• No results found

Overmatig huilende baby’s kunnen later meer probleemgedrag laten zien: in hoeverre medieert vijandig of afschermend opvoedgedrag dit verband?

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Overmatig huilende baby’s kunnen later meer probleemgedrag laten zien: in hoeverre medieert vijandig of afschermend opvoedgedrag dit verband?"

Copied!
38
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Overmatig huilende baby’s kunnen later meer probleemgedrag laten zien: in hoeverre medieert vijandig of afschermend opvoedgedrag dit verband?

Sarah A. M. Timmer Universiteit van Amsterdam

Masterscriptie Preventieve Jeugdhulp en Opvoeding Pedagogische Wetenschappen Universiteit van Amsterdam S.A.M. Timmer, 12250392 Eerste beoordelaar: mw. dr. A.L. van den Akker Tweede beoordelaar: dhr. dr. P. Hoffenaar Amsterdam, 4 juli 2019

(2)

- 2 - Abstract

The onset of behavioral problems can start early in life. This longitudinal study examined whether excessive infant crying is a determinant of internalizing and externalizing

behavioural problems at age of 3,5 years and the mediating effect of hostile or protective parenting within this relationship. Negative affectivity and self-regulation of the child were included as covariates. 264 mothers completed questionnaires about excessive crying (Mage of child = 6 months), parenting behaviour (Mage of child = 12 months), and internalizing or

externalizing problem behaviour (Mage of child = 3,5 years). Mediation analysis with the use of

SPSS’ PROCESS macro (Preacher & Hayes, 2008) showed that excessive infant crying was associated with an increased risk of internalizing behavioural problems (95 % CI [.01-.10]), but not with externalizing behavioural problems. Hostile parenting mediated the relationship between excessive crying and internalizing (95 % CI [.01-.06]), or externalizing problem behaviour (95 % CI [.02-.09]). Overprotective parenting did not mediate the association of excessive crying and internalizing problem behaviour. After adding the covariates, hostile parenting only mediated the relationship between excessive crying and externalizing problem behaviour (95 % CI [.003-.04]) and did not mediate the association of excessive crying and internalizing problem behaviour anymore. These results can contribute to the provision of information for health care providers and the development of preventive (youth)

interventions.

Keywords: hostile parenting, protective parenting, excessive crying, negative affectivity, self-regulation, internalizing problem behaviour, externalizing problem behaviour

(3)

- 3 - Inhoudsopgave

Abstract ... - 2 -

Inleiding………..- 4 -

Overmatig huilgedrag ... - 4 -

Het effect van overmatig huilgedrag van baby’s op ouders ... - 5 -

De invloed van overmatig huilgedrag en opvoedgedrag op probleemgedrag ... - 6 -

Temperament: negatieve affectiviteit en regulatie ... - 8 -

Huidige studie ... - 9 - Methoden ... - 12 - Steekproef ... - 12 - Instrumenten ... - 13 - Statistische Analyse ... - 15 - Resultaten ... - 16 -

Beschrijvende statistiek en correlaties ... - 16 -

De mediërende rol van vijandig opvoedgedrag ... - 18 -

De mediërende rol van afschermend opvoedgedrag ... - 21 -

Negatieve affectiviteit en regulatie ... - 21 -

Discussie ... - 24 -

Overmatig huilgedrag als voorspeller van probleemgedrag ... - 25 -

Vijandig- en afschermend opvoedgedrag als mediator ... - 25 -

Negatieve affectiviteit en regulatie ... - 27 -

Sterke punten en beperkingen ... - 28 -

Conclusie ... - 30 -

(4)

- 4 - Overmatig huilende baby’s kunnen later meer probleemgedrag laten zien: in hoeverre

medieert vijandig of afschermend opvoedgedrag dit verband?

Overmatig huilgedrag komt bij 14-30% van de baby’s voor (Halpern & Coehlo, 2016; Lucassen & Assendelft, 2001) wat samen kan gaan met stress, vermoeidheid (Aknikh, Engelberts, Van Sleuwen, & Benninga, 2014; Räiha, Lehtonen, & Korvenranta, 1995; Roberts, Ostapchuck, & O’Brien, 2004) en frustratie bij ouders (Bănică, Cucu, Buzo, Burileanu, & Burileanu, 2016; Fujiwara, Brant, & Barr, 2001). Verschillende onderzoeken tonen aan dat baby’s die overmatig huilen in de kindertijd meer probleemgedrag vertonen (Smarius et al., 2017; Hemmi, Wolke & Schneider, 2011). Dit verband kan mogelijk

verklaard worden door intrinsieke factoren; zoals regulatieproblemen van het kind (Hemmi et al., 2011) wat en kenmerk is van een lastig temperament (Douglas & Hill, 2011; Yalçin et al., 2010). Toch zou het verband tussen overmatig huilgedrag van baby’s en probleemgedrag in de kindertijd ook verklaard kunnen worden door extrinsieke factoren, zoals het opvoedgedrag van ouders. Zo is het mogelijk dat ouders minder goed in staat zijn om sensitief op hun kind te reageren wanneer hun kind overmatig huilt. Deze minder sensitieve of zelfs vijandige

opvoedstijl zou de basis kunnen vormen van de ouder-kind relatie wat wellicht samenhangt met de ontwikkeling van probleemgedrag van het kind. Er is echter nog maar zeer weinig onderzoek gedaan naar de rol van opvoedgedrag binnen het verband tussen overmatig huilgedrag van baby’s en probleemgedrag in de kindertijd (Smarius, et al., 2017). Huidige studie onderzoekt daarom of overmatig huilgedrag van baby’s later probleemgedrag voorspelt en welke rol opvoedgedrag van moeders binnen dit verband speelt.

Overmatig huilgedrag

Iedere baby huilt wel eens (Aknikh et al., 2014). Huilen is voor baby’s namelijk de enige manier om met hun omgeving te communiceren (Bănică et al., 2016; LaGasse, Neal, & Lester, 2005). Met huilen geven baby’s aan dat ze honger hebben, moe zijn, verschoond

(5)

- 5 - moeten worden of behoefte hebben aan contact (Bănică et al., 2016; Halpern & Coehlo, 2016). Bij de meeste Westerse baby’s verloopt de ontwikkeling van normaal huilgedrag volgens een vast patroon (Aknikh et al., 2014; Barr, 2006). Tot zes weken na de geboorte neemt het huilgedrag toe en is er een piek te zien waarop baby’s ongeveer 3 uur per dag huilen. Na die huilpiek neemt het huilgedrag af tot baby’s met twaalf weken ongeveer één uur per dag huilen.

Toch is niet bij alle kinderen zo’n vast patroon van huilgedrag te zien. Bij 14 tot 30% van de kinderen neemt het huilgedrag na 6 weken niet af en blijft het kind overmatig huilen (Halpern & Coehlo, 2016; Lucassen & Assendelft, 2001). Wat een moeder precies onder ‘overmatig’ huilen verstaat is afhankelijk van hoe zij het huilgedrag van haar kind ervaart (James-Roberts, Conroy, & Wilsher, 1996). Zo kan bijvoorbeeld een moeder met stress of depressieve klachten het huilen van haar kind minder goed hebben (Vik et al., 2009) en zal zij het huilen van haar kind eerder als ‘overmatig’ ervaren dan een moeder die goed in haar vel zit. In de wetenschap wordt er dan ook geen eenduidige definitie van overmatig huilgedrag gehanteerd (Barr, Paterson, MacMartin, Lehtonen, & Young, 2005; Halpern & Coehlo, 2016). Om overmatig huilgedrag toch te kunnen meten wordt er bij een groot deel van de

onderzoeken naar overmatig huilgedrag gebruik gemaakt van Wessels’ regel van drie

(Wessel, Cobb, Jackson, Harris, & Detwiler, 1954), die ook binnen huidige onderzoek wordt gebruikt. Deze regel houdt in dat er sprake is van overmatig huilgedrag indien een kind gedurende drie weken, minimaal drie dagen in de week, meer dan drie uur per dag huilt. Indien de Wessels’ regel van drie binnen onderzoek wordt aangehouden, komt overmatig huilgedrag bij ongeveer 5% van de baby’s voor (Lucassen et al., 2001).

Het effect van overmatig huilgedrag van baby’s op ouders

Het overmatig huilen van baby’s heeft invloed op de gemoedstoestand en het gedrag van ouders. Zo kunnen ouders het gevoel krijgen dat zij niet in staat zijn om hun kind tot

(6)

- 6 - bedaren te brengen, wat voor veel frustratie zorgt (Aknikh et al., 2014; Bănică et al., 2016; Fujiwara et al., 2001; Roberts et al., 2004). Ouders kunnen door het overmatig huilen van hun kind minder goed uitrusten en zijn hierdoor vaker oververmoeid (Räiha et al., 1995; Roberts et al., 2004). De combinatie van oververmoeidheid en frustratie zorgt ervoor dat baby’s die overmatig huilen een grotere kans hebben om geschud, geslagen of gesmoord te worden door de ouder (Reijneveld, Brugman, Hira, & Verloove-Vanhorick, 2004). Naast gestrest,

vermoeid (Aknikh et al., 2014; Räiha et al., 1995; Roberts et al., 2004) en gefrustreerd (Bănică et al., 2016; Fujiwara et al., 2001) zijn ouders van kinderen die overmatig huilen ook bezorgd om hun kind (Roberts et al., 2004; Räiha et al., 1995). Deze ouders maken daarom vaker en sneller een afspraak bij een hulpverlener dan ouders van kinderen die niet overmatig huilen (Forsyth & Canny, 1991; James-Roberts & Halil, 1991; Long, 2001; Roberts et al., 2004).

De invloed van overmatig huilgedrag en opvoedgedrag op probleemgedrag Uit verschillend onderzoek is gebleken dat baby’s die overmatig huilen in de kinderleeftijd meer probleemgedrag laten zien (Hemmi et al., 2011; Smarius et al., 2017; Wolke, Rizzo, & Woods, 2002). Probleemgedrag kan worden onderverdeeld in

externaliserend probleemgedrag en internaliserend probleemgedrag. Externaliserend probleemgedrag bij kinderen uit zich in ongeremd gedrag (Kovacs & Devlin, 1998) en negatief gedrag in de vorm van boosheid, agressie en frustratie naar de buitenwereld toe (Roeser, Eccles, & Strobel, 1998; Schalenbourg & Verschueren, 2003). Internaliserend probleemgedrag bij kinderen uit zich in teruggetrokken, angstig, depressief en geremd gedrag (Eisenberg et al., 2001; Roeser et al., 1998), waarbij deze negatieve emoties vooral op het kind zelf gericht zijn in plaats van op anderen (Roeser et al., 1998).

De ontwikkeling van internaliserend en externaliserend probleemgedrag van het kind zou voorspeld kunnen worden door de manier waarop moeders hun kind dat overmatig huilt

(7)

- 7 - opvoeden. Omdat het overmatig huilen van baby’s bij moeders tot bezorgdheid, onzekerheid en frustratie leidt, is het mogelijk dat dit op den duur invloed heeft op hun opvoedgedrag. Zo is een vermoeide en gefrustreerde moeder wellicht minder in staat om warm en sensitief op haar kind te reageren en kan zij zich vijandig naar haar kind toe gaan opstellen, terwijl een bezorgde moeder wellicht het huilen zoveel mogelijk probeert te voorkomen door haar kind af te schermen van prikkels van buitenaf. De huidige studie onderzoekt daarom twee

verschillende opvoedgedragingen; vijandig opvoedgedrag en afschermend opvoedgedrag van moeders.

Frustratie en vermoeidheid door het overmatig huilen van het kind kan ervoor zorgen dat moeders vijandig opvoedgedrag gaan vertonen. Onder vijandig opvoedgedrag vallen binnen deze studie alle gedragingen van moeders waarbij zij hun kind afkeuren, als een last ervaren, ontevredenheid tonen of geïrriteerd, vijandig of teleurgesteld op hun kind reageren. Wanneer baby’s voor langere tijd overmatig huilen en moeders vijandig op hun kind blijven reageren, kunnen er negatieve gedragspatronen tussen moeder en kind ontstaan (Reid & Patterson, 1989). Dit heeft mogelijk een negatieve invloed op de ontwikkeling van het kind en vergroot de kans op het ontwikkelen van internaliserend en externaliserend probleemgedrag. Zo is bekend dat afwijzende reacties van moeders op het kind een grote invloed hebben op het aanpassingsvermogen van kinderen (Nunes, Faraco, Vieira & Rubin, 2013; Rohner & Britner, 2002) en samenhangen met hechtingsproblematiek, verminderd sociaal functioneren,

leerproblemen en internaliserend en externaliserend probleemgedrag van het kind (Rohner & Britner, 2002).

Het is ook mogelijk dat de bezorgdheid van moeders door het overmatig huilen van het kind ervoor zorgt dat zij afschermend opvoedgedrag gaan vertonen. Onder afschermend opvoedgedrag vallen binnen deze studie alle gedragingen van moeders die hun kind afschermen van prikkels van buitenaf. Het overmatig huilen van het kind zorgt voor

(8)

- 8 - bezorgdheid (Räiha et al., 1995; Roberts et al., 2004) aangezien de ouders niet kunnen

ontdekken waarom hun kind huilt, wat samen gaat met angst en onzekerheid (Aknikh et al., 2014). Het overmatig huilgedrag kan ook hierdoor het opvoedgedrag van ouders beïnvloeden. Zo is het mogelijk dat moeders door het overmatig huilgedrag voorzichtiger worden en meer proberen te voorkomen dat het kind overprikkeld raakt. Wanneer het overmatig huilgedrag voorbij gaat, maar het voorzichtige, afschermende opvoedgedrag blijft bestaan, kan dit

invloed hebben op de ontwikkeling van het kind. Het angstige opvoedgedrag van moeders zou ervoor kunnen zorgen dat kinderen zelf ook angstiger worden, wat op den duur bijdraagt aan de ontwikkeling van internaliserend probleemgedrag (Ungar, 2009).

Uit onderzoek is gebleken dat ouders van kinderen die overmatig huilen hun kind vaker als kwetsbaar zien (Papoušek & Hofacker, 1998). Deze ouders willen hun kinderen meer beschermen voor prikkels van buitenaf en vertonen hierdoor ook vaker

overbeschermend opvoedgedrag. Ouders die overbeschermend opvoeden laten meestal warmte zien, maar zijn ook intrusiever en beperken hierdoor hun kind in het maken van zijn of haar eigen keuzes (Rubin, Burgess & Hastings, 2002). Kinderen van deze ouders leren minder goed om zelf na te denken en zich autonoom te gedragen waardoor zij onderdanig en afhankelijk blijven van hun ouders. Deze kinderen hebben in de kinderleeftijd meer moeite met contact maken met leeftijdsgenoten, zijn eenzamer en hebben een grotere kans op het ontwikkelen van internaliserend probleemgedrag (Rubin et al., 2002).

Temperament: negatieve affectiviteit en regulatie

De huidige studie onderzoekt in hoeverre opvoedgedrag een rol speelt binnen het verband tussen overmatig huilgedrag bij baby’s en probleemgedrag in de kindertijd. Hierbij ligt de focus voornamelijk op de extrinsieke factoren; vijandig opvoedgedrag en afschermend opvoedgedrag die het verband zouden kunnen verklaren. Het is ook mogelijk dat het verband wordt verklaard door de intrinsieke factoren; negatieve affectiviteit en regulatie van het kind,

(9)

- 9 - wat kenmerken van het temperament van een kind zijn. Wanneer een kind een hoge mate van negatieve affectiviteit heeft, zijn zij sneller geneigd om negatieve emoties te tonen, zoals boosheid en frustratie, maar ook angst en verdriet (Watson, Clark & Zeaman, 1984). Regulatie is de zelfcontrole van een kind om een dominante respons te onderdrukken zodat het met een subrespons kan reageren (Rothbart, Ellis, Rosario Rueda, & Posner, 2003). Het is mogelijk dat negatieve affectiviteit en de lage regulatie al vanaf de geboorte aanwezig zijn, wat het overmatig huilen van een baby zou kunnen verklaren. Het overmatig huilen gaat voorbij, maar de negatieve affectiviteit en de lage zelfregulatie blijven aanwezig, wat zich in de kindertijd zou kunnen uiten in de vorm van probleemgedrag. Daarom wordt er binnen huidige studie onderzocht in hoeverre negatieve affectiviteit en regulatie van het kind het verband tussen overmatig huilgedrag en later probleemgedrag verklaren en of opvoedgedrag nog wel een rol speelt binnen dit verband wanneer negatieve affectiviteit en regulatie binnen de analyse worden meegenomen.

Huidige studie

Naar aanleiding van bovenstaande informatie zijn de volgende onderzoeksvragen opgesteld:

- In hoeverre is een periode van overmatig huilgedrag van baby’s tot 6 maanden oud een voorspeller van internaliserend en externaliserend probleemgedrag op 3,5-jarige leeftijd?

- In hoeverre medieert vijandig opvoedgedrag van moeders het verband tussen overmatig huilgedrag van baby’s tot 6 maanden oud en internaliserend of externaliserend probleemgedrag op 3,5-jarige leeftijd?

(10)

- 10 - - In hoeverre medieert afschermend opvoedgedrag van moeders het verband tussen

overmatig huilgedrag van baby’s tot 6 maanden oud en internaliserend probleemgedrag op 3,5-jarige leeftijd?

- In hoeverre verklaren de mate van negatieve affectiviteit en regulatie van het kind het verband tussen overmatig huilgedrag tot 6 maanden en internaliserend of

externaliserend probleemgedrag op 3,5-jarige leeftijd en de rol van vijandig- en afschermend opvoedgedrag binnen dit verband?

Aan de hand van deze onderzoeksvragen worden de volgende hypothesen opgesteld. Ten eerste wordt verwacht dat overmatig huilgedrag van baby’s tot zes maanden oud een voorspeller is van externaliserend en internaliserend probleemgedrag op een leeftijd van 3,5 jaar. Ten tweede wordt verwacht dat overmatig huilgedrag van baby’s tot zes maanden oud een voorspeller is van vijandig opvoedgedrag van moeders en dat vijandig opvoedgedrag van moeders een voorspeller is van later internaliserend en externaliserend probleemgedrag van het kind op 3,5-jarige leeftijd. Wij verwachten daarom dat het verband tussen overmatig huilgedrag en later internaliserend en externaliserend probleemgedrag gedeeltelijk wordt gemedieerd door vijandig opvoedgedrag van moeders. Ten derde wordt verwacht dat overmatig huilgedrag van baby’s tot zes maanden oud een voorspeller is van afschermend opvoedgedrag van moeders en dat dit afschermende opvoedgedrag van moeders een voorspeller is van internaliserend probleemgedrag van het kind op 3,5-jarige leeftijd. Wij verwachten daarom dat het verband tussen overmatig huilgedrag en later internaliserend probleemgedrag gedeeltelijk wordt gemedieerd door afschermend opvoedgedrag van moeders. Tenslotte wordt verwacht dat negatieve affectiviteit en regulatie van het kind de eerder genoemde verbanden gedeeltelijk verklaren. Een conceptueel model van huidig onderzoek is weergeven in Figuur 1.

(11)

- 11 - Figuur 1. Het conceptueel model van het mediërend effect van vijandig opvoedgedrag en afschermend opvoedgedrag (T2) binnen het verband tussen overmatig huilgedrag (T1) en externaliserend/internaliserend probleemgedrag (T3). Met negatieve affectiviteit en regulatie als controlevariabelen.

Er is tot nu toe slechts één onderzoek bekend dat het verband onderzocht tussen overmatig huilgedrag van baby’s en probleemgedrag in de kindertijd en in hoeverre vijandig opvoedgedrag van moeders een rol speelt binnen dit verband (Smarius et al., 2017). Huidige studie bouwt verder op dit onderzoek door naast vijandig opvoedgedrag van moeders, ook afschermend opvoedgedrag als mogelijke mediator mee te nemen en door te onderzoeken in hoeverre negatieve affectiviteit en regulatie van het kind het verband tussen overmatig huilgedrag, opvoedgedrag en later probleemgedrag verklaren. De resultaten uit huidig

onderzoek dragen bij aan de uitbreiding van wetenschappelijke kennis die ook van belang kan zijn voor hulpverleners in de praktijk. Hemmi en collega’s (2011) benadrukten al eerder in hun onderzoek dat het van maatschappelijk belang is om de vroege ontwikkeling van gedragsproblematiek beter te leren begrijpen. Want als hulpverleners meer kennis hebben over welke gedragingen van baby’s samenhangen met meer internaliserend of externaliserend

Overmatig huilgedrag Vijandig opvoedgedrag Afschermend opvoedgedrag Externaliserend probleemgedrag Internaliserend probleemgedrag Negatieve affectiviteit + Regulatie

(12)

- 12 - probleemgedrag in de kindertijd, is het beter mogelijk om vroegtijdig hulp in te zetten

waardoor deze gedragsproblemen op langere termijn kunnen worden voorkomen of

verminderd (Stormont, 2002). Dit zorgt niet alleen voor een beter welzijn van ouder en kind, maar voorkomt ook dat er later complexe en dure zorg nodig is om het kind met

gedragsproblemen te behandelen (Kösters, Koot & van der Wal, 2018). Methoden

Steekproef

Huidig onderzoek is een longitudinale deelstudie van een onderzoek naar

persoonlijkheid, opvoeding en temperament. De huidige deelstudie maakte gebruik van data van drie meetmomenten, namelijk toen de baby 6 maanden oud was (T1), toen het kind 12 maanden oud was (T2) en toen het kind 3,5 jaar oud was (T3). De uiteindelijke steekproef bestond uit 264 moeders met een gemiddelde leeftijd van 35,64 jaar (SD = 4.08, range = 24 - 47 jaar).

Tijdens het eerste meetmoment (T1) vulden 175 moeders de vragenlijst van huilgedrag in, tijdens het tweede meetmoment (T2) vulden 185 moeders de vragenlijst van opvoedgedrag in en tijdens het derde meetmoment (T3) vulden 124 moeders de vragenlijst van

probleemgedrag in. Uiteindelijk vulden 74 moeders op ieder meetmoment de vragenlijsten in. Deze moeders verschilden op twee variabelen van moeders die niet alle vragenlijsten hadden ingevuld. Zo hebben de moeders die alle vragenlijsten hadden ingevuld in het verleden significant minder vaak financiële problemen gehad (X2 (1) = 4,55, p = .03) en scoorden hun kinderen significant hoger op de variabele regulatie (t(262) = 2.61, p = .004) vergeleken met de moeders die niet iedere vragenlijst hebben ingevuld. De moeders die iedere vragenlijst voor de huidige studie hebben ingevuld verschilden niet op basis van opleiding, inkomen, aantal kinderen, leeftijd, de aanwezigheid van een partner en op de variabelen overmatig

(13)

- 13 - huilgedrag, internaliserend- en externaliserend probleemgedrag en negatieve affectiviteit ten opzichte van de groep moeders die niet alle vragenlijsten had ingevuld.

Verder heeft 49,62% van de moeders een meisje gekregen en 50,37 % een jongen. Gekeken naar etniciteit, identificeerde het grootste deel (94,7%) van de moeders zich met een Nederlandse etnische achtergrond. Verder waren 5 moeders Surinaams-Nederlands, en 1 moeder Antilliaans-Nederlands. De andere 8 moeders gaven aan een andere etnische achtergrond te hebben. De meeste moeders (42,4%) gaven aan dat een HBO opleiding hun hoogst genoten schoolniveau was, 33,0% had een MBO opleiding als hoogst genoten

schoolniveau en 21,2% een WO opleiding. Verder is een groot deel (84,1%) van de moeders na het krijgen van een kindje blijven werken en gaf 15,9% aan niet te werken. De meeste moeders (53,4%) kregen hun eerste kindje en 46,6% had al (meerdere) kinderen. Verder was het grootste deel van de moeders (97,7%) samen met een partner.

De moeders zijn geworven via verschillende internetfora over zwangerschap en

ouderschap. Daarnaast werd er informatie over het onderzoek verstrekt bij de Negen Maanden Beurs en in winkels met babyartikelen. Bij interesse ontvingen de moeders een e-mail van de onderzoekers. De moeders die interesse hadden in deelname aan de longitudinale studie ontvingen een e-mail met daarin de vragenlijsten. Moeders die aangaven vaker te willen deelnemen ontvingen op het volgende meetmoment weer een nieuwe e-mail met een

vragenlijst. Om de moeders te motiveren tot het invullen van de vragenlijsten werd er onder de deelnemers bij iedere wave een cadeaubon van vijftig euro verloot.

Instrumenten

Huilgedrag. Om huilgedrag te kunnen meten rapporteerden moeders aan de hand van een zelfgemaakte vragenlijst of hun kind in de afgelopen zes maanden een periode heeft gekend waarop het gedurende 3 weken, minimaal 3 dagen per week, meer dan 3 uur per dag huilde. Deze vraag werd gesteld tijdens het eerste meetmoment en kon beantwoord worden

(14)

- 14 - met twee antwoordcategorieën (0= nee en 1= ja).

Opvoedgedrag. Opvoedgedrag werd gemeten met de Comprehensive Parenting Behavior Questionnaire (CPBQ; Majdanžic, De Vente, & Bögels, 2008). Van de CPBQ worden voor dit onderzoek de subschalen afscherming van prikkels (10 items) en vijandigheid (6 items) gebruikt. Over iedere subschaal werd een gemiddelde schaalscore berekend.

Voorbeelden van afscherming van prikkels zijn de items ‘Ik ga niet met mijn kind naar plekken waar het erg druk is’, en ‘Ik heb het liefst dat mensen in huis fluisteren als mijn kind slaapt’. Voorbeelden van vijandigheid zijn de items ‘Soms kan ik mijn kind wel achter het behang plakken’, en ‘Als mijn kind lang huilt, schreeuw ik tegen hem of haar’. Items werden gescoord op een 5-punts Likertschaal (1= helemaal niet van toepassing tot 5= helemaal van toepassing). De Cronbach’s alpha’s van de subschaal ‘afscherming van prikkels’ is α = .702. De Cronbach’s alpha’s van de subschaal ‘vijandigheid’ is α = .703.

Probleemgedrag. Internaliserend- en externaliserend probleemgedrag werden gemeten met de Child Behavior Check List (CBCL; Achenbach & Rescorla, 2000) werd

probleemgedrag gemeten. De subschaal internaliserend probleemgedrag bestond uit 25 items en de subschaal externaliserend probleemgedrag bestond uit 19 items. Er werd gevraagd naar internaliserend en externaliserend probleemgedrag van kinderen over een periode van de afgelopen twee maanden. Van iedere subschaal werd een gemiddelde schaalscore berekend. Voorbeelden van de subschaal ‘internaliserend probleemgedrag’ waren ‘Mijn kind is nerveus, zenuwachtig of gespannen’ en ‘Mijn kind ziet er ongelukkig uit zonder duidelijke reden’. Voorbeelden van de subschaal ‘externaliserend probleemgedrag’ waren ‘Mijn kind vecht veel’ en ‘Mijn kind heeft driftbuien of is snel driftig’. Items werden gescoord op een 3-punts

Likertschaal (1= helemaal niet tot 3= duidelijk of vaak). De Cronbach’s alpha’s van de subschaal ‘internaliserend probleemgedrag’ was α = .823. De Cronbach’s alpha’s van de subschaal ‘externaliserend probleemgedrag’ was α = .887.

(15)

- 15 -

Negatieve affectiviteit en regulatie. Negatieve affectiviteit en regulatie werden

gemeten met twee subschalen van de Short form – Infant Behavior Questionnaire (IBQ-R-SF; Gartstein & Rothbart, 2003). De subschaal negatieve affectiviteit bestond uit 23 items en de subschaal regulatie bestond uit 27 items. De items waren onderverdeeld over een tijdspanne van de afgelopen week of de afgelopen twee weken. Van iedere subschaal werd een

gemiddelde schaalscore berekend. Voorbeelden van de subschaal ‘negatieve affectiviteit’ zijn ‘Wanneer uw kind moe was de afgelopen week, hoe vaak leek hij/zij van streek?’ en

‘Gedurende de afgelopen twee weken wanneer u bezig was met andere activiteiten en uw kind uw aandacht niet kon krijgen, hoe vaak werd uw kind verdrietig?’. Voorbeelden van de subschaal ‘regulatie’ zijn ‘Wanneer uw kind vastgehouden werd in de afgelopen week, hoe vaak duwde uw kind zich weg en schopte hij/zij?’ en ‘Gedurende de afgelopen twee weken wanneer u uw kind iets liet zien om naar te kijken, hoe vaak was hij/zij meteen getroost?’. Items werden gescoord op een 7-punts Likertschaal (1= nooit tot 7=altijd). De Cronbach’s alpha’s van de subschaal ‘negatieve affectiviteit’ is α = .884. De Cronbach’s alpha’s van de subschaal ‘regulatie’ is α = .864.

Ontbrekende data. 72% van de vragenlijsten was niet (volledig) ingevuld. Met de Little’s MCAR test (X2 = 38.88, df = 37, p = .34) is ondervonden dat de ontbrekende data

willekeurig waren. De ontbrekende data zijn geïmputeerd met de Expectation Maximization procedure (Schafer & Graham, 2002).

Statistische Analyse

Het mediatie-effect van vijandig opvoedgedrag en afschermend opvoedgedrag binnen het verband tussen overmatig huilgedrag en internaliserend of externaliserend

probleemgedrag werd onderzocht doormiddel van een mediatieanalyse, waarbij gebruik werd gemaakt van SPSS v.23.0 (SPSS, 2015) en de extra functie PROCESS macro, model 4,

(16)

- 16 - (Preacher & Hayes, 2008). Daarnaast werden negatieve affectiviteit en regulatie als

covariabelen binnen de mediatie-analyse meegenomen. Er werd gebruik gemaakt van een bootstrapping methode, waarbij de steekproefverdeling werd geschat door 5000 keer de steekproef te trekken.

Alvorens de start van de analyse is er gecontroleerd voor normaliteit, multicollineariteit en homoscedasticiteit. Doordat er binnen PROCESS macro bootstrapping wordt gebruikt, kan er gesteld worden dat de residuen normaal verdeeld zijn (Fox, 2002). Verder was er geen sprake van multicollineariteit aangezien de Variatie Inflatie Factoren (VIF) lager dan 2 waren (Mansfield & Helms, 1982) en uit de residuenplot is gebleken dat ook aan de assumptie voor homoscedasticiteit werd voldaan.

Er is gecontroleerd voor multivariate uitbijters door de Mahalnobis Distance te

berekenen (Maesschalck, Jouan-Rimbaud, & Massart, 2000). Door een cut-off waarde van X2 = 24.322 (df = 7, p < .001) te hanteren, zijn 5 uitbijters gedetecteerd (Northern Arizona University, 2019). Met een onafhankelijke t-toets is onderzocht op welke variabelen de uitbijters verschilden van de niet-uitbijters. Er bleek alleen een significant verschil te zijn tussen de gemiddelde scores van uitbijters (M = 1.90, SD = .18) en niet-uitbijters (M = 1.33, SD = .13) voor de variabele internaliserend probleemgedrag (t(262) = 9.48, p < .001). Daarom is ervoor gekozen om alleen de uitbijters te verwijderen binnen de analyses waarbij

internaliserend probleemgedrag in het model werd meegenomen Resultaten

Beschrijvende statistiek en correlaties

Uit de resultaten is gebleken dat 18,6% van de kinderen tot 6 maanden oud een periode overmatig heeft gehuild. Zoals in Tabel 1 weergeven, rapporteerde de groep moeders met een kind dat overmatig had gehuild significant meer vijandig opvoedgedrag en negatieve

(17)

- 17 - Tabel 1

Beschrijvende Statistiek van de Variabelen en de t-toets van Moeders met Kind die niet of wel overmatig heeft gehuild.

Noot. *p < .001. Tabel 2

Correlaties tussen de Variabelen

Schaal 1 2 3 4 5 1. Internaliserend probleemgedrag - 2. Externaliserend probleemgedrag .55** - 3. Afschermend opvoedgedrag .26** .09 - 4. Vijandig opvoedgedrag .36** .36** .19** - 5. Negatieve affectiviteit .40** .31** .30** .53** - 6. Regulatie -.39** -.17* -.10 -.31** -.30** Noot. N = 259,*p < .05, **p < .01. Niet overmatig gehuild Wel overmatig gehuild Totaal M SD M SD M SD t 1. Internaliserend probleemgedrag 1.33 .15 1.36 .19 1.33 .13 -1.25 2. Externaliserend probleemgedrag 1.54 .24 1.59 .30 1.57 .22 -.95 3. Afschermend opvoedgedrag 1.85 .49 1.92 .48 1.89 .50 -.71 4. Vijandig opvoedgedrag 1.52 .40 1.72 .40 1.59 .44 2.86* 5. Negatieve affectiviteit 2.46 .79 2.91 .89 2.60 .78 -3.14* 6. Regulatie 5.64 .53 5.55 .63 5.57 .50 .95

(18)

- 18 - affectiviteit van hun kind dan de groep moeders met een kind dat niet overmatig had gehuild. De correlaties tussen opvoedgedrag, internaliserend en externaliserend probleemgedrag en de controlevariabelen negatieve affectiviteit en regulatie zijn weergeven in Tabel 2.

Moeders die meer vijandig opvoedden, rapporteerden ook meer internaliserend en externaliserend probleemgedrag van hun kind op 3,5-jarige leeftijd. Moeders die meer afschermend opvoedden, rapporteerden alleen meer internaliserend probleemgedrag van hun kind. Verder kwam naar voren dat moeders van kinderen die meer negatieve affectiviteit of minder regulatie vertoonden, later ook meer internaliserend en externaliserend probleemgedrag van hun kind

rapporteerden.

De mediërende rol van vijandig opvoedgedrag

Huidige studie onderzocht of overmatig huilgedrag een voorspeller was voor internaliserend of externaliserend probleemgedrag op 3,5 jarige leeftijd en of dit verband gemedieerd werd door vijandig opvoedgedrag van moeders.

Overmatig huilgedrag van baby’s en vijandig opvoedgedrag van moeders bleken samen 13% van de variantie in later internaliserend probleemgedrag van het kind te verklaren (F(2,256) = 19.79, p < .001, R2 = .13), wat een matig effect is. Zoals in Tabel 3 weergeven,

was het totaal effect van overmatig huilgedrag op later internaliserend probleemgedrag significant. Het directe effect van overmatig huilgedrag op later internaliserend

probleemgedrag was niet significant. Het indirecte effect van overmatig huilgedrag op

internaliserend probleemgedrag, via vijandig opvoedgedrag was wel significant. Hierdoor kan gesteld worden dat vijandig opvoedgedrag een mediator was binnen het verband tussen overmatig huilgedrag en later internaliserend probleemgedrag.

Overmatig huilgedrag van baby’s en vijandig opvoedgedrag van moeders bleken samen 9% van de variantie in later externaliserend probleemgedrag van het kind te verklaren

(19)

- 19 - Tabel 3

Mediatieanalyse overmatig Huilgedrag, vijandig Opvoedgedrag en internaliserend Probleemgedrag inclusief en exclusief negatieve Affectiviteit en Regulatie.

Zonder negatieve Affectiviteit en Regulatie Met negatieve Affectiviteit en Regulatie b (SE) 95% BI b (SE) 95% BI X  Y (totaal effect)

Overmatig huilgedrag  INT .05 (.02) [.01, .10] .01 (.02) [-.03, .05]

Regulatie  INT -.08 (.02) [-.11, -.05]

Negatieve affectiviteit  INT .05 (.01) [.03, .07]

X  M

Overmatig huilgedrag  VIJ .33 (.07) [.18, .47] .15 (.07) [.02, .28]

Regulatie  VIJ -.14 (.05) [-.23, -.05]

Negatieve affectiviteit  VIJ .25 (.03) [.18, .31]

M  Y

VIJ  INT .11 (.02) [.07, .14] .05 (.02) [.01, .09]

Regulatie  INT -.07 (.02) [-.10, -.04]

Negatieve affectiviteit  INT .04 (.01) [.02, 06]

X  Y (direct effect)

Overmatig huilgedrag  INT .02 (.02) [-.02, .06] .002 (.02) [-.04, .04] X  M  Y (indirect effect)

Overmatig huilgedrag  VIJ  INT

.03 (.01) [.01, .06] .01 (.01) [-.00, .03]

(20)

- 20 - Tabel 4

Mediatieanalyse overmatig Huilgedrag, vijandig Opvoedgedrag en externaliserend Probleemgedrag inclusief en exclusief negatieve Affectiviteit en Regulatie.

Zonder negatieve Affectiviteit en Regulatie Met negatieve Affectiviteit en Regulatie b (SE) 95% BI b (SE) 95% BI X  Y (totaal effect)

Overmatig huilgedrag  EXT .07 (.04) [-.01, .15] .02 (.04) [-.06, 10]

Regulatie  EXT -.03 (.03) [-.09, .03]

Negatieve affectiviteit  EXT .07 (.02) [.03, .10]

X  M

Overmatig huilgedrag  VIJ .33 (.07) [.19, .47] .16 (.07) [.03, 29]

Regulatie  VIJ -.16 (.47) [-.25, -.06]

Negatieve affectiviteit  VIJ .23 (.03) [.17, .30]

M  Y

VIJ  EXT .16 (.03) [.09, .23] .12 (.04) [.05, .20]

Regulatie  EXT -.01 (.03) [-.07, .05]

Negatieve affectiviteit  EXT .04 (.02) [-.00, .08]

X  Y (direct effect)

Overmatig huilgedrag  EXT .01 (.03) [-.07, .09] .00 (.04) [-.08, 08] X  M  Y (indirect effect)

Overmatig huilgedrag  VIJ  EXT

.05 (.02) [.02, .09] .02 (.01) [.003, 04]

(21)

- 21 - was het totaal effect van overmatig huilgedrag op later externaliserend probleemgedrag niet significant. Om te kunnen spreken van een mediatie-effect hoeft het totaal effect binnen PROCESS macro niet significant te zijn (Hayes, 2009). Het directe effect van overmatig huilgedrag op externaliserend probleemgedrag was niet significant. Het indirecte effect van overmatig huilgedrag op externaliserend probleemgedrag, via vijandig opvoedgedrag was wel significant, waardoor gesteld kan worden dat vijandig opvoedgedrag ook een mediator is binnen het verband tussen overmatig huilgedrag en later externaliserend probleemgedrag. De mediërende rol van afschermend opvoedgedrag

Verder werd er onderzocht of overmatig huilgedrag een voorspeller was voor internaliserend probleemgedrag op 3,5 jarige leeftijd, gemedieerd door afschermend opvoedgedrag van moeders.

Overmatig huilgedrag van baby’s en afschermend opvoedgedrag van moeders bleken samen 8% van de variantie in later internaliserend probleemgedrag van het kind te verklaren, wat een matig effect is. Zoals in Tabel 5 weergeven was het totaal effect van overmatig huilgedrag op later internaliserend probleemgedrag significant. Het directe effect van overmatig huilgedrag op internaliserend probleemgedrag was niet significant en het indirect effect van overmatig huilgedrag op internaliserend probleemgedrag, via afschermend opvoedgedrag ook niet. Hierdoor kan gesteld worden dat afschermend opvoedgedrag geen mediator is binnen het verband tussen overmatig huilgedrag en later internaliserend probleemgedrag. Afschermend opvoedgedrag bleek echter wel een voorspeller te zijn van later internaliserend probleemgedrag.

Negatieve affectiviteit en regulatie

Toen negatieve affectiviteit en regulatie als mogelijke voorspellers aan de analyses werden toegevoegd, kwamen de volgende resultaten naar voren.

(22)

- 22 - Tabel 5

Mediatieanalyse overmatig Huilgedrag, afschermend Opvoedgedrag en internaliserend Probleemgedrag inclusief en exclusief negatieve Affectiviteit en Regulatie.

Zonder negatieve Affectiviteit en Regulatie Met negatieve Affectiviteit en Regulatie b (SE) 95% BI b (SE) 95% BI X  Y (totaal effect)

Overmatig huilgedrag  INT .05 (.02) [.01, .10] .01 (.02) [-.03, .05]

Regulatie  INT -.08 (.02) [.11, -.05]

Negatieve affectiviteit  INT .05 (.01) [.03, 07]

X  M

Overmatig huilgedrag  AFS .08 (.09) [-.09, .25] -.05 (.09) [-.22, .12]

Regulatie  AFS -.01 (.06) [-.14, .11]

Negatieve affectiviteit  AFS .19 (.04) [.11, .28]

M  Y

AFS  INT .07 (.02) [.03, .10] .04 (.02) [.01, .07]

Regulatie  INT -.08 (.01) [-.11, -.05]

Negatieve affectiviteit  INT .04 (.01) [.02, .06]

X  Y (direct effect)

Overmatig huilgedrag  INT .05 (.02) [.01, .09] .01 (.02) [-.03, .05] X  M  Y (indirect effect)

Overmatig huilgedrag  AFS  INT

.01 (.01) [-.01, .02] -.002 (.004)

[-.01, .01]

(23)

- 23 - vijandig opvoedgedrag 25% van de variantie in later internaliserend probleemgedrag

(F(4,254) = 21.48, p <.001, R2 = .25), wat een groot effect is. Na het toevoegen van negatieve affectiviteit en regulatie bleek de verklaarde variantie van internaliserend probleemgedrag met 12% te zijn gestegen. Negatieve affectiviteit en regulatie verklaarden dan ook een aanzienlijk deel van het verband tussen overmatig huilgedrag en internaliserend probleemgedrag, via vijandig opvoedgedrag. Ondanks dit aandeel, bleef huilgedrag een significante voorspeller van vijandig opvoedgedrag en bleef vijandig opvoedgedrag een significante voorspeller van internaliserend probleemgedrag (zie Tabel 3). Toch was er na het toevoegen van negatieve affectiviteit en regulatie geen totaal effect van overmatig huilgedrag op internaliserend

probleemgedrag en was vijandig opvoedgedrag geen mediator meer binnen dit verband. Negatieve affectiviteit en regulatie verklaarden samen met overmatig huilgedrag en

vijandig opvoedgedrag 10% van de variantie in later externaliserend probleemgedrag

(F(4,259) = 7.49, p <.001, R2= .10), wat nog steeds een matig effect is. Na het toevoegen van negatieve affectiviteit en regulatie bleek de verklaarde variantie met 1% te zijn gestegen. Negatieve affectiviteit en regulatie verklaarden dus maar een klein extra deel van de variantie in externaliserend probleemgedrag. Ook na het toevoegen van negatieve affectiviteit en regulatie aan de analyse, bleef overmatig huilgedrag een voorspeller van vijandig opvoedgedrag en bleef vijandig opvoedgedrag een voorspeller van externaliserend probleemgedrag (zie Tabel 4). Zowel het totaal effect als het directe effect van overmatig huilgedrag op externaliserend probleemgedrag was niet significant. Het indirecte effect van overmatig huilgedrag op externaliserend probleemgedrag, via vijandig opvoedgedrag was nog steeds significant. Vijandig opvoedgedrag bleef een mediator binnen het verband tussen overmatig huilgedrag en later internaliserend probleemgedrag.

Negatieve affectiviteit en regulatie verklaarden samen met overmatig huilgedrag en afschermend opvoedgedrag 26% van de variantie in later internaliserend probleemgedrag

(24)

- 24 - (F(4,254) = 21.86, p <.001, R2 =.26), wat een groot effect is. Na het toevoegen van negatieve affectiviteit en regulatie bleek de verklaarde variantie met 18% te zijn gestegen. Negatieve affectiviteit en regulatie verklaarden dan ook een aanzienlijk deel van het verband tussen overmatig huilgedrag en internaliserend probleemgedrag, via afschermend opvoedgedrag. Er was (ook na het toevoegen van negatieve affectiviteit en regulatie) geen sprake van een significant totaal, direct en indirect effect (zie Tabel 5). Afschermend opvoedgedrag bleef wel een voorspeller van later internaliserend probleemgedrag.

Discussie

Huidige studie onderzocht het longitudinale verband tussen overmatig huilgedrag van baby’s tot 6 maanden oud en probleemgedrag op 3,5-jarige leeftijd. Er werd gekeken of overmatig huilgedrag van baby’s, internaliserend of externaliserend probleemgedrag voorspelde op 3,5-jarige leeftijd; of vijandig opvoedgedrag het verband tussen overmatig huilgedrag en later internaliserend of externaliserend probleemgedrag medieerde; of

afschermende opvoedgedrag het verband tussen overmatig huilgedrag en later internaliserend probleemgedrag medieerde en of het mogelijke mediatie-effect van vijandig- en afschermend opvoedgedrag zou blijven bestaan wanneer er gecontroleerd werd voor negatieve affectiviteit en regulatie. Uit de resultaten is gebleken dat een periode van overmatig huilgedrag van baby’s tot 6 maanden oud, internaliserend probleemgedrag op 3,5-jarige leeftijd voorspelt. Overmatig huilgedrag was echter geen voorspeller van externaliserend probleemgedrag. Verder medieerde vijandig opvoedgedrag van moeders zowel het verband tussen overmatig huilgedrag en later internaliserend probleemgedrag, als het verband tussen overmatig huilgedrag en later externaliserend probleemgedrag. Er werd geen mediatie-effect van afschermend opvoedgedrag gevonden binnen het verband tussen overmatig huilgedrag en later internaliserend probleemgedrag. Negatieve affectiviteit en regulatie van het kind bleken

(25)

- 25 - het effect van overmatig huilgedrag van baby’s en vijandig opvoedgedrag van moeders op later internaliserend probleemgedrag van het kind voor een groot deel te verklaren. Na het toevoegen van negatieve affectiviteit en regulatie werd er dan ook geen mediatie-effect meer gevonden van vijandig opvoedgedrag binnen het verband tussen overmatig huilgedrag en later internaliserend probleemgedrag. Negatieve affectiviteit en regulatie van het kind bleken het effect van overmatig huilgedrag van baby’s en vijandig opvoedgedrag van moeders op later externaliserend probleemgedrag niet te verklaren. Vijandig opvoedgedrag bleef daarom het verband tussen overmatig huilgedrag en externaliserend probleemgedrag wél mediëren. Overmatig huilgedrag als voorspeller van probleemgedrag

Er werd verwacht dat baby’s die overmatig hadden gehuild, op 3,5-jarige leeftijd meer internaliserend en externaliserend probleemgedrag zouden vertonen. Ondanks het feit dat de meeste onderzoeken vonden dat baby’s die overmatig huilden op latere leeftijd meer

externaliserend probleemgedrag lieten zien (Korja et al., 2014; Santos, Matijasevich,

Capilheira, Anselmi, & Barros, 2015; Wolke et al., 2002) bleek uit de huidige resultaten dat baby’s die overmatig hadden gehuild, op 3,5-jarige leeftijd meer internaliserend

probleemgedrag lieten zien. Het is bekend dat kinderen die als baby overmatig hebben

gehuild gedurende de ontwikkeling meer angst en verdriet laten zien en minder snel herstellen van stressvolle gebeurtenissen dan kinderen die als baby niet overmatig hebben gehuild (Putnam & Stifter, 2005). Deze negatieve emoties horen voornamelijk bij internaliserend probleemgedrag en minder bij externaliserend probleemgedrag (Eisenberg et al., 2001), wat mogelijk verklaart waarom er alleen bewijs is gevonden dat overmatig huilgedrag van baby’s alleen een directe voorspeller is van internaliserend probleemgedrag op 3,5-jarige leeftijd. Vijandig- en afschermend opvoedgedrag als mediator

Er werd verwacht dat vijandig opvoedgedrag het verband tussen overmatig huilgedrag van baby’s tot 6 maanden oud en internaliserend en externaliserend probleemgedrag op

(26)

3,5-- 26 3,5-- jarige leeftijd zou mediëren. De resultaten uit huidig onderzoek konden deze hypothese

bevestigen. Een mogelijke verklaring voor dit gevonden resultaat luidt als volgt. Kim (2011) vond al eerder dat veel ouders van kinderen die overmatig huilden, vijandige gevoelens hadden naar hun kind toe en machteloze woede ervaarden. Wanneer deze vijandige gevoelens door het overmatig huilen regelmatig bij moeders worden opgewekt, kan dit de basis gaan vormen van de moeder-kind interactie, met nadelige gevolgen van dien (Kim, 2011). Zo is bekend dat kinderen die al op jonge leeftijd vijandige reacties van hun moeder krijgen, minder goed de kans krijgen om te leren hoe zij hun emoties kunnen uiten binnen een veilige

omgeving, waardoor zij angstiger worden, minder zelfvertrouwen hebben en zich meer sociaal terugtrekken (Dwairy, 2010; Rubin & Mills, 1991; Wood, McLeod, Sigman, Hwang & Chu, 2003), wat bijdraagt aan de ontwikkeling van internaliserend probleemgedrag.

Daarnaast vonden Campbell, Shaw en Gilliom (2000) dat vijandig opvoedgedrag van moeders ook samenhangt met meer externaliserend probleemgedrag in de vorm van uitdagend en agressief gedrag van peuters, vooral op het moment dat zij meer behoefte krijgen aan autonomie.

Verder werd verwacht afschermend opvoedgedrag het verband tussen overmatig huilgedrag van baby’s tot 6 maanden oud en internaliserend probleemgedrag op 3,5-jarige leeftijd zou mediëren. De resultaten uit huidig onderzoek bevestigen deze hypothese niet. Dit resultaat was onverwacht aangezien uit eerdere studies is gebleken dat overmatig huilgedrag wel voor meer bezorgdheid bij moeders zorgt (Räiha et al., 1995; Roberts et al., 2004). Wellicht uitten moeders hun bezorgdheid niet door hun overmatig huilende kind af te

schermen voor prikkels, maar uiten zij hun bezorgdheid op een andere manier die binnen deze studie niet is gemeten. Zo vonden Leerkes, Parade en Gudmundson (2011) dat overmatig huilgedrag van baby’s samenhangt met meer bezorgdheid van moeders in de vorm van onzeker en angstig opvoedgedrag. Het is daarom voor toekomstig onderzoek interessant om

(27)

- 27 - verschillende uitingen van bezorgdheid door het overmatig huilgedrag te onderzoeken. Ondanks dat er geen mediatie effect van afschermend opvoedgedrag is gevonden, kwam wel uit de resultaten naar voren dat afscherming van prikkels een voorspeller is van later internaliserend probleemgedrag. Dit komt overeen met de resultaten uit het onderzoek van Ungar (2009), die vond dat overbeschermend opvoedgedrag van ouders ervoor zorgt dat kinderen bewuster worden van de mogelijke risico’s van hun handelen, wat zorgt voor een vergrote kans op internaliserend probleemgedrag in de vorm van angst.

Negatieve affectiviteit en regulatie

Tenslotte werd verwacht dat de onderliggende temperament kenmerken; negatieve affectiviteit en regulatie van het kind, het verband tussen overmatig huilgedrag, vijandig- en afschermend opvoedgedrag en internaliserend of externaliserend opvoedgedrag deels zou verklaren. Deze hypothese kon gedeeltelijk worden bevestigd. Negatieve affectiviteit en regulatie van het kind bleken een aanzienlijk deel van het verband tussen overmatig huilgedrag, vijandig opvoedgedrag en internaliserend probleemgedrag te verklaren. Na het toevoegen van negatieve affectiviteit en regulatie aan de mediatie-analyse was er dan ook geen verband meer tussen overmatig huilgedrag en internaliserend probleemgedrag en bleek vijandig opvoedgedrag dit verband ook niet meer te mediëren. Een mogelijke verklaring voor dit gevonden resultaat is dat internaliserend probleemgedrag niet door overmatig huilgedrag op zich wordt voorspeld, maar eerder door de onderliggende regulatieproblemen van het kind. Overmatig huilgedrag is namelijk één van de vroege signalen die wijzen op

regulatieproblemen bij jonge kinderen (Hemmi et al., 2011; Korja et al., 2014). Ondanks dat deze regulatieproblemen in de vorm van overmatig huilen bij de meeste kinderen na verloop van tijd overgaan, blijft een deel van deze kinderen deze regulatieproblemen houden (Schmid, Schreier, Meyer, & Wolke, 2010). Hierdoor kunnen zij zich minder goed aanpassen aan hun omgeving en beschikken zij over minder sociale vaardigheden. Uit een meta-analyse van

(28)

- 28 - Hemmi en collega’s (2011) is dan ook gebleken dat kinderen die op jonge leeftijd al meer regulatieproblemen lieten zien in de vorm van overmatig huilgedrag, eet- en of

slaapproblemen, op latere leeftijd meer internaliserend en externaliserend probleemgedrag vertoonden.

Ondanks dat negatieve affectiviteit en regulatie een groot deel van het verband tussen overmatig huilgedrag, vijandig opvoedgedrag en later internaliserend probleemgedrag verklaarden, bleek dit minder te gelden voor het verband tussen overmatig huilgedrag, vijandig opvoedgedrag en later externaliserend probleemgedrag. Wanneer negatieve affectiviteit en regulatie als mogelijke voorspellers in de mediatie-analyse werden

meegenomen, bleef vijandig opvoedgedrag het verband tussen overmatig huilgedrag en later externaliserend probleemgedrag mediëren. Het overmatig huilgedrag blijft, ongeacht of dit door regulatieproblemen komt of niet, een gefrustreerde en vijandige reactie bij ouders opwekken, wat in lijn staat met de resultaten uit eerder onderzoek naar de reacties van ouders op het overmatig huilen van hun kind (Barr, 2006; Del Vecchio, Walter, O’Leary, 2009). Uit een meta-analyse van Pinquart (2017) kwam naar voren dat een vijandige opvoeding sterk geassocieerd wordt met een hogere mate van externaliserend probleemgedrag. Door de

vijandige en afwijzende reacties van moeders leert een kind namelijk niet hoe het zijn emoties op een veilige en aangepaste manier kan uiten (Nunes et al., 2013) waardoor het kind

gefrustreerd raakt en ook minder aansluiting vindt bij leeftijdsgenootjes (Rohner & Britner, 2002) wat bijdraagt aan de ontwikkeling van externaliserend probleemgedrag.

Sterke punten en beperkingen

Het feit dat de huidige steekproef zeer representatief was voor de populatie betreft het percentage kinderen dat overmatig huilde, was een sterk punt van dit onderzoek. Het is bekend dat 14-30% van de kinderen in de populatie overmatig huilgedrag vertoont (Halpern & Coehlo, 2016). Binnen huidige steekproef gaf (ook met de toepassing van Wessels regel

(29)

- 29 - van drie) zo’n 18,6% van de moeders aan dat haar kind in de eerste 6 maanden overmatig had gehuild, wat overeen komt met het percentage kinderen dat overmatig huilt binnen de

algehele populatie. Dit draagt positief bij aan de externe validiteit van de onderzoeksample. Een ander sterk punt van dit onderzoek is dat bij het onderzoeken van probleemgedrag in de kindertijd een duidelijk onderscheid werd gemaakt tussen externaliserend- en

internaliserend probleemgedrag. Overmatig huilgedrag wordt binnen wetenschappelijk onderzoek voornamelijk in verband gebracht met externaliserend probleemgedrag en hyperactiviteit in de kindertijd (Hemmi et al., 2011). Door ook internaliserend

probleemgedrag te onderzoeken werd er een breder en specifieker inzicht verkregen van het effect van overmatig huilgedrag en opvoedgedrag op het soort probleemgedrag in de

kindertijd.

Bij het interpreteren van de resultaten moet er rekening worden gehouden met een aantal beperkingen van dit onderzoek. Zo is het opvoedgedrag van moeders zes maanden na het overmatig huilgedrag van de baby gemeten, waardoor het niet zeker is of het vijandige opvoedgedrag ook alleen door overmatig huilgedrag werd voorspeld. De manier waarop ouders opvoeden wordt namelijk door meerdere factoren bepaald. Belsky (1984) onderzocht dit met zijn procesmodel en bedacht dat naast kindkenmerken (zoals een lastig temperament) ook het huwelijk tussen ouders, de persoonlijkheid, het werk en het sociale netwerk van ouders bepalend zijn voor de manier waarop zij hun kind opvoeden. Om een vollediger beeld te verkrijgen van de invloed van overmatig huilgedrag op het opvoedgedrag van ouders is het daarom voor toekomstig onderzoek ook interessant voor deze factoren uit het procesmodel van Belsky (1984) te controleren.

Ook moet er bij het interpreteren van de onderzoeksresultaten rekening worden

gehouden met de mogelijke rapportagebias bij het meten van overmatig huilgedrag. Binnen huidig onderzoek is er namelijk alleen aan moeders gevraagd of hun kind in de afgelopen 6

(30)

- 30 - maanden overmatig heeft gehuild, in plaats van dat het huilgedrag van de baby’s zelf is

gemeten. Aangezien de perceptie van huilgedrag van baby’s per moeder sterk kan verschillen (James-Robert et al., 1996) is het mogelijk dat overmatig huilgedrag teveel gerapporteerd wordt door moeders die gestrest, bezorgd en gefrustreerd zijn (Santos et al, 2015; Smarius et al., 2017). Om deze mogelijke rapportagebias in de toekomst te voorkomen is het voor toekomstig onderzoek aanbevolen om te controleren voor het stressniveau van moeders (Santos et al., 2015). Daarnaast kan rapportagebias ook worden voorkomen met

dagboekonderzoek. Wanneer moeders voor een bepaalde periode iedere dag noteren hoeveel uur haar kind die dag heeft gehuild, wordt er een objectiever overzicht van het huilgedrag verkregen dan wanneer moeders één keer wordt gevraagd of haar kind in de afgelopen 6 maanden een periode heeft gehad dat het overmatig huilde. Dagboekonderzoek is dan ook een adequate en objectieve meetmethode gebleken om overmatig huilgedrag van normatief

huilgedrag te onderscheiden (Tjon, Ten, & Wolters, 2014). Conclusie

Concluderend blijken ouders met een kind dat overmatig heeft gehuild, vijandiger op te voeden wat op langere termijn internaliserend of externaliserend probleemgedrag van het kind voorspelt. Toch moet er ook rekening worden gehouden met mogelijke intrinsieke factoren van het kind, zoals negatieve affectiviteit en regulatie, die het verband tussen overmatig huilgedrag en internaliserend probleemgedrag kunnen verklaren. De

onderzoeksresultaten uit huidige studie dragen niet alleen bij aan meer wetenschappelijke kennis over het verband tussen overmatig huilgedrag van baby’s en later probleemgedrag bij deze kinderen, maar zijn ook van belang voor de ontwikkeling van opvoedinterventies voor ouders van baby’s die overmatig huilen en voor de informatievoorziening van hulpverleners die te maken krijgen met ouders van kinderen die overmatig huilen. Zo kunnen hulpverleners

(31)

- 31 - zich naast het verminderen van overmatig huilgedrag bij baby’s door deze informatie ook beter richten op het voorkomen van vijandig opvoedgedrag van moeders door moeders bewust te maken van het effect dat het overmatig huilen van hun kind op hun opvoedgedrag heeft. Dit kunnen hulpverleners doen door met moeders hierover in gesprek te gaan, door vijandig opvoedgedrag op tijd te detecteren en hiervoor gepaste opvoedinterventies aan te bieden. Door op deze manier preventief te werk te gaan kan wellicht de ontwikkeling van internaliserend- en externaliserend probleemgedrag worden verminderd of voorkomen.

(32)

- 32 - Referenties

Aknikh, S., Engelberts, A. C., van Sleuwen, B. E., & Benninga, M. A. (2014). The excessively crying infant: Etiology and treatment. Pediatric Annals, 43, 69-75. Bănică, I. A., Cucu, H., Buzo, A., Burileanu, D., & Burileanu, C. (2016, June). Automatic

methods for infant cry classification. Paper presented at the International Conference on Communications. Verkregen via:

https://ieeexplore.org.proxy.uba.uva.nl:2443/document/7528261/.

Barr, R. G. (2006). Crying behavior and its importance for psychosocial development in children. Encyclopedia on Early Childhood Development, 1, 1-10.

Barr, R. G., Paterson, J. A., MacMartin, L. M., Lehtonen, L., & Young, S. N. (2005). Prolonged and unsoothable crying bouts in infants with and without colic. Journal of

Developmental & Behavioral Pediatrics, 26(1), 14-23.

Belsky, J. (1984). The determinants of parenting: A process model. Child development, 55(1) 83-96.

Campbell, S. B., Shaw, D. S., & Gilliom, M. (2000). Early externalizing behavior problems: Toddlers and preschoolers at risk for later maladjustment. Development and

Psychopathology, 12, 467-488.

De Maesschalck, R., Jouan-Rimbaud, D., & Massart, D. L. (2000). The mahalanobis distance. Chemometrics and Intelligent Laboratory Systems, 50, 1-18.

Del Vecchio, T., Walter, A., & O’Leary, S. G. (2009). Affective and physiological factors predicting maternal response to infant crying. Infant Behavior and Development, 32, 117-122.

Douglas, P., & Hill, P. (2011). Managing infants who cry excessively in the first few months of life. BMJ, 343, 1265-1269.

(33)

- 33 - Dwairy, M. (2010). Parental acceptance–rejection: A fourth cross-cultural research on

parenting and psychological adjustment of children. Journal of Child and Family Studies, 19(1), 30-35.

Eisenberg, N., Cumberland, A., Spinrad, T. L., Fabes, R. A., Shepard, S. A., Reiser, M., Murphy, B., Losoya, S. H., & Guthrie, I.K. (2001). The relations of regulation and emotionality to children’s externalizing and internalizing problem behavior. Child Development, 71, 1112 – 1134.

Forsyth, B. W., & Canny, P. F. (1991). Perceptions of vulnerability 3½ years after problems of feeding and crying behavior in early infancy. Pediatrics, 88, 757-763.

Fox, J. (2002). Bootstrapping regression models. An R and S-PLUS Companion to Applied Regression: A Web Appendix to the Book. Verkregen via: http://cran. r-project. org/doc/contrib/Fox-Companion/appendix-bootstrapping. pdf.

Fujiwara, T., Barr, R. G., Brant, R., & Barr, M. (2011). Infant distress at five weeks of age and caregiver frustration. The Journal of Pediatrics, 159, 425-430.

Gartstein, M. A., & Rothbart, M. K. (2003). Studying infant temperament via the Revised Infant Behavior Questionnaire. Infant Behavior & Development, 26, 64-86.

Halpern, R., & Coelho, R. (2016). Excessive crying in infants. Journal de Pediatria, 92, 40- 45.

Hayes, A. F. (2009). Beyond Baron and Kenny: Statistical mediation analysis in the new millennium. Communication Monographs, 76, 408-420.

Hemmi, M. H., Wolke, D., & Schneider, S. (2011). Associations between problems with crying, sleeping or feeding in infancy and long-term behavioral outcomes in childhood: A meta-analysis. Archives of Disease in Childhood, 96, 622-629.

(34)

- 34 - James‐Roberts, I. S., & Halil, T. (1991). Infant crying patterns in the first year: Normal

community and clinical findings. Journal of Child Psychology and Psychiatry, 32, 951-968.

James-Roberts, I. S., Conroy, S., & Wilsher, K. (1996). Bases for maternal perceptions of infant crying and colic behavior. Archives of Disease in Childhood, 75, 375-384. Kim, J. S. (2011). Excessive crying: Behavioral and emotional regulation disorder in

infancy. Korean Journal of Pediatrics, 54, 229-233.

Korja, R., Huhtala, M., Maunu, J., Rautava, P., Haataja, L., Lapinleimu, H., & Lehtonen, L. (2014). Preterm infant’s early crying associated with child’s behavioral problems and parents’ stress. Pediatrics, 133, 339-345.

Kösters, M., Koot, H., & Van Der Wal, M. (2018). Benut de kansen voor preventie in de jeugdzorg beter. Kind & Adolescent Praktijk, 17(4), 26-32.

Kovacs, M., & Devlin, B. (1998). Internalizing disorders in childhood. Journal of Child Psychology and Psychiatry, 39, 47-63.

LaGasse, L. L., Neal, A. R., & Lester, B. M. (2005). Assessment of infant cry: Acoustic cry analysis and parental perception. Mental Retardation and Developmental

Disabilities Research Reviews, 11(1), 83-93.

Leerkes, E. M., Parade, S. H., & Gudmundson, J. A. (2011). Mothers' emotional reactions to crying pose risk for subsequent attachment insecurity. Journal of Family

Psychology, 25, 635-643.

Long, T. (2001). Excessive infantile crying: a review of the literature. Journal of Child Health Care, 5, 111-116.

Lucassen, P. L. B. J., & Assendelft, W. J. J. (2001). Systematic review of treatments for infant colic. Pediatrics, 108, 1047-1048.

(35)

- 35 - Lucassen, P. L. B. J., Assendelft, W. J. J., Van Eijk, J. T. M., Gubbels, J. W., Douwes, A. C.,

& Van Geldrop, W. J. (2001). Systematic review of the occurrence of infantile colic in the community. Archives of Disease in Childhood, 84, 398-403.

Majdandžic, M., De Vente, W., & Bögels, S. M. (2008). The Comprehensive Parenting Behavior Questionnaire. Age versions: CPBQ-0, CPBQ-1, CPBQ2-3, CPBQ4-6, CPBQ7-12. Research Institute of Child Development and Education, University of Amsterdam.

Mansfield, E. R., & Helms, B. P. (1982). Detecting multicollinearity. The American Statistician, 36, 158-160.

Northern Arizona University. (2019). Multiple Regression. Verkregen via:

https://oak.ucc.nau.edu/rh232/courses/EPS625/Handouts/Regression/Multiple%20Reg ression%20-%20Handout.pdf.

Nunes, S. A. N., Faraco, A. M. X., Vieira, M. L., & Rubin, K. H. (2013). Externalizing and internalizing problems: Contributions of attachment and parental

practices. Psicologia: Reflexão e Crítica, 26, 617-625.

Papoušek, M., & von Hofacker, N. (1998). Persistent crying in early infancy: A non-trivial condition of risk for the developing mother–infant relationship. Child: Care, Health and Development, 24, 395-424.

Pinquart, M. (2017). Associations of parenting dimensions and styles with externalizing problems of children and adolescents: an updated meta-analysis. Developmental Psychology, 53, 873-932.

Preacher, K. J., & Hayes, A. F. (2008). Asymptotic and resampling strategies for assessing and comparing indirect effects in multiple mediator models. Behavior Research Methods, 40, 879-891.

(36)

- 36 - Putnam, S. P., & Stifter, C. A. (2005). Behavioral approach–inhibition in toddlers: Prediction

from infancy, positive and negative affective components, and relations with behavior problems. Child Development, 76(1), 212-226.

Räihä, H., Lehtonen, L., & Korvenranta, H. (1995). Family context of infantile colic. Infant Mental Health Journal, 16, 206-217.

Reid, J. B., & Patterson, G. R. (1989). The development of antisocial behaviour patterns in childhood and adolescence. European Journal of Personality, 3, 107-119.

Reijneveld, S. A., Brugman, E., Hira, R. S., & Verloove-Vanhorick, S. P. (2004). Prevalence of parental behavior to diminish the crying of infants that may lead to

abuse. Nederlands Tijdschrift Voor Geneeskunde, 148, 2227-2230.

Roberts, C. M., Ostapchuk, M., & O’Brien, J. G. (2004). Infantile colic. American Family Physician, 70, 735-740.

Roeser, R., Eccles, J., & Strobel, K. (1998). Linking the study of schooling and mental health: Selected issues and empirical illustrations at the level of the individual. Educational Psychologist, 33, 153 – 176.

Rohner, R. P., & Britner, P. A. (2002). Worldwide mental health correlates of parental acceptance-rejection: Review of cross-cultural and intracultural evidence. Cross-Cultural Research, 36(1), 16-47.

Rothbart, M. K., Ellis, L. K., Rosario Rueda, M., & Posner, M. I. (2003). Developing mechanisms of temperamental regulatie. Journal of Personality, 71, 1113-1144. Rubin, K. H., & Mills, R. S. (1991). Conceptualizing developmental pathways to internalizing

disorders in childhood. Canadian Journal of Behavioural Science, 23, 300-317. Rubin, K. H., Burgess, K. B., & Hastings, P. D. (2002). Stability and social–behavioral consequences of toddlers’ inhibited temperament and parenting behaviors. Child Development, 73, 483-495.

(37)

- 37 - Santos, I. S., Matijasevich, A., Capilheira, M. F., Anselmi, L., & Barros, F. C. (2015).

Excessive crying at 3 months of age and behavioral problems at 4 years age: A prospective cohort study. J Epidemiol Community Health, 69, 654-659.

Schafer, J. L., & Graham, J. W. (2002). Missing data: our view of the state of the art. Psychological Methods, 7, 147-177.

Schalenbourg, K., & Verschueren, K. (2003). Probleemgedrag van kleuters op school en de relatie met ouderlijke opvoeding. Kind en adolescent, 24, 111-121.

Schmid, G., Schreier, A., Meyer, R., & Wolke, D. (2010). A prospective study on the persistence of infant crying, sleeping and feeding problems and preschool behaviour. Acta Paediatrica, 99, 286-290.

Smarius, L. J. C. A., Strieder, T. G., Loomans, E. M., Doreleijers, T. A., Vrijkotte, T. G., Gemke, R. J., & van Eijsden, M. (2017). Excessive infant crying doubles the risk of mood and behavioral problems at age 5: Evidence for mediation by maternal

characteristics. European Child & Adolescent Psychiatry, 26, 293-302. SPSS, I. (2015). IBM SPSS statistics for windows, Ver. 23.0.

Stormont, M. (2002). Externalizing behavior problems in young children: Contributing factors and early intervention. Psychology in the Schools, 39, 127-138.

Tjon, W., Ten, A., & Wolters, M. (2004). Infant crying diary: a useful aid in distinguishing between normal and excessive crying behavior. Nederlands Tijdschrift voor

Geneeskunde, 148, 257–260

Ungar, M. (2009). Overprotective parenting: Helping parents provide children the right amount of risk and responsibility. The American Journal of Family Therapy, 37, 258-271.

(38)

- 38 - Vik, T., Grote, V., Escribano, J., Socha, J., Verduci, E., Fritsch, M., Carlier, C., & Koletzo, B.

(2009). Infantile colic, prolonged crying and maternal postnatal depression. Acta Paediatrica, 98, 1344-1348.

Watson, D., Clark, L., & Zeaman, David. (1984). Negative affectivity: The disposition to experience aversive emotional states. Psychological Bulletin, 96, 465-490.

Wessel, M. A., Cobb, J. C., Jackson, E. B., Harris, G. S., & Detwiler, A. C. (1954).

Paroxysmal fussing in infancy, sometimes called "colic". Pediatrics, 14, 421-435. Wolke, D., Rizzo, P., & Woods, S. (2002). Persistent infant crying and hyperactivity

problems in middle childhood. Pediatric-Springfields, 109, 1054-1060.

Wood, J. J., McLeod, B. D., Sigman, M., Hwang, W. C., & Chu, B. C. (2003). Parenting and childhood anxiety: Theory, empirical findings, and future directions. Journal of Child Psychology and Psychiatry, 44, 134-151.

Yalçın, S. S., Örün, E., Mutlu, B., Madendağ, Y., Sinici, İ., Dursun, A., Özkara, H., A., Üstünyurt, Z., Kutluk, S., & Yurdakök, K. (2010). Why are they having infant colic? A nested case–control study. Paediatric and Perinatal Epidemiology, 24, 584-596.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

In order to identify and validate new food intake biomarkers, the FoodBAll team decided to focus on the following aspects of food intake biomarker research: (1) dis- cover novel

De Nationale Politie heeft vier lagen die bovendien niet goed te onderscheiden zijn en waarvan de afbakening door de slogan ‘operationeel leiderschap’ telkens wordt vertroebeld..

Some of the challenges in biomedical data are heterogeneous measurements, missingness, and imbalanced classes. The bio-medical data analysed in this paper confronts us with all

(A) Micrograph of a pure population of epithelial PDAC cells, as obtained via contrast phase light microscopy (Original magnification 20×, scale bar = 50 μm).. (B) Micrographs of

De hoofdvraag van dit onder- zoek is: door welke relaties binnen het bedrijf laten werknemers zich het meest leiden in hun keuze om wel of niet te gaan

Furthermore, this experiment shows that most participants erroneously believe that they are better at estimating future stock prices than financial institutions based on

There- fore, the third hypothesis tested was if transformational leader behavior (a) augments and (b) moderates the relationships between the initiating structure behav-

The logs include the filtered part of the case study as presented in the paper “An agent-based process mining architecture for emergent behavior analysis” by Rob Bemthuis, Martijn