• No results found

Radicaal discours : het effect van terreurdiscours op radicalisering

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Radicaal discours : het effect van terreurdiscours op radicalisering"

Copied!
100
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

RADICAAL DISCOURS

Het effect van terreurdiscours op radicalisering

Duco Ferwerda – 10097341

ducoferwerda@hotmail.com

Debby Gerritsen & Robin Schram 6 maart 2017 16946 woorden

Het effect van terreurdiscours op radicalisering

Bachelor Scriptie Algemene Sociale Wetenschappen Internationale Betrekkingen Universiteit van Amsterdam

(2)

1

“These are tense times, but it is better to think in terms of powerful and powerless communities, the secular politics of reason and ignorance, and universal principles of

justice and injustice, than to wander off in search of vast abstractions that may give momentary satisfaction but little self-knowledge or informed analysis.”

Edward Said (2001)

Samenvatting

Een exploratief kwalitatief onderzoek naar de invloed van het discours omtrent terrorisme op radicalisering, door interviews met radicale en gederadicaliseerde moslims en een content analyse van secundaire bronnen in de vorm van autobiografieën, televisie-interviews, artikelen en een dagboek van een jihadstrijder. Dit discours wordt beïnvloed door de Clash of Civilizations theorie van Samuel Huntington. Wat is de invloed van het terreurdiscours op de radicalisering van moslims? Als belangrijkste bevindingen komen naar voren:

- Het huidig terreurdiscours biedt niet een juiste weergave van de motieven achter terrorisme. Het benadrukt overmatig de rol van religie en cultuur, terwijl het de rol van geopolitieke grieven, marginalisering en disintegratie onderbelicht. Echter, het is niet duidelijk of de verkeerde weergaven van deze motieven verder bijdraagt aan radicalisering.

- De mate waarin othering wordt toegepast in het discours leidt tot culturele vervreemding, disintegratie en een nieuwe identificatie met moslims. Dit lijkt tevens de mogelijk eerste stap te zijn richting radicalisering.

- Dit othering heeft bovendien een marginaliserend effect, wat aan kan zetten tot radicalisering. Bovendien wordt hierdoor mogelijk het beeld dat anderen hebben van de islam verslechterd, wat aanzet tot islamofobie en discriminatie. Kernconcepten: Radicalisering, discours, Clash of Civilizations, othering, marginalisering, culturele vervreemding, islam.

(3)

2

Inhoudsopgave

Introductie

3

Theoretisch Kader

4

Discours

4

The Clash of Civilizations

6

Radicalisering

11

Gevolgen van discours

15

Interdisciplinariteit

18

Probleemstelling

19

Terugkoppeling naar de theorie

19

Hoofd- en deelvragen

20

Relevantie

21

Methode

22

Onderzoeksmethode

22

Operationalisering

24

Populatie en steekproef

25

Ethische kwesties

28

Procesbeschrijving

29

Resultaten

31

Conclusie

42

Discussie

45

Bibliografie

47

Bijlagen

51

(4)

3

Introductie

Deze scriptie heeft als doel te onderzoeken wat de invloed is van het discours omtrent terrorisme op radicalisering. De aanslagen van 11 september 2001 leidden een nieuwe golf van terreur in tegen het Westen. De angst voor aanslagen van buitenaf hebben inmiddels plaats gemaakt voor een wantrouwen jegens de eigen burger. De home-grown terrorist is, zeker sinds de opkomst van de Islamitische Staat (IS), een probleem waar politici en media hun hoofd over breken. Echter, de verklaringen voor terrorisme die in de politiek en media worden gegeven zijn vaak maar een beperkt deel van het verhaal en, in sommige gevallen, slaan ze de plank zelfs compleet mis. Het dominante discours in de Westerse media en politiek gaat hoofdzakelijk uit van een paradigma dat berust op identiteitsverklaringen. Geïnspireerd door de Clash of Civilizations van Samuel Huntington komt men tot de volgende conclusie: geloof en afkomst, dat zouden de voornaamste drijfveren zijn voor deze brute daden.

Een dergelijk discours brengt echter mogelijk gevaren met zich mee. Zo is er hierdoor bijvoorbeeld beperkt oog voor het onderscheid tussen radicale Islam en de geloofsovertuigingen van de gewone moslim. Na elke aanslag wordt gekeken naar moslims om zich uit te spreken en het geweld aangericht door terroristen af te wijzen. Deze associatie, tussen de moslim en de terrorist, is diep ingebed in de manier van praten en schrijven over terreur. Hoewel politici als Trump en Wilders, of kranten als de Telegraaf, duidelijke voorbeelden zijn van deze manier van denken, zijn zij niet de enigen die hoofdzakelijk gebruik maken van zulke identiteitsverklaringen om terreur te duiden en verklaringen van een andere aard onderbelicht laten. Deze manier van praten en schrijven over terreur, samen het terreurdiscours genoemd, is in praktisch alle media terug te vinden. In dit onderzoek zal onderzocht worden in hoeverre dit terreurdiscours radicalisering mogelijk in de hand werkt. In het theoretisch kader wordt eerst toegelicht wat bedoeld wordt met discours, om vervolgens in te gaan op de oorsprong en het karakter van het huidig discours. Bovendien worden verscheidene academische kritieken op de Clash of Civilizations theorie uiteengezet. Vervolgens wordt het academische debat over radicalisering uiteengezet om enkele belangrijke aspecten hiervan in beeld te brengen en te komen tot een definitie van radicalisering. Daarna wordt de dominante ideologie van de huidige golf van terreur belicht, en de representatie daarvan in de media. In het laatste deel van het theoretisch kader worden enkele theorieën die de mogelijke invloed van het discours op radicalisering kunnen verklaren aangehaald, gevolgd door een stuk over de

(5)

4 interdisciplinariteit. Hierna volgt de probleemstelling met de verschillende facetten van radicalisering als gevolg van het discours, de koppeling naar de theorie en de hoofd en deelvragen van dit onderzoek. Ook worden hier de maatschappelijke en wetenschappelijke relevantie in beeld gebracht. Vervolgens zal de methode van dit onderzoek worden belicht, waarbij de verschillende keuzes betreffende onderzoeksmethode en onderzoekspopulatie zullen worden verantwoord en enkele ethische kwesties worden besproken. Daarna volgen de resultaten, en tot slot de conclusie en discussie.

Theoretisch Kader

Discours

Om te begrijpen hoe het huidig discours het radicaliseringsproces mogelijk beïnvloedt moet eerst begrepen worden wat er bedoeld wordt met discours. Voor we ons richten op de theorie van Huntington, die het huidig discours in hoge mate lijkt vorm te geven, zal eerst gekeken worden naar het oriëntalisme om dit discours in zijn historisch verband te plaatsen. Na de uiteenzetting van Huntingtons Clash of Civilizations zal de rol die het speelt in het huidig discours besproken worden, de redenen voor zijn populariteit en waarom de focus in dit onderzoek hier ligt en niet bij het oriëntalisme. Tot slot zullen de karaktereigenschappen ervan belicht worden.

Discours

Het sociaal-constructivisme gaat ervan uit dat sociale actoren de wereld waarop deze zich aan ons toont interpreteren en betekenis geven. Op deze wijze construeren wij zelf onze werkelijkheid (Fierke 2013, p. 197). Discours wordt door Phillips en Jørgensen (2002, p. 1) gedefinieerd als een bepaalde manier van praten over de wereld of bepaalde aspecten binnen de wereld. Het uitgangspunt hierbij is dat onze manier van praten niet neutraal de wereld, identiteiten en sociale relaties weerspiegelen, maar dit een actieve rol speelt in het creëren hiervan (Phillips & Jørgensen, 2002, p. 1,). Taal is dan niet enkel een manier om informatie met elkaar te delen, in tegendeel, het genereert onze sociale realiteit en geeft hem vorm (Phillips & Jørgensen, 2002, p. 9). Volgens van Dijk (1991, p. 45) is discours de manier waarop het sociale, cognitieve en culturele context zich manifesteert in taalgebruik. Evengoed is discours een integraal onderdeel van en bijdrager aan de sociale, culturele en politieke structuren.

(6)

5 In het denken over discours is het niet alleen van belang te bekijken welke redenering worden gebruikt, de redeneringen die niet voorkomen in het discours zeggen ook veel over de manier waarop een discours opereert. Immers, zo stelt Foucault: Silence itself – the thing one declines to say, or is forbidden to name is less the absolute limit of discourse than an element that functions along the thing said. There is not one but many silences, and they are integral part of the strategies that underline and permeate discourses” (1978, p. 27). De rol die discours speelt in onze betekenisgeving aan de wereld laat zien waarom het van belang is de effecten van een bepaald discours te onderzoeken.

Oriëntalisme

Een specifiek discours is de manier waarop gesproken en geschreven wordt over het Midden-Oosten dat in het westen een dominante rol heeft sinds het eind van de achttiende eeuw (Said, 1978, pp. 7-8). Dit wordt door Edward Said beschreven in zijn boek Orientalism. In dit discours wordt, zo stelt Said (1978, p. 8), de Westerse identiteit weergegeven als superieur terwijl de Oriënt weggezet wordt als minderwaardig en barbaars. Het diende zo ter legitimering van de Westerse dominantie over de Oriënt tijdens het kolonialisme (en mogelijk tot vandaag de dag) (Said, 1978, p. xviii, p. 12). De manier van schrijven over de Oriënt is zo dus politiek geladen en dient de machthebbende, een duidelijk Foucaultiaanse benadering van discours.

Deze manier van denken en schrijven over de Oriënt is voor een groot deel gebaseerd op stereotyperingen en clichés in plaats van empirische data (Said, 1978, p. 9). Zo leidt dit discours tot een misrepresentatie van het Midden-Oosten, dat een simplificatie van de Arabier, de moslim en de islam in de hand heeft gewerkt. Dit discours helpt de Westerse identiteit te bevestigen door een vertekend beeld te schetsen van de ander (Said, 1978, p. 2).

Ook deze gesimplificeerde perceptie van de Arabieren en de islam raakt op termijn zeer gepolitiseerd door de vooroordelen van het Westen over de islam en de strijd tussen Israël en de Arabieren. Dit maakt het moeilijk om op een objectieve en neutrale manier te praten over de Oriënt of zijn inwoners, zo stelt Said (1978, pp. 27-28; Nimmer, 2007, p. 225).

(7)

6 Huntington’s Clash of Civilizations

Een specifiek discours is de manier waarop we praten over terreur. De aanslagen van 11 september, die het westen confronteerde met een nieuwe vorm van terreur van ongekende omvang, zorgden er volgens Said (2001) voor dat dit discours dominant werd. Verschillende analyses van het discours ten aanzien van terroristen en hun daden, onder andere van Shaw (2012) en Abrahamian (2003), laten zien dat deze zijn fundament vindt in de Clash of Civilizations theorie van Huntington. Deze theorie stelde Huntington op in reactie op Fukuyama’s artikel The End of History, waarin Fukuyama stelt dat het eind van de koude oorlog het einde betekent van de ideologische strijd over de manier van besturen met als winnaar de liberale democratie. Dit betekende volgens hem het eindpunt van de sociaal-politieke evolutie en daarmee de geschiedenis (Fukuyama, 1989, p. 4). Hiertegenover stelt Huntington dat hoewel het einde van de koude oorlog het einde van een ideologische strijd betekent, dit niet inhoudt dat het post-koude oorlog tijdperk zonder grootschalig conflict zal zijn. Conflicten zouden zich verplaatsen langs culturele en religieuze lijnen in plaats van ideologische (Huntington, 1996, p. 127).

Het centrale thema van Huntingtons boek is dat cultuur en culturele identiteiten cohesie, disintegratie en conflict in het post-koude oorlog tijdperk vormgeven (Huntington, 1996, p. 20, 127). Volgens Huntington is de wereld onderverdeeld in negen culturele blokken (hoewel hij ruimte laat voor een herinterpretatie met een groter of kleiner aantal). Deze blokken vormen de hoogste vorm van sociale identiteit die een mens in staat is zich aan te meten, de zogenaamde civilisatie identiteit. Het is deze identiteit, op basis van cultuur en religie, die centraal staat in de conflicten van de huidige tijd, niet nationale

(8)

7 belangen (Huntington, 1996, p. 28). Deze culturele blokken zijn door de gebrekkige identificatie en inherente onderlinge verschillen onverenigbaar met elkaar.

Bron: Huntington – Clash of Civilizations (1996, p. 26)

Huntington geeft vijf redenen om te verklaren waarom culturele overeenkomsten coöperatie in de hand werken en culturele verschillen tot conflict kunnen leiden. Allereerst schrijft Huntington dat de rol van cultuur na de koude oorlog toeneemt in de vorming van identiteit in vergelijking met andere dimensies. De mate waarin mensen zich differentiëren langs culturele scheidslijnen maakt dat conflict tussen verschillende culturele groepen van groter belang zullen worden. Aangezien civilisaties de hoogste vorm van culturele identiteit zijn zal conflict tussen hen centraal staan in de mondiale politiek (Huntington, 1996, p. 128). Ten tweede heeft de snelle mondialisering en modernisering ertoe geleid dat mensen een grotere noodzaak voelen zich een betekenisvolle identiteit aan te meten. Omdat tegelijkertijd niet-Westerse maatschappijen de inheemse cultuur en identiteit promoten neemt deze identiteit in kracht toe (Huntington, 1996, pp. 128-129). Ten derde, omdat identiteit zich alleen kan definiëren aan de hand van de ander, groeien tegelijkertijd de gevoelde verschillen tussen de culturele blokken (Huntington, 1996, p. 130). Ten vierde, culturele vraagstukken zijn volgens Huntington (1996, pp. 129-130) een zero-sum keuze, er is geen ruimte voor compromissen zonder dat dit de eigen identiteit schaadt. Tot slot stelt Huntington (1996, p. 130) dat de mens vijanden nodig heeft en aangezien men zich meer en meer gaat identificeren aan de hand van civilisaties, waarbij de ander iemand is van een andere civilisatie, zal conflict tussen civilisaties ontstaan. Kortom, de intensivering van de interactie tussen de verschillende civilisaties als gevolg van mondialisering zou leiden tot groeiende spanning met mogelijk grootschalige conflicten tot gevolg (Huntington, 1996, p. 212). In zijn analyse van toekomstige concentreert Huntington zich voornamelijk op de verhoudingen tussen het Westen en het Midden-Oosten (Huntington, 1996).

Kritiek op de Clash

In de academische wereld bestaat veel kritiek op de theorie van Huntington. Allereerst maken verschillende wetenschappers bezwaar tegen het analyseniveau dat Huntington toepast in zijn Clash of Civilizations theorie. Zo stelt Ajami (1993, pp. 2-4) dat civilisaties niet het gedrag van staten bepalen, staten bepalen het gedrag van civilisaties. Dit wordt beaamd door Gerges (1999) die beschrijft hoe de interesses van staten mogelijk het gedrag

(9)

8 van regio’s beïnvloeden, maar niet andersom. De mogelijk waargenomen frictie tussen deze ‘civilisaties’, zijn dus enkel “Clashes of interests, not of cultures” (Gerges, 1999). “Middle East specialists, both historians and political scientists, concurred that the conventional approach emphasising the paramount importance of states and nations explains reality far better than this new civilisational paradigm” (Abrahamian, 2003, p. 530).

Naast de kritiek uit de hoek van politicologen en historici, verwerpen antropologen en sociaalhistorici de manier waarop de essentie van deze civilisaties wordt geschetst; aan de hand van ‘cultuur’. Het concept ‘cultuur’ werd in deze takken van wetenschappen inmiddels gezien als een “contested terrain constantly influenced by external forces and fought over by competing groups” en niet als een geheel met een vaste essentie (Abrahamian, 2003, p. 530). De civilisaties die Huntington onderscheidt aan de hand van een gedeelde cultuur zouden in hun ogen beter gezien kunnen worden als een complexe groep staten met interne culturele tegenstrijdigheden (Abrahamian, 2003, pp. 530-531).

Buiten de academische bezwaren wijzen verschillende historici op het sociaal-darwinistische karakter van Huntingtons Clash of Civilizations. Door civilisaties te onderscheiden op basis van cultuur en religie en deze neer te zetten als inherent tegenstrijdig karakteriseert Huntington bovendien inwoners in het Westen met een andere religieuze achtergrond als de Ander, ongeacht het feit dat sommige van hen hier al generaties lang zijn. Abrahamian bemerkt dan ook: “Huntington seems to have rebottled 19th century fears – the Brown, Yellow and Black perils – into the Islamic, Sinic, Hindu

and African ‘civilizations’.” (Abrahamian, 2003, p. 530).

Edward Said (2001), die de theorie van Huntington ziet als een voortzetting van het oriëntalisme, waarschuwt dan ook: “it is better to think in terms of powerful and powerless communities, the secular politics of reason and ignorance, and universal principles of justice and injustice, than to wander off in search of vast abstractions that may give momentary satisfaction but little self-knowledge or informed analysis.”

De Clash als discours

Hoewel er in de academische wereld kritiek was op de ideeën van Huntington werd het nieuwe paradigma, om Kuhn’s terminologie te gebruiken, door veel Westerse media overgenomen na de aanslagen van 11 september. Abrahamian (2003) toont de aanwezigheid van dit discours en zijn rol in het framen van de aanslagen als een van de

(10)

9 eersten aan door middel van een discoursanalyse van verscheidene grote Amerikaanse kranten, zoals de New York Times, Wall Street Journal en Washington Post. Na de aanslag in London op 7 juli 2005 herhaalt Shaw (2013) zijn onderzoek in Groot-Brittannië en concludeert dat ook hier dit discours aanwezig is. Ook Edward Said neemt waar dat het paradigma van Huntington in de Westerse media populair is geworden (2001, p. 12), evenals andere wetenschappers (Nimmer, 2011; Bottici & Challand, 2006; Seib, 2005; Powers & El-Nawawy, 2009; Semati, 2010).

In voorbereiding op dit onderzoek is bovendien het terreurdiscours in de Nederlandse media na de aanslagen in Parijs van 13 november 2015 onderzocht. Ook hieruit kwam duidelijk naar voren dat geschreven wordt vanuit het paradigma van de Clash of Civilizations bij het verklaren van de huidige terreurgolf (Ferwerda, 2017).

De oorzaak van de populariteit

Na het einde van de koude oorlog vervalt het koude oorlog paradigma waar de media voorheen veel van zijn internationale berichtgeving op baseerden. De Clash of Civilizations theorie was een aantrekkelijke nieuwe manier om het wereldnieuws te framen in een nieuwe wereldorde (Seib, 2005, p. 72). Hoewel de gevolgen van de opkomst van de radicale islam al in de jaren negentig gevoeld worden, met aanslagen in New York, op Amerikaanse militaire basissen en ambassades, worden dergelijke terroristische daden pas vanaf 11 september in de context van de Clash geplaatst (Seib, 2005, p. 73). Seib stelt dat de war on terror die hiermee wordt ingeleid als gevolg heeft dat deze theorie ondanks de kritiek tot prominent discours wordt verheven, aangezien de gemene deler van de nieuwe vijanden van het Westen de aanhang van de islam was (Seib, 2005, p. 76). Zo bood het de media een wij-versus-zij paradigma dat een voortzetting van de binaire weergave van de wereld mogelijk maakte dat tijdens de koude oorlog werd toegepast (Powers & El-Nawawy, 2009, p. 269).

Abrahamian voegt hieraan toe dat Huntingtons paradigma een manier is om op een overzichtelijke wijze grootschalige conflicten weer te geven zonder het te hebben over politiek (2003, p. 535). Zo kunnen moeilijke kwesties als het Israël-Palestina conflict en Westers imperialisme vermeden worden in het verklaren van terreur. Door het conflict te herleiden tot identiteit en culturele verschillen wordt in plaats daarvan “onze Westerse waarden” gegeven als reden voor aanslagen op Westerse bodem.

(11)

10 De karakteristieken van het discours

Met het discours wordt de manier van schrijven en praten bedoeld over het onderwerp terreur. Het accent ligt in dit onderzoek op de rol die traditionele media spelen in dit discours, waarbij met name het discours gehanteerd in kranten als uitgangspunt wordt genomen.

Het terreurdiscours dat in de media wordt gehanteerd valt te karakteriseren door zijn nadruk op identiteit in het verklaren van terrorisme. Abrahamian zijn discoursanalyse van de Amerikaanse media in de maanden na 11 september laat zien dat de rol van geloof en afkomst als hoofdoorzaak worden gegeven voor de aanslagen (2003, pp. 530-531). Tegelijkertijd worden, zo stelt hij, andere mogelijke verklaringen onderbelicht en in verscheidene grote kranten zelfs compleet genegeerd. Ter illustratie noemt Abrahamian het aantal keer dat het Israël-Palestina conflict wordt genoemd door de New York Times in de zoektocht naar een verklaring voor de agressie. Dit gebeurde tweemaal, en beide gevallen wordt het als irrelevant bestempeld (2003, pp. 536-537). Ook Shaw (2013) vond na de aanslagen in London van 2005 een overbelichting van de rol van identiteit in de verklaring van terrorisme. Ook in het vooronderzoek voor deze scriptie kwam naar voren dat na de aanslag in Parijs in 2015 identiteit als hoofdverklaring wordt gegeven. Systematisch worden de aanslagen geframed als een aanval op “onze Westerse waarden” en wordt buitenlands beleid in de berichtgeving onderbelicht (Ferwerda, 2017).

Dit terreurdiscours benadrukt niet alleen de rol van identiteit bij het verklaren van terreur, de identiteitsverklaringen zijn veelal gebaseerd op het geloof de islam en de regio het Midden-Oosten (Abrahamian, 2003 p. 531). Op deze wijze impliceert het gehele bevolkingsgroepen (of in Huntingtons terminologie “civilisaties”) in de aanslagen in plaats van te kijken naar de opvattingen en geloofsovertuigingen van de individuen of terroristische groeperingen verantwoordelijk voor de aanslagen. Hierbij neigt het discours naar generalisatie en negatieve stereotypering van moslims en de islam, waarbij moslims worden neergezet als onderontwikkeld en het stempel van de agressor krijgen (Shaw, 2013, p. 522; Abrahamian, 2003, pp. 536-538). In het praten en schrijven wordt hierdoor de Westerse beschaving en de Islam gepresenteerd als een dichotomie; twee onverenigbare entiteiten. In het denken in vormen van wij versus zij dat dit discours in gang zet, wordt de Islam consequent als irrationeel, radicaal en vijand van het Westen neergezet (Roy & Ross, 2011, p. 3).

(12)

11 Het discours deelt dus een gemeenschappelijk onderwerp: terrorisme. Het heeft daarnaast een vergelijkbare conceptualisering van de achterliggende oorzaken, namelijk aan de hand van identiteit, waarbij de nadruk ligt op religie en afkomst. Tot slot valt in dit terreurdiscours een overkoepelende manier van abstraheren op, door generalisering en stereotypering van moslims en islamitische landen.

Radicalisering

Om te begrijpen hoe een dergelijk discours leidt tot radicalisering moet radicalisering eerst gedefinieerd worden. Hiervoor zullen enkele debatten in de wetenschappelijke literatuur omtrent dit thema gepresenteerd worden. Allereerst zal radicalisme benaderd worden vanuit een sociaal constructivistisch perspectief, om te begrijpen wat de rol van context is. Vervolgens wordt het onderscheid tussen cognitieve radicalisering en radicalisering van gedrag en de mogelijke gevolgen van het koppelen van de twee belicht. Tot slot zal het belang van de benadering vanuit een procesperspectief worden toegelicht, gevolg door de uiteindelijke definitie van radicalisering die in dit onderzoek wordt gehanteerd.

Ook is het van belang te begrijpen welke oorzaken ten grondslag liggen aan radicalisering. Nadat de totstandkoming van de in dit onderzoek gehanteerde definitie is beschreven zal uitgebreid worden ingegaan op een ideologie die in het discours nadrukkelijk naar voren komt als bron voor radicalisering onder moslims, het jihadisme.

Radicalisme: context gebonden

Het definiëren van radicalisme is niet gemakkelijk, allereerst omdat radicaal of extreem gedachtegoed en daarbij horende acties alleen betekenis krijgen in hun context. Iets is radicaal of extreem in vergelijking met de gestelde normen van een samenleving. Bij het denken over radicalisering is het dus van belang dat de politieke overtuigingen van een samenleving worden meegenomen in de definitie. De gehanteerde definities van radicalisering binnen de wetenschap en onder beleidsmakers hebben dan ook allemaal gemeen dat ze de nadruk leggen op het afzetten tegen de bestaande normen. Vaak worden hierbij de conflicterende aard van de opvattingen of daden met de democratie en de rechtsstaat expliciet genoemd (Nimmer, 2007).

(13)

12 Radicalism of thought en Radicalism of method

Vervolgens bestaat er binnen de literatuur een discussie over de rol van het cognitieve aspect van radicalisering. Moet iemand met radicaal gedachtegoed die niet handelt in strijd met de democratie en de rechtstaat worden gezien als geradicaliseerd? Sommige wetenschappers hebben er voor gekozen cognitief radicalisme te scheiden van radicaal gedrag (Richards, 2015; Neuman, 2013). Zo scheidt Richards (2015, p. 371) radicalism of thought en radicalism of method van elkaar, waarbij hij stelt dat de obsessie met de achterliggende ideologieën een verstoring van focus is in de strijd tegen terreur. Echter, radicalisme in de vorm van gedrag is volgens Neuman (2013) niet te begrijpen zonder te kijken naar de ideologie die deze motiveert. Dit geeft het radicaliseringsproces vorm en helpt mede bepalen welke methode wordt gezien als legitiem en wie legitieme slachtoffers zijn indien het gebruik van geweld als geoorloofd wordt gezien.

Aangezien dit onderzoek zich richt op de rol die discours speelt in de radicalisering van moslims is het van belang de achterliggende beweegredenen te doorgronden. Door cognitie en gedrag dan van elkaar te scheiden wordt het onderzoeken van de mogelijke effecten die het discours hebben op de overtuigingen van de radicaal bemoeilijkt. Daarnaast zijn het aantal moslims die gehandeld hebben naar hun radicale overtuigingen in Nederland zeer beperkt. Naast Mohammed B. zijn de enigen de naar Syrië gereisde IS-strijders, die moeilijk te spreken zijn. Om deze reden, en omdat cognitieve radicalisering vaak een onderdeel is in het proces van radicalisering, zal er gekozen worden voor een bredere definiëring van radicalisering waarin cognitie en gedrag worden samengevoegd.

Een dergelijke koppeling van cognitie en gedrag brengt echter gevaren met zich mee wanneer we praten over radicalisme. Door niet alleen gedragingen maar ook ideeën te labelen als radicaal kan de term dienen als een politiek middel om de overtuigingen van anderen te depolitiseren of weg te zetten als irrationeel (Nimmer, 2007). Maar het loskoppelen van cognitie van terroristische daden heeft op zijn beurt ook een depolitiserend effect, doordat het de beweegredenen van geradicaliseerde individuen en groeperingen los ziet van het wereldbeeld dat hun heeft geleid tot het plegen van aanslagen. Als gevolg van deze ontkoppeling wordt in het denken over radicalisme dit wereldbeeld dan niet meegenomen.

(14)

13 Radicalisering als proces

Tot slot is van belang dat radicalisering wordt gezien als proces. In het geval van

Mohammed B, mogelijk de eerste en waarschijnlijk de meest beruchte moslimradicaal in Nederland, toont Arabist Ruud Peters (2009, p. 49) in zijn analyse van Mohammed B. zijn leesmateriaal en zelfgeschreven stukken aan dat men niet van de ene op de andere dag radicaal is. Stapsgewijs vormt zich een overtuiging die uiteindelijk leidt tot de moord op Theo van Gogh.

Peters (2009, p. 49) herkent in dit proces de graduele afwijzing van de Westerse maatschappij die uiteindelijk leidt tot de rechtvaardiging van geweld. Het proces van radicalisering vindt zijn beginpunt echter, volgens de analyse van Peters, als een reactie op ervaren marginalisering die zijn vertrouwen in de Nederlandse samenleving doen wankelen (Peters, 2009, p. 50). Ook in de theorie van Kruglanski (Kruglanski, Gelfand, Bélanger, Sheveland, Hetiarachchi, Gunaratna, 2014), die later verder zal worden toegelicht, wordt de ervaren marginalisering als het startpunt van het proces van radicalisering genomen. Dit leidt tot een drang naar eerherstel die in sommige gevallen, gevoed door een ideologisch narratief, doormiddel van radicale gedachtes en daden tot vervulling dient te komen (Kruglanski et al., 2014, pp. 79-80).

Hoewel het proces in de literatuur op verschillende wijzen wordt omschreven, is men het erover eens dat radicalisering een ontwikkeling is (Kruglanski et al., 2014; Peters, 2009; El-Said & Harrigan, 2013).

Definitie van radicalisering

Met in het achterhoofd de context gebonden aard van radicalisering, het onderscheid tussen cognitie en handeling, en dat radicalisering een proces is, niet een stadium op zich brengt dit ons tot de volgende definitie van radicalisering:

Het proces waarbij een persoon in toenemende mate opvattingen ontwikkelt die op gespannen voet of zelfs haaks staan op de democratische rechtsorde; waarbij een persoon in toenemende mate bereid is om daar in de praktijk consequenties aan te verbinden, zowel in handelen als in verbale of schriftelijke uitingen.

(15)

14 Jihadisme

Om inzicht te krijgen in het fenomeen van radicalisering onder moslims, is het van belang de achterliggende ideologie te begrijpen. Hoewel niet alle wetenschappers de rol van ideologie erkennen, is het in dit onderzoek van belang om deze inzichtelijk te maken. Enerzijds omdat het een mogelijke motivatie kan blootleggen, het verklaart immers waarom aanhangers van sommige ideologieën vatbaar zijn voor radicalisering terwijl bij anderen geen gevallen van radicalisme bestaan. Anderzijds omdat er in het discours aandacht uitgaat naar ideologie. De voornaamste ideologie verbonden aan de huidige golf van terreur wordt daarom hieronder toegelicht, aan de hand van de inzichten van een deskundige op het gebied van politieke islam Peter Mandaville.

Het jihadisme in zijn huidige vorm roept moslims op om ten strijde te trekken tegen het Westen. De nadrukkelijke focus op deze interpretatie is echter relatief nieuw. In de Koran wordt een onderscheid gemaakt tussen de jihad-al-akbar en de jihad-al-asghar, respectievelijk de inwendige strijd in de zoektocht naar het pad van God, ook wel de grote jihad genoemd, en de uitwendige strijd ter verdediging van de islam en zijn grondgebied, waarbij fysiek geweld in sommige gevallen is toegestaan (Mandaville, 2007, pp. 249-250).

Onder andere om deze reden, om moslimland te verdedigen tegen de invasie van ongelovigen, trekt een groep jihadisten ten strijde naar Afghanistan tijdens de koude oorlog om verzet te bieden tegen de Sovjet-Unie. Na de koude oorlog keren de strijders terug om de regeringen in hun land van herkomst te proberen omver te werpen, aangezien de lokale dictators niet worden gezien als legitieme leiders. Alleen God en zijn wetten, de Sharia, mogen regeren (Peters, 2009, p. 51). De oorzaak van het falen van het ingang zetten van een revolutie in deze landen wordt herleid naar de steun van Verenigde Staten en zijn bondgenoten aan deze regimes. Hoewel de strijd tegen het Westen al sinds het imperialisme van de 19e eeuw al aanwezig is, zorgen de gefaalde revoluties ervoor dat de nadruk nog meer komt te liggen op de strijd tegen het Westen, dat in de interpretatie van de jihadistische filosofie meewerkt aan de onderdrukking van moslims doormiddel van de marionettenregeringen in het Midden-Oosten (Mandaville, 2007, p. 252).

Hoewel de ideologie die oproept tot de jihad-al-asghar tegen het Westen zijn wortels heeft in de Koran is het dus een niche binnen het geloof. Deze interpretatie van de jihad komt voort uit het salafisme, waarbij de nadruk ligt op de letterlijke lezing van de Koran en interpretaties van religieuze geleerden worden afgewezen. Ook binnen het salafisme bestaat echter verdeeldheid over de legitimiteit van de jihad tegen het Westen.

(16)

15 Salafi jihadisten, die gewelddadig verzet zien als de taak van iedere moslim, kan dus worden gezien als een subgroep binnen een nauwe interpretatie van het islamitisch geloof. Tegelijkertijd is deze overtuiging niet enkel in geloof gefundeerd maar een reactie op een gevoelde imperialistische tendens van het Westen. Beide aspecten worden volledig over het hoofd gezien in de huidige representatie in het discours, waarin de ideologie die jihadisten motiveert ongenuanceerd als de islam wordt beschreven en de politieke opvattingen over de internationale orde die hiermee gepaard gaan geen aandacht krijgen (Shaw, 2013; Peters, 2008).

De mogelijke gevolgen van discours voor radicalisering

Nu het discours is gekarakteriseerd en radicalisering is beschreven en gedefinieerd kunnen we ons richten op de vraag hoe dit discours mogelijk bijdraagt aan radicalisering. Hiervoor worden enkele theorieën beschreven die mogelijk een rol spelen, beginnende met speciale aandacht voor de praktijk van labeling, othering marginalisering en de quest for significance.

De Labeling Theory

Een belangrijke theorie die discours en identiteit met elkaar in verband brengt is de Labeling theorie. Deze stelt dat de eigen identiteit wordt geconstrueerd door interactie met anderen. De mening die anderen hebben over de eigen identiteit geeft zo mede vorm aan deze identiteit. De theorie richt zich in het bijzonder op provocerende gedragingen en rollen (defiant behavior). Door sociaal ongewenst gedrag te bestempelen als verkeerd of fout kunnen samenlevingen druk uit oefenen op individuen en zo hun gedrag mogelijk sturen, zo stelt Mead (1934). Echter, het labelen van individuen kan ook het omgekeerde effect hebben. Wanneer iemand als gevolg van een actie een negatief label krijgt opgeplakt kan dit leiden tot identificatie met dat label. Een enkele misstap kan zo mogelijk leiden tot de creatie van identiteit die het label omarmt, zo stelt socioloog David Matza (1969, pp. 163-164). Om gelabeld te worden als een deviant verdiept het proces richting het daadwerkelijk worden van een deviant, het label versnelt het proces enkel (Matza, 1969, p. 157).

Wanneer een negatief label als moslimextremist of fundamentalist op een grote groep wordt geplakt kan dit dus mogelijk een radicaliseringsproces in gang zetten. In de context van het huidig discours dat de religie islam en de Arabische cultuur verbindt met

(17)

16 radicalisme, ontstaat mogelijk de perceptie van moslims als radicaal en gevaarlijk. Deze perceptie helpt mogelijk de identiteit van de moslim of moslima vorm te geven en kan zo dus bijdragen aan radicalisering.

Othering, marginalisering en culturele vervreemding

Echter, niet enkel het label van extremist of radicaal wordt vanuit dit discours op de moslim geplakt. De ideeën van de labeling theorie over discours sluiten aan bij de opvattingen van tekstwetenschapper van Dijk over identiteitsvorming. Van Dijk (1991) stelt dat gedeelde identiteit wordt gecreëerd door een onderscheid te maken tussen mensen die wel onderdeel vormen van de groep en mensen die daar buitenvallen. De eerste wordt in het discours gepresenteerd als gelijkend aan ons, terwijl wanneer wordt gesproken over de mensen die niet behoren tot de groep zij worden neergezet als afwijkend. Discours speelt zo een belangrijke rol in het sociaal construeren van de gedeelde identiteit. In Nederland valt volgens van Dijk (2000) de scheidslijn tussen ons en hen vaak te herleiden tot afkomst, waarbij mensen met een Westerse achtergrond tot de ingroup behoren terwijl niet-Westerse Nederlanders veelal worden neergezet als de ander. Hierbij kan hij op bijval rekenen van Tehranian, die stelt dat het negatieve beeld dat de media construeert van de ander voorkomt uit de neiging om gebeurtenissen te verklaren vanuit de logica van identiteit. Deze neiging typeert media over de hele wereld en leidt tot demonisering van de ander (Tehranian, 2002, p. 58).

Edward Said (1978, p. 1) beschrijft in zijn boek Orientalism dat de Oriënt een van de diepste en meest terugkerende beelden van de Ander (“the Other”) biedt. Het vormt een geconstrueerd onderscheid tussen West en Oost dat voor waar aangenomen wordt in allerlei wetenschappelijke disciplines, onder politici en bovenal onder journalisten (Said, 1978, p. 2). Othering beschrijft de actie van het labelen van een persoon als iemand die behoort tot een afwijkende sociale groep die fundamenteel anders is dan de gestelde norm. Dit labelen gebeurt vaak op basis van religieuze of culturele karakteristieken. Het huidig discours labelt zo dus een gehele bevolkingsgroep als de Ander. Hierdoor kan het leiden tot een groeiende vervreemding van de bevolkingsgroepen die hieraan blootgesteld zijn. Mensen wiens afkomst of geloof continue wordt buitengesloten in de formulering van de Nederlandse identiteit gaan zich meer en meer niet Nederlands voelen. Het herhaaldelijk horen dat je niet binnen de norm valt of jouw cultuur niet te verenigen is met de Westerse standaard werkt zo disintegratie in de

(18)

17 hand. De uniforme presentatie van de Nederlandse identiteit leidt ertoe dat men zich gedwongen kan voelen te kiezen.

Daarnaast is impliciet in de actie van othering de notie dat iemand niet alleen tot een andere sociale groep behoort maar dat deze ook inferieur is aan de norm (Said, 1978). De splijting die dit veroorzaakt plaats de groep buiten het centrum van de samenleving. Zo werkt othering ook marginalisering in de hand.

De Quest for Significance

In de psychologie is recent een theorie opgedoken om het achterliggende mentale proces van radicalisering te verklaren, de quest for signifcance. Deze theorie beweert dat het fenomeen van radicalisering samenhangt met de drang mensen om van belang te zijn (Kruglanski et al., 2014, p. 73). Deze drang naar significantie is een fundamenteel menselijk principe en huist dus in iedereen. Deze drang kan worden verstaan als combinatie van het verlangen om ertoe te doen en om met respect behandeld te worden.

Activatie van de quest for significance kan op drie manieren voorvallen: (1) door een verlies van significantie als gevolg van een vorm van vernedering, (2) doordat een afname in significantie in de toekomst wordt verwacht, (3) doordat een kans zich voordoet om meer significantie te verkrijgen. Deze drie categorieen worden respectievelijk deprivatie, vermijding en aanzet genoemd. Hoewel bij deprivatie het verlies van significantie al is ingetreden terwijl deze bij vermijding zich nog moet voltrekken, functioneren de twee als vergelijkbaar motief en beiden kunnen zowel voor een individu als voor een bevolkingsgroep opgaan (Kruglanski et al., 2014, pp. 73-74). Als concrete oorzaak voor een dergelijk verlies van significantie wordt hoofdzakelijk het gebrek aan respect dat anderen hebben (of zullen hebben) voor jouw sociale identiteit gegeven.

Met betrekking tot de effecten van het discours op radicalisering zijn voornamelijk vermijding en deprivatie van belang, en vooral op groepsniveau. In een recent onderzoek van Schuurman (2016) naar de Hofstadgroep stelt hij dat veel leden niet zozeer individueel marginalisering hadden ervaren, maar vooral zagen dat moslims wereldwijd werden gemarginaliseerd op basis van hun geloof. Als voorbeeld wordt het leed van moslims genoemd in plekken als Palestina, Tsjetsjenië en Afghanistan genoemd (Schuurman, 2016, p. 60). Door Kruglanski (2012) wordt expliciet de Europese moslim genoemd en de heersende islamofobie van de autochtone bevolking. Het gevoel van vernedering dat hiermee gepaard gaat wordt door de gehele groep gevoeld en dit maakt ze volgens

(19)

18 Kruglanski et al. (2012, p. 75) mogelijk vatbaarder voor toenaderingen van groeperingen als Daesh (IS) en Al-Qaeda.

De Othering die met het huidige discours gepaard gaat leidt dus mogelijk tot het afstoten van de Westerse identiteit en marginalisering van een bevolkingsgroep. Deze combinatie, van identiteitscrisis en marginalisering, maakt mensen vatbaarder voor het omarmen van een nieuwe identiteit die gepaard gaat met een radicaler wereldbeeld.

Interdisciplinariteit

De invloed van terreurdiscours op radicalisering wordt onderzocht aan de hand van verschillende disciplines. Discours is een veld dat hoofdzakelijk door tekstwetenschappers bedreven wordt. Echter, in de kritiek op de clash of civilizations, onderdeel van het huidig discours, wordt de bezwaren van verscheiden disciplines belicht, van antropologen en sociaalhistorici tot politicologen. Door de kritieken vanuit verschillende wetenschappelijke disciplines mee te nemen wordt een breder beeld gegeven van de mogelijke theoretische tekortkomingen van de Clash of Civilizations.

Ook in de definiëring van radicalisering zijn verschillende disciplines meegenomen. Zo wordt de rol van maatschappelijke context hoofdzakelijk vanuit de politicologie belicht en is aandacht is voor de bevindingen van psychologen, sociologen en Midden-Oosten deskundigen bij het onderscheiden tussen cognitie en methode en de nadruk op radicalisering als proces. Deze interdisciplinariteit helpt te garanderen dat de uiteindelijke definitie van radicalisering rekening houdt met de bevindingen van verschillend wetenschapsvelden op dit gebied.

Bij de terugkoppeling van de bevindingen over radicalisering, discours en Huntingtons Clash of Civilizations naar de mate waarin een dergelijk discours mogelijk radicalisering kan beïnvloeden worden naast sociologische inzichten ook onderzoeken vanuit de psychologie en tekstwetenschappen meegenomen.

Op deze wijzen wordt elk fenomeen vanuit verschillende disciplines benadert, waardoor een accurater en meer genuanceerd beeld kan worden gegeven van elk van deze fenomenen. Zonder deze mate van interdisciplinariteit is het niet mogelijk om de invloed van de manier van praten en schrijven over terrorisme op radicalisering te onderzoeken.

(20)

19

Probleemstelling

De aanslagen van 11 september 2001 leidden een golf van terreur in. De gebeurtenissen van die dag opende het Westen voor de gevaren van terrorisme. Terroristische aanslagen van buitenaf hebben inmiddels deels plaatsgemaakt voor zogenaamde homegrown terroristen, mensen die zijn opgegroeid in het Westen, radicaliseren en zich tegen hun eigen land keren doormiddel van terreur. Sindsdien is er veel geschreven en gediscussieerd over wat mensen beweegt tot dergelijk bloedvergieten. Een in de media en politiek veel gehoorde verklaring is afgeleid van Samuel Huntington zijn Clash of Civilizations thesis. Zoals eerder aangegeven wordt hierin gesteld dat bepaalde civilisaties op het gebied van religie en cultuur dusdanig verschillen dat zij onverenigbaar zijn. De verschillen in opvattingen over normen en waarden zouden leiden tot frictie met mogelijk explosieve conflicten tot gevolg (Huntington, 1996). Na elke aanslag sinds 11 september heeft deze thesis een belangrijke rol gespeeld in het discours over terrorisme in het Westen (Shaw, 2012; Abrahamian, 2003; Ferwerda, 2017).

Echter, de analyse van Huntington is volgens vele academici een over-simplificatie van de oorzaken die ten grondslag liggen aan de huidige terreurgolf (Abrahamian, 2003; Ajami, 1993; Gerges, 1999). Het discours dat hierop gebaseerd is dekt vermoedelijk niet het spectrum aan motieven dat mensen drijft tot het beramen van aanslagen. Ook problematisch is het feit dat een dergelijk discours een gehele bevolkingsgroep die eenzelfde cultuur (in Huntingtons brede definitie) en religie deelt impliceert in de daden van een relatief minuscule groep terroristen. Een gevaar hierbij is dat gehele gemeenschappen worden gelabeld als een bedreiging vanwege hun afwijkende achtergrond. Nimmer (2011, p. 236) waarschuwt dat in tijde van angst het aanwijzen van zondebokken een sociaalpsychologische behoefte kan worden om een constante en alomtegenwoordige dreiging te duiden.

Terugkoppeling naar de theorie

Dit onderzoek poogt inzichtelijk te maken wat voor invloed het huidige dominante discours aangaande terreur, dat zijn grondslag vindt in de Clash of Civilizations thesis, heeft op de radicalisering van moslims. Op drie vlakken wordt verwacht dat dit discours mogelijk invloed heeft op de radicalisering van moslims. De nadruk op identiteitsverklaringen zorgt er allereerst voor dat andere mogelijke motieven buitenbeschouwing blijven. Zo worden de motieven van terroristen gedepolitiseerd. Ten tweede zet de sterke mate waarin dit discours othering toepast mogelijk aan tot disintegratie en kan het ten derde nadelige gevolgen hebben voor de status van individuen en groepen. De nadruk op culturele en religieuze verschillen en het herhaald

(21)

20 gelabeld worden als de Ander kan mogelijk mensen het gevoel geven dat ze buitengesloten worden. De gebrekkige ruimte voor een pluriforme identiteit leidt er mogelijk toe dat mensen zich gedwongen voelen te kiezen tussen hun identiteit als moslim aan de ene kant en hun identiteit als Nederlander aan de andere kant. Bovendien kan, zoals eerder beschreven, othering ook marginaliserend werken, doordat de Ander wordt gezien als afwijkend van en inferieur aan de norm. De expliciete koppeling van religie en terreur draagt daarnaast mogelijk bij aan marginalisering, doordat de moslimgemeenschap als geheel als gevaarlijk wordt bestempeld. Deze marginalisering op zijn beurt kan weer aan het radicaliseringsproces bijdragen, zoals Kruglanski et al. (2014) aantoont. Evengoed kan deze expliciete koppeling aanzetten tot identificatie van moslims met meer radicale stromingen, doordat er beperkt onderscheid is tussen de mainstream islam en het salafi jihadisme of radicaal islamisme, zoals met behulp van de labeling theorie is aangetoond.

Kortom, de effecten van het discours op radicalisering worden onderverdeeld in drie verschillende facetten die mogelijk radicalisering in de hand werken:

1. De depolitisering van niet-religieuze motieven die schuilen achter terroristische aanslagen als gevolg van het discours.

2. De mate waarin het discours mogelijk leidt tot marginalisering van een bevolkingsgroep, die op zijn beurt weer radicalisering in de hand werkt.

3. De mate waarin het discours disintegratie in de hand werkt door de nadruk te leggen op culturele verschillen en identificatie met radicale islam onder moslims “aangemoedigd” door een gebrekkig onderscheid tussen de specifieke vorm van radicale jihadistische overtuigingen en de mainstream islam.

Hoofdvraag en deelvragen

Door interviews af te nemen met gederadicaliseerde moslims kan onderzocht worden in hoeverre de verandering in discours na de aanslagen van 11 september een effect hadden op hun radicaliseringsproces. Zo kan inzichtelijk worden gemaakt in hoeverre het Clash of Civilizaitons discours contraproductief is in de strijd tegen terreur. De hoofdvraag en de bij behorende deelvragen van dit onderzoek zijn:

• Wat is de invloed van het terreurdiscours op de radicalisering van moslims?

o In hoeverre komt deze radicalisering door de gevoelde marginalisering van het individu zelf en zijn bevolkingsgroep als gevolg van het discours, ingang gezet door de praktijk van othering van moslims in het discours?

(22)

21 o In hoeverre komt deze radicalisering door culturele vervreemding, ingang gezet

door de praktijk van othering van moslims in het discours?

o In hoeverre komt deze radicalisering voort uit associatie van de islam met de jihadistische ideologie in het discours, die aanzet tot discriminatie enerzijds en identificatie met de jihad door de praktijk van labeling anderzijds?

o In hoeverre komt deze radicalisering voort uit de gebrekkige belichting van achterliggende motieven en in plaats daarvan de nadruk te leggen op identiteitsverklaringen?

o In hoeverre geeft het discours een goede weergaven van de achterliggende motieven van terrorisme?

Hierbij wordt een sociaal constructivistische ontologie gebruikt, waarbij wordt verondersteld dat onze werkelijkheid constant onderhevig is aan verandering als gevolg van interactie tussen individuen en instituties. Deze interactie vormt onze identiteit, ons wereldbeeld en onze werkelijkheid door middel van het discours dat we toepassen (Nimmer, 2011, p. 225).

Dit onderzoek zal interdisciplinair van karakter zijn doordat zowel zal worden gekeken vanuit een beleidsperspectief, dat meer politicologisch is, als de effecten van discours op individuen, die in hun aard een meer sociologische grondslag hebben. Daarnaast zal gekeken worden naar het radicaliseringsproces, dat een sociaalpsychologische inslag heeft.

Maatschappelijk en wetenschappelijke relevantie

Radicalisering is in Nederland, en ook daarbuiten een probleem dat voor veel zorgen baart, zowel onder de bevolking als onder beleidsmakers. In de Verenigde Staten werd onder president Obama, evenals in Frankrijk onder Hollande, een eerste stap gezet om het discours te veranderen door niet meer gebruik te maken van de term ‘moslimextremisme’ en in plaats daarvan meer specifieke definities te gebruiken, zoals bijvoorbeeld ‘Sunni-Salafi jihadist’. Ook werd naar de terroristische organisatie in Syrië en Irak niet meer verwezen als Islamitische Staat, maar in plaats daarvan als Daesh. Echter, tijdens de presidentiele campagne en de daaropvolgende verkiezing van de nieuwe president Trump is de harde polariserende taal weer teruggekeerd. Ook in Nederland is naast PVV, die zich van oudsher in sterke taal uitsprak over moslims en de islam, een verharding van taalgebruik waar te nemen in de politiek, bij bijvoorbeeld de VDD, mogelijk in een poging stemmen te winnen.

(23)

22 In een tijd van harde taal is het belangrijk te begrijpen wat de mogelijke effecten zijn van een dergelijk discours. Een verder inzicht in de rol die discours speelt in de marginalisatie van bevolkingsgroepen en radicalisering van individuen kan mogelijk dienen om deze negatieve gevolgen tegen te gaan. Daarnaast kan het een aanzet te geven richting een alternatief discours dat deze negatieve gevolgen vermindert, ondanks dat dit buiten de scope van dit onderzoek ligt.

Hoewel er veel wordt geschreven over radicalisering is er weinig onderzoek gedaan naar de rol die discours hierin speelt. Wanneer er geschreven wordt over de mogelijke nadelige gevolgen van discours valt op dat de gemarginaliseerde en geradicaliseerde zelf niet aan het woord komen. Door in dit onderzoek de effecten van het discours te toetsen onder gederadicaliseerde moslims kan zo mogelijk een lacune in de wetenschap worden opgevuld door deze theorieën te onderbouwen met empirische data. Daarnaast dient dit onderzoek een exploratieve functie, waarbij mogelijk implicaties van discours kunnen worden toegevoegd aan de reeds bestaande verklaringen voor radicalisering en kunnen de implicaties van othering, de rol van labeling en de rol van depolitisering mogelijk gekoppeld worden aan het radicaliseringsproces.

Methode

In dit onderzoek wordt gekeken in hoeverre het huidige discours over terrorisme bijdraagt aan de radicalisering van moslims. Ten grondslag aan dit onderzoek ligt de overtuiging dat de wereld niet een statisch, objectief iets is, maar dat we in onze poging de wereld te interpreteren en begrijpen we de wereld ook creëren. De gedachte dat de manier waarop we de werkelijkheid labelen en onderverdelen leidt tot het vormen van een nieuwe werkelijkheid heeft zijn ontologische fundament in het sociaal constructivisme. Hier komt de epistemologische overtuiging uit voort dat het doel van onderzoek dan ook niet is de wereld te verklaren, zoals bij de exacte wetenschappen, maar hem te begrijpen. Deze epistemologie wordt het interpretivisme genoemd (Bryman, 2012, pp. 28-37). Om deze reden is gekozen voor een kwalitatieve onderzoeksmethode.

Onderzoeksmethode

De kwalitatieve opzet van dit onderzoek maakt het mogelijk om te achterhalen in hoeverre het discours bijdraagt aan de radicalisering van moslims door te kijken in hoeverre

(24)

23 zij het discours als een factor ervaren in hun radicaliseringsproces. Met name zal hierbij gekeken worden naar het gevoel van marginalisering, de identificatie met jihadisten, de gevolgen van othering voor de vorming van de eigen identiteit en de depolitisering van grieven die het discours bij hen teweegbrengt. Door een kwalitatieve benadering kan dus de persoonlijke beleving van de radicaal ten aanzien van het discours worden blootgelegd.

De beste manier om te toetsen in hoeverre discours bijdraagt aan radicalisering zou zijn door middel van een longitudinaal onderzoek, waarbij gekeken kan worden naar de oorzaken van radicalisering voor de opkomst van het huidige discours in vergelijking met erna. Echter, in dit onderzoek is een dergelijk onderzoeksopzet niet haalbaar. Een andere manier om dit te toetsen is door interviews af te nemen met mensen die radicaliseerden voor de opkomst van het huidige discours en mensen die erna radicaliseerden. Echter, radicalisering in Nederland werd pas na de aanslagen van 11 september 2001 gesignaleerd, zo stelt de directeur Democratische Rechtsorde bij de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst Erik Akerboom (2003). Het vinden van respondenten van voor deze tijd is daarom niet mogelijk, ofwel omdat radicalisering in Nederland onder moslims nog niet optrad ofwel omdat deze radicalisering niet in beeld is gebracht en dus niet te achterhalen is. Daarom is in plaats hiervan gekozen voor een casestudydesign, waarbij slechts één groep wordt onderzocht en geen vergelijkingen worden gemaakt met andere groepen.

Welke rol discours dan speelt bij het radicaliseringsproces wordt achterhaald door middel van kwalitatieve interviews en de analyse van secundaire bronnen. Kwalitatieve interviews zijn ongestructureerd. Hierdoor bieden ze de ruimte om gedurende het interview door te vragen en zo kan het gesprek op een meer natuurlijke manier verlopen. Deze methode leent zich het best om het perspectief van de respondent in beeld te brengen en er kan worden achterhaald wat als belangrijk en relevant wordt gezien (Bryman, 2012, p. 470). Op deze wijze kan de rol van discours op radicalisering dan alsnog in beeld worden gebracht, door de perceptie van de respondent op dit onderwerp centraal te stellen.

Omdat de onderzoekspopulatie bestaande radicale en gederadicaliseerde moslims, die verderop verder zal worden uitgelicht, moeilijk bereikbaar, is daarnaast gekozen om secundaire bronnen te bestuderen. Deze bestaan uit artikelen en boeken van gederadicaliseerde moslims. Hierdoor is het mogelijk om een bredere groep te bestuderen, zowel in aantal als in afkomst en mate van radicalisering. Door deze bronnen mee te nemen kan allereerst een grotere hoeveelheid data worden verzameld. Ten tweede kunnen zo niet alleen Nederlandse mensen aan het wordt komen, maar ook mensen uit andere landen, zoals Maajid Nawaz uit Essex,

(25)

24 Groot-Brittannië en Mubin Shaikh uit Toronto, Canada. Aangezien de aanwezigheid van dit terreurdiscours ook buiten Nederland is waargenomen, zijn Westerse moslims uit andere landen, zoals Groot-Brittannië en Canada hier ook aan blootgesteld, zo blijkt ook uit hun verslagen. Door hen mee te nemen in dit onderzoek is zo meer data te analyseren, zonder dat het onderzoek hierdoor wordt aangetast.

Tot slot maakt dit het mogelijk om de verhalen mee te nemen van mensen die in relatief zwaardere mate geradicaliseerd waren, in vergelijking met de respondenten die de onderzoeker met beperkte tijd en middelen waarschijnlijk zal kunnen spreken. Immers, de onderzoekspopulatie van geradicaliseerde en gederadicaliseerde moslims is allereerst klein in absolute omvang, en daarnaast moeilijk mee in contact te komen. Deze bronnen zullen door middel van een content-analyse worden onderzocht. Dit is een methode om teksten te analyseren en categorieën vanuit de tekst te halen, waarbij een nadruk ligt op het significantie van de verschillende categorieën. Deze worden verder toegelicht in de operationalisering.

Operationalisering

Om inzicht te krijgen in de invloed van het terreurdiscours op het radicaliseringsproces moeten verschillende concepten worden teruggebracht tot dimensies zodat de rol ervan in de interviews kan worden getoetst. De voornaamste concepten zijn: Othering, labeling, marginalisering en the quest for signifcance.

Labeling

Een van de manieren waarop sprake is van labeling in het huidige discours is de associatie van terrorisme met de islam. Door de islam en moslims neer te zetten als radicaal en gevaarlijk kan het mogelijk zo zijn dat moslims terrorisme en jihadisme associëren met de islam. Door respondenten te vragen naar de manier waarop zij hun religie invullen en hoeveel zij dit associëren of associeerden met terrorisme ten tijde van hun radicaliseringsproces als gevolg van het discours kan achterhaald worden in hoever dit label de radicalisering beïnvloedde.

Daarnaast heeft labeling mogelijk nog invloed bij de culturele vervreemding, doordat moslims het label ‘de Ander’ kregen, ook wel othering.

Othering

Othering verwijst naar de manier waarop bepaalde bevolkingsgroepen worden neergezet binnen een discours (Said, 1978). De rol hiervan binnen het terreurdiscours wordt inzichtelijk

(26)

25 gemaakt door de mogelijke gevolgen hiervan. Deze is allereerst culturele vervreemding. Aanwijzingen dat er sprake is van culturele vervreemding onder de respondenten zijn: de mate waarin men worstelt met de eigen identiteit, zich niet onderdeel voelt van de samenleving, beperkte identificatie met de eigen nationaliteit en mogelijke heroriëntatie van de identiteit, bijvoorbeeld richting identificatie met moslims wereldwijd. Aan de respondenten zal vervolgens gevraagd worden in welke mate het discours hierbij een rol heeft gespeeld.

Othering kan ook marginalisering in de hand werken. Naar marginalisering wordt gevraagd door te vragen naar ervaringen met islamofobie, discriminatie of marginalisering. Marginalisering kan op zijn beurt weer aanzetten tot radicalisering, doordat het de quest for significance inzet. Daarnaast kan marginalisering bijdragen aan een gevoel van niet thuis te horen in de maatschappij.

The quest for significance

De quest for significance stelt, zoals uitgelegd in het theoretisch kader, de drang naar eerherstel door een verlies aan significantie door gevoelde of verwachte marginalisering van een individu of groep. Naar deze queeste wordt getoetst door vast te stellen in welke mate de respondent last heeft of had van eerverlies, afname in eigenwaarde of de mate waarin hij het gevoel heeft ertoe te doen (Kruglanski et al., 2014).

Zo zijn de verschillende thema’s waar in de content en in de interviews op gecodeerd zal worden de volgende: Marginalisering/ discriminatie, identiteitscrisis, identificatie met moslims, drang naar eerherstel, beperkt onderscheid tussen islam en terreur, en discours in het algemeen. Daarnaast wordt gecodeerd op de rol van religie, geopolitieke grieven en de mate waarin depolitisering van de motieven achter terreur een rol speelde bij de radicalisering. Het coderingsschema is terug te vinden in de bijlage.

Onderzoekspopulatie en steekproefmethode

De mensen die geïnterviewd zullen worden zijn radicale en gederadicaliseerde moslimjongeren woonachtig in Nederland. Er is gekozen om ook respondenten te interviewen die gederadicaliseerd zijn om twee verschillende redenen. Allereerst, vanuit praktische overweging, omdat gederadicaliseerde moslims makkelijker te vinden, te bereiken en te benaderen zijn dan mensen die zich op het moment van dit onderzoek in een geradicaliseerde

(27)

26 staat bevinden. De verwachting is bovendien dat gederadicaliseerde mensen een grotere bereidheid zullen tonen om mee te werken aan dit onderzoek.

Tegelijkertijd is de verwachting dat gederadicaliseerde mensen evengoed inzicht kunnen geven in de rol van het discours bij het radicaliseringsproces als nu nog radicale mensen. Het voornaamste verschil tussen radicalen en gederadicaliseerde mensen schuilt in de verantwoording voor geweld. Hoewel gederadicaliseerde mensen geweld afzweren als een middel, blijft het achterliggende wereldbeeld vaak intact (Kurglanski et al., 2014, pp. 85-87). Kortom, hoewel gekeken wordt naar radicalisering is de verwachting dat gederadicaliseerde mensen een even goed inzicht zullen kunnen geven in de rol van discours als mensen die op dit moment geradicaliseerd zijn, terwijl deze mensen tegelijkertijd gemakkelijker te benaderen zullen zijn en een grotere bereidheid zullen hebben om mee te werken.

Dit brengt ons bij de tweede reden voor de keuze voor radicalen en gederadicaliseerden; de keuze voor mensen met een verleden van radicalisering in plaats van een bredere groep, bijvoorbeeld de moslimgemeenschap in zijn algemeenheid. Een bredere bevolkingsgroep ondervindt immers mogelijk evenzeer last van de manier van praten over moslims, radicalisering en terreur dan enkel de geradicaliseerde. Echter, de focus van dit onderzoek is in hoeverre dit discours bijdraagt aan radicalisering. Hoewel een bredere groep mensen zich mogelijk stoort aan het discours of zich gemarginaliseerd voelt als gevolg hiervan, heeft dit enkel bij geradicaliseerden geleid tot een fundamentele verandering in denken. Door hier de focus te leggen kan worden blootgelegd in hoeverre het terreurdiscours mogelijk contraproductief is in de strijd tegen terreur. Daarnaast kan zo een mogelijk onderbelichte factor die bijdraagt aan radicalisering worden blootgelegd. Zo kan dit onderzoek mogelijk een gat in de literatuur vullen door zich te richten op gederadicaliseerde moslims.

Binnen de groep van Nederlandse gederadicaliseerden zullen respondenten gekozen worden aan de hand van de sneeuwbalsteekproef. Dit houdt in dat respondenten zullen worden gezocht via eerdere respondenten. Omdat de groep zo klein is en mogelijk moeilijk te bereiken is gekozen om op deze wijze te selecteren. Deze manier van steekproefneming heeft als nadeel dat de respondenten mogelijk niet correct de populatie vertegenwoordigen doordat de steekproef niet willekeurig is. Hierdoor is het lastig de bevindingen te generaliseren naar de gehele populatie. Echter, omdat de populatie klein is en moeilijk te bereiken is een meer systematische steekproefvorm niet mogelijk. Bovendien verzekert deze methode dat de respondenten die meedoen aan het onderzoek ook passen in het onderzoek. Daarnaast, omdat bij kwalitatief onderzoek generalisering vaak problematisch is, is het belang van generalisering

(28)

27 niet van eenzelfde grootte. Kortom, bij het kiezen voor een steekproefmethode is haalbaarheid en afstemming van respondenten op het onderzoek verkozen boven willekeur en generalisering (Bryman, 2012, pp. 201-202).

Voor de te analyseren content is gekozen voor autobiografieën en artikelen van gederadicaliseerde moslims. Daarnaast is een dagboek van een jihadist meegenomen die zich momenteel in Syrië bevindt, Abu Jandal. De keuze om autobiografieën en artikelen van gederadicaliseerde moslims mee te nemen is gemaakt om de hoeveelheid data die onderzocht kan worden te vergroten. Bij ieder van de schrijvers zijn verschillende pogingen gedaan om ze mee te nemen in dit onderzoek als respondent, echter, geen van de individuen is hierop in gegaan. De keuze om ook het dagboek van Abu Jandal mee te nemen is, evenals de keuze om ook nog radicale personen te interviewen, om een mogelijke bias te voorkomen. Immers, mensen die deradicaliseren zijn mogelijk nooit zwaar geradicaliseerd geweest of waarbij de radicalisering minder diepe wortels had. Deze bias is ook bestreden in de selectie van autobiografieën en artikelen van gederadicaliseerde individuen, waarbij gezocht is naar mensen die zwaar radicaal waren, met contacten of verbintenissen met terreurorganisaties. De specifieke content zal worden uitgelicht in de procesbeschrijving. Deze bronnen worden geanalyseerd door middel van een kwalitatieve content analyse.

Interview opzet

Aangezien de interviews ongestructureerd zijn is er geen vaste lijst met vragen. Echter, een brede uitlijning van de vragen die gesteld zullen worden is al wel gevormd en ziet er grofweg als volgt uit:

Allereerst wordt het doel van het onderzoek uitgelegd, de mate waarin de radicalisering is beïnvloed door de manier waarop in de politiek en media gepraat wordt over terrorisme. Om het ijs te breken en een inzicht te krijgen in de religieuze basis van de respondent toen hij radicaliseerde wordt vervolgens gevraag naar zijn opvoeding. Had de respondent religieuze ouders, of waren zij gematigder?

Daarna moet een beter beeld gekregen worden van de mate en vorm van radicalisering van de respondent. Op de verschillende mogelijke verklaringen, zoals geopolitiek, en identificatie met moslims wordt vervolgens door gevraagd om vervolgens in kaart te brengen in hoeverre het discours hier invloed op had. In welke mate werd een heroriëntatie van identiteit veroorzaakt door het discours? Verwacht wordt dat respondent zich tijdens hun radicalisering minder gaan associëren met de Nederlandse identiteit. Had de manier waarop in de media en

(29)

28 politiek gepraat werd over moslims daar een bijdrage aan? Ook moet gekeken worden of de respondent vindt dat de motieven achter aanslagen goed worden weergegeven en, wanneer de respondent dit niet vindt, in welke mate dit dan heeft bijgedragen aan een antiwesters sentiment.

Daarnaast zal gekeken worden in welke mate de koppeling van de islam aan de meer radicale of jihadistische stroming heeft bijgedragen aan de radicalisering van de respondent. Had de respondent door dat hij niet alleen met islam bezig was maar ook met bijvoorbeeld geopolitiek en marginalisering? Wanneer de respondent het hier mee eens is kan onderzocht worden of de associatie van islam met meer radicale stromingen binnen het discours voor hem mogelijk een rol heeft gespeeld in de verwarring tussen de twee. Deze koppeling heeft bovendien mogelijk ook nog effect op de perceptie van de islam van anderen. Denkt de respondent dat de negatieve manier waarop de islam in beeld wordt gebracht in de politiek en media bijdraagt aan discriminatie of islamofobie en de marginalisering van moslims?

De ervaren marginalisering kan mogelijk ook gevolgen hebben voor de drang naar eerherstel. Gevraagd zal worden in welke mate de respondent de mogelijke de marginalisering en worsteling met de eigen identiteit heeft geleid tot een afname in eigenwaarde, zelfrespect of een gevoel ertoe te doen. Was dit een resultaat van het discours? En hoe loste de respondent dit gevoel op?

Tot slot, om een compleet beeld te krijgen zal, wanneer relevant, gevraagd worden naar de deradicalisering van de respondent en hoe deze ingang werd gezet.

Ethische kwesties

Aan het interviewen van gederadicaliseerde jongeren zitten op ethisch gebied wellicht wat haken en ogen. Door te vragen naar de redenen die schuilgingen achter hun radicalisering wordt een respondent gedwongen zich te verplaatsen in zijn eerdere, nog radicale zelf. Hierdoor kan dit het proces van deradicalisering verstoren. Het kan ook zijn dat de link die in dit onderzoek wordt gemaakt tussen discours en radicalisering bij de respondent nog niet is gemaakt. In dit geval kan het mogelijk leiden tot nieuwe frustratie over de samenleving, met hetzelfde resultaat als gevolg.

Echter, Kruglanski et al. (2014, pp. 85-87) tonen aan dat bij het proces van deradicalisering het achterliggende gedachtengoed niet compleet wordt losgelaten. In plaats daarvan is er sprake van een verschuiving in levensovertuiging dat geweld als legitiem middel afwijst. Hierbij blijft de perceptie van de problemen die in eerste instantie een gewelddadig

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De tools moeten het onderwerp radicalisering beter hanteerbaar maken voor gemeenten zodat zij zelf de eigen situatie kunnen verkennen in samenwerking met berokken partners..

Met dit voor ogen vroeg Amsterdam drie bureaus om in 2007 en 2008 een aantal trainingen voor eerstelijns professionals te verzorgen: hoe signaleer je radicalisering en hoe reageer

Tegelijkertijd heeft de school een pedagogische opdracht: zorgen voor een veilige omgeving zodat leerlingen kunnen leren en opgroeien, en personeel goed zijn werk kan doen.. En

- De meeste ouders willen natuurlijk een goede band - Ouders kunnen zelfvertrouwen stimuleren. - Ouders kunnen politiek

[r]

Ze kunnen mee op zoek gaan naar elementen die het leven van jongeren betekenis kunnen geven, bijvoorbeeld het starten van studies, zoeken naar een job, aansluiten bij

In de media laaiden de discussies hierrond hoog op, onder andere toen onderzoekster Marion van San zich afzette tegen de stelling dat jongeren die naar Syrië trekken vooral

Het proces van radicalisering begint zodra mensen met onvervulde vragen hun antwoorden vinden in radicale ideologieën en deze zich deze ideologieën eigen gaan maken.. De