• No results found

Lessenpakket Walewein, ridder van koning Artur. Theorie en praktijk van het onderwijs in historische letterkunde

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Lessenpakket Walewein, ridder van koning Artur. Theorie en praktijk van het onderwijs in historische letterkunde"

Copied!
82
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Lessenpakket

Walewein, ridder van koning

Artur

Theorie en praktijk van het onderwijs in

historische letterkunde

Romy Hoevelaken

Begeleider: dr. Marjolein Hogenbirk Tweede beoordelaar; prof. dr. Lia van Gemert

(2)
(3)

Voorwoord

Voor u ligt de scriptie Walewein, ridder van koning Artur. De scriptie is geschreven in het kader van de Master Nederlandse taal en cultuur aan de Universiteit van Amsterdam. In mijn scriptie heb ik onderzocht of het mogelijk is om historische literatuur op een aantrekkelijke en activerende manier te onderwijzen. Om dit te onderzoeken heb ik onderzoek gedaan naar didactiek in de literatuur en de praktijk en zelf een lessenpakket ontwikkeld. Samen met mijn begeleider, dr. Marjolein Hogenbirk, heb ik gekozen om het lessenpakket over de ridder Walewein te maken. Voor vragen en overleg stond Marjolein altijd voor mij klaar. Ik wil haar bij dezen bedanken voor de fijne begeleiding en steun tijdens het schrijfproces. Ook wil ik prof. dr. Lia van Gemert bedanken dat zij zich bereid heeft verklaard om de scriptie als tweede lezer mede te beoordelen. Daarnaast wil ik ook mijn dank uitspreken aan mijn ouders en mijn partner die mij op de momenten dat het nodig was altijd weer het vertrouwen gaven om door te gaan.

(4)
(5)

Inhoud

Deel 1 Theorie en praktijk van het onderwijs in historische letterkunde

1.Inleiding 1

2. Didactiek van het literatuuronderwijs 5

2.1 Didactiek in theorie 5

2.2 Didactiek in praktijk 9

3. Probleemstelling 12

4. Casusbeschrijving 13

4.1 Achtergrond bij de Roman van Walewein 15

4.2 Het lesprogramma 17

5. Conclusie 26

6. Bibliografie 29

Deel 2 Het lessenpakket Walewein, ridder van koning Artur

7.1 Het lessenpakket Walewein, ridder van koning Artur 31

(6)

1

1. Inleiding

‘Literatuuronderwijs stelde nooit iets voor’, ‘taal- en literatuuronderwijs op de middelbare

school in twintig jaar tijd volledig de nek om gedraaid’ en ‘Die boekenlijst is misdadig, fuck

de canon’.

1

Dit is een kleine greep uit een selectie krantberichten van de afgelopen tien jaar,

waaruit blijkt dat het literatuuronderwijs in het voortgezet onderwijs geen goede reputatie

heeft. De kritiek op het literatuuronderwijs is vooral ontstaan na de invoering van de Tweede

Fase in de bovenbouw van het voortgezet onderwijs in 1998. De invoering van de Tweede

Fase heeft ingrijpende gevolgen voor het literatuuronderwijs gehad: door het invoeren van een

werkbelasting mocht nog maar 35% van de lestijd van het vak Nederlands besteed worden

aan literatuuronderwijs. Hubert Slings toonde in 2001 in zijn proefschrift Toekomst voor de

Middeleeuwen aan dat het aantal uur dat aan literatuuronderwijs wordt besteed sinds de

invoering van de Tweede Fase op de havo is gehalveerd en op het vwo zelfs tot één derde

teruggebracht.

2

Het is vanzelfsprekend dat deze vermindering van uren het literatuuronderwijs

in het algemeen geen goed doet. Docenten moeten met een sneltreinvaart door de stof en er is

weinig ruimte voor diepgang bij de behandeling van individuele literaire werken. Daar komt

bij dat de aandacht voor historische literatuur, en met name middeleeuwse literatuur, meer en

meer naar de achtergrond verschuift. Op het vwo hoeven leerlingen slechts 3 boeken van voor

1880 te lezen, op de havo is het lezen van historische literatuur zelfs helemaal niet verplicht

gesteld. Als gevolg kan men volgens Ron Elshout, docent Nederlands en voormalig redacteur

van Bzzlletin, in de toekomst ‘vaststellen dat er hele generaties zijn die het contact met de

wortels van onze cultuur volkomen kwijt zijn’.

3

Mede door de invulling van het onderwijs wordt ook de attitude van de leerlingen

tegenover historische literatuur steeds slechter. Dit lijkt volgens Sasja Koetsier, journaliste en

tevens ex-lid van de leerstoelgroep middeleeuwse letterkunde aan de UvA, vooral het geval te

zijn bij middeleeuwse literatuur, waarvoor in het onderwijs volgens haar nog maar weinig

aandacht is voor confrontatie en diepgang.

4

Docenten worden gedwongen om of de stof heel

miniem te behandelen of om de stof er heel vlug doorheen te jassen. In beide gevallen kan dit

1 In volgorde: NRC 28 maart 2008, Volkskrant 14 november 2014, NRC 14 januari 2016. 2 Slings (2000), p. 148.

3 Elshout (2001), p. 26. 4 Koetsier (2004).

(7)

2

de motivatie van leerlingen nooit goed doen, aangezien er in beide gevallen minder plaats is

voor confrontatie en diepgang en de stof daarom hoe dan ook veel minder interessant voor

leerlingen zal zijn.

5

Daarnaast loopt de docent die ervoor kiest de stof heel snel in korte tijd te

behandelen het gevaar de kloof tussen de leerlingen en de historische literatuur nog meer te

vergroten. Iets wat volgens Sleiderink, hoofddocent oudere Nederlandse literatuur aan de KU

Leuven in Brussel, funest is voor de attitude van leerlingen. Uit zijn onderzoek blijkt namelijk

dat de negatieve houding van leerlingen ten opzichte van historische literatuur vooral ontstaat

doordat de kloof tussen het verleden en het heden voor de leerlingen vaak te groot is.

6

Door

deze kloof ontstaat bij leerlingen onbegrip, verveling en een negatieve attitude. Het

enthousiasme van de leerlingen lijkt daardoor al evenzeer gelimiteerd: als het maar vlug

vooruit gaat. Ook de relevantie van de bestudering van historische literatuur wordt voor de

leerlingen niet duidelijk.

Ook uit mijn eigen ervaring als docent Nederlands op het Ichthus Lyceum te Driehuis,

heb ik deze negatieve attitude van leerlingen tegenover historische literatuur ondervonden.

Wanneer ik aan een 4 havo klas van 26 leerlingen vraag wie denkt dat de bestudering van

historische literatuur relevant is, steken slechts vier leerlingen hun vinger op. Deze vier

leerlingen vinden vooral dat historisch literatuuronderwijs bij de algemene ontwikkeling

hoort. De andere leerlingen verdedigen hun mening met uitspraken als: ‘Ik denk niet dat het

iets toevoegt of dat we er veel van leren’ of ‘Ik vind het niet interessant en niet belangrijk’ of

‘Mevrouw, wat hebben we eraan? We gaan het toch niet meer gebruiken, ik kan er later niks

meer mee!’.

Sleiderink en verschillende van zijn collega’s hebben zich meer in detail uitgesproken

over de relevantie van historisch literatuuronderwijs. Slings heeft in zijn proefschrift ook het

belang van historisch literatuuronderwijs aan de hand van een aantal factoren uiteengezet. De

belangrijkste factor is volgens hem ‘zelfrelativering door historisch bewustzijn’. Hiermee

bedoelt Slings dat jongeren door middel van historische literatuur in aanraking komen met

‘andere levensvisies, andere culturen, andere tijden en met vreemde en verrassende

perspectieven’.

7

W.P. Gerritsen, emeritus hoogleraar Nederlandse letterkunde van de

Middeleeuwen in Utrecht, onderstreepte al in 1991 het belang van de kennismaking met een

ander wereldbeeld door middel van literatuur. Volgens Gerritsen leert men door deze

5 Koetsier (2004). 6 Sleiderink (2004), p. 12. 7 Slings (2000), p. 159.

(8)

3

kennismaking kritisch te staan tegenover het heden en daardoor de eigen positie, cultuur en

identiteit te relativeren.

8

Historische literatuur draagt op deze manier dus ook bij aan de

individuele ontplooiing van de leerling. Naast het ontwikkelen van zelfrelativering door

historisch bewustzijn, noemt Slings nog een paar factoren om het belang van historisch

literatuuronderwijs te onderstrepen. Historisch literatuuronderwijs zorgt ook voor

‘cultuuroverdracht’. Dit houdt in dat literatuuronderwijs de taak heeft ons gemeenschappelijk

cultureel en literair geheugen door te geven. Ten derde draagt historische literaire vorming bij

aan de literaire of esthetische vorming. Door het bestuderen van historische literatuur wordt

de lezer geconfronteerd met verschillende poëtica’s. Tevens kunnen historische werken de

moderne mens nog steeds raken. Door leerlingen dit te laten ervaren, kunnen ze zich volgens

Slings bewust worden van ‘de werking van niet-tijdgebonden literaire principes’.

9

In deze scriptie wil ik onderzoeken of het mogelijk is historische literatuur op een

aantrekkelijke en activerende manier te presenteren aan leerlingen uit de bovenbouw van het

voortgezet onderwijs. In het theoretisch kader is uiteengezet welke problemen bij historisch

literatuuronderwijs in de theorie en de praktijk optreden. Uit dit onderzoek heb ik in de

probleemstelling negen criteria opgesteld waaraan goedwerkend literatuuronderwijs moet

voldoen. In mijn experiment ga ik allereerst onderzoeken of het mogelijk is om deze negen

criteria in een lesprogramma over historische literatuur te verwerken. Daarna zal ik reflecteren

op de uitkomst en op de vraag of de verwerking van deze negen criteria ook echt leidt tot een

aantrekkelijk en activerend lesprogramma.

De titel van het lessenpakket is: Walewein, ridder van koning Artur.

10

Het

lesprogramma is, zoals de titel al aangeeft, gericht op de Arturepiek en in het bijzonder op de

Roman van Walewein. De redenen om dit onderwerp en dit werk te kiezen, beargumenteer ik

uitgebreid in hoofdstuk 3. Aanvankelijk had ik het idee opgevat om een lesprogramma te

maken over twee literaire werken over de ridder Walewein, namelijk de middeleeuwse Roman

van Walewein en Het Zwevende Schaakbord geschreven aan het begin van de twintigste eeuw

door Louis Couperus. De bedoeling was om leerlingen met behulp van het werk van Couperus

de lange lijn van de Arturepiek te laten zien. Tijdens het experiment kwam ik er echter achter

dat het zeer lastig was om Het Zwevende Schaakbord op zo’n manier aan te bieden dat het aan

de 9 criteria kon voldoen. Ik dacht dat het maken van een bloemlezing met per hoofdstuk

8 Gerritsen (1991). 9 Slings (2000), p. 162.

10 Ik kies voor de spelling Artur, omdat deze spelling in de Middelnederlandse literatuur gebruikelijk is. Alleen in de

(9)

4

vragen een oplossing zou zijn, maar dit bleek achteraf niet het geval te zijn. Ik heb er daarom

voor nu voor gekozen Het Zwevende Schaakbord uit mijn lesprogramma te laten. Wel

vernoem ik de roman als voorbeeld bij de eindopdracht van mijn lesprogramma en ik geef de

suggestie om het boek voor ‘De Lijst’ te lezen.

Mijn scriptie bestaat uit twee delen. In het eerste deel zal ik in hoofdstuk twee het

theoretisch kader en de achtergrond bij het lessenpakket uiteenzetten. In het theoretisch kader

zal ik meer informatie geven over de visies, kerndoelen en didactiek in het

literatuuronderwijs. In hoofdstuk drie volgt mijn probleemstelling en onderzoeksvraag.

Daarna zal ik, in hoofdstuk vier, de casus beschrijven. Ik geef in dit hoofdstuk meer

informatie over de achtergrond van de Roman van Walewein en ik geef een beschrijving van

mijn experiment. Het vijfde hoofdstuk sluit ik af met de conclusie waarin ik reflecteer op de

haalbaarheid van mijn opgestelde doelen in de onderzoeksvraag. Het tweede deel van mijn

scriptie bevat het lesprogramma, dat bestaat uit het lesboekje en een docentenhandleiding.

(10)

5

2. Didactiek van het literatuuronderwijs

2.1 Didactiek in theorie

Al sinds de tweede helft van de negentiende eeuw wordt er op scholen voor voortgezet

onderwijs literatuuronderwijs gegeven. Literatuuronderwijs werd op de Hogere Burgerscholen

ingevoerd vanuit het oogpunt dat leerlingen kennis moesten hebben van de geschiedenis van

de Nederlandse literatuur en een selectie van meesterwerken uit ons literaire verleden. Het

literatuuronderwijs heeft dan ook, met name op het niveau van het tegenwoordige havo en

vwo, altijd een grote plaats in het schoolvak Nederlands gehad. Voor de invoering van de

Tweede fase in 1998 was het niet uitzonderlijk dat docenten Nederlands 60 procent van hun

tijd aan literatuuronderwijs besteedden en dat leerlingen in hun schoolcarrière 20 tot 30

boeken lazen. De invoering van de Tweede fase in 1998 heeft, door de studielastbenadering

en toegenomen nadruk in het examenprogramma op taalvaardigheden, de prominente rol die

literatuur in het onderwijs speelde drastisch verminderd. Tegenwoordig wordt nog ongeveer

30 tot 40 procent van de tijd aan literatuuronderwijs besteed, met gevolg dat leerlingen slechts

verplicht zijn tot het lezen van acht boeken op de havo en 12 boeken op het vwo.

11

Tot de invoering van de Tweede fase is er altijd veel vrijheid geweest voor docenten in

de keuze hoe literatuur het beste aan leerlingen aangeboden moet worden. De enige richtlijn

die werd gesteld, was dat literatuuronderwijs moest leiden tot kennis van en inzicht in

literatuur.

12

Het gevolg van deze vrijheid is dat er vele didactische methoden zijn

gepraktiseerd en ook bekritiseerd. Deze methoden ontstonden meestal doordat bepaalde

stromingen uit de literaire wereld met enige vertraging werden overgenomen.

13

Toen literatuuronderwijs in de negentiende eeuw in het voortgezet onderwijs werd

geïntroduceerd, stond vooral de historische Nederlandse literatuur centraal. Deze literatuur

werd volgens de filologische benadering aangeboden. Deze benadering houdt in dat de nadruk

bij het bestuderen van een literair werk op het analyseren van de taal ligt. Het belangrijkste

doel van het negentiende-eeuwse literatuuronderwijs was dan ook dat leerlingen de ‘oude

taal’ leerden te begrijpen.

14

Eind negentiende eeuw kwam er kritiek op deze filologische

11 Bolscher e.a. (2004), p. 160-162. 12 Bolscher e.a. (2004), p. 166. 13 Segers (1980).

(11)

6

benadering; de literaire werken stonden bij deze benaderingen niet zelf centraal maar werden

gebruikt als ‘kapstokken om taalgeleerdheid aan op te hangen’.

15

Onder invloed van de

Tachtigers werd de filologische benadering verdreven door de esthetische benadering. De

aanhangers van de esthetische benadering pleitten ervoor dat leerlingen moesten leren

genieten van oude teksten. Vooral teksten uit de literaire canon werden in het

literatuuronderwijs aangeboden. Onder invloed van Jonckbloet, toenmalig hoogleraar

Nederlandse taal- en letterkunde, kwam er aan het einde van de negentiende eeuw nog een

benadering bij die tot in de twintigste eeuw de meest gangbare methode zou vormen: de

benadering die gericht was op de historische context. Binnen deze benadering leren leerlingen

historische feiten te gebruiken om tot beter begrip van de literaire tekst te komen. Daarnaast

krijgen leerlingen door deze manier van literatuuronderwijs een beeld van de belevingswereld

van de mens door de eeuwen heen.

16

Deze benadering is lang de meest conventionele manier

van literatuuronderwijs geweest. Pas vanaf de jaren ’70 kwam er in het literatuuronderwijs,

door opkomst van het structuralisme, een nieuwe benadering, de tekstgerichte benadering.

Deze nieuwe benadering leerde leerlingen de literaire tekst als autonoom kunstwerk te

beschouwen en door objectieve structuuranalyse te analyseren. Vanuit de opvatting dat een

tekst voor zichzelf moet spreken werd er in deze benadering geen betekenis meer uit de

context gehaald, maar volledig uit de tekst en zijn structuur zelf.

17

In de jaren ’80 kwam er kritiek op deze benadering; ook de rol van de lezer in het

proces van betekenis geven was volgens de tegenstanders belangrijk. Elke lezer is immers

waardegeladen en geeft daarom een andere interpretatie aan een werk. De betekenis van een

werk staat om deze reden niet vast. Onder invloed van dit idee ontstond de lezersgerichte

benadering in het literatuuronderwijs. Literatuurdidacticus De Moor vestigde aandacht op

deze lezersgerichte benadering en introduceerde het leesdossier, de leesautobiografie en het

balansverslag zoals deze nog steeds in het huidige literatuuronderwijs gebruikelijk zijn.

18

Sinds de komst van de Tweede Fase is, zoals eerder gezegd, de vrijheid van docenten

drastisch ingeperkt. Door de nadruk op het feit dat leerlingen zelfstandiger moeten leren

werken, is het onderwijs de afgelopen decennia meer nadruk gaan leggen op praktijkgerichte

kennis en minder op cognitieve kennis.

19

Hierdoor krijgt de docent minder ruimte om eigen

15Poelhekke (1907), p. 447. 16 Slings (2000), p. 50. 17 Bolscher e.a. (2004), p. 168. 18 De Moor (1982), p. 455-488. 19 Verboord (2003), p. 1.

(12)

7

literatuuropvattingen toe te passen en daarnaast leidt de nadruk op het zelfstandig leren

werken tot een benadering van literatuuronderwijs die meer op de leerling afgestemd is.

20

Toch zijn er volgens Tanja Janssen, senior onderwijsonderzoeker aan het Instituut voor de

Lerarenopleiding (ILO) van de Universiteit van Amsterdam, op dit moment in het

literatuuronderwijs vier benaderingen te onderscheiden, die voortborduren op de verschillende

stromingen die het literatuuronderwijs gekend heeft:

21

1. De historische benadering

2. De tekstgerichte benadering

3. De thematische benadering

4. De lezersgerichte benadering

De historische benadering is afkomstig van de visie die Jonckbloet op literatuuronderwijs had.

De leerlingen leren een literair werk te interpreteren door het werk in zijn tijd te plaatsen. Op

deze manier moet de leerling kennis verwerven van stromingen, ontwikkelingen in de

literatuur, auteursnamen en titels. Het hoofddoel van deze benadering is culturele vorming

door het overdragen van kennis over onze literaire cultuur. De persoonlijke visie en ervaring

staat bij deze benadering op de achtergrond.

De tekstgerichte benadering stamt af van structuralisme. Het hoofddoel van deze

benadering is literair-esthetische vorming, de leerling moet door middel van structuuranalyse

en close reading de tekst van betekenis voorzien en tot een beter oordeel van de waarde

komen. De leerling leert deze structuuranalyse door de overdracht van een ‘literair arsenaal’,

waarin alle literaire begrippen zijn opgenomen. Het analyseren van de structuur en

interpretatie van literaire teksten staat dus centraal.

Naast de tekstgerichte benadering ontstond ook een meer thematische benadering

(ofwel contextgerichte benadering) Het hoofddoel van de thematische benadering is

maatschappelijke vorming en bewustwording. Thema’s worden door de literatuurgeschiedenis

heen behandeld. Op deze manier kan de docent zowel literaire stromingen als de eigenheid

van bepaalde teksten verduidelijken.

De lezersgerichte benadering is een benadering die vooral sinds de jaren ’80 steeds

meer aanhang kreeg. Het hoofddoel van deze benadering is de persoonlijke vorming en het

20 Mulder & Wijffels (1992). 21 Janssen (1998).

(13)

8

bevorderen van het leesplezier. Men gaat ervan uit dat lezers een tekst op verschillende

manieren lezen, interpreteren en beoordelen. Een lezer ontdekt de betekenis niet, maar

construeert die betekenis zelf. Er is in deze benadering veel ruimte voor persoonlijke

beleving, reflecteren en het vormen van een eigen mening. Het idee achter deze benadering is

dat wanneer een leerling zijn of haar eigen individuele ervaringen, voorkennis en interesse

koppelt aan nieuwe kennis, deze meer actief en geïnteresseerd met de stof bezig zal zijn.

22

Onderzoek toont aan dat de tweede en derde benadering in zeer beperkte mate toegepast

worden.

23

Analyse van Verboord laat zien dat de docenten die met de historische benadering

werken en de docenten die met de thematische benadering werken op een vergelijkbare

manier de teksten behandelen.

24

De docenten die met de tekstgerichte benadering werken, zijn

juist weer te vergelijken met de docenten die met de lezersgerichte benadering werken.

Verboord stelt daarom voor deze vier benaderingen terug te brengen naar twee groepen:

docenten die cultuurgericht zijn en docenten die leerlinggericht zijn.

25

De cultuurgerichte

groep geeft les volgens de historische en thematische benadering. De leerlinggerichte groep

volgens de tekstgerichte en lezersgerichte benadering. Volgens Verboord zijn deze twee

groepen elkaars absolute tegenpolen.

26

De docenten die de cultuurgerichte benadering praktiseren, stellen de overdracht van

kennis over de literaire wereld, met de bekendste auteurs en meesterwerken uit onze

literatuurgeschiedenis centraal. Deze kennis wordt overgebracht in chronologische volgorde

(historische benadering) of door middel van het behandelen van thema’s door de

literatuurgeschiedenis heen (thematische benadering). Het doel is leerlingen de meest

fundamentele kennis over literatuur bij te brengen, zoals is opgenomen in de eindexameneisen

van het literatuurdomein.

Er is echter op verschillende punten kritiek op deze benadering. Het eerste punt van

kritiek is dat de deze benadering ‘in vorm en inhoud te ver van de leerling af staat waardoor

deze weinig motiverend zou zijn’.

27

Leerlingen worden vergeleken met ‘plofkippen’, waar

kennis over literatuur als ‘droog voer’ fungeert. Het doet er dus niet toe hoe leerlingen over

een bepaald literair werk denken of wat ze van literatuur in het algemeen vinden, als ze de

22 Haanstra, (2001). 23Janssen (1998), p. 232-234. 24 Verboord (2002). 25 Verboord (2002), p. 25. 26 Verboord (2002), p. 25. 27 Dirksen (1995).

(14)

9

kennis maar opnemen. Dit is opvallend, want het stimuleren van leesplezier is ook in mijn

ogen een belangrijke taak voor het onderwijs. Daarnaast zou deze vorm van onderwijs de

leerlingen niet aanzetten tot zelfstandig en actief leren, een streven van de Tweede fase. Het

derde punt van kritiek is dat het overdragen van literatuurgeschiedenis in de les een enorme

tijdsinvestering is, terwijl de te besteden tijd juist sinds de invoering van de Tweede fase

ernstig is verminderd.

28

Het gevolg is dat er voor de leerlingen te weinig tijd over blijft voor

het zelfstandig lezen en verwerken van de gelezen boeken.

Bij de lezersgerichte benadering heeft kennis en inzicht in literatuurgeschiedenis juist

niet de hoogste prioriteit, maar gaat het om werken aan smaakontwikkeling. Het doel van het

werken aan die smaakontwikkeling is dat leerlingen hun belangstelling voor verschillende

literaire teksten verbreden en verdiepen. Docenten reiken leerlingen door middel van de

literatuurlessen handvatten aan waardoor ze in staat zijn literatuur uiteindelijk op eigen kracht

te lezen (aansluitend bij de tekstgerichte benadering). Kritiek op deze vorm van

literatuuronderwijs is dat er sterke twijfels zijn of op deze manier van onderwijs wel alle

exameneisen worden gehaald. Door de nadruk op de leerling en het leesplezier verdwijnt het

basale onderwijsbeginsel, namelijk het bijbrengen van kennis. Daarnaast is het de vraag of het

voor een docent mogelijk is zo te differentiëren dat alle leerlingen met verschillende

voorkennis uiteindelijk op hetzelfde niveau komen.

29

Het tweede punt van kritiek is dat deze manier van onderwijs naïef is. Volgens de

lezersgerichte benadering bezitten leerlingen intrinsieke motivatie en koppelen ze bij het

bestuderen van literatuur hun eigen kennis op een actieve manier aan nieuwe kennis. Maar de

vraag is of deze intrinsieke motivatie voor literatuur bij pubers wel te vinden is. Het is

tegenwoordig eenvoudig voor leerlingen om boekverslagen en recensies over literaire werken

op internet te lezen en op basis daarvan te doen alsof ze het gelezen en erover nagedacht

hebben. Ook zijn er sterke twijfels of leerlingen wel in staat zijn al een eigen mening over

literatuur te vormen, zonder de basiskennis over onze literatuur en meesterwerken te kennen.

2.2 Didactiek in de praktijk

In de hedendaagse praktijk is literatuuronderwijs dus een onderwerp van aanhoudende zorg.

Volgens velen verlieten leerlingen de afgelopen decennia school met onvoldoende literaire

28 Bolscher e.a. (2004), p. 160-162. 29 De Moor (1990), p. 17.

(15)

10

bagage.

30

Daarnaast kampt het literatuuronderwijs al enige tijd met enkele structurele

problemen: ‘de moeilijkheid om bij verschillende leerlingen aan te sluiten, de toenemende

ontlezing, motivatieproblemen bij sommige leerlingen en het ontbreken van een goed

gestructureerd curriculum’.

31

Hoewel er telkens vele vernieuwingen in de benaderingen van

het literatuuronderwijs worden doorgevoerd, lijkt de opbrengst niet echt te verbeteren. Robert

Anker, bekroond essayist, dichter, literatuurcriticus en tevens ervaren docent Nederlands, uitte

al in 2003 in de Tirade zijn zorgen over het literatuuronderwijs sinds de komst van de Tweede

fase.

32

Anker heeft vooral felle kritiek op de omslag van het cultuurgerichte onderwijs naar

het leerlinggerichte onderwijs. Deze omslag heeft volgens Anker geleid tot ‘gigantische

infantilisering van het literatuuronderwijs’.

33

Volgens Anker werkt deze leerlinggerichte

aanpak niet, om een aantal redenen. Ten eerste houden leerlingen volgens Anker helemaal

niet van lezen. Leerlingen kijken liever naar de film of maken gebruik van samenvattingen.

We kunnen daarom niet van leerlingen verwachten dat zij, volgens de leerlinggerichte aanpak,

zelf initiatief kunnen nemen wanneer het op literatuur aankomt. De tweede reden is dat

leerlingen, om het leesplezier te behouden, alleen nog maar ‘makkelijke’ literatuur hoeven te

lezen als Het gouden ei en De Passievrucht. Ten derde zou het leren van het analyseren van

boeken en bijbehorend begrippenapparaat weg worden gedrukt door persoonlijke mening.

Maar, vraagt Anker zich af, hoe kan een leerling nou zijn mening vormen wanneer hij nooit

heeft geleerd om een boek te analyseren?

Op de middelbare school waarop ik als docent Nederlands werkzaam ben, het Ichthus

Lyceum te Driehuis, merk ik dat er grote aandacht is voor versterken van het

literatuuronderwijs in de bovenbouw. Lange tijd is gewerkt met de bekende schoolmethoden

(Laagland en Dautzenberg), maar door de inkrimping van de te besteden tijd en toenemende

motivatieproblemen van leerlingen wordt er de laatste jaren naar andere mogelijkheden van

literatuuronderwijs gezocht waarin er meer plaats is voor diepgang. Een aantal docenten

Nederlands heeft (in de beperkte tijd die ze hebben) boekjes gemaakt waarin er met een

bepaald thema de diepte in wordt gegaan. Er is hierbij vooral aandacht voor het historisch

literatuuronderwijs, aangezien blijkt dat het juist voor deze stof moeilijk om deze op een

actieve en aantrekkelijke manier aan te bieden en leerlingen te motiveren. In de praktijk blijkt

30 Anker (2006). 31 Witte (2008), p. 30. 32 Anker (2003). 33Anker (2003), p. 77.

(16)

11

juist dat dat motiveren van leerlingen zo belangrijk is.

Zelf merk ik dat de meeste leerlingen wanneer het over historische literatuur gaat, niet

over een interne motivatie beschikken. Zo deden de leerlingen uit een 5 vwo klas laatst nog

nét geen vreugdedansje toen ze hun laatste toets literatuurgeschiedenis hadden gehad. Ze

vinden het bestuderen van historische literatuur volkomen nutteloos. Daarnaast vinden ze de

manier waarop de literatuur wordt aangeboden (namelijk door middel van een

literatuurmethode en het maken van verwerkingsopdrachten over gelezen boeken) droog en

saai.

De Tekst in Context serie, uitgegeven door de Amsterdam University Press en

ontwikkeld in samenwerking met wetenschappers en docenten, biedt hulp voor het verkleinen

van de kloof tussen de leerling en de historische literatuur. De Tekst in Context serie is in

1997 door de Leidse neerlandici Frits van Oostrom en Hubert Slings ontwikkeld om te

voorkomen dat, zoals Lia van Gemert het prachtig verwoordt, te voorkomen dat de historische

literatuur, altijd al stiefkind, een verschoppeling wordt.

34

Het uitgangspunt in deze serie is dat

historische literatuur ‘begrijpelijker wordt in samenhang met haar maatschappelijke en

artistieke achtergrond’.

35

In de boekjes worden dus niet alleen de (literaire) teksten

aangeboden, maar ook extra informatie om bepaalde elementen uit de historische literatuur

voor leerlingen begrijpelijker te maken.

Daarnaast zijn de boekjes prachtig vormgegeven; het

lezen wordt aantrekkelijk gemaakt door het gebruik van kleuren en afbeeldingen.

Volgens

Pleij en Van Oostrom is de uitgave zo aantrekkelijk mogelijk gemaakt, omdat ‘zonder

aantrekkelijke vormgeving tegenwoordig geen enkel schoolboek wel vaart – en dat impliceert

in dit geval veel meer illustratiemateriaal dan in de oude reeksen, en het liefst ook gul in

kleur.’

36

Daarnaast, stellen de makers, is de serie multifunctioneel omdat deze ‘zowel voor

Havo 4/5 als voor Vwo 4/5/6, zowel voor klassikale behandeling als voor zelfstudie, zowel

voor integrale bestudering als voor gedeeltelijk gebruik, zowel voor vrijblijvende

kennismaking als voor toetsing met behulp van vragen en opdrachten op verschillende

niveaus’ te gebruiken is

.37

Hoewel de serie een prachtig initiatief is voor de verbetering van het historisch

literatuuronderwijs, merk ik dat deze in praktijk toch enkele beperkingen heeft. Een praktisch

probleem is dat de serie het imago van historische literatuur bij middelbare scholieren niet

34 Van Gemert (2002), p. 25 35 Van Gemert (2002), p. 25.

36 Pleij en Van Oostrom (1997), p. 286.

(17)

12

verbetert. Hoe aantrekkelijk en mooi geïllustreerd de boekjes ook zijn, in de tekst Tekst in

Context serie wordt historische literatuur over het algemeen op een passieve manier

aangeboden; leerlingen krijgen alle informatie die ze nodig hebben kant-en-klaar aangeboden

en kunnen met behulp van deze informatie antwoorden op de verwerkingsopdrachten geven.

Actieve verwerking van de boekjes in de vorm van bijvoorbeeld een project vraagt om

creativiteit van de docent. Het gebruik van de boekjes in de klassikale praktijk blijkt dus

lastig. Het gevolg hiervan is dat de boekjes vaak door leerlingen ter zelfstudie moeten worden

gelezen, wat ervoor zorgt dat de stof voor de leerling al snel saai en droog wordt. Hoewel de

serie dus een mooi en aantrekkelijk begin is van het populariseren van historisch

literatuuronderwijs, zou ik graag nog een stapje verder willen gaan door een activerend en

motiverend lesprogramma te ontwikkelen dat al het goede van de Tekst in Context serie

gebruikt én daarnaast in de klassikale praktijk te gebruiken is.

3. Probleemstelling en onderzoeksvraag

Nadere verdieping in de theorie over en de praktijk van literatuuronderwijs heeft ons laten

zien dat de negatieve reputatie van het literatuuronderwijs wordt veroorzaakt door de sterk

teruggedrongen tijd voor literatuuronderwijs, de daarmee correlerende verminderde diepgang

en de toenemende motivatieproblemen van leerlingen. Daarnaast bestaat er in de literatuur

geen consensus over een goed werkbare manier voor het aanbieden van literatuuronderwijs.

Er bestaan meerdere benaderingen van literatuuronderwijs en elk van deze benaderingen heeft

plus- en minpunten. Het verbinden van de goede punten van deze benaderingen kan een

leidraad zijn in de zoektocht naar een nieuwe manier van literatuuronderwijs. Op basis van

deze goede punten én ervaring uit de praktijk kunnen 9 criteria voor goed werkend

literatuuronderwijs opgesteld worden:

1. Er moet op een activerende manier kennisoverdracht over literatuur plaatsvinden.

2. De kloof tussen de leerling en de stof moet zo klein mogelijk worden gehouden door de

literatuur te betrekken op de belevingswereld van de leerling.

3. De leerling moet in kleine stapjes leren zelfstandig literatuur te lezen en te analyseren.

(18)

13

5. De leerling wordt zich bewust van de relevantie van literatuur.

6. De leerling leert de teksten te plaatsen in de tijd en literaire stromingen.

7. De leerling moet na het verwerven van de basiskennis zijn eigen smaak ontdekken.

8. Er moet in zekere mate ruimte zijn voor ‘eigen keuze’, zodat er bij alle leerlingen

aansluiting kan worden gezocht en het plezier in lezen wordt gestimuleerd.

9. Er wordt aandacht besteed aan de gestelde eindtermen voor literatuur.

In deze scriptie wil ik onderzoeken of het mogelijk is om een literatuurprogramma te

ontwikkelen dat voldoet aan de negen criteria en daarnaast ook toepasbaar is in het onderwijs.

Omdat de problemen vooral bij historisch literatuuronderwijs lijken te liggen, zal ik mij in

deze scriptie daarop concentreren. Mijn onderzoeksvraag luidt daarom:

Is het mogelijk historisch literatuuronderwijs op een aantrekkelijke en activerende

manier vorm te geven voor leerlingen uit de bovenbouw van het voortgezet onderwijs?

Om de onderzoeksvraag te beantwoorden, ga ik als experiment een lesprogramma maken

waarin ik van een middeleeuws werk een lesprogramma maak dat voldoet aan de 9 criteria en

toepasbaar is in de bovenbouw van het havo en vwo. Ik richt me specifiek op 4 havo en vwo,

omdat in deze klassen meestal wordt begonnen met het aanbieden van historische literatuur en

in mijn ogen juist deze eerste kennismaking op een speelse en aantrekkelijke wijze moet

plaatsvinden.

4. Casusbeschrijving

Om met de keuze van het onderwerp alvast aan criterium 2 te voldoen, namelijk dat de kloof

tussen de leerling en de stof zo klein mogelijk moet worden gehouden door de literatuur te

betrekken op de beleveniswereld van de leerling, heb ik besloten om voor een historisch

onderwerp te kiezen dat nu nog steeds actueel is: verhalen over de legendarische koning

Artur. Eeuwenlang heeft de Arturepiek in heel Europa tot de verbeelding gesproken en, zoals

in de inleiding al is gezegd: iedere tijd heeft zijn eigen Artur. De leerlingen zullen de verhalen

over koning Artur tegenwoordig nog steeds kennen omdat de legende een rol speelt in

(19)

14

jeugdromans van Agave Kruijssen. Daarnaast vormt de Arturlegende de achtergrond voor

speelfilms als First Knight (1995) en King Arthur (2004). Ook in de nu populaire serie Game

of Thrones komen elementen uit de verhalen over koning Artur terug. Ik hoop dat leerlingen

door middel van mijn lesprogramma gaan inzien dat verhalen en films van tegenwoordig

schatplichtig zijn aan oudere literatuur en dat motieven uit die literatuur opnieuw gebruikt

kunnen worden. Historische literatuur speelt dus nog steeds een rol in de actualiteit.

De Roman van Walewein behoort tot de canon van de Nederlandse middeleeuwse

literatuur. Het is een origineel werken dus geen bewerking van een andere roman. In het kader

van ‘cultuuroverdracht’ lijkt het mij van belang dat deze tekst met behulp van het onderwijs in

ons collectieve geheugen blijft. Bovendien denk ik dat de Roman van Walewein de leerlingen

zeker zal aanspreken vanwege de belangrijke thema’s als liefde en een spectaculaire

ontsnapping, slapstick-achtige gevechten en sprookjesachtige elementen, zoals de helpende

vos Roges. Frits van Oostrom vergelijkt Walewein zelfs met James Bond: ‘Dit mede vanwege

het principe dat het eigenlijk niet de macrospanning is die het verhaal draagt – onze held zal

heus wel slagen, voor de zoveelste keer de dank van majesteit en een beeldschone dame

oogstend – maar dat alles draait om hóe hij slaagt, de uitwerking per episode.’

38

Voor gebruik

in het onderwijs moet de Roman van Walewein wel worden aangepast. Mijn lesprogramma

zal bedoeld zijn voor leerlingen uit 4 havo of vwo, die veelal geen of weinig ervaring hebben

met het lezen van historische literatuur. De Middelnederlandse Roman van Walewein is voor

vierdeklassers te lang en qua taal te moeilijk. Ik zal daarom in mijn lesprogramma gebruik

maken van een zelf geschreven vrije bewerking van de tekst, waarin stukken van het originele

werk met vertaling ernaast zijn toegevoegd. Voor deze vertaling heb ik gedeeltelijk gebruik

gemaakt van Tekst in Context: Walewein

39

en De Ridders van de Ronde Tafel.

40

Deze versie

van de Roman van Walewein is natuurlijk geen echt literair werk. Toch denk ik dat de

belangrijkste doelen, namelijk het wekken van de interesse van de leerling voor historische

literatuur en het (voor het eerst) kennismaken met een middeleeuws verhaal, zo het beste

bereikt kunnen worden. Door in het lesprogramma een koppeling te maken naar de moderne

tijd, zal de relevantie van middeleeuwse literatuur voor de leerling ook duidelijker worden.

Uiteindelijk hoop ik dat de speelse kennismaking met historische literatuur ertoe zal leiden dat

38 Van Oostrom (2006), p. 266. 39 Barendregt e.a. (2011). 40 Biesheuvel (2012).

(20)

15

leerlingen het interessant en nuttig gaan vinden en daardoor later ook open zullen staan voor

de echte originele werken uit de historische literatuur.

4.1 Achtergrond bij de Roman van Walewein

De Roman van Walewein is rond het midden van de dertiende eeuw in Vlaanderen door twee

auteurs geschreven: Penninc en Pieter Vostaert. De eerste schrijver Penninc verzon het

verhaal en schreef de eerste 7834 verzen en gaf het stokje toen, om onbekende redenen, over

aan Pieter Vostaert zoals deze zelf aan het slot vertelt:

Omtrent drie ende .XXX. hondert verse

Heefter Pieter of ghedicht

So hi vrayst mochte in rime slicht.

41

De Roman van Walewein is een originele Middelnederlandse roman, die niet gebaseerd is op

een Oudfranse tekst. Daar moet wel bij worden opgemerkt dat de auteurs veel kennis hadden

van andere verhalen uit de Arturepiek en andere genres en dat ze elementen uit deze teksten

creatief hebben gebruikt bij het schrijven van hun eigen roman en ook inspelen op de kennis

van deze teksten bij het publiek.

42

De inhoud van de roman is als volgt: Op een dag zweeft een kostbaar, magisch

schaakspel het kasteel van koning Artur binnen. Artur vraagt zijn ridders het spel achterna te

gaan en uiteindelijk is het alleen ridder Walewein die dit aandurft (nadat hij zich verzekerd

heeft dat hij dan Arturs erfgenaam zal zijn). Na enkele obstakels (o.a. een betoverde berg en

een nest vol draken) arriveert Walewein bij de eigenaar van het Zwevende Schaakspel, koning

Wonder, maar deze zegt het schaakspel alleen af te staan als Walewein het

Zwaard-met-de-Twee-Ringen vindt. Bij koning Amoraen vindt Walewein dit zwaard, maar hij moet om dit

zwaard te krijgen eerst de schone jonkvrouw Ysabele uit Endi als bruid voor Amoraen

meebrengen. Wanneer Walewein Endi bereikt, begint de centrale en langste episode van de

tekst. Om het kasteel waarin Ysabele opgesloten zit binnen te komen, moet Walewein wel

twaalf zwaar bewapende poorten door. Met behulp van het Zwaard-met-de-Twee-Ringen lukt

dit, maar helaas wordt Walewein toch overmeesterd door de vader van Ysabele, koning

Assentijn, en gevangengenomen. Wanneer Ysabele de gevangen Walewein ziet, worden de

41De editie die ik gebruik is die van Johnson & Claassens (2000). De geciteerde verzen zijn vs. 11186-88. 42Johnson & Claassens (2000), p. 7.

(21)

16

ridder en jonkvrouw op slag verliefd op elkaar. Samen weten ze uit het kasteel van koning

Assentijn te ontsnappen. Tussen de hoofdepisoden van de queeste naar het schaakbord door

beleeft Walewein verschillende nevenepisoden: hij verslaat draken, helpt een schildknaap bij

zijn wraak op een moordenaar en redt een jonkvrouw van wrede ridders. Volgens Van

Oostrom zijn deze ‘ogenschijnlijke nevenepisodes feitelijk de dragers van de zin en de kracht

van het verhaal’.

43

Volgens Janssens fungeerde Walewein als een ‘toonbeeld van

hoffelijkheid, waarin de hoofse gewoonten aan de hand van een deugdzame ridder worden

geïllustreerd.

44

Toch zijn er volgens Winkelman ambivalenties in Waleweins gedrag en

daardoor drie perspectieven op Waleweins reputatie te onderscheiden: 1) de legendarische

roem die Walewein door anderen krijgt toegemeten 2) Het voortreffelijke ridderschap dat

Walewein in de rest van het verhaal laat blijken 3) Het problematische niet-hoofse gedrag van

de held, zoals bijvoorbeeld het feit dat Walewein pas gemotiveerd is wanneer Artur zijn

koninkrijk uitlooft. Daarnaast komen er ook enkele episodes voor waarin Walewein extreem

gewelddadig en bruut is. Dit is opvallend aangezien dergelijk geweld ongebruikelijk is in de

Arturepiek, maar wel voorkomt in verhalen over Karel de Grote.

45

De nevenepisode waarin

Walewein een tolkasteel uitmoordt, spant daarbij de kroon.

De schone jonkvrouw Ysabele die Walewein uit het kasteel bevrijdt is overigens ook

niet vies van geweld. Hoewel ze door de dichters mooi en ‘die goedertieren’ wordt genoemd,

gooit zij in koelen bloede de bouwmeester uit het raam van haar toren. Deze gewelddadige

gebeurtennissen vonden uiteraard alleen plaats in de buitenwereld, ver weg van het ordelijke

en veilige hof van koning Artur.

46

De ordeverstoring die ontstaat door het binnenzweven van

het schaakbord aan het hof, is volgens Janssens dan ook het middel om erop te wijzen dat de

buitenwereld mysterieus, gevaarlijk, niet-hoofs en onvoorspelbaar kan zijn.

47

In de Arturromans trekt een ridder uit om de orde te herstellen. De ridder is niet per

toeval in de queeste gerold, maar door een hogere macht (God, Vrouwe Fortuna of de

Aventure) uitverkoren. De queeste heeft voor de ridder ook een hoger doel; door de vele

beproevingen te doorstaan ontwikkelt hij zich.

48

Wanneer de ridder deze verscheidene

43 Van Oostrom (2006), p. 264. 44 Janssens (1985), p. 184.

45Zie hiervoor: Zemel (2010) en Hogenbirk (2011). 46 Janssens (1985).

47 Janssens (1985), p. 29.

(22)

17

beproevingen doorstaat, wordt de climax van zijn queeste bereikt. Op dit hoogtepunt kan de

ridder door middel van de laatste (en meest heftige) krachtmeting zijn queeste voltooien.

Wanneer de ridder deze krachtmeting met goed gevolg heeft afgelegd, gaat hij weer op

terugreis naar het hof van Artur. Op de terugweg stuit hij vaak weer op problemen die hij

moet oplossen, om tot slot als held aan het hof onthaald te worden. Het verhaal eindigt zoals

het ook is begonnen: er heerst rust, orde en vrede in het Arturrijk. De hierboven beschreven

structuur kunnen we duidelijk herkennen in de Roman van Walewein met het verschil dat

Walewein zich, als bekendste Arturridder en vertegenwoordiger van het hof niet meer hoeft te

ontwikkelen. Volgens Van Oostrom ligt de spanning van de roman dan ook niet meer bij de

persoonlijke ontwikkeling, maar bij de extreme beproevingen die Walewein in de

nevenepisoden moet doorstaan, welke als doel hebben de voortreffelijkheid van Walewein te

illustreren en meer diepte in het verhaal te creëren.

De driedelige structuur van de Roman van Walewein, waarin achtereenvolgens het

schaakbord, het zwaard en de schone jonkvrouw moeten worden verkregen, is uniek. Het

slagen van elke opdracht is afhankelijk van het succes van de vorige. Deze structuur is

mogelijk ontleend aan volksverhalen of sprookjes. De Walewein bevat nog meer

sprookjeselementen, zoals de sprekende vos Roges, die een prins is maar door zijn boze

stiefmoeder is betoverd en die Walewein uit een aantal benarde situaties redt. De dichters

gaan tegen de sprookjesstructuur in wanneer Vostaert aan het einde van de roman stelt dat hij

niet weet of Walewein en Ysabele ooit zullen trouwen. Walewein is immers in de traditie de

‘meest begeerlijke vrijgezel van de Tafelronde’.

49

Het thema liefde krijgt zo een ironische

lading die wordt versterkt wanneer men de nogal losbandige reputatie van Walewein kent.

50

4.2 Het lesprogramma

Het experiment van deze scriptie bestaat uit een lesprogramma dat volledig te onderbouwen is

met de 9 criteria. Door met mijn lesprogramma aan deze criteria te voldoen, verwacht ik te

kunnen concluderen dat ik van het historische werk de Roman van Walewein een

aantrekkelijk en activerend lesprogramma voor leerlingen heb gemaakt. Hieronder zal ik per

criterium verantwoorden hoe deze in mijn lesprogramma is verwerkt.

49 Oostrom (2013), p. 264. 50Oostrom (2013), p. 265.

(23)

18

Criterium 1: Er moet op een activerende manier kennisoverdracht over literatuur

plaatsvinden.

Het lesprogramma is activerend gemaakt door alle theorie over de context en over de Roman

van Walewein weg te laten. Dit is verschillend van de klassieke manier van het aanbieden van

literatuurgeschiedenis, waarin leerlingen doorgaans eerst allerlei stukken tekst moeten lezen

en daar vervolgens vragen over moeten maken. In dit lesprogramma moeten de leerlingen zelf

al die informatie actief opzoeken op internet en vervolgens toepassen op de tekst. Door het

lesprogramma op deze manier vorm te geven wordt voorkomen dat leerlingen alles aangereikt

krijgen en zo passief worden. Een voorbeeld van een activerende vraag in mijn lesprogramma

is bijvoorbeeld opdracht 8. In opdracht 8a wordt de leerling gevraagd zelf op een betrouwbare

site informatie te zoeken over ‘hoofs gedrag’. Deze informatie is nodig opdracht 8b te

beantwoorden, want bij deze opdracht moet de leerling de opgezochte informatie toepassen op

de tekst.

Criterium 2: De kloof tussen de leerling en de stof moet zo klein mogelijk worden gehouden

door de literatuur te betrekken op de belevingswereld van de leerling.

Allereerst is met de keuze van het onderwerp al voldaan aan dit criterium. Zoals eerder in

hoofdstuk 4 al is beschreven, kan het onderwerp ‘Koning Artur’ goed aansluiten bij de

voorkennis en de belevingswereld van de leerling. Daarnaast wordt er in het lesprogramma

telkens de koppeling gemaakt tussen de wereld van toen en de wereld van nu. Dit heeft als

doel dat de kloof tussen het heden en het verleden zo klein mogelijk wordt gehouden.

Voorbeelden hiervan zijn bijvoorbeeld opdracht 6 en 7. In opdracht 6 wordt, voordat de

leerling is begonnen met het lezen van de Roman van Walewein, gevraagd naar de structuur in

de bekende film The Lord of the Rings. Vervolgens leest de leerling een stuk van de Roman

van Walewein en wordt de koppeling tussen de bekende moderne film en het historische werk

gelegd. Op deze manier wordt de aandacht van de leerling getrokken en de relevantie van het

bestuderen van historische literatuur duidelijk gemaakt. Ook de eindopdracht (opdracht 20) is

een goed voorbeeld van een manier om de kloof tussen de leerling en de stof te verkleinen. De

leerlingen moeten het middeleeuwse verhaal gebruiken om een moderne variant te maken.

(24)

19

Criterium 3: De leerling moet in kleine stapjes leren zelfstandig literatuur te lezen en te

analyseren.

Het lesprogramma is op zo’n manier opgebouwd dat de leerling per hoofdstuk verwerkings-

en verdiepingsvragen aangeboden krijgt. De leerling hoeft dus niet, zoals gebruikelijk, een

hele roman te lezen en vervolgens over deze hele tekst een verwerkingsopdracht te maken.

Door te leerling bij de hand te nemen en de tekst stap voor stap te doorlopen, wordt

voorkomen dat de leerling afschrikt wordt door een cultuur- of taalbarrière. Dit is zeker

noodzakelijk gezien het feit dat dit lesprogramma is ontwikkeld als eerste kennismaking met

middeleeuwse literatuur.

Criterium 4: Er moet ondanks de weinig beschikbare tijd ruimte zijn voor diepgang.

Om ervoor te zorgen dat er in de weinig beschikbare tijd toch ruimte is voor diepgang, is er

bij sommige opdrachten voor gekozen om te werken met ‘expertgroepen’. Deze werkvorm

wordt bijvoorbeeld toegepast in opdracht 3. Door de verschillende aspecten van de legende

van Koning Artur onder expertgroepen te verdelen en deze groepen een presentatie aan de

hele klas te laten geven, kan er in relatief weinig tijd veel informatie behandeld worden.

Daarnaast is het door de opzet van het lesprogramma, namelijk dat er na elk hoofdstuk vragen

worden gesteld, mogelijk om meer inhoudelijke vragen te stellen dan dat je dit na het lezen

van de gehele tekst zou doen. Ook dit zorgt ervoor dat er meer ruimte is voor diepgang.

Criterium 5: De leerling wordt zich bewust van de relevantie van literatuur.

De relevantie van literatuur is in het bijzonder belangrijk voor de motivatie van de leerling.

Het gevoel van relevantie wordt opgewekt door de leerlingen steeds weer bewust te maken

van de lange lijn van de Arturlegende en de verhalen. Dit wordt geprobeerd met opdracht 2,

waarin leerlingen een historisch en een modern Arturverhaal moeten noemen. Als de docent

alle gevonden werken op het bord zet, kan deze de lange lijn van de Arturepiek eenvoudig

overzichtelijk maken. Daarnaast heb in mijn lesprogramma bij meerdere opdrachten de

nadruk gelegd op bepaalde gebruiken of opvallendheden en de opdracht gegeven om deze te

vergelijken met de moderne tijd. De leerling zal zo inzien dat het bestuderen van historische

literatuur je veel kan leren over het verleden en ook een andere kijk kan geven op

hedendaagse gebruiken. Opdracht 8 is hier een voorbeeld van. In deze opdracht wordt

aandacht besteed aan hoofs gedrag en de leerling wordt gevraagd na te denken over hoe deze

gedragsafspraken nog steeds in onze huidige normen en waarden weerspiegeld worden.

(25)

20

Criterium 6: De leerling leert de teksten te plaatsen in de tijd en literaire stromingen.

Dit criterium wordt in het lesprogramma vaak gekoppeld aan het zelf actief zoeken van

informatie. Deze gevonden informatie dient dan als achtergrond bij het plaatsen van bepaalde

aspecten in de tekst. In opdracht 9 moet de leerling bijvoorbeeld informatie opzoeken over

hoe men in de middeleeuwen over draken dacht. Vervolgens moet met behulp van deze

informatie beargumenteerd worden hoe de toch wel wrede afslachting van het drakennest in

hoofdstuk 2 van de Roman van Walewein verklaard kan worden. Door bepaalde opvallende

aspecten uit de roman te belichten en te laten verklaren, leert de leerling de tekst in een

bepaalde tijd of een bepaald kader te plaatsen.

Criterium 7: De leerling moet na het verwerven van de basiskennis zijn eigen smaak

ontdekken.

In het lesprogramma wordt ruimte gegeven voor het formuleren van een mening over het

verhaal. Het formuleren van een mening over een tekst zorgt er immers voor dat de leerling

reflecteert en nadenkt over wat zijn smaak is. Een voorbeeld is vraag 18, waarin de leerling

(na het lezen van de gehele tekst) expliciet wordt gevraagd zijn mening te geven.

Criterium 8: Er moet in zekere mate ruimte zijn voor ‘eigen keuze’, zodat er bij alle

leerlingen aansluiting kan worden gezocht en het plezier in lezen wordt gestimuleerd.

Aan dit criterium wordt voldaan door een aantal opdrachten aan te bieden waarin de leerling

een keuze heeft. In opdracht 12 kan de leerling bijvoorbeeld zelf kiezen informatie te zoeken

over hoofse liefde of over wapens in de middeleeuwen.

Criterium 9: Er wordt aandacht besteed aan de gestelde eindtermen voor literatuur.

In de eindexameneisen wordt gesteld dat er ten minste 3 literaire werken van voor 1880

moeten worden gelezen. Door dit lesprogramma klassikaal te behandelen wordt ervoor

gezorgd dat de leerlingen alvast één historisch werk op de lijst kunnen zetten.

Daarnaast moet de leerling volgends de eindtermen een overzicht kunnen geven van

de hoofdlijnen van de literatuurgeschiedenis en daarnaast literaire werken in een historisch

perspectief kunnen plaatsen. Aan deze eis wordt voldaan door leerlingen ook informatie te

laten vergaren over de context en deze op de Roman van Walewein te betrekken. Tot slot moet

de leerling volgens de eindtermen in staat zijn literaire tekstsoorten te herkennen, te

(26)

21

eis wordt in het lesprogramma aandacht besteed. Zo wordt bijvoorbeeld in opdracht 17

aandacht besteed aan de structuur van de tekst en wordt in opdracht 15 gevraagd een

vergelijking te maken tussen verschillende tekst soorten.

In de onderstaande tabel wordt nog eens aangegeven aan welke criteria per opdracht voldaan

wordt.

Opdracht

Voldaan

aan criteria

Beschrijving

Opdracht 1

Criterium 2

Deze opdracht zorgt ervoor dat de voorkennis geactiveerd

wordt en daardoor wordt de stof gelijk op de belevingswereld

van de leerlingen betrokken. Ook de Disneyfilm ‘Merlijn de

Tovenaar’ zal bekend zijn bij de leerling en kennis oproepen.

Opdracht 2

Criterium 1

Criterium 2

Criterium 5

De leerlingen worden actief aan het werk gezet. Ze moeten

zelf informatie zoeken.

De leerlingen kunnen informatie uit eigen belevingswereld

gebruiken.

De relevantie wordt duidelijk, omdat de leerlingen middels

deze opdracht de lange lijn van de Arturverhalen ontdekken.

Opdracht 3

Criterium 1

Criterium 4

Criterium 8

De leerlingen moeten zelf actief informatie zoeken.

Door het gebruik van expertgroepen kan in relatief korte tijd

diep op stof worden ingegaan.

Leerlingen hebben keuzevrijheid in welk onderwerp zij zich

willen verdiepen.

(27)

22

Opdracht 4

Criterium 1

In plaats van dat de informatie wordt gegeven, moeten de

leerlingen zelf actief op zoek naar de informatie.

Opdracht 5

Criterium 1

Criterium 3

Criterium 4

Leerlingen gaan actief aan de slag met vertalen.

Op een begeleide manier (met tips) leren de leerlingen deze

literatuur te lezen.

Met deze opzet wordt er in dit lesprogramma een kleine

introductie op het Middelnederlands gegeven. Er is zo in korte

tijd toch diepgang.

Opdracht 6

+ 7

Criterium 2

Criterium 3

Criterium 5

The Lord of the Rings valt binnen de belevingswereld van de

leerlingen, de grote meerderheid zal dit verhaal kennen. Door

hier vóór het lezen de aandacht op te leggen, wordt de

interesse aangewakkerd.

Per hoofdstuk worden verwerkingsvragen gesteld, waardoor

de leerlingen op een begeleide manier de literatuur leren te

lezen en te analyseren.

Deze opdracht laat zien dat een bekende film als The Lord of

the Rings overeenkomsten vertoont met bepaalde literatuur.

Dat maakt het onderwerp interessant en belicht de relevantie

van het bestuderen ervan.

Opdracht 8

Criterium 1

Criterium 2

De leerlingen moeten zelf opzoeken wat hoofs gedrag

betekent.

De kloof tussen de stof en de leerling wordt klein gehouden,

doordat het onderwerp ook op de hedendaagse wereld

betrokken wordt in deelvraag c.

(28)

23

Criterium 3

Criterium 6

Met sturende vragen kan de leerling uiteindelijk zelf een

bepaald gebruik in de tekst (namelijk het handenwassen na het

eten) analyseren en plaatsen.

De leerling leert elementen uit de tekst te plaatsen in de

context. In dit geval: het handenwassen.

Opdracht 9

Criterium 1

Criterium 6

De leerling moet zelf informatie opzoeken om de vraag te

kunnen beantwoorden. Op deze manier wordt actief werken

verplicht gemaakt.

Door gevonden informatie te koppelen aan de tekst, leert de

leerling de teksten te plaatsen in de tijd en beter te begrijpen.

Opdracht

10

Criterium 1

De leerling moet zelf schrijven. Het is geen vrije opdracht, de

opdracht is gekoppeld aan eerder verworven theorie. Zo

verwerkt de leerling op een actieve manier de theorie.

Opdracht

11

Criterium 3

Criterium 4

Deze vraag gaat over de structuur van de tekst en kan op dit

moment in het verhaal zelfstandig door de leerling

beantwoord worden.

Door een vraag op het juiste moment in het verhaal te stellen,

kan er dieper op de stof worden ingegaan.

Opdracht

12

Criterium 1

Criterium 8

De leerling moet actief op zoek naar wat hoofse liefde is of

informatie zoeken over middeleeuwse wapens.

De leerling mag zelf kiezen in welk onderwerp zij zich willen

verdiepen. Er is dus keuze vrijheid.

(29)

24

Opdracht

13

Criterium 1

Criterium 2

Criterium 3

Criterium 6

De leerling moet zelf actief zoeken naar informatie.

Door de vraag te stellen of het biechten tegenwoordig nog

gebruikelijk is, wordt de literatuur betrokken op de

belevingswereld van de leerling.

Door tekstinhoudelijke vragen na dit hoofdstuk te stellen, leert

de leerling de literatuur in kleine stapjes te analyseren.

Er wordt aandacht besteed aan waarom het biechten in de

Roman van Walewein voorkomt. Door dit te beschrijven leert

de leerling de tekst te plaatsen in de tijd.

Opdracht

14

Criterium 2

James Bond past helemaal in belevingswereld van de leerling.

Door Walewein met dit personage te vergelijken wordt

aansluiting bij de leerling gezocht.

Opdracht

15

Criterium 1

Criterium 3

De leerling moet zelf de sprookjeselementen in de Roman van

Walewein ontdekken.

De leerling zal de tekst moeten analyseren om te kunnen

bedenken of er overeenkomsten tussen de Roman van

Walewein en sprookjes zijn.

Opdracht

16

Criterium 2

De leerling moet bedenken of een bepaalde uitspraak uit de

tekst ook nu nog gedaan zou kunnen worden. Hiermee wordt

de tekst op de belevingswereld van de leerling betrokken.

Opdracht

17

Criterium 3

Om de cirkelstructuur in te kunnen vullen, zal de leerling te

gelezen literatuur moeten analyseren. Bij de opdracht worden

(30)

25

de verschillende delen van de cirkelstructuur al gegeven om

de leerling niet in het diepe te gooien.

Opdracht

18

Criterium 6

Criterium 7

De leerling moet kenmerken van de Roman van Walewein

noemen die hij typisch middeleeuws vindt. Op deze manier

leert hij de teksten in de tijd te plaatsen.

Nadat de gehele tekst is gelezen kan de leerling zijn mening

vormen. Het formuleren van een mening helpt de leerling om

zijn eigen smaak te ontdekken.

Opdracht

19

Criterium 1

Criterium 8

De leerling wordt met deze twee creatieve opdrachten

geactiveerd.

Bij deze opdracht is er een keuze mogelijkheid om bij alle

aansluiting te zoeken.

Opdracht

20

Criterium 1

Criterium 2

Criterium 6

Criterium 8

De leerling wordt met deze creatieve opdracht geactiveerd.

De leerling moet de historische tekst nu zó veranderen dat

deze in zijn eigen belevingswereld past.

Door het moderniseren krijg de leerling inzicht in hoe een

tekst in een bepaalde tijd past.

De leerling heeft volledige vrijheid in hoe het verhaal

gemoderniseerd wordt. Ook mag de leerling zelf kiezen in

welke vorm dat gebeurt, bijvoorbeeld in een stripverhaal of

een toneelstukje.

Het is handig om nu eerst het lessenpakket door te nemen alvorens de conclusie, die

hieronder is afgedrukt te lezen. Het lessenpakket en de docentenhandleiding staan in

deel 2 van de scriptie.

(31)

26

5. Conclusie

In deze scriptie heb ik onderzocht of het mogelijk is om historische literatuur op een

aantrekkelijke en activerende manier te presenteren aan leerlingen uit de bovenbouw van het

voortgezet onderwijs. De laatste jaren is er veel kritiek op en zorg over het literatuuronderwijs

in Nederland. Om de knelpunten in het literatuuronderwijs goed in beeld te krijgen, heb ik in

mijn scriptie eerst onderzoek gedaan naar de didactiek van het literatuuronderwijs in de

theorie en in de praktijk. Hieruit bleek dat de invoering van de Tweede Fase ingrijpende

gevolgen heeft gehad voor het literatuuronderwijs. Veel stof moet in zeer beperkte tijd

worden behandeld en het is vanzelfsprekend dat dit geen goed doet aan het niveau en de

diepgang van de stof. Daarnaast lijkt de motivatie van leerlingen steeds slechter te worden.

Dit kan het gevolg zijn van de teruggedrongen uren, maar kan ook komen doordat er in de

huidige literatuurmethoden weinig rekening wordt gehouden met de enorme kloof tussen de

leefwereld van de leerlingen en de middeleeuwen. De middeleeuwse literatuur staat ver van

de leerlingen af en als die niet verbonden wordt aan hun eigen leefwereld, kan dit leiden tot

onbegrip en verveling.

Ook uit mijn eigen ervaring als docent Nederlands in de bovenbouw van het

voortgezet onderwijs weet ik dat veel leerlingen de relevantie van het bestuderen van

historische literatuur in de eerste instantie niet inzien. Toch heb ik gemerkt dat je er als docent

wel voor kunt zorgen dat de leerlingen het nut gaan inzien en plezier hebben in het lezen van

oudere literatuur. De bestudering van de knelpunten heeft mij aangezet na te denken over een

nieuwe methode om historische literatuur te onderwijzen.

Aan de hand van het theoretische kader (uiteengezet in hoofdstuk 2) heb ik in

hoofdstuk 3 een aantal criteria opgesteld waar goed werkend literatuuronderwijs aan moet

voldoen.

Mijn onderzoeksvraag luidde:

Is het mogelijk om historische literatuur op een aantrekkelijke en activerende manier te

presenteren aan leerlingen uit de bovenbouw van het voortgezet onderwijs?

Mijn verwachting was dat een lesprogramma dat volledig uit de 9 criteria kan worden

verantwoord aantrekkelijk en activerend voor leerlingen uit de bovenbouw van het voortgezet

onderwijs zou zijn.

(32)

27

Aanvankelijk wilde ik een lesprogramma maken over zowel de Roman van Walewein als de

roman Het Zwevende Schaakbord geschreven door Louis Couperus. In het deel over de

Roman van Walewein lukte het goed om vragen te maken die voortvloeiden uit de 9 criteria.

Ik heb mijn lesprogramma wegens tijdsgebrek helaas nog niet kunnen testen bij de leerlingen,

maar ik denk dat het lezen van de tekst en het maken van de opdrachten activerend en

aantrekkelijk voor de leerlingen zal zijn. Over Het Zwevende Schaakbord lukte het helaas niet

om de tekst en opdrachten op zo’n manier te presenteren dat het aan de 9 criteria kon voldoen.

Het gevolg hiervan was dat dit deel dan ook totaal niet activerend of aantrekkelijk was. De

problemen werden vooral veroorzaakt door de complexiteit van de roman en het taalgebruik

van Couperus. In de roman wordt namelijk op een aantal punten flink van de Roman van

Walewein afgeweken, er worden allerlei personages en thema’s gebruikt uit de Arturepiek die

niet in de oorspronkelijke roman voorkomen en er wordt gebruik gemaakt van

perspectiefwisselingen, wat verwarrend kan werken. Ook de mix tussen het Middelnederlands

en de moderne Nederlandse taal is bijzonder lastig te lezen. Ik heb uiteindelijk geprobeerd om

van Het Zwevende Schaakbord een bloemlezing te maken, maar het bleef lastig om van deze

roman een lesprogramma te maken waarmee leerlingen zelfstandig en actief aan de slag

konden. Ik heb daarom dit deel uiteindelijk niet in het lesprogramma opgenomen. Door deze

poging ben ik er achter gekomen hoe belangrijk het is om (voordat je een lesprogramma

maakt) heel zorgvuldig teksten te kiezen. Niet iedere tekst lijkt geschikt voor historisch

literatuuronderwijs in de bovenbouw van het voortgezet onderwijs.

Ik hoop dat ik met deze scriptie toch heb kunnen laten zien dat het mogelijk is om

historische literatuur op een aantrekkelijkere manier te kunnen onderwijzen en dat ik anderen

met mijn scriptie heb geïnspireerd om verder na te denken over nieuwe vormen van

literatuuronderwijs. De 9 criteria, opgesteld uit onderzoek naar problemen in de theorie en de

praktijk, zijn voor mij een goede houvast geweest bij het ontwikkelen van het lesprogramma.

Het zou interessant zijn om deze criteria nog verder te onderbouwen en te onderzoeken door

het lesprogramma uit te proberen met de leerlingen. Welke opdrachten vinden leerlingen het

aantrekkelijkst? Welke criteria bleken daarop het meest van invloed te zijn? Dergelijke vragen

zouden met nader onderzoek beantwoord kunnen worden om in de toekomst tot

lesprogramma’s te komen die zo aantrekkelijk en motiverend mogelijk zijn voor de

leerlingen. Ik hoop dan ook na deze scriptie in de gelegenheid te zijn om het lessenpakket in

mijn klassen uit te proberen en het verder uit te bouwen, want ik ben ervan overtuigd dat

ridder Walewein nog steeds tot de verbeelding spreekt.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Die verplichting is ten eerste vreemd omdat sinds 1814 leden van het Nederlandse parlement bij de aanvaarding van hun ambt tot aan 1992 nooit trouw hebben hoeven zweren aan de

Source of Inspiration and an Instrument for the Eradication of Extreme Poverty 201, Ochoa Poverty and Human Rights in the Light of the Philosophy and Contributions

Bij Kabinetsmissive van 20 maart 2019, no.2018001797, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, bij de Afdeling advisering

Bij Kabinetsmissive van 19 december 2018, no.2018002373, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, bij de Afdeling

In tijden van nood en crises zijn verschillende typen bevoegdheden nodig. Soms betreft het maatregelen en besluiten gericht op concrete individuen, gebouwen of voertuigen, soms

Maar bovenal is het aan hem te danken dat het rijk van koning Arthur niet voortijdig aan zijn eind komt, want Walewein redt zijn oom niet alleen, hij gaat ook op zoek naar Perceval

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 4.4.1 onder b teneinde bedrijven toe te staan, die niet zijn opgenomen in

Ondanks uiteenlopende nationale cijfers is een vaststaand feit dat het overgrote deel, namelijk meer dan zeventig procent, van de totale Chinees-Centraal Aziatische handel