• No results found

Invloed van Snapchat en Instagram op het zelfbeeld van jongens en meisjes tussen 12 en 19 jaar.

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Invloed van Snapchat en Instagram op het zelfbeeld van jongens en meisjes tussen 12 en 19 jaar."

Copied!
42
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

op het zelfbeeld van jongens en

meisjes tussen 12 en 19 jaar in

Nederland

Afstudeerproject BSc Informatiekunde (5072ABI12Y)

Merel Stammes | 11011637

Begeleider: Lisa van Pappelendam

Key words: Social Media, Instagram, Snapchat, jongeren, zelfbeeld, Nederland

Abstract

In dit onderzoek is door middel van een

deels

zelf

opgestelde

enquête

onderzocht in hoeverre er een verschil

in zelfbeeld is tussen jongens en meisjes

van 12 tot 19 jaar door de invloed van

Instagram en Snapchat in Nederland.

De enquête bestond uit verschillende

onderdelen: algemene vragen, vragen

over het gebruik van de social

mediaplatformen, vragen over social

comparison, zes afbeeldingkeuzes, en

ten slotte vragen over zelfbeeld.

Verwacht werd dat er significante

verschillen gevonden zouden worden

tussen de groepen man en vrouw,

vroege en late adolescentie, en tussen

de

verschillende

social

mediaplatformen.

De

resultaten

toonden aan dat dit verwachte verschil

alleen gevonden werd tussen de

groepen man en vrouw. Voor

vervolgonderzoek wordt dan ook

aangeraden om voor de andere groepen

grotere steekproeven te nemen om te

kijken of er niet alsnog een significant

verschil te vinden is. Ook zouden er

eventueel nieuwe categorieën kunnen

worden toegevoegd aan de huidige

enquête, zodat er meer vergelijkingen

tussen groepen gemaakt kunnen

worden met betrekking tot zelfbeeld.

(2)

Inhoudsopgave

Abstract ... 1 1. Inleiding ... 3 1.1 Brede context ... 3 1.2 Relevantie ... 3 1.2.1 Maatschappelijke relevantie ... 3 1.2.2 Wetenschappelijke relevantie ... 4 1.3 Onderzoeksvraag ... 4 1.4 Onderzoeksopzet ... 5 1.5 Voorspellingen ... 5 2. Theoretisch kader ... 7

2.1 Social Comparison Theory ... 7

2.2 Social Media en Social networking sites (SNS) ... 7

2.2.1 Snapchat en Instagram ... 8

2.3 Zelfbeeld ... 8

2.4 Eerdere onderzoeken met de combinatie zelfbeeld en social media ... 8

3. Methode ... 10

3.1 Inhoud van het onderzoek ... 10

3.2 Onderzoekshypotheses... 10 3.3 Deelnemers ... 10 3.4 Procedure ... 11 3.5 Meetinstrumenten ... 12 4. Resultaten ... 13 4.1 Data ... 13 4.2 Descriptives ... 13 4.3 Hypotheses ... 15 5. Conclusie ... 18 6. Discussie ... 19 Referenties ... 21 Appendix I - Enquête ... 23

Vragenlijst over Zelfbeeld... 29

Appendix II - Resultaten ... 30

Descriptives ... 30

Hypothese - Geslacht ... 33

Hypothese - Leeftijd ... 37

(3)

1. Inleiding

1.1 Brede context

Het blijkt voor jongeren lastig om de gecreëerde profielen op social media te onderscheiden van de werkelijkheid, terwijl bijna iedereen op zijn profiel alleen de leukste dingen plaatst. Jongeren kennen hun eigen zwaktes of onzekerheden wel, maar vergeten dat anderen met het ogenschijnlijk perfecte profiel deze ook hebben, alleen niet online zetten. Onderzoek van Neira en Barber (2014) aan de Murdoch University onder 1819 jongeren toont aan dat

naarmate jongeren meer tijd investeren in social media, zij een meer onrealistisch beeld krijgen van anderen. Bij meisjes kan, naarmate hoeveelheid tijd die zij besteden op social media stijgt, leiden tot somberheid, een laag zelfbeeld en zelfs een depressie (Takes, 2014). Ook kunnen negatieve reacties op hun posts en/of foto’s een grote invloed hebben op het zelfbeeld (Neira & Barber, 2014)

Nieuwsberichten van onder andere de NOS (2017) en de Nationale Onderwijsgids (2017) laten zien hoe belangrijk meer aandacht voor de effecten van social mediagebruik onder jongeren is. In deze nieuwsberichten wordt een recent onderzoek van Cramer en Inkster (2017) aangehaald. Hieruit blijkt dat Instagram van alle sociale media de negatiefste effecten heeft op de gemoedstoestand van jongeren. De over het algemeen ‘perfecte’ plaatjes zorgen voor gevoelens van onzekerheid, eenzaamheid en depressie. Met ‘perfecte’ plaatjes worden in dit geval gephotoshopte, bewerkte, en/of ge-airbrushte afbeeldingen bedoeld die

vervolgens op social media geplaatst worden. In dit onderzoek werden 1479 jongeren ondervraagd in de leeftijd van veertien tot vierentwintig jaar naar de invloed van vijf verschillende social media: Facebook, Instagram, Twitter, YouTube en Snapchat. De vragen in de enquête gingen vooral over gevoelens van angst, eenzaamheid en depressie. Dit onderzoek stelt gebruikers van social media vooral de leukste gebeurtenissen in hun leven uitlichten. Uit de resultaten bleek dat Instagram wordt gezien als het medium dat de

slechtste invloed zou hebben op de gemoedstoestand van jongeren. Een verklaring hiervoor zou kunnen zijn dat het leven op Instagram perfect lijkt omdat alleen de beste en leukste foto’s worden uitgekozen. Daarom blijkt dat het voor jongeren lastig is om de werkelijkheid te onderscheiden van gephotoshopte beelden.

Van de vijf onderzochte social media platformen bleek YouTube de minst slechte invloed te hebben op jongeren. Veel filmpjes van bijvoorbeeld vloggers laten ook de momenten zien waarop het niet zo goed gaat. Hierbij belichten ze dus ook de minder perfecte kanten, wat bij Instagram over het algemeen niet gebeurt.

1.2 Relevantie

1.2.1 Maatschappelijke relevantie

Tegenwoordig speelt technologie een steeds belangrijkere rol in ons leven, met name voor jongeren die zijn opgegroeid met deze technologie. Uit onderzoek van Cramer en Inkster (2017) blijkt dat 91% van de jongeren tussen veertien en vierentwintig het internet voor social media gebruikt. Aangezien de overgrote meerderheid van de jongeren actief is op social media ligt hier een grote taak voor de maatschappij. Zo moeten bijvoorbeeld scholen, maar ook de overheid, aandacht besteden aan zaken zoals online pesten en sexting. Met sexting worden seksueel getinte foto’s bedoeld die via social media verzonden worden, bijvoorbeeld naaktfoto’s. Op scholen komen deze zaken wel steeds meer aan bod tijdens de lessen over mediawijsheid, maar de invloed van de perfecte beeldcultuur op het zelfbeeld van scholieren blijft nog onderbelicht. (Nationale Onderwijsgids, 2017; NOS, 2017). Bovengenoemde

onderzoeken kaarten aan dat het van groot belang is om verder onderzoek naar de effecten van social media op het zelfbeeld van jongeren uit te voeren. Daarom is het belangrijk dat

(4)

ook hier in Nederland onderzoek wordt gedaan naar de invloed van social media op het zelfbeeld van jongeren. Als er meer onderzoek gedaan wordt naar de gevolgen zou er bijvoorbeeld speciaal lesmateriaal ontwikkeld kunnen worden dat jongeren kan inlichten over deze gevolgen.

1.2.2 Wetenschappelijke relevantie

Onderzoek van Cramer en Inkster (2017) heeft aangetoond dat Instagram als het meest negatief wordt gezien ten aanzien van de content die op dit platform geplaatst wordt, vergeleken met andere mediaplatformen als Snapchat, Facebook, Twitter en YouTube. Het onderzoek van Neira en Barber (2014) toont aan dat meisjes meer vatbaar zijn voor

somberheid, laag zelfbeeld en zelfs een depressie door de invloed van social media. Hoewel er wel een aantal onderzoeken is gedaan naar de verschillen in het zelfbeeld tussen jongens en meisjes, is er nog steeds te weinig onderzoek gedaan naar de invloed van social media op het zelfbeeld van jongens en meisjes. Dit wordt ook aangehaald in de onderzoeken van zowel Cramer en Inkster (2017) en Neira en Barber (2014), waarbij gerapporteerd wordt dat er nog niet genoeg onderzoek is gedaan naar de invloed van social media op de emotionele en geestelijke gezondheid van jongeren, met als gevolg bijvoorbeeld een grotere kans op een depressie.

1.3 Onderzoeksvraag

In hoeverre is er een verschil in zelfbeeld tussen jongens en meisjes van 12 tot 19 jaar door de invloed van Instagram en Snapchat in Nederland?

Er is gekozen voor de doelgroep 12 tot 19 jaar omdat het boek van Valkenburg en Piotrowski (2017) deze grens aanhoudt voor jongeren. Valkenburg en Piotrowski zijn

communicatiewetenschappers aan de Universiteit van Amsterdam. Hun boek Plugged In wordt gezien als een informatieve tool voor vraagstukken rondom kinderen, jongeren en social media. In de afgelopen decennia is er namelijk veel nieuw onderzoek verschenen over de relatie tussen kinderen, jongeren en social media. Daarom wordt er geopperd dat het van groot belang is om inzicht te geven in de huidige situatie, mede omdat het social

medialandschap continu verandert. Valkenburg, Piotrowski en hun team van communicatiewetenschappers hebben voor hun boek veel bestaande onderzoeken geanalyseerd. Daarnaast is er voortgebouwd op het boek Responses to the Screen van Valkenburg (2014).

Binnen de gekozen doelgroep is het ook mogelijk om onderscheid te maken tussen vroege adolescentie en late adolescentie. Tussen deze groepen zijn namelijk ook nog veel verschillen te vinden (Valkenburg en Piotrowski, 2017). Zo zijn jongeren in vroege adolescentie eerder geneigd om gevaarlijke dingen te ondernemen en worden zij gezien als ‘thrill seekers’. Jongeren in late adolescentie vertonen daarentegen steeds meer overeenkomsten met volwassenen naar mate ze ouder worden.

Onder vroege adolescentie worden jongeren van 12 tot 15 jaar beschouwd en onder late adolescentie jongeren van 15 tot 19 jaar. Er is gekozen voor jongeren omdat jongeren hun eigen leven nog meer met die van een ander vergelijken dan volwassenen (Takes, 2014). Ze zijn nog zoekende naar hun identiteit en daardoor gevoeliger voor de content die op social media voorbijkomt.

Er is gekozen om dit onderzoek in Nederland uit te voeren aangezien dergelijke onderzoeken nog nooit eerder in Nederland hebben plaatsgevonden.

(5)

Er is gekozen voor de mediaplatformen Instagram en Snapchat omdat deze twee platformen de negatiefste gevolgen hebben als het gaat om het zelfbeeld van jongeren (Cramer &

Inkster, 2017) en omdat deze mediaplatformen gericht zijn op visuele content. Dit is interessant omdat een beeld meer kan zeggen dan duizend woorden. Bij een beeld is het meestal in één oogopslag duidelijk wat er afgebeeld wordt.

Instagram blijkt het snelst groeiende mediaplatform in Nederland te zijn en dat Facebook terrein verliest onder jongeren onder tot twintig jaar (Van der Veer, 2018). Ook behoren de platformen Instagram en Snapchat tot de meest gebruikte social mediaplatformen onder jongeren.

1.4 Onderzoeksopzet

Dit onderzoek is uitgevoerd aan de hand van een opgestelde enquête die verspreid is op verschillende middelbare scholen in Nederland. De opgestelde enquête bestaat uit een combinatie van vragen uit eerder onderzoek en zelf bedachte vragen om antwoord te kunnen geven op de onderzoeksvraag. Er is gekozen om de enquête te verspreiden op middelbare scholen, omdat de doelgroep van de onderzoeksvraag zich voornamelijk bevindt op de middelbare school. In de enquête zijn allereerst vragen gesteld over de leeftijd en het geslacht van de respondent. Daarna zijn vragen gesteld met betrekking tot de verschillende mediaplatformen Snapchat en Instagram en vervolgens zijn vragen gesteld over social

comparison. Hierna zijn er verschillende afbeeldingen getoond aan de respondent, waarna

deze aangegeven heeft welke afbeelding hem/haar het meeste aansprak. Hierbij zal

onderscheid worden gemaakt tussen gephotoshopte afbeeldingen en ‘normale’ afbeeldingen van de verschillende mediaplatformen. Ten slotte is een aantal vragen gesteld met

betrekking tot het zelfbeeld van jongeren.

1.5 Voorspellingen

Het onderzoek van Neira en Barber (2014) stelde vast dat meisjes meer bezig zijn met het aanpassen van hun profiel dan jongens. Daarmee wordt bedoeld dat ze bijvoorbeeld hun profielfoto vaker wijzigen of andere tekst in hun ‘bio’ zetten. Ook concludeerden Neira en Barber dat meisjes meer negatieve reacties krijgen op hun geposte foto’s en/of berichten dan jongens (of meisjes die geen gebruik maken van social media). Ook blijkt uit onderzoek dat jongens die veel social media gebruiken vanuit het onderzoek een hoger zelfbeeld te hebben dan meisjes die veel social media gebruiken. Bovendien leidt het gebruik van social media bij jongens vaak tot een sterker gevoel van sociale competentie, terwijl het bij meisjes tot een verlaging van het gevoel van eigenwaarde kan leiden. Dus er wordt verwacht dat er wel degelijk een verschil te zien valt tussen het zelfbeeld van jongens en meisjes.

Wat hierop aansluit is de boodschap dat vrouwen dun en aantrekkelijk moeten zijn om geaccepteerd te kunnen worden in onze samenleving. Dit komt volgens theoretici

grotendeels door de media. De normen die voortkomen uit de media zouden voor mannen flexibeler en relaxter zijn (Strahan et al., 2006). Deze normen zijn vooral gericht op het uiterlijk. Hierdoor wordt verwacht dat er een verschil te vinden is tussen het zelfbeeld van jongens en meisjes.

(6)

Het onderzoek van Vogel et al. (2014) stelde de volgende stellingen vast uit eerder

onderzoek dat zij verzameld hebben in de literatuur van de psychologie. Allereerst tonen mensen die zichzelf vergelijken met anderen op social media meer depressieve symptomen dan mensen die dat niet doen. Daarnaast stellen die mensen dat hun huidige zelfbeeld verder weg staat van hun ideale zelfbeeld. Verder wordt aangenomen dat mensen die meer tijd doorbrengen op platformen als Facebook een lager welbevinden ervaren. Daarom zou er verwacht kunnen worden dat er verschil in zelfbeeld te ontdekken valt.

(7)

2. Theoretisch kader

2.1 Social Comparison Theory

De social comparison theory van Festinger (1954) houdt kortweg gezegd in dat mensen zichzelf constant met anderen vergelijken. Dit doen zij met grote aandacht voor details, van zowel zijzelf als het individu waarmee ze zich vergelijken. Daarbij zoeken ze naar elementen waardoor ze zichzelf beter voelen. Deze elementen kunnen van alles zijn, bijvoorbeeld uiterlijk, status of werk. De vergelijking met anderen kan plaatsvinden op twee verschillende manieren: upward comparison en downward comparison. Upward comparison houdt in dat

mensen zichzelf vergelijken met anderen die als het ware ‘hoger’ op de sociale ladder staan. Hiermee worden dus mensen bedoeld die in de ogen van het individu bijvoorbeeld een beter uiterlijk, een betere status of een betere baan hebben. Dit kan verschillende gevolgen hebben. Als eerste zou het de mensen kunnen inspireren om zichzelf te verbeteren, door bijvoorbeeld hun uiterlijk aan te passen of van baan te veranderen. Ten tweede zou het mensen kunnen helpen om zichzelf te beoordelen op de plek waar ze nu staan, waardoor ze bewust worden van de plek waar ze nu staan op de sociale lader. Het zou er ten slotte ook voor kunnen zorgen dat het zelfbeeld en/of zelfvertrouwen verlaagt. Het individu kan zichzelf slechter gaan voelen doordat iemand anders er beter uitziet of een betere baan heeft naar hun mening. Downward comparison is het tegenovergestelde van upward comparison. Hierbij vergelijken mensen zichzelf met anderen die ‘lager’ op de sociale ladder staan. In deze situatie vergelijkt het individu zichzelf met mensen die in hun ogen bijvoorbeeld een slechter uiterlijk hebben, een mindere status hebben of een minder goede baan hebben. Dit kan wederom ook verschillende gevolgen hebben. Als eerste zou het mensen minder ambitieus kunnen maken, omdat ze zichzelf als een individu beschouwen met een beter uiterlijk of vinden dat ze zelf een betere baan hebben. Ten tweede zou het ook mensen kunnen helpen om te beoordelen waar ze nu staan, waardoor ze zich opnieuw bewust worden van de plek waar ze nu staan op de sociale ladder. Ten slotte zou het zelfbeeld en/of zelfvertrouwen kunnen verbeteren, omdat het individu beseft dat hij/zij naar zijn/haar mening bijvoorbeeld een beter uiterlijk of een betere baan heeft. Al deze vergelijkingen zijn natuurlijk persoonlijk en subjectief. Voor het ene individu kan een vergelijking met een celebrity meer betekenen dan voor het andere individu.

2.2 Social Media en Social networking sites (SNS)

De definitie van social media is het gebruik van mobiele technologieën om communicatie in een interactieve dialoog te veranderen op het web. Social networking sites (SNS) zijn dus een vorm van social media (Cohn, 2011). Een social networking site is een sociale structuur met gebruikers die verbonden worden door een gemeenschappelijke interesse. Social media platformen vallen dus onder social networking sites.

Social networking sites hebben verschillende functies. Gebruikers kunnen bijvoorbeeld op een

dergelijke site een elektronisch profiel voor zichzelf aanmaken, voorzien van details over hun eigen leven. Ook is het mogelijk om foto’s te plaatsen, relaties te onderhouden, sociale evenementen te plannen, het leven van anderen te observeren en dit te beoordelen aan de hand van emoties, voorkeuren en geloofsovertuigingen. Bovendien kan een SNS worden gezien als een platform waarop het individu zichzelf kan vergelijken met anderen, als een manier van zelfevaluatie of zelfverbetering (Vogel et al., 2014). Dit sluit aan bij de social

(8)

2.2.1 Snapchat en Instagram

In dit onderzoek is gekozen voor de platformen Snapchat en Instagram. Om een duidelijk beeld te krijgen van hoe deze platformen precies werken, zal dit kort uitgelegd worden. Snapchat is een foto-applicatie (app) waar gebruikers foto’s en video’s kunnen versturen (ook wel snaps genoemd) naar een of meer ‘vrienden’. Wat opvallend is aan Snapchat en deze app uniek maakt, is dat de snaps na een paar seconden verdwijnen (Utz et al., 2015). Instagram is net als Snapchat een relatief nieuwe foto-app. Op Instagram kunnen gebruikers foto’s delen op hun zogenoemde tijdlijn. De foto’s kunnen handmatig worden bewerkt met de populaire filters waar Instagram bekend om staat (Hu et al., 2014). Op het eerste oog lijken de platformen verschillende intenties te hebben, maar er zijn ook gelijkenissen te vinden. Zo beschikken beide platformen over een ‘verhaal’-functie, wat inhoudt dat een foto geplaatst wordt op het platform en vierentwintig uur zichtbaar blijft voor vrienden (op Snapchat) of volgers (op Instagram) (Moreau, 2018).

2.3 Zelfbeeld

In de psychologie bestaat een aantal termen die los van elkaar, door elkaar en met elkaar worden gebruikt in deze context. Allereerst het zelfconcept, ook wel identiteit genoemd. Dit is de overkoepelende term voor zelfbeeld en zelfvertrouwen (Gecas, 1982). In dit onderzoek zal alleen worden gefocust op de term zelfbeeld, waarmee het beeld dat een individu van zichzelf heeft bedoeld wordt. Daarbij ligt de focus op het uiterlijk in dit onderzoek. Een van de belangrijkste ontwikkelingen die plaatsvindt tijdens de tienerjaren is het ontwikkelen van een identiteit (Valkenburg en Piotrowski, 2017). Daarom is het voor jongeren van groot belang om een stabiel zelfbeeld te ontwikkelen voor hun verdere leven, omdat dit onderdeel is van de identiteit van het individu.

2.4 Eerdere onderzoeken met de combinatie zelfbeeld en social media

Eerder onderzoek van Milkie (1999) naar de invloed van ‘perfecte’ plaatjes in tijdschriften laat zien dat tienermeisjes zich wel beseffen dat deze plaatjes niet echt zijn, maar zich onbewust toch vergeleken met deze plaatjes. Met ‘perfecte’ plaatjes worden afbeeldingen in tijdschriften bedoeld die op bepaalde manier bewerkt zijn, bijvoorbeeld gephotoshopt. Er wordt geconcludeerd dat deze plaatjes het zelfbeeld van een individu negatief zou kunnen beïnvloeden en daarom wordt geadviseerd om meer plaatjes in tijdschriften te plaatsen waarop ‘echte’, ‘normale’, of ‘gewone’ meisjes te zien zijn. De deelnemers aan het onderzoek geven in het interview ook aan dat ze onbewust wel weten dat de plaatjes niet ‘echt’ zijn, maar toch vergelijken zij zichzelf met de ‘perfecte’ plaatjes en wordt hun zelfbeeld beïnvloed. Dit onderzoek heeft zich gefocust op tijdschriften, maar deze lijn zou zich zeker kunnen voortzetten op de verschillende social mediaplatformen.

Ander onderzoek van Strahan et al. (2006) naar de invloed van culturele normen op het zelfbeeld van mensen concludeerden het volgende: de boodschap dat vrouwen dun en aantrekkelijk moeten zijn om geaccepteerd te kunnen worden in onze samenleving komt volgens theoretici grotendeels door de media. De culturele normen voor mannen zijn flexibeler en relaxter. Hierdoor rapporteren vrouwen een minder positief zelfbeeld, zijn ze eerder geneigd om een dieet te volgen en hebben ze een grotere kans om een eetstoornis te krijgen. Daarnaast worden wederom de ‘perfecte’ plaatjes aangehaald, waarbij Strahan et al. aankaarten dat deze plaatjes vooral invloed hebben op het zelfbeeld van vrouwen.

(9)

Onderzoek van Vogel et al. (2014) gebruikt de social comparison theory om te onderzoeken of gebruikers die veel gebruik maken van social networking sites (SNS) als Facebook een lager zelfvertrouwen hebben dan mensen die hier minder vaak gebruik van maken. Daarbij focussen de onderzoekers zich op upward comparison. Een voorbeeld is als de deelnemer zich vergelijkt met een persoon die heel gezond leeft, terwijl de deelnemer dat niet doet, dan zal het zelfvertrouwen van de deelnemer ook lager zijn. Er zijn verschillende situaties uitgetest. Eén waarbij gebruik werd gemaakt van upward comparison en één waarbij de respondent en het getoonde Facebookprofiel ongeveer dezelfde levensstijl hadden. Bij de situatie waar gebruik werd gemaakt van upward comparison, bleek het zelfvertrouwen van de deelnemers lager te zijn als zij niet voldeden aan de levensstijl van het getoonde Facebookprofiel. Dit onderzoek is heeft zich gericht op zelfvertrouwen, maar zoals al eerder vermeld, zijn zelfvertrouwen en zelfbeeld gerelateerd aan elkaar. Daarom zou de social comparison theory ook gebruikt kunnen worden om te onderzoeken of dit ook geldt voor het concept zelfbeeld.

(10)

3. Methode

3.1 Inhoud van het onderzoek

In dit onderzoek is door middel van een enquête onderzocht of de mediaplatformen

Instagram en Snapchat invloed hebben op het zelfbeeld van jongeren. De enquête bestaat uit vier verschillende onderdelen.

Verschillende middelbare scholen zijn benaderd om de doelgroep te bereiken. De benaderde middelbare scholen bevinden zich allemaal in de regio Alkmaar. Er is gekozen om de

middelbare scholen dichtbij elkaar in de regio uit te zoeken zodat de verschillen op

demografisch gebied zo klein mogelijk zijn binnen de doelgroep. Hierdoor zal het mogelijk zijn om een genuanceerde uitspraak te kunnen doen over de doelgroep.

Uiteindelijk zijn bijna tweehonderd jongeren bereid gevonden om deel te nemen aan de enquête. De data verkregen uit de enquête is vervolgens ingeladen in het

statistiekprogramma SPSS. Op die manier konden verschillende testen worden uitgevoerd over de data.

3.2 Onderzoekshypotheses

Om de onderzoeksvraag te kunnen beantwoorden zijn de volgende deelvragen opgesteld: 1. Wat is de invloed van Instagram en Snapchat op het zelfbeeld van jongens van 12 tot

19 jaar in Nederland?

2. Wat is de invloed van Instagram en Snapchat op het zelfbeeld van meisjes van 12 tot 19 jaar in Nederland?

3. Wat is de invloed van Instagram en Snapchat op het zelfbeeld van jongeren in vroege adolescentie in Nederland?

4. Wat is de invloed van Instagram en Snapchat op het zelfbeeld van jongeren in late adolescentie jaar in Nederland?

5. Wat is de invloed van Instagram op het zelfbeeld van jongeren van 12 tot 19 jaar in Nederland?

6. Wat is de invloed van Snapchat op het zelfbeeld van jongeren van 12 tot 19 jaar in Nederland?

Om de onderzoeksvraag te beantwoorden zijn de volgende hypotheses opgesteld:

H1: Er is geen verschil in zelfbeeld tussen jongens en meisjes. H2: Er is wel een verschil in zelfbeeld tussen jongens en meisjes.

H3: Er is geen verschil in zelfbeeld tussen jongeren in vroege en late adolescentie. H4: Er is wel een verschil in zelfbeeld tussen jongeren in vroege en late adolescentie. H5: Er is geen verschil in zelfbeeld door de invloed van Snapchat en Instagram. H6: Er wel een verschil in zelfbeeld door de invloed van Snapchat en Instagram.

3.3 Deelnemers

De deelnemers van de enquête zijn personen die in de omgeving van Alkmaar wonen. Allereerst bestaat een deel van de deelnemers uit middelbare scholieren van de Berger Scholengemeenschap in Bergen. De rest van de respondenten bestaat uit vrienden, familie en kennissen van de onderzoeker die voldoen aan de leeftijdseis en in de omgeving van

Alkmaar wonen. De tweehonderd deelnemers die de enquête hebben ingevuld hadden een leeftijd van 11 tot 30 jaar en een gemiddelde leeftijd van 16,195 (SD = 2,3907). Omdat de doelgroep specifiek is aangescherpt van 12 tot 19 jaar zijn de reacties van de overige respondenten verwijderd uit de data. Na deze ‘opschoning’ van de data zijn er nog 186 respondenten over en hadden zij een gemiddelde leeftijd van 15,828 (SD = 1,7683). Van de deelnemers was 22,6% man (N = 42) en 77,4% vrouw (N = 144).

(11)

3.4 Procedure

Er is geprobeerd om de enquête op verschillende scholen in de buurt van Alkmaar te verspreiden. Door een mail te sturen naar de verschillende scholen is gevraagd of de desbetreffende school de enquête zou willen verspreiden, op een manier die voor de school handig is om de doelgroep te bereiken. Het Regius College, het Jan Arentz, de Berger

Scholengemeenschap, het Dalton College, het PCC en het Trinitas College zijn benaderd. Van deze scholen stemde alleen de Berger Scholengemeenschap er mee in om de enquête te verspreiden onder de leerlingen. Vanwege de uitblijvende reacties van de andere scholen, is besloten om de enquête ook te verspreiden via vrienden, familie en kennissen. Dit is zowel via WhatsApp als e-mail gedaan. Via deze vrienden, familie en kennissen is geprobeerd om leerlingen van andere scholen in de omgeving van Alkmaar te benaderen. Het is van belang dat de respondenten uit dit gebied komen, anders kan er geen genuanceerde uitspraak gedaan worden over de doelgroep van de enquête.

De enquête bestaat uit verschillende onderdelen (zie Appendix I). Allereerst is een aantal algemene vragen gesteld over de deelnemer. Daarna volgen vragen rondom het gebruik van de mediaplatformen Snapchat en Instagram, gevolgd door een paar vragen gerelateerd aan

social comparison. Vervolgens kreeg de respondent een aantal foto’s te zien die in

verschillende categorieën vallen. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen foto’s die ‘perfect’ gemaakt zijn (bijvoorbeeld gephotoshopt, bewerkt, of ge-airbrusht) en foto’s die ‘echt’ zijn. Hiermee wordt bedoeld dat deze foto’s niet bewerkt zijn op een of andere manier. Ten slotte is een aantal vragen gesteld met betrekking tot het zelfbeeld van de respondent. Bij de vragen over Instagram en Snapchat is gekozen om te informeren hoe vaak de

respondent het platform gebruikt, hoe vaak een nieuwe foto geplaatst wordt (of verstuurd wordt in het geval van Snapchat) en hoeveel uur per dag de respondent op het platform besteedt. Deze vragen zijn gebaseerd op vragen uit onderzoeken van zowel Vogel et al. (2014) als Neira en Barber (2014). De laatste vraag is aangepast naar de hoeveelheid uur per dag in plaats van per week, omdat het aannemelijker is dat de doelgroep meerdere uren per dag op de social mediaplatformen spendeert. Bij de vragen over Instagram is gekozen om nog een aantal vragen toe te voegen, namelijk hoe vaak de respondent zijn/haar gegevens bewerkt en of het profiel van de respondent privé of openbaar is (Neira & Barber, 2014). Er is besloten om de vragen over social comparison in een aparte sectie te plaatsen om meer nadruk te leggen op deze sectie. Daarmee wordt het belang van deze vragen meer

geaccentueerd dan wanneer deze vragen bij een andere sectie zouden worden gevoegd. De vragen zijn overgenomen uit eerder onderzoek van Jones (2001).

Na de vragen over social comparison volgen de afbeeldingkeuzes. De Instagramprofielen waar deze foto’s vandaan komen zijn bewust uitgekozen. Er is gekozen voor profielen van één man en één vrouw die uit de buurt van Alkmaar komen. Daarna is gekozen voor profielen van één man en één vrouw die populair en bekend zijn in Nederland. Ten slotte is gekozen voor profielen van één man en één vrouw die wereldwijd populair en bekend zijn. Voor iedere man en vrouw in de vooraf beschreven categorie is een ‘perfecte’ foto en een ‘normale’ foto geselecteerd.

Ten slotte zijn zes vragen gesteld met betrekking tot het zelfbeeld van de deelnemer. Deze vragen zijn gebaseerd op de zelfbeeldvragenlijst van Rosenberg (1965), die tot op heden nog vaak wordt gebruikt, zo ook door Vogel et al. (2014). De lijst (zie Appendix I) bestaat

(12)

onderzoek. Er is gekozen om de vier niet-relevante vragen weg te laten. De vraag ‘I wish I could have more respect for myself’ is relevant wat betreft zelfbeeld, maar niet relevant met betrekking tot het effect van social media.

3.5 Meetinstrumenten

Om antwoord te kunnen geven op de hoofdvraag en de verschillende deelvragen is gebruik gemaakt van verschillende meetinstrumenten. Allereest is de enquête opgesteld in het programma Google Forms. Er is gekozen voor deze tool omdat deze makkelijk in gebruik is voor de respondenten en overzichtelijk is. Veel jongeren zijn namelijk bekend met deze tool, daarom weten zij precies hoe ze deze tool moeten gebruiken. Daarnaast wordt de

anonimiteit van de respondenten gewaarborgd door deze tool. Ook zijn de antwoorden van de enquête gemakkelijk uit te lezen omdat deze gelijk worden opgeslagen in een Google Spreadsheet op Google Drive. Hierdoor is er geen kans dat de data op een of andere manier verloren zullen gaan.

De verschillende onderdelen van de enquête zijn apart van elkaar ingedeeld om de enquête zo overzichtelijk mogelijk te houden. Nadat het gewenste aantal respondenten behaald is, of de tijdslimiet overschreden is, is de enquête offline gehaald. Vanaf dat moment was het voor respondenten niet meer mogelijk om de enquête in te vullen. Dit zorgt ervoor dat eventuele gegevens niet meer aangepast kunnen worden, zoals het aantal deelnemers. Zo wordt ervoor gezorgd dat de uitslag van het onderzoek niet meer beïnvloed kan worden. Nadat de

enquête offline is gehaald, is de data ingeladen in het statistiekprogramma SPSS. Dit

programma biedt de mogelijkheid om verschillende statistische toetsen uit te voeren over de verkregen data. De resultaten hiervan worden besproken in hoofdstuk 4. Voor alle testen wordt een significantieniveau gebruikt van α = 0,05.

Allereerst zijn er Descriptives uitgevoerd om de data te bekijken en een beter inzicht te krijgen in de data. Hieruit zijn verschillende cirkeldiagrammen en tabellen gemaakt. Daarna zijn er verschillende statistische toetsen uitgevoerd. Omdat de data voornamelijk ordinaal en nominaal is, en voor sommige vragen ook niet voldoet aan de voorwaarden van Levene’s test, is besloten om non-parametrische testen uit te voeren. Voor de hypotheses over geslacht en leeftijd geldt dat twee onafhankelijke groepen met elkaar worden vergeleken en met interval data zou in dat geval een Independent t-test worden uitgevoerd. Als alternatief zijn er Mann-Whitney-U testen uitgevoerd, de non-parametrische variant van de Independent t-test. Voor de hypothese over de verschillende social mediaplatformen geldt dat in het geval van interval data een ANOVA-test zou worden uitgevoerd. Als alternatief zijn er Kruskall-Wallis testen uitgevoerd, de non-parametrische variant van de ANOVA-test voor een

onafhankelijke steekproef. Voor de vergelijking van geslacht en leeftijd met betrekking tot de gekozen afbeeldingen zijn Fisher’s Exact tests uitgevoerd, omdat deze variabelen allebei onder de categorie nominaal vallen. Nog een reden om te kiezen voor Fisher’s Exact tests is dat de steekproef kleiner is dan duizend respondenten, anders was gekozen voor een Chi-Kwadraat test. Voor de vergelijking van de social mediaplatformen ten aanzien van de afbeeldingkeuzes is wederom een Kruskall-Wallis test uitgevoerd.

(13)

4. Resultaten

4.1 Data

De resultaten bestaan uit verschillende soorten data, namelijk nominaal, ordinaal en interval (Burns & Burns, 2008). Variabelen als geslacht en welke social media platformen gebruikt worden zijn bijvoorbeeld nominaal. Alle vragen die gesteld zijn met een schaal, bijvoorbeeld van 1 tot 5, zijn ordinaal. De variabelen die onder interval vallen zijn leeftijd en het aantal uur dat iemand op Snapchat en/of Instagram besteedt.

4.2 Descriptives

Ten eerste zijn verschillende diagrammen (zie Appendix II) gemaakt van de

resultaten op verschillende vragen uit de enquête om beter inzicht te krijgen in de data. De respondenten hadden een gemiddelde leeftijd van 15,828 jaar. Van de respondenten was ruim driekwart vrouw (77,4%), dit betekent dat het overige deel van de respondenten man was (22,6%).

Uit Figuur 1 blijkt welke social mediaplatformen de respondenten op dit

moment gebruiken. Hieruit blijkt dat het overgrote deel van de deelnemers (N = 159, 85,48%) beide social

mediaplatformen gebruikt.

Als het gebruik van Snapchat en Instagram met elkaar vergeleken wordt, dan blijkt dat de deelnemers net iets meer tijd per dag besteden op Instagram (1,8476 uur) vergeleken met Snapchat (1,7632 uur) (zie Appendix II). Wat wel opvallend is, is dat de meeste deelnemers zowel 1 uur spenderen op Instagram als op Snapchat. Daarnaast hebben de deelnemers aangeven op een schaal van 1 tot 5 hoe vaak zij de verschillende platformen gebruiken. Zowel Snapchat (M = 3,694) en Instagram (M = 3,806) worden vaak gebruikt door de deelnemers.

Aanvullend werden de Instagramgebruikers gevraagd of hun profiel privé (afgeschermd voor gebruikers die het individu niet volgen) of openbaar is (zie Appendix II). Het overgrote deel (78,5%) gaf bij deze vraag aan dat hun profiel privé is.

Ook werd aan de Instagramgebruikers gevraagd hoe vaak zij gegevens op hun profiel bewerken (zie Appendix II). Bijna de helft (49,5%) gaf aan dat zij hun profiel ongeveer een keer per jaar aanpassen. De andere helft gaf aan dit een keer per week, een keer per maand,

(14)

of nooit te doen. Daarnaast bleek dat er een significant verschil (p = 0,000) is tussen mannen en vrouwen wat betreft het bewerken van hun gegevens op Instagram (zie Appendix II). Bijna twee derde van de

deelnemers (61,29%) stuurt meerdere foto’s per dag via Snapchat (zie Figuur 2). Voor Instagram is het aantal foto’s dat geplaatst wordt anders verdeeld (zie Figuur 3). De meerderheid van de respondenten (64,52%) plaatst een keer per maand een nieuwe foto op het platform.

De hoeveelheid foto’s die verstuurd/geplaatst worden op de verschillende

platformen verschilt zoals verwacht wel degelijk.

Figuur 2: Hoe vaak stuur je een foto via Snapchat?

(15)

4.3 Hypotheses

H1: Er is geen verschil in zelfbeeld tussen jongens en meisjes.

H2: Er is wel een verschil in zelfbeeld tussen jongens en meisjes.

De variabele ‘geslacht’ bestaat uit twee groepen (man en vrouw). Deze twee groepen zijn met elkaar vergeleken met betrekking tot de vragen over zelfbeeld (zie Figuur 4). Van de zes vragen die gesteld zijn, hebben vier een

significantieniveau hebben dat kleiner is dan 0,05. Daarmee gaat de aanname dat er geen verschil is in zelfbeeld tussen jongens en meisjes niet op voor het merendeel van de vragen over zelfbeeld. Op basis van deze resultaten wordt daarom de alternatieve hypothese, dat er wel een verschil in zelfbeeld is tussen jongens en meisjes, aangenomen.

Naast de vergelijking met de vragen over zelfbeeld zijn de twee groepen (man en vrouw) ook vergeleken met elkaar ten aanzien van de vragen over social

comparison (zie Figuur 5). Alle vier vragen over social comparison hebben een

significantieniveau dat kleiner is dan 0,05. Dit betekent dat de hypothese dat er geen

verschil is tussen mannen en vrouwen wat betreft social comparison verworpen wordt. Er wordt aangenomen dat er wel degelijk een verschil is tussen mannen en vrouwen wat betreft social comparison.

Ten slotte zijn de twee groepen (man en vrouw) ook vergeleken met elkaar ten opzichte van de uitgekozen afbeeldingen om te kijken of er een verschil in de keuze is tussen de verschillende groepen. Dit is gedaan aan de hand van verschillende Fisher’s Exact tests. De uitslag van deze testen laat zien (zie Appendix II) dat er voor de derde afbeeldingkeuze een significant verschil is (p = 0,000). De veronderstelling dat er geen verschil is in de keuze van mannen en vrouwen wat betreft deze afbeeldingkeuze wordt verworpen. Echter zijn voor de andere afbeeldingen geen significante verschillen gevonden.

Figuur 4: De vergeleken groepen man en vrouw met betrekking tot de vragen over zelfbeeld.

Figuur 5: De vergeleken groepen man en vrouw met betrekking tot de vragen over social comparison.

(16)

H3: Er is geen verschil in zelfbeeld tussen jongeren in vroege en late adolescentie. H4: Er is wel een verschil in zelfbeeld tussen jongeren in vroege en late adolescentie.

De variabele ‘leeftijd’ bestaat uit

verschillende getallen. Om te kijken of er verschillen zijn tussen vroege en late adolescentie ten aanzien van zelfbeeld, zijn er handmatig twee groepen (met de

variabele naam Groepen) gecodeerd met de bijbehorende leeftijdsgroepen (vroege en late adolescentie) die vooraf zijn bepaald. In Figuur 6 is te zien dat de vergelijking tussen deze groepen ten opzichte van de vragen over zelfbeeld geen significante resultaten oplevert (p > 0,05).

De gecodeerde groepen zijn daarna ook vergeleken met elkaar ten aanzien van de vragen over social comparison (zie Figuur 7). Bij drie van de vier vragen blijkt dat het significantieniveau kleiner dan of gelijk is aan 0,05. Voor deze vragen geldt dat er wordt aangenomen dat er een verschil is tussen jongeren in vroege en late

adolescentie. Echter, zoals als eerder besproken, blijkt dat dit verschil niet te verklaren is uit de vragen over zelfbeeld. Daarom kan er, ondanks het significante verschil wat betreft de vragen over social comparison, niet worden aangenomen dat er een verschil in zelfbeeld is tussen jongeren in vroege en late adolescentie. De groepen (vroege en late adolescentie) zijn ook vergeleken met elkaar met

betrekking tot de uitgekozen afbeeldingen om te kijken of er een verschil in hun keuzes is tussen de verschillende groepen (zie Appendix II). Uit de test blijkt dat er een significant verschil (p = 0,022) is voor de tweede afbeeldingkeuze. Voor deze afbeeldingkeuze kan worden aangenomen dat er een verschil is tussen vroege en late adolescentie. Echter waren er voor de andere afbeeldingen geen significante verschillen.

Figuur 7: De vergeleken groepen vroege en late adolescentie ten opzichte van de vragen over social comparison.

Figuur 6: De vergeleken groepen vroege en late adolescentie met betrekking tot de vragen over zelfbeeld.

(17)

H5: Er is geen verschil in zelfbeeld door de invloed van Snapchat en Instagram. H6: Er wel een verschil in zelfbeeld door de invloed van Snapchat en Instagram.

Voor de vergelijking tussen de platformen geldt dat andere testen worden gebruikt. Wederom is de variabele nominaal, maar deze bestaat niet uit twee groepen maar uit vier (Snapchatgebruikers, Instagramgebruikers, respondenten die beide platformen gebruiken en respondenten die geen van deze platformen gebruiken). Daarom is een andere test nodig om te kijken of er verschillen zijn tussen de verschillende groepen. Uit de uitgevoerde Kruskall-Wallis test blijkt dat er voor zelfbeeld (zie Appendix II) twee vragen zijn die een

significantieniveau hebben dat kleiner is dan 0,05 (p = 0,034 en p = 0,048). De aanname dat er een verschil is tussen de verschillende platformen geldt voor deze twee vragen. Dat betekent dat bij deze vragen wordt aangenomen dat er wel een verschil is tussen de verschillende platformen als het gaat om zelfbeeld.

Om te kijken waar deze verschillen zich in de data bevinden zijn er Pairwise Comparisons (als een post-hoc test) uitgevoerd na de Kruskall-Wallis test (zie Appendix II). Uit deze test blijkt dat voor de vraag ‘Over het algemeen ben ik tevreden met mezelf’ de significante verschillen zich bevinden tussen Instagramgebruikers en respondenten die geen van deze platformen gebruiken (p = 0,042). Ook is er een significant verschil tussen

Instagramgebruikers en respondenten die beide platformen gebruiken (p = 0,010).

Voor de vraag ‘Ik kan zeggen dat ik een positieve houding tegenover mezelf heb’ is ook een Pairwise Comparison uitgevoerd. Uit deze test blijkt dat het significante verschil zich bevindt tussen Instagramgebruikers en respondenten die beide platformen gebruiken (p = 0,023). Toch zijn twee van de zes vragen niet genoeg om te kunnen concluderen dat er een verschil in zelfbeeld is tussen de verschillende platformen.

Naast de vragen over zelfbeeld, zijn wederom de verschillende platformen onderling vergeleken ten aanzien van de vragen over social comparison. Uit deze test blijkt dat alle vragen een significantieniveau hebben dat groter is dan 0,05 (zie Appendix II). Daarom kan de hypothese dat er geen verschil is tussen de verschillende platformen niet worden

verworpen en wordt deze aangenomen.

Als laatste zijn de verschillende social mediaplatformen onderling vergeleken met

betrekking tot de verschillende afbeeldingen (zie Appendix II). Ook hier is gebruik gemaakt van een Kruskall-Wallis test, omdat de groepen die met elkaar vergeleken worden (de verschillende social media platformen) er meer dan twee zijn. Na het uitvoeren van de test bleken er geen significante verschillen te zijn (p > 0,05). De aanname dat er geen verschil is tussen de afbeeldingkeuzes en verschillende platformen blijft daarmee intact.

(18)

5. Conclusie

In deze scriptie is de volgende onderzoeksvraag geanalyseerd: ‘In hoeverre is er een verschil in zelfbeeld tussen jongens en meisjes van 12 tot 19 jaar door de invloed van Instagram en Snapchat in Nederland?’ Door het opstellen van kwantitatief onderzoek in de vorm van een enquête is geprobeerd om de onderzoeksvraag te beantwoorden. De onderzoeksvraag was opgedeeld in verschillende deelvragen en daaruit zijn verschillende hypotheses opgesteld. Deze hypotheses waren onderverdeeld in drie categorieën: geslacht en zelfbeeld, leeftijd en zelfbeeld, en social mediaplatformen en zelfbeeld. De groepen in de verschillende

categorieën zijn met elkaar vergeleken ten opzichte van verschillende onderdelen uit de enquête. Als eerste ten aanzien van de vragen over zelfbeeld, gevolgd door de vragen over social comparison en ten slotte met betrekking tot de getoonde afbeeldingen.

Uit de literatuur is gebleken dat er een verschil in zelfbeeld bestaat tussen mannen en vrouwen. Daarom werd verwacht dat er in dit onderzoek ook een verschil in zelfbeeld tussen mannen en vrouwen zou zijn als gevolg van het gebruik van social mediaplatformen. In de resultaten is een significant verschil in zelfbeeld in geslacht gevonden. Eerder werd aangegeven dat social comparison een belangrijk onderdeel uitmaakt van het dagelijks leven van een individu. Uit de resultaten is gebleken dat er significante verschillen tussen de groepen man en vrouw zijn gevonden met betrekking tot de vragen over social comparison. Ten slotte werd voor slechts een van de zes afbeeldingkeuzes een significant verschil

gevonden.

Ondanks dat het zoeken naar een identiteit voor beide groepen belangrijk is, zijn er verschillen te vinden in de manier waarop jongeren in vroege en late adolescentie in het leven staan (Valkenburg en Piotrowski, 2017). Daarom werd voor de categorie leeftijd ook verwacht dat er een verschil in zelfbeeld zou zijn tussen deze groepen. Echter werden in de resultaten geen significante verschillen gevonden tussen de groepen vroege en late

adolescentie wat betreft de vragen over zelfbeeld. Wat opvallend was is dat voor deze categorie wel significante verschillen tussen de groepen vroege en late adolescentie werden gevonden met betrekking tot de vragen over social comparison. Ook bij deze categorie werd voor slechts een van de zes afbeeldingkeuzes een significant verschil gevonden.

Net als voor de vorige categorieën, werd verwacht dat er een verschil zou zijn ten aanzien van zelfbeeld onder de gebruikers van de verschillende platformen Snapchat en Instagram. Uit onderzoek van Cramer en Inkster (2017) is gebleken dat deze twee platformen de meest negatieve gevolgen hebben op het zelfbeeld van jongeren. Dit verschil zou zich zowel tussen de platformen kunnen bevinden, als tussen respondenten die beide platformen gebruiken en respondenten die geen van beide platformen gebruiken. Gebleken is dat voor slechts twee van de zes vragen over zelfbeeld significante verschillen werden gevonden. Wat betreft de vragen over social comparison werden geen significante verschillen gevonden. Ook werden er geen significante verschillen gevonden ten aanzien van de zes afbeeldingkeuzes.

Al met al betekent het dat er een verschil in zelfbeeld bestaat tussen jongens en meisjes van 12 tot 19 jaar door het gebruik van Snapchat en Instagram. Hierbij moet wel een

kanttekening geplaatst worden. Het significante verschil werd namelijk alleen gevonden in de categorie geslacht, maar in de categorie leeftijd en social mediaplatformen werden deze verschillen niet gevonden.

(19)

6. Discussie

Voor dit onderzoek is een enquête uitgezet in de regio Alkmaar om te kijken in hoeverre de social mediaplatformen Snapchat en Instagram invloed hebben op het zelfbeeld van jongeren van 12 tot 19 jaar. Een representatieve steekproef is afhankelijk van het aantal deelnemers dat de enquête invult. Voor dit onderzoek werd gehoopt dat rond de honderd deelnemers de vragenlijst zouden invullen, vanwege de korte tijdsperiode dat de vragenlijst ingevuld kon worden. Uiteindelijk bleek dat tweehonderd deelnemers de vragenlijst hadden ingevuld, waarmee het gehoopte doel verdubbeld was.

Toch is er een aantal punten dat verbeterd kan worden ten aanzien van dit onderzoek. Als eerste zijn de vragen over zelfbeeld één keer gesteld. Om beter te kunnen vaststellen of het gebruik van social mediaplatformen Snapchat en Instagram invloed hebben op het zelfbeeld van jongeren zouden in het ideale geval de vragen over zelfbeeld twee keer gesteld moeten worden. Als de vragen twee keer gesteld zouden worden kan er een betere vergelijking gemaakt worden tussen het zelfbeeld vóór het zien van de foto’s en erna. Echter is gekozen om de vragen maar één keer te stellen omdat de enquête anders mogelijk te lang wordt om in te vullen. Verwacht wordt dat er weinig motivatie voor de doelgroep is om de enquête in te vullen als deze vragen twee keer gesteld zouden worden. Hierdoor zouden mogelijk minder respondenten behaald worden.

Ten tweede werd verwacht dat er significante verschillen gevonden zouden worden voor alle opgestelde hypotheses. Dit was echter alleen het geval voor de hypothese over geslacht:

er is wel een verschil in zelfbeeld tussen jongens en meisjes. Een mogelijke verklaring voor het feit

dat er geen significante verschillen werden gevonden voor de hypothese over leeftijd zou kunnen zijn dat de groep van vroege adolescentie vele malen kleiner was (N = 39) dan de groep van late adolescentie (N = 147) (Zie Appendix II). Om een goede uitspraak te doen over de doelgroep zou dit verschil op zijn minst kleiner moeten worden in

vervolgonderzoek. Deze ongelijke verdeling geldt ook voor de verschillende social

mediaplatformen. De groep die gebruik maakte van beide platformen (N = 159) was veruit het grootst. De groep die alleen Instagram gebruikte (N = 14) was daarna het grootst, gevolgd door de groep die alleen Snapchat gebruikte (N = 7). Ook was er de groep die van geen van beide platformen gebruik maakte (N = 6). Om een betere uitspraak te kunnen doen, zouden deze laatstgenoemde groepen groter moeten zijn. Dan pas kan geconcludeerd

worden of er werkelijk geen significant verschil bestaat tussen de verschillende groepen. Om respondenten te werven die geen van beide platformen gebruiken, werd gekozen om sommige vragen in de enquête niet verplicht te maken, bijvoorbeeld ‘Hoeveel uur per dag besteed je op Instagram?’. Doordat deze vragen niet verplicht zijn, hebben sommige

deelnemers die wel gebruik maken van één of allebei de social mediaplatformen deze vragen ook niet ingevuld. Hierdoor mist een aantal antwoorden op deze vragen.

Dit onderzoek is uitgevoerd in de regio Alkmaar. Dit betekent dat er een genuanceerde uitspraak gedaan kan worden over deze regio. Echter, om een uitspraak te kunnen doen over heel Nederland, zou vervolgonderzoek gedaan moeten worden op landelijk niveau. Ook zou het onderzoek uitgebreid kunnen worden naar verschillende andere regio’s en/of provincies in Nederland zodat deze regio’s en/of provincies wederom met elkaar vergeleken kunnen worden ten aanzien van zelfbeeld.

De data die verkregen werd uit de enquête was voornamelijk ordinaal. Ordinale data kan benaderd worden als interval data, maar daarvoor moet de data normaal verdeeld zijn en de

(20)

schaal van de enquête moet voldoen aan bepaalde eisen. Dit was helaas niet het geval in dit onderzoek. Dit leidde ertoe dat er alleen non-parametrische testen konden worden

uitgevoerd. Deze zorgden er alsnog voor dat een goede uitspraak over de hypotheses mogelijk was, zonder de betrouwbaarheid van het onderzoek in gevaar te brengen. Als er in de toekomst voldaan wordt aan de normaliteitseisen en de eisen voor de enquête om deze als interval data te benaderen, dan zal dit een aanvulling zijn op het huidige onderzoek. Eerder werden de cijfers besproken wat betreft het plaatsen van een foto op Instagram en het sturen van een foto op Snapchat. Hieruit bleek dat er een verschil is in het plaatsen/sturen van foto’s via de verschillende social mediaplatformen. Een mogelijke verklaring voor dit verschil zou kunnen zijn dat de foto’s die gestuurd worden via Snapchat na een paar seconden verdwijnen (m.u.v. het zogenoemde ‘verhaal’, waar de foto’s vierentwintig uur zichtbaar blijven).

Ten slotte is er een aantal punten dat in vervolgonderzoek uitgewerkt zou kunnen worden. Zoals vermeld is het vergroten van de verschillende groepen van groot belang. Daarbij zouden extra groepen kunnen worden toegevoegd om te kijken of er significante verschillen bestaan tussen bijvoorbeeld schoolniveaus (Vmbo, Havo, Vwo). Het toevoegen van deze extra groepen zou extra inzicht kunnen geven welke van deze groepen meer negatieve invloed ondervindt van social media op het zelfbeeld. De overheid en scholen zouden hierdoor een beter beeld kunnen krijgen en mogelijk gerichter hulp kunnen aanbieden. Een ander aspect dat toegevoegd zou kunnen worden is verschillende

persoonlijkheidsprofielen. Om te kijken welke persoonlijkheid een individu heeft, kunnen bepaalde tests worden uitgevoerd. Deze tests zijn er in veel verschillende soorten en maten. Een uitkomst van een dergelijke test zou bijvoorbeeld categorieën als ‘ondernemer’ of ‘denker’ kunnen hebben. De respondenten zouden gecategoriseerd kunnen worden in verschillende persoonlijkheden en daarbij zou vervolgens weer gekeken kunnen worden of er significante verschillen zijn tussen deze groepen wat zelfbeeld betreft. Als het blijkt dat een bepaald persoonlijkheidsprofiel meer negatieve invloed ondervindt van social media op zelfbeeld dan zou wederom gerichter en/of preventieve hulp kunnen worden aangeboden. Ook zouden nieuwe vragen kunnen worden toegevoegd aan de huidige enquête,

bijvoorbeeld in de trant van wat voor Instagramprofielen de deelnemers volgen of naar wie ze hun Snapchats sturen. Hier zouden dan ook nieuwe vergelijkingen met betrekking tot zelfbeeld gemaakt kunnen worden. Er zou bijvoorbeeld gekeken kunnen worden of een individu meer invloed van social media op het zelfbeeld ondervindt als hij/zij bepaalde Instagramprofielen volgt. Een profiel van een fitgirl met alleen maar ‘perfecte plaatjes’ zou een andere invloed kunnen hebben dan een vriendin die gezellige foto’s plaatst van feestjes.

(21)

Referenties

Agliata, D., & Tantleff-Dunn, S. (2004). THE IMPACT OF MEDIA EXPOSURE ON MALES'BODY IMAGE. Journal of Social and Clinical Psychology, 23(1), 7.

Burns, R. P., & Burns, R. (2008). Business research methods and statistics using SPSS. Sage. Cohn, M. (2011). Social Media vs. Social Networking. Gevonden op internet:

https://www.compukol.com/social-media-vs-social-networking/, geraadpleegd op 24 april 2018.

Festinger, L. (1954). A theory of social comparison processes. Human relations, 7(2), 117-140. Gecas, V. (1982). The self-concept. Annual review of sociology, 8(1), 1-33.

Hu, Y., Manikonda, L., & Kambhampati, S. (2014, June). What We Instagram: A First Analysis of Instagram Photo Content and User Types. In Icwsm.

Jones, D. C. (2001). Social comparison and body image: Attractiveness comparisons to models and peers among adolescent girls and boys. Sex roles, 45(9-10), 645-664.

Milkie, M. A. (1999). Social comparisons, reflected appraisals, and mass media: The impact of pervasive beauty images on Black and White girls' self-concepts. Social Psychology Quarterly, 190-210.

Moreau, E. (2018). Instagram Stories vs. Snapchat Stories. Gevonden op internet:

https://www.lifewire.com/instagram-stories-vs-snapchat-stories-whats-the-difference-4069910, geraadpleegd op 26 juni 2018.

Nationale Onderwijsgids (2017). Perfecte plaatjes Instagram slecht voor zelfbeeld jongeren. Gevonden op internet: https://www.nationaleonderwijsgids.nl/mbo/nieuws/39094-perfecte-plaatjes-Instagram-slecht-voor-zelfbeeld-jongeren.html, geraadpleegd op 5 april 2018.

Neira, B., Corey, J., & Barber, B. L. (2014). Social networking site use: Linked to adolescents' social self‐concept, self‐esteem, and depressed mood. Australian Journal of Psychology, 66(1), 56-64.

NOS (2017). Stiekem janken achter de filterfaçade van Insta. Gevonden op internet:

https://nos.nl/op3/artikel/2173996-stiekem-janken-achter-de-filterfacade-van-insta.html, geraadpleegd op 5 april 2018.

Cramer, S. & Inkster, B. (2017). #StatusOfMind: Social media and young people's mental health and wellbeing. Gevonden op internet:

https://www.rsph.org.uk/our-work/campaigns/status-of-mind.html, geraadpleegd op 5 april 2018.

Rosenberg, M. (1965). Society and the adolescent self-image. Princeton university press. Strahan, E. J., Wilson, A. E., Cressman, K. E., & Buote, V. M. (2006). Comparing to perfection: How cultural norms for appearance affect social comparisons and self-image. Body image,

(22)

Takes, D. (2014). Social Media leiden bij meisjes eerder tot depressie. Gevonden op internet: https://licia.nl/2014/07/social-media-leiden-meisjes-sneller-depressie/, geraadpleegd op 10 april 2018.

Utz, S., Muscanell, N., & Khalid, C. (2015). Snapchat elicits more jealousy than Facebook: A comparison of Snapchat and Facebook use. Cyberpsychology, Behavior, and Social

Networking, 18(3), 141-146.

Valkenburg, P. M., & Piotrowski, J. T. (2017). Plugged in: How media attract and affect youth. Yale University Press.

Vogel, E. A., Rose, J. P., Roberts, L. R., & Eckles, K. (2014). Social comparison, social media, and self-esteem. Psychology of Popular Media Culture, 3(4), 206.

Van der Veer, N. (2018). Social Media Onderzoek 2018. Gevonden op internet: https://www.newcom.nl/socialmedia2018, geraadpleegd op 15 april 2018.

(23)
(24)
(25)
(26)
(27)
(28)
(29)

Vragenlijst over Zelfbeeld

Instructions

Below is a list of statements dealing with your general feelings about yourself. Please indicate how strongly you agree or disagree with each statement.

1. On the whole, I am satisfied with myself. 2. At times I think I am no good at all.

3. I feel that I have a number of good qualities.

4. I am able to do things as well as most other people. 5. I feel I do not have much to be proud of.

6. I certainly feel useless at times.

7. I feel that I'm a person of worth, at least on an equal plane with others. 8. I wish I could have more respect for myself.

9. All in all, I am inclined to feel that I am a failure. 10. I take a positive attitude toward myself.

De vragen die ik heb gebruikt zijn de volgende: 1. Over het algemeen ben ik tevreden met mezelf

2. Ik denk dat ik een aantal goede eigenschappen/kwaliteiten heb. 3. Ik voel dat ik niet veel heb om trots op te zijn.

4. Ik voel me zeker nutteloos op verschillende momenten.

5. Ik voel dat ik een persoon van waarde ben, dat ik op zijn minst net zo veel waarde heb als anderen.

6. Ik neem een positieve houding aan tegenover mezelf.

Items 2, 5, 6, 8, 9 are reverse scored. Give ‘Strongly Disagree’ 1 point, ‘Disagree’ 2 points, ‘Agree’ 3 points, and ‘Strongly Agree’ 4 points. Sum scores for all ten items. Keep scores on a continuous scale. Higher scores indicate higher self-esteem.

(30)

Appendix II - Resultaten

Descriptives

(31)
(32)
(33)
(34)
(35)
(36)
(37)
(38)
(39)
(40)
(41)
(42)

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Therefore the purpose of this study was to examine the importance of and the benefits associated with recreation programmes for AIDS-affected youth, specifically viewed from

Crystal Structure of a Group I Energy Coupling Factor Vitamin Transporter S Component in Complex with Its Cognate Substrate. Planar substrate-binding site dictates the specificity

Decreased dietary cholesterol availability resulted in substantially reduced total plasma cholesterol levels (Figure 2C) exclusively within (V)LDL lipoproteins (Figure

De oorspronkelijke insteek van dit onderzoek was om Meduza in Riga te bezoeken en ter plaatse veldonderzoek te doen en interviews te houden met de journalisten aldaar. Door

In order to answer the second sub-question “how does the intersectional nature of hegemonic femininity manifest within the various understandings of the feminists

Effectieve incidentbestrijding transport gevaarlijke stoffen Distributed Decision Making (§3.1) Informatie management (§3.3) Coördinatie & Leiding ( § 3.2)

Waar grootvader Johan Libordius en vader Johan Hendrik Kleijne uit de elite van Den Bosch afkomstig waren, lijkt het erop dat het gezin van Johannes Lubordus Kleijne eerder een

Lastly the concept of the ‘work of hope’ (Pedersen, 2012) was brought up which brings us to the following chapter. Surprise consumerism is not just consumed individually but also has