapporteerd zou worden. Huidig onderzoek vindt echter geen verband tussen het aantal Gepaste mind-gerelateerde opmerkingen in de categorieën Wensen en Cognitie en Internaliserende problemen. Daarnaast wordt er geen significant verschil gevonden op de regressie analyse. Het aantal Gepaste mind-gerelateerde opmerkingen in de categorieën Wensen en Cognitie, gemeten bij kinderen van 17 maanden, zijn geen voorspeller voor de mate van internaliserende problemen, gemeten bij kinderen van 30 maanden. Een verklaring voor het ontbreken van het verband kan zijn dat de omstandigheden van de onderzoeken verschillen.

Camisasca et al. (2018) vonden namelijk significante negatieve associaties tussen mind-mindedness en internaliserende problemen. Bij het onderzoek werd alleen gekeken naar de mind-mindedness van moeder. Meins et al. (2013) vonden negatieve associaties tussen het gebruik van gepaste mind-gerelateerde opmerkingen van een moeder bij haar baby van acht maanden en internaliserende problemen bij het kind op een leeftijd van vier jaar oud. Deze negatieve associatie werd echter alleen gevonden bij families met een lage SES Bij dit onderzoek werd tevens alleen gekeken naar de mate van gepaste mind-gerelateerde opmerkingen bij moeders, terwijl in huidig onderzoek gekeken is naar zowel vaders als moeders. Mogelijk wordt er in huidig onderzoek geen verband gevonden, gezien er niet gekeken is naar de Gepaste mind-gerelateerde opmerkingen van alleen moeders. Door vaders op te nemen in deze studie, kan het zijn dat het verband tenietgedaan wordt door de Gepaste Mind-gerelateerde opmerkingen van de vader of de scores op de ITSEA, ingevuld door vaders.

(22)

21 Daarnaast werd bij het onderzoek van Meins et al. (2013) alleen een negatieve associatie gevonden bij families met een laag sociaal economische status, deze factor is in huidig onderzoek niet meegenomen. Resultaten van huidig onderzoek komen overeen met het onderzoek van Colonnesi et al. (2019) waarbij geen relatie werd gevonden tussen mind-mindedness, gemeten bij moeders en vaders, en de mate van internaliserende problemen. Perceptie en kinderen met of zonder matig gehoorverlies

Uit de resultaten voor de groep kinderen met een matig gehoorverlies blijkt dat er geen verband gevonden is met het aantal Perceptie opmerkingen. Dit verschil wordt ook niet gevonden voor de groep kinderen zonder matig gehoorverlies. Als gekeken wordt naar de leeftijdscategorieën van de kinderen, wordt tevens voor beide groepen geen verband gevonden met de mate van perceptie opmerkingen.

Een mogelijke verklaring voor het uitblijven van significante verbanden is het feit dat Perceptie-Auditief meegenomen is bij de groep Perceptie-opmerkingen. Ouders van kinderen met een matig gehoorverlies, maken mogelijk minder opmerkingen over geluiden, gezien deze kinderen een gehoorverlies hebben van 40-70 dB (in beide oren; Dirks, 2018). Een andere mogelijke verklaring is dat zowel de ouder als het kind gebruik maakt van gebarentaal, ter ondersteuning van de gesproken taal (Barker et al., 2009).

Beperkingen en vervolgonderzoek

Huidig onderzoek kent een aantal beperkingen. Ten eerste is er gebruik gemaakt van een klein aantal respondenten. De groep beslaat 50 respondenten, waarvan 5 videofragmenten niet bruikbaar waren in verband met broers en/of zussen die de interactie tussen moeder en het target-kind beïnvloedden. Deze ouders en hun kind werden uit het databestand gehaald om een accurater beeld te verkrijgen van de interactie tussen ouder en kind en de mate van mind-mindedness vanuit de ouder tegenover het target-kind. vijfenveertig respondenten blijven over, waarvan 20 kinderen een matig gehoorverlies hadden en 25 kinderen geen gehoorverlies. Bij de indeling van de groep per leeftijd bleven er nog 10 kinderen over van 17 maanden tegenover 35 kinderen van 30 maanden oud. Door deze kleine groepen, kan er een vertekenend beeld verkregen worden van de resultaten. Huidige resultaten en de daarbij horende conclusies dienen met enige voorzichtigheid geïnterpreteerd te worden.

Een tweede beperking is dat de stemming van de ouder van invloed kan zijn bij de verzameling. Gezien de data berust op een momentopname, kan het zijn dat de data-verzameling beïnvloed is door de stemming van de ouder. Uit onderzoek blijkt namelijk dat het maken van mind-gerelateerde opmerkingen van ouders gerelateerd is aan ouderlijke stress (McMahon & Meins, 2012). Mogelijk ervaarde de ouder bij het maken van de videofragmenten

(23)

22 veel stress, gezien ze gefilmd werd bij het spelen met haar kind en wist dat ze deze opnames gebruikte bij een onderzoek. Het precieze onderzoek was bij ouders niet bekend, echter wisten ouders wel dat de opnames hiervoor gebruikt zouden worden. Daarnaast bestaat er een mogelijkheid dat ouders sociaal-wenselijke antwoorden geven op de vragenlijst. Er kan sprake zijn van response bias, bijvoorbeeld de neiging om het eens zijn met vragen of door extreme antwoorden te geven. De scores van internaliserende problemen bij het kind zijn gebaseerd op de scores van de vragenlijst.

Een nadeel aan huidig onderzoek is dat het onderzoek een cross-sectioneel design heeft. Bij een cross-sectioneel design worden respondenten verworven op één moment. Hierdoor wordt de richting van een verband niet inzichtelijk en kunnen er geen uitspraken gedaan worden over causale verbanden. Daarnaast wordt niet duidelijk hoe variabelen elkaar beïnvloeden over tijd. Om dit wel inzichtelijk te kunnen maken, is het belangrijk dat vervolgonderzoek een longitudinaal design heeft. Daarnaast is het interessant om in toekomstig onderzoek een groter aantal respondenten te laten participeren om explicietere uitspraken te kunnen doen over verbanden. Als laatste is het interessant om de achtergrond van de ouders mee te nemen in het onderzoek, zoals het effect van verschillen in SES of land van herkomst van ouders of een diagnose van matig of ernstig gehoorverlies van de ouders zelf. Tevens is het interessant om te kijken naar andere modererende factoren als diagnose van ouders zoals een depressie of ADHD, Omgevingskenmerken als ouderlijke stress, karaktereigenschappen of echtelijke ruzies. Relevantie en klinische implicaties

Ondanks bovengenoemde beperkingen van huidig onderzoek, is huidig onderzoek relevant voor de praktijk. Huidig onderzoek is innovatief en vernieuwend. Onderzoek naar de groep kinderen met een matig gehoorverlies is schaars. Vaak wordt onderzoek verricht bij kinderen met een normaal gehoor of bij kinderen met een ernstig gehoorverlies. Er is in het verleden nog niet eerder onderzoek gedaan naar de relatie tussen mind-mindedness en internaliserende problemen bij deze kinderen met een matig gehoorverlies. Een ander sterk punt is dat er in huidig onderzoek geen onderscheid gemaakt is tussen moeders en vaders. Zowel bij vaders als bij moeders is de mate van mind-mind-mindedness gecodeerd. Vaders spenderen steeds vaker en steeds meer tijd met hun kinderen. Vaders hebben hiervoor meer invloed op de ontwikkeling van hun kind dan voorheen. Als laatste is de data verzameld in de natuurlijke setting van het kind. De afname van de videofragmenten was bij het kind thuis, waardoor er geen aanpassingen zijn gedaan om variabelen te manipuleren.

Onderzoek bij kinderen met een matig gehoorverlies is schaars. Hierdoor hebben de bevindingen van het huidige onderzoek gevolgen voor het werkveld. Het feit dat er een

(24)

23 significant verschil is gevonden bij Cognitie opmerkingen, duidt erop dat ouders van kinderen met een matig gehoorverlies minder Cognitie opmerkingen maken dan ouders van kinderen zonder matig gehoorverlies. Mind-mindedness bevorderd de sociaal-cognitieve ontwikkeling, nadrukkelijk het maken van cognitie-opmerkingen (McMahon & Bernier, 2017; Morgan et al., 2014)). Doordat er minder cognitie-opmerkingen gemaakt worden naar het kind, kan de ontwikkeling van de sociale-cognitie van het kind later op gang komen of kan het kind een achterstand opbouwen in zijn of haar sociaal-cognitieve ontwikkeling. Dit kan voorkomen worden door ouders voor te lichten over mind-mindedness en specifiek het maken van cognitie-opmerkingen bij de centra van de NSDSK. Daarnaast kan er binnen de behandeling van de kinderen aandacht besteed worden aan de sociaal-cognitieve ontwikkeling om te voorkomen dat er een achterstand ontstaat bij het kind.

Gezien er geen verbanden gevonden zijn tussen internaliserende problemen of gepaste mind-gerelateerde opmerkingen, afgezonderd van de cognitie opmerkingen, en kinderen met een matig gehoorverlies kan gesteld worden dat er verder geen verschillen zijn in de interactie tussen ouders en hun kind met of zonder matig gehoorverlies. Het uitblijven van een verband is een positief teken. Dit houdt in dat ouders van kinderen met een matig gehoorverlies hun kind op eenzelfde manier benaderen als ouder van kinderen zonder matig gehoorverlies. Daarnaast signaleren ouders van kinderen met een matig gehoorverlies niet eerder internaliserende problemen bij hun kind. Dit, terwijl uit de literatuur blijkt dat ouders van kinderen met een matig gehoorverlies eerder internaliserende problemen rapporteren bij hun kind (Barker et al., 2009; Topol et al., 2011). Een mogelijke oorzaak hiervan is dat de NSDSK ouders voorlicht over het de effecten van hebben van een matig gehoorverlies en ouders onderling met elkaar kunnen communiceren over hun kinderen. Hierdoor kunnen bepaalde gedragingen toegewezen worden aan het matig gehoorverlies in plaats van aan internaliserende problemen, een kind kan bijvoorbeeld bepaalde situaties beangstigend vinden doordat het kind geluiden minder waarneemt in plaats van dat het kind angst ervaart zonder specifieke reden. Conclusie

Huidig onderzoek heeft de relatie tussen mind-mindedness en internaliserende problemen bij kinderen met of zonder matig gehoorverlies onderzocht. Er is gevonden dat ouders van kinderen zonder matig gehoorverlies meer cognitie-opmerkingen maken dan ouders van kinderen met een matig gehoorverlies. Doordat ouders minder cognitie-opmerkingen maken naar hun kind, wordt de sociaal-cognitieve ontwikkeling van het kind niet bevorderd. Het is essentieel om hier aandacht aan te besteden binnen de behandeling van kinderen met een matig gehoorverlies om te voorkomen dat deze kinderen een achterstand hebben in hun

(25)

sociaal-24 cognitieve ontwikkeling. Daarnaast kan vanuit het onderzoek geconcludeerd worden dat er verder geen verbanden gevonden zijn tussen mind-mindedness en internaliserende problemen bij kinderen met een matig gehoorverlies. Dit is een goed teken. De invloed van een matig gehoorverlies bij het kind heeft geen invloed op de mate van mind-mindedness van de ouder. Het uitblijven van de verbanden is positief voor het werkveld. Dit houdt in dat psycho-educatie, voorlichtingsavonden en het bij elkaar brengen van mensen met kinderen met een matig gehoorverlies ,zodat ze kunnen praten over situaties met mensen die hen begrijpen zijn vruchten afwerpt. De huidige behandeling van het kind en zijn omgeving werkt. Ouders zien en benoemen de mentale toestand van hun kind en zien hen als een individu met een eigen geest en gedachtengoed!

(26)

25 Referenties

Achenbach T.M. (1966). The classification of children’s psychiatric symptoms: a factor- analytic study. Psychological Monographs, 80, 1-37.

Achenbach, T.M., Ivanova, M.Y., Rescorla, L.A., Turner, L.V., & Althoff, R.R. (2016). Internalizing/Externalizing Problems: Review and Recommendations for Clinical and Research Applications. Journal of the American Academy of Child & Adolescent Psychiatry, 55,(8), 647-656. https://doi.org/10.1016/j.jaac.2016.05.012

Achenbach, T.M. & Rescorla, L.A. (2000). Manual fort he ASEBA preschool forms and profiles. Burlington, VT: University of Vermont, Research Center for Children, Youth, & Families.

Ainsworth, M. D. S., Bell, S. M., & Stayton, D. J. (1971). Individual differences in Strange Situation behavior of one year olds. In H. R. Schaffer (Ed.), The origins of human social relations. New York, NY: Academic Press.

Arnott, B., & Meins, E. (2007). Links among antenatal attachment representations, postnatal mind-mindedness, and infant attachment security: A preliminary study of mothers and fathers. Bulletin of the Menninger Clinic, 71, 132–149.

Barker, D.H., Quittner, A.L., Fink, N.E., Eisenberg, L.S., Tobey, E.A., Niparko, J.K., & CDaCI Investigative Team (2009). Predicting behavior problems in deaf and hearing children: The infuences of language, attention, and parent-child communication. Development and Psychopathologie, 21, 373-392. doi: 10.1017/S0954579409000212

Bongers, I.L., Koot, H.M., Van der Ende, J. & Verhulst, F.C. (2003). The Normative Development of Child and Adolescent Problem Behavior. Journal of Abnormal Psychology, 112 (2), 179-192. doi: 10.1037/0021-843X.112.2.179

Bronfenbrenner, U. (1979). The ecology of human development. Cambridge, MA, and London, England: Harvard University Press.

Camisasca, E., Miragoli, S., Ionio, C., Milani, L., & Di Blasio, P. (2018). Post-partum depressive symptoms and child behavior: The mediational role of maternal mind- mindedness. Children's Health Care, 47, 165–183

Carter, A.S., & Briggs-Gowan, M.J. (2001). Infant Toddler Social and Emotional (ITSEA) Manual, Version 1.1. Unpublished manuscript. Yale University, New Haven, and Univeristy of Massachusetts Boston, Boston.

Colonnesi, C., Zeegers, M.A.J., Majdandžić, M., van Steensel, F.J.A., & Bögels, S.M. (2019). Fathers’ and Mothers’ Early Mind-Mindedness Predicts Social Competence

(27)

26 and Behavior Problems in Childhood. Jorunal of Abnormal Child Psychology.

https://doi.org/10/1007/s10802-019-00537-2

Dirks, E. (2018). Psychosocial Functioning in Toddlers with Moderate Hearing Loss: The Importance of Caregiving. (Proefschrift, Universiteit Leiden, Leiden, Nederland). Dirks, E., & Rieffe, C. (2019). Are You There for Me? Joint Engagement and Emotional

Availability in Parent–Child Interactions for Toddlers With Moderate Hearing Loss. Ear & hearing, 40(1), 18-26. doi: 0196/0202/2019/401

Field, A. (2017). Discovering statistics using IBM SPSS statistics. London, UK: SAGE Publications.

McMahon, C. A., & Bernier, A. (2017). Twenty years of research on parental mind-

mindedness: Empirical findings, theoretical and methodological challenges, and new directions. Developmental Review, 56, 54–80.

McMahon, C. A., & Meins, E. (2012). Mind-mindedness, parenting stress, and emotional availability in mothers of preschoolers. Early Childhood Research Quarterly, 27, 245- 252.

Meins, E. (1997). Security of attachment and the social development of cognition. Hove: Lawrence Erlbaum Associates.

Meins, E., & Fernyhough, C. (2015). Mind-mindedness coding manual, Version 2.2. Unpublished manuscript. Durham University, Durham.

Meins, E., Fernyhough, C., Fradley, E., & Tuckey, M. (2001). Rethinking maternal sensitivity: Mothers’ comments on infants’ mental processes predict security of attachment at 12 months. Journal of Child Psychology and Psychiatry and Allied Disciplines, 42, 637- 648.

Meins, E., Fernyhough, C., Russell, J., & Clark-Carter, D. (1998). Security of attachment as a predictor of symbolic and mentalising abilities: A longitudinal study. Social

Development, 7(1), 1-24. doi: http://dx.doi.org/10.1111/1467-9507.00047

Meins, E., Muñoz Centifant, L.C., Fernyhough, C., & Fishburn, S. (2013). Maternal Mind- Mindedness and Children’s Behavioral Difficulties: Mitigating The Impact of Low Socioeconomic Status. Journal Abonrm Child Pycholy, 41, 543-553. doi: 10.1007/s10802-012-9699-3

Mesman, J., Bongers, I.L., & Koot, H.M. (2001). Preschool Developmental Pathways to Preadolescent Internalizing and Externalizing Problems. Journal Child Psychology Psychiaty, 42,(5), 679-689.

(28)

27 Mesman, J., & Koot, H.M. (2002). De ontwikkeling van internaliserende en externaliserende problemen van peutertijd tot preadolescentie: Vroege voorlopers en ontwikkelingspaden. Kind en adolescent, 23, 14-25. doi: 10.1007/BF03060828

Morgan, G., Meristo, M., Man, W., Hjelmquist, E., Surian, L. & Siegal, M. (2014). Mental state language and quality of conversational experience in deaf and hearing children. Cognitive Development, 29, 41-49. https://doi.org/10.1016/j.cogdev.2013.10.002 Reitz, E., & Dekovic, M. (2006). The parent-child relationship: Who influennced who? Kind en adolescent, 27(2), 84-99. doi: 10.1007/BF03060980

Rigter, J., & van Hintum, M. (2013). Ontwikkelingspsychopathologie bij kinderen en jeugdigen: Een inleiding. Bussum, Nederland: Coutinho.

Stanger, C., & Lewis, M. (1993). Agreement Among Parents, Teachers, and Children on Internalizing and Externalizing Behavior Problems. Journal of Chinical Child Psychology, 22,(1), 107-116. doi: 10.1207/s15374424jccp2201_11

Tabachnick, B. G., & Fidell, L. S. (2007). Using multivariate statistics, 5th.Needham Height, MA: Allyn & Bacon.

Theunissen, S.C.P.M., Rieffe, C., Kouwenberg, M., de Raeve, L.J.I., Soede, W., Briaire, J.J., & Frijns, J.H.M. (2014). Behavioral problems in school-aged hearing-impaired children: The influence of sociodemographic, linguistic, and medical factors. European Child & Adolescent Psychiatry, 23, 187-196. doi: 10.1007/s00787-013-0444-4

Thompson, R.A. (2016). Early Attachment and Later Development: Familiar Questions, New Answers. In Cassidy, J., &Shaver, P.R. (2016). Handbook of Attachment: Theory, Research, and Clinical Applications (pp. 348-365). New York, NY: Guilford Press. Topol, D., Girard, N., St. Pierre, L., Tucker, R., & Vohr, B. (2011). The effects of maternal stress and child language ability on behavioral outcomes of children with congenital hearing loss at 18-24 months. Early Human Development, 87, 807-811.

Zahn-Waxler, C., Klimes-Dougan, B., & Slattery, M.J. (2000). Internalizing problems of childhood and adolescence: Prospects, pitfalls, and progress in understanding the development of anxiety and depression. Development and Psychopatholoy, 12, 443 -466.

Zeegers, M.A.J., & Colonnesi, C. (2016). Nederlandse Handleiding Codering Mind- Mindedness-De Observatie.

Zoutenbier, I., Versteegde, L., Sluijmers, J., Singer, I., & Gerrits, E. (2016). Prevalentie en incidentie van gehoorstoornissen bij kinderen. Rapport voor NVLF van Lectoraat Logopedie Hogeschool Utrecht.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

These values for the maximum deflection angles are deducted from the maximum range of motion which could be obtained by this joint design while maintaining high support

This focus on European industry and hence on technology to solve the ecological crisis is not only characteristic of the green growth discourse which the EU’s Green Deal propounds

The present study investigates whether skills associated with operating the Internet-of-Things (IoT) contribute to the acceptance and (intended) usage of IoT technology and

weaker ones and stand a chance to produce offsprings.. Chapter 3 explains the first task of IDS, namely intrusion monitoring. Intrusion is monitored by placing IDSs in various

The research corpus, made up of Hocking’s photographs, was chosen according to its use of sacred imagery, and is supported by written correspondence with the artist, while

What is also interesting to mention, is that the recent changes in immigration/emigration rates in Portugal have created dynamics unseen to date in a country so strongly formed

Alongside religious backgrounds, individual economic status, and economic development, certain contextual factors have shown an impact on gender differences in educational

This thesis is divided into seven chapters, namely: (i) introduction; (ii) historical and cultural context; (iii) theoretical framework; (iv) methodology; (v) individual