• No results found

Heffen met een goede conditie : ontwijken is geen optie : op welke wijze kunnen conditionele bronbelastingen op rente, royalty’s en dividend in misbruiksituaties in de toekomst opgenomen worden in de nationale wetgeving

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Heffen met een goede conditie : ontwijken is geen optie : op welke wijze kunnen conditionele bronbelastingen op rente, royalty’s en dividend in misbruiksituaties in de toekomst opgenomen worden in de nationale wetgeving"

Copied!
56
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

1

Heffen met een goede conditie:

ontwijken is geen optie

Bachelorscriptie Fiscale Economie

Op welke wijze kunnen conditionele bronbelastingen op

rente, royalty’s en dividend in misbruiksituaties in de

toekomst opgenomen worden in de nationale

wetgeving?

Naam: Duco ter Steege

Studentnummer: 10786295

Email: ducotersteege@hotmail.com

Adres: Bankastraat 47-3, Amsterdam

Begeleider: dr. mr. N.G.H. Speet RA

Datum: 26 juni 2018

(2)

2

Verklaring eigen werk

Hierbij verklaar ik, Duco ter Steege, dat ik deze scriptie zelf geschreven heb en dat ik

volledige verantwoordelijkheid op me neem voor de inhoud ervan.

Ik bevestig dat de tekst en het werk dat in deze scriptie gepresenteerd wordt origineel is en dat

ik geen gebruik heb gemaakt van andere bronnen dan die welke in de tekst en de referenties

worden genoemd.

De Faculteit Economie en Bedrijfskunde is alleen verantwoordelijk voor de begeleiding tot

het inleveren van de scriptie, niet voor de inhoud.

(3)

3

Inhoudsopgave

Afkortingenlijst

... 5

Hoofdstuk 1: Inleiding

... 6

1.1 De aanleiding voor het onderzoek ... 6

1.2 Centrale vraag en subvragen ... 7

1.3 Onderzoeksopzet ... 8

Hoofdstuk 2: Bronheffingen op rente, royalty’s en dividend

... 10

2.1 Inleiding ... 10

2.2 Heffing op rente en royalty’s ... 10

2.2.1 Artikel 8c in de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 ... 10

2.2.2 De Rente- en royaltyrichtlijn ... 12

2.3 Heffing op dividend ... 13

2.3.1 Wet op de dividendbelasting 1965 ... 13

2.3.2 De Moeder-dochterrichtlijn ... 15

2.4 Kritiek op het Nederlandse belastingstelsel ... 16

2.4.1 Nederland als doorstroomland ... 16

2.4.2 Kritiek op de dividendbelasting ... 18

2.5 Subconclusie ... 19

Hoofdstuk 3: De bestrijding van belastingontwijking

... 21

3.1 Inleiding ... 21

3.2 Nationale bestrijding ... 21

3.2.1 Conditionele bronheffingen op rente en royalty’s ... 22

3.2.2 Conditionele bronheffing op dividend ... 24

3.2.3 Kritiek op de afschaffing van de dividendbelasting ... 25

3.3 Europese bestrijding ... 27

3.3.1 Aanpassing van de Rente- en royaltyrichtlijn ... 27

3.3.2 Anti Tax Avoidance Directive 1 ... 28

3.3.3 Anti Tax Avoidance Directive 2 ... 29

3.4 Internationale bestrijding ... 31

3.4.1 Base Erosion and Profit Shifting project ... 31

3.4.2 Het Multilateraal Instrument ... 33

3.5 Subconclusie ... 34

Hoofdstuk 4: Alternatieven en verbeteringen

... 36

4.1 Inleiding ... 36

(4)

4

4.2.1 Heffingen op rente, royalty’s en dividend in Portugal ... 36

4.2.2 Heffingen op rente, royalty’s en dividend in België ... 37

4.2.3 Heffingen op rente, royalty’s en dividend in Polen ... 38

4.3 Bronheffingen internationaal ... 39

4.3.1 Heffingen op rente, royalty’s en dividend in Brazilië ... 39

4.3.2 Heffingen op rente, royalty’s en dividend in de VS ... 39

4.3.3 Heffingen op rente, royalty’s en dividend in Mexico ... 41

4.3.4 Heffingen op rente, royalty’s en dividend in Zuid-Korea ... 41

4.4 Alternatieven voor de plannen in het regeerakkoord ... 42

4.5 Subconclusie ... 43

Hoofdstuk 5: Conclusie

... 46

5.1 Inleiding ... 46

5.2 Subconclusies en conclusie ... 46

5.3 Aanbevelingen ... 48

Literatuurlijst

... 49

(Vak)literatuur ... 49

Kamerstukken ... 52

Jurisprudentie ... 52

Kamerbrieven ... 52

Overige literatuur ... 53

(5)

5

Afkortingenlijst

Art.

Artikel

ATAD

Anti Tax Avoidance Directive

BEPS

Base Erosion and Profit Shifting

EG

Europese Gemeenschap

EU

Europese Unie

HvJ

Hof van Justitie

OECD

Organisation for Economic Co-operation and Development

OESO

Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling

VS

Verenigde Staten van Amerika

Wet DB

Wet op de dividendbelasting 1965

(6)

6

Hoofdstuk 1: Inleiding

1.1 De aanleiding voor het onderzoek

Internationale belastingontwijking krijgt tegenwoordig steeds meer aandacht. Na het lezen van het boek over de ‘Panama Papers’ afgelopen zomer, op mijn handdoek aan het strand en helaas niet in een warm belastingparadijs, besloot ik dat ik mij wilde verdiepen in dit onderwerp. Een Panamees

advocatenkantoor ontdook en ontweek voor miljarden aan belasting via brievenbusmaatschappijen in belastingparadijzen. Ook via Nederland ontwijken bedrijven belasting. Door het gunstige fiscale klimaat groeit de brievenbussector in Nederland de laatste jaren sterk. Uit onderzoek in 2016 blijkt dat meer dan 50% van de bedrijven op de Fortune 500-lijst brievenbusmaatschappijen in Nederland heeft.1

Veel internationale bedrijven gebruiken Nederland als doorstroomland en sommigen beschouwen Nederland dan ook als belastingparadijs.2

Uit het regeerakkoord blijkt dat de regering streeft naar het aanpakken van internationale belastingontwijking via Nederland. In de huidige situatie stromen rente, royalty’s en dividend onbelast via Nederland door naar andere maatschappijen wereldwijd. De jaarlijkse stroom aan rente, royalty’s en dividend via ‘bijzondere financiële instellingen’ (brievenbusmaatschappijen) in Nederland ligt rond de 100 miljard.3 Deze brievenbusmaatschappijen die niets toevoegen aan de Nederlandse economie

pakt de regering aan. Zij voert een bronbelasting in op rente en royalty’s in misbruiksituaties.4 Ook

past de regering de Wet op de dividendbelasting aan. Deze verdwijnt niet helemaal, omdat het plan is om een dividendbelasting in te voeren die alleen geldt voor misbruiksituaties en dividendbetalingen naar ‘low tax jurisdictions’.5

In hun artikel stellen Vleggeert en Vording dat zij staan achter het invoeren van conditionele bronbelastingen op rente en royalty’s. Echter hebben zij wel kritiek, omdat de beschreven aanpak door de regering enigszins beperkt is. Tevens is het voor bedrijven relatief eenvoudig om de

bronbelastingen te ontwijken. Zij beschrijven in hun artikel daarom hun eigen voorstel voor het invoeren van conditionele bronheffingen.6 Hun voorstel is om een conditionele bronheffing in te

voeren van 15% op rente- en royaltybetalingen aan verbonden lichamen. Aanpassingen van de Rente- en royaltyrichtlijn zijn hierbij wel nodig. Vrijstellingen voor bronheffingen op rente en royalty’s gelden dan niet bij onvoldoende heffing door het vestigingsland van de uiteindelijk gerechtigde.

Ook Van ’t Riet en Lejour beschrijven eventuele alternatieven voor de plannen in het

regeerakkoord. Zij gaan in op het invoeren van een minimumbelastingtarief. In hun artikel benoemen zij dat uit hun onderzoek blijkt dat een minimumbelastingtarief van 5% op dividend van EU naar niet-EU-landen de mogelijkheden voor belastingontwijking vermindert. Dit is vooral het geval bij misbruik van belastingverdragen. Bedrijven gebruiken hierdoor bepaalde landen minder vaak als doorsluisland. Beperkingen zijn wel dat de analyse heffingen op rente en royalty’s en andere economische gevolgen niet meeneemt.7

Er bestaat in de Tweede Kamer nog discussie over plannen van de regering. Op 29 maart 2018 debatteerde de Kamer hierover. Kamerlid Lodders van de VVD gaf aan dat zij achter de plannen tegen

1 Gardner e.a. 2016, p. 15.

2 Vleggeert & Vording 2018a, p. 174. 3 Vording 2017, p. 1.

4 Regeerakkoord 2017, p. 35. 5 Regeerakkoord 2017, p.68. 6 Vleggeert & Vording 2018b, p. 9. 7 Van ’t Riet & Lejour 2017, p. 3.

(7)

7

belastingontwijking staat. Echter benoemde zij wel dat de plannen niet ten koste mogen gaan van het fiscale ondernemingsklimaat.8 Volgens haar mag de regering in de discussie over belastingontwijking

niet elke ondernemer wegzetten als potentiële crimineel. Zij diende een motie waarin zij verzocht aan de regering om zich expliciet te richten op bedrijven die niets toevoegen aan de Nederlandse

economie.9 Verder bestond over het afschaffen van de dividendbelasting nog onzekerheid. Na het

verschijnen van de memo’s over de afschaffing van de dividendbelasting was er weer discussie. Er vond een debat plaatst op 25 april 2018 waarin kamerlid Baudet van FvD een motie indiende. Deze had betrekking op het niet doorvoeren van de afschaffing van de dividendbelasting.10 De Kamer

stemde, maar verwierp de motie op basis van het aantal stemmen tegen.

Internationaal vinden er veel veranderingen plaats. De VS paste bijvoorbeeld haar

modelverdrag aan. Het modelverdrag bevat sinds 2016 een bepaling om ‘special tax regimes’ aan te pakken.11 Verdragsvoordelen zijn daarbij niet van toepassing op betalingen van rente en royalty’s aan

verbonden personen die een ‘special tax regime’ benutten. De OESO nam op basis hiervan een bepaling op tegen deze ‘special tax regimes’ in de 2017 update van het OESO-commentaar. Ook discussieerde de Europese Commissie over de aanpassing van de Rente- en royaltyrichtlijn. Het ging daarbij over het opnemen van een bepaling waarbij landen niet meer verplicht zijn bronheffingen op rente en royalty’s vrij te stellen in misbruiksituaties. Ze bereikten echter nog geen overeenstemming.12

Wereldwijd bestrijden landen internationale belastingontwijking steeds sterker. Ook Nederland doet mee aan deze strijd. Vanaf 1 januari 2019 neemt Nederland de maatregelen van de eerste Anti Tax Avoidance-richtlijn (ATAD1) op in de nationale wetgeving.13 In die richtlijn staat

echter nog geen bepaling voor de heffing op rente en royalty’s. Binnen de OESO en de EU zijn nog geen concrete plannen voor de invoering van conditionele bronheffingen. Invulling geven aan de beoogde plannen is daarom aan de regering zelf. De vraag is dus op welke wijze conditionele bronbelastingen in misbruiksituaties in de toekomst opgenomen kunnen worden in de nationale wetgeving.

1.2 Centrale vraag en subvragen

In deze scriptie staat de invoering van conditionele bronbelastingen op rente, royalty’s en dividend centraal. Het gaat hierbij om het invoeren van bronbelastingen op rente, royalty’s en dividend in misbruiksituaties. De regering neemt deze maatregelen de komende tijd om belastingontwijking tegen te gaan. Zoals uit de aanleiding blijkt, stroomt er jaarlijks zo’n 100 miljard via

brievenbusmaatschappijen door Nederland in de vorm van rente, royalty’s en dividend. Deze maatschappijen die niets toevoegen aan de economie pakt de regering aan. Internationaal is er veel ontwikkeling op het gebied van de aanpak van belastingontwijking. De ATAD1-richtlijn

implementeert Nederland vanaf 2019 in de nationale wetgeving, maar in die richtlijn staat nog geen concrete bepaling voor de heffing op rente en royalty’s. In het VS-modelverdrag staat een bepaling die rente- en royaltystromen niet vrijstelt bij betalingen aan ‘low tax jurisdictions’. Ook andere landen treffen maatregelen voor de aanpak van belastingontwijking, maar het is de vraag hoe zij omgaan met bronheffingen op rente, royalty’s en dividend. De Tweede Kamer staat achter de aanpak van

belastingontwijking, maar deze aanpak mag het fiscale ondernemingsklimaat niet negatief

8 Debat over belastingontwijking 2018, p. 17. 9 Kamerstukken II 2017/18, 25 087, nr. 199. 10 Kamerstukken II 2017/18, 34 700, nr. 60.

11 Preamble U.S. Income Tax Convention 2016.

12 Vleggeert & Vording 2018b, p. 8. 13 De Wolf 2017, p. 20.

(8)

8

beïnvloeden. Hiermee luidt de centrale vraag dan ook: ‘op welke wijze kunnen conditionele

bronbelastingen op rente, royalty’s en dividend in misbruiksituaties in de toekomst opgenomen worden in de nationale wetgeving?’

In het onderzoek komt eerst komt de huidige situatie omtrent de heffing op rente, royalty’s en dividend aan bod. Op basis hiervan bestudeer ik de kritiek op het huidige Nederlandse belastingstelsel. Vervolgens doe ik een analyse van de plannen in het regeerakkoord met betrekking tot de invoering van conditionele bronheffingen. Hierbij analyseer ik ook welke andere maatregelen tegen

belastingontwijking landen nemen op Europees en internationaal gebied. Tot slot onderzoek ik hoe andere landen bronheffingen toepassen op rente, royalty’s en dividend en of deze landen vergelijkbare maatregelen beogen als Nederland. Met de verzamelde informatie kijk ik of er alternatieven of

verbeteringen zijn voor de plannen in het regeerakkoord. Op basis van het hiervoor beschreven onderzoeksplan heb ik 3 subvragen opgesteld. Het doel van de subvragen is om aan de hand van alle subconclusies de hoofdvraag te beantwoorden. De drie subvragen luiden als volgt:

1. Wat is de huidige situatie omtrent de heffing op rente, royalty’s en dividend en wat is de kritiek op het Nederlandse belastingstelsel?

2. Wat zijn de plannen in het regeerakkoord met betrekking tot de invoering van conditionele bronheffingen in misbruiksituaties en welke andere maatregelen tegen belastingontwijking nemen landen Europees en internationaal?

3. Hoe passen andere landen bronheffingen toe op rente, royalty’s en dividend en zijn er alternatieven of verbeteringen voor de plannen in het regeerakkoord?

Het doel is om aan de hand van dit literatuuronderzoek uiteindelijk een advies te geven over hoe conditionele bronheffingen opgenomen kunnen worden in de nationale wetgeving. Er zijn momenteel veel ontwikkelingen op het gebied van deze bronheffingen. Het is daarom de vraag hoe de regering de komende tijd invulling geeft aan haar plannen.

1.3 Onderzoeksopzet

Om de subvragen te beantwoorden maak ik gebruik van kwalitatief literatuuronderzoek Aan de hand van de subvragen formuleer ik uiteindelijk het antwoord op de centrale vraag. Het onderzoek richt zich op de nationale situatie wat betreft de conditionele bronheffingen. Echter onderzoek ik ook de

Europese en internationale situatie op het gebied van bronheffingen en de aanpak van

belastingontwijking. Het onderzoek bevat zowel juridische als economische aspecten en daarom gebruik ik literatuur die betrekking heeft op beide velden. Tijdens het onderzoek bestudeer ik vakliteratuur, verschillende rapporten, onderzoeken en wet- en regelgeving. Hierbij gebruik ik ook jurisprudentie en kamerstukken. De uitwerking van de subvragen vindt in afzonderlijke hoofdstukken plaats. Aan het einde van elk hoofdstuk formuleer ik een subconclusie.

In het tweede hoofdstuk ga ik in op de huidige situatie omtrent de heffing op rente, royalty’s en dividend. Hierbij komt ook de huidige kritiek op de Nederlandse belastingwetgeving aan bod. Eerst onderzoek ik de huidige heffing op rente en royalty’s in de Wet Vpb en ook de heffing op dividend in de Wet DB. Aanvullend hierbij bestudeer ik de Rente- en royaltyrichtlijn en de

Moeder-dochterrichtlijn. Dit doe ik aan de hand van de huidige wet- en regelgeving en verschenen vakliteratuur. De kritiek op Nederlandse belastingwetgeving onderzoek ik aan de hand van kamerstukken, besluiten en vakliteratuur.

In het derde hoofdstuk analyseer ik de plannen in het regeerakkoord die betrekking hebben op de invoering van conditionele bronbelastingen. In dit hoofdstuk besteed ik eveneens aandacht aan andere maatregelen tegen belastingontwijking op Europees en Internationaal gebied. Analyse van de

(9)

9

plannen voor bronheffingen doe ik aan de hand informatie uit het regeerakkoord, aanvullende rapporten en kamerstukken. Maatregelen tegen belastingontwijking op Europees en internationaal gebied bestudeer ik aan de hand van verschillende OESO-rapporten, vakliteratuur en wetswijzigingen. Hierbij bekijk ik onder andere de wijziging van de Moeder-dochterrichtlijn, plannen voor aanpassing van de Rente- en royaltyrichtlijn en het BEPS-project.

Het vierde hoofdstuk gaat in op de toepassing van bronheffingen door andere landen . Ik onderzoek in dat hoofdstuk een aantal Europese en internationale landen. Ook onderzoek ik of er eventuele alternatieven of verbeteringen zijn voor de plannen in het regeerakkoord. Ik bestudeer aan de hand van wet- en regelgeving van andere landen hoe zij bronheffingen toepassen. Hierbij kijk ik ook of zij bronheffingen kennen die vergelijkbaar zijn met beoogde bronheffingen in het

regeerakkoord. Met de vergelijking van buitenlandse bronheffingen en aanvullende vakliteratuur onderzoek ik of er alternatieven of verbeteringen zijn voor de plannen van de regering.

Met de informatie uit elk hoofdstuk beantwoord ik de subvraag en vorm ik een subconclusie. In hoofdstuk 5 beantwoord ik uiteindelijk aan de hand van de subconclusies de hoofdvraag. Ook doe ik in hoofdstuk 5 aanbevelingen voor de plannen in het regeerakkoord en voor eventueel

(10)

10

Hoofdstuk 2: Bronheffingen op rente, royalty’s en dividend

2.1 Inleiding

Jaarlijks stroomt er voor rond de 100 miljard aan rente, royalty’s en dividend onbelast door Nederland naar landen met zeer lage belastingen. De huidige aantrekkelijke fiscale wetgeving zorgt ervoor dat veel bedrijven doorstroomvennootschappen hebben in Nederland.14 Deze maatschappijen voegen vaak

niets toe aan de economie en vestigen zich hier slechts op grond van fiscale motieven. Door handig gebruik te maken van de huidige Nederlandse wet- en regelgeving en de vele belastingverdragen die Nederland heeft, ontwijken bedrijven via Nederland belasting. Er is daarom kritiek op de huidige fiscale wetgeving. De regering heeft plannen om toekomst conditionele bronbelastingen in te voeren op rente, royalty’s en dividend in misbruiksituaties. Het plan is om een conditionele bronheffing in te voeren op dividend in 2020. In 2021 wil zij de invoering van conditionele bronheffingen op rente en royalty’s.15 Voorlopig is de huidige fiscale wetgeving dus nog van kracht. De subvraag die centraal

staat in dit hoofdstuk luidt: ‘wat is de huidige situatie omtrent de heffing op rente, royalty’s en

dividend en wat is de kritiek op het Nederlandse belastingstelsel?’

Dit hoofdstuk bestaat uit meerdere paragrafen. Als eerste ligt in paragraaf 2.2 de focus op de heffing op rente en royalty’s. De heffing op rente en royalty’s volgens art. 8c in de Wet Vpb komt aan bod. Ook behandel ik het ontstaan van dat artikel. De Rente- en royaltyrichtlijn krijgt eveneens aandacht in deze paragraaf. Vervolgens komt in paragraaf 2.3 de heffing op dividend aan bod waarbij de Wet DB en de Moeder-dochterrichtlijn centraal staan. Daarna ligt de focus in paragraaf 2.4 op de kritiek op het Nederlandse belastingstelstel. De onderwerpen die ik daar bespreek zijn de kritiek op Nederland als doorstroomland en de kritiek op de dividendbelasting. Ten slotte beantwoord ik in paragraaf 2.5 de subvraag.

2.2 Heffing op rente en royalty’s

De heffing op rente en royalty’s volgens de Wet Vpb en heffing op rente en royalty’s in Europa staan centraal in deze paragraaf. Art. 8c in de Wet Vpb bepaalt dat rente- en royaltybetalingen betaald aan of ontvangen van een verbonden lichaam binnen een concern bij het bepalen van de winst buiten

aanmerking blijven. De Rente- en royaltyrichtlijn stelt rente- en royaltybetalingen vrij van bronbelastingen in de bronstaat wanneer de ontvangende ondernemer in de andere lidstaat de uiteindelijk gerechtigde is. Deze paragraaf gaat dieper in op beide vrijstellingen.

2.2.1 Artikel 8c in de Wet op de vennootschapsbelasting 1969

In 2001 kwam de regering met een nieuw belastingplan. Nederland ontwikkelde in de decennia daarvoor een aantrekkelijk vestigingsklimaat door onder andere het rulingbeleid. Er was geen heffing op rente, er waren geen ‘substance-eisen’ en vennootschappen verlaagde of elimineerde bronbelasting op rente die zij ontvingen dankzij het Nederlandse verdragennetwerk. Er waren veel

doorstroomvennootschappen in Nederland met nauwelijks eigen vermogen die zich hier slechts op papier vestigde. Nederland wilde de schadelijke gevolgen van doorstroomactiviteiten beperken. De regering stelde daarom art. 8c op waarin zij een aantal voorwaarden verwerkte voor

doorstroomvennootschappen.16

14 Vleggeert & Vording 2018a, p. 174.

15 Brief over aanpak belastingontwijking en belastingontduiking 2018, p. 11. 16 Bon & Sluman 2006, p. 1.

(11)

11

Art. 8c ziet op het vrijstellen van rente- en royaltybetalingen aan en ontvangen van verbonden lichamen of natuurlijke personen binnen concerns. Het artikel doelt op doorstroomvennootschappen in Nederland. Deze vennootschappen verrichten financiële dienstverleningsactiviteiten binnen

concernverband. Het gaat hierbij om transacties binnen concerns. De benaming voor zo’n

doorstroomvennootschap is ook wel dienstverleningslichaam. Voor het begrip concern sluit het artikel aan bij de definities van verbonden lichaam en natuurlijke persoon volgens art. 10a van de Wet Vpb.17

Voor rente- en royaltybetalingen moeten deze dienstverleningslichamen eerst zekerheid vooraf verkrijgen bij de Belastingdienst. Dit betekent het van tevoren zakelijk vaststellen van toekomstige transacties (de rente- en royaltybetalingen). De Belastingdienst verstrekt deze zekerheid alleen aan een lichaam wanneer deze voldoet aan één of meer van de vereisten voor reële aanwezigheid (‘substance-eisen’) en wanneer deze bij de activiteiten in Nederland reële risico’s loopt.18 De Benaming voor deze

zekerheid vooraf is ook wel een ‘Advance Pricing Agreement’ (APA).

Bij het verlenen van zekerheid in de vorm van een APA wil de Belastingdienst voorkomen dat dienstverleningslichamen misbruik maken van de Nederlandse wet- en regelgeving door zich hier slechts op papier te vestigen. Een vereiste is dus dat deze lichamen voldoen aan bepaalde ‘substance-eisen’. Dit zijn bijvoorbeeld dat ten minste de helft van de statutaire bestuursleden woont of zich feitelijk vestigt in Nederland, dat deze bestuursleden beschikken over de benodigde kennis om hun taken naar behoren uit te voeren en dat de bestuursleden hun bestuursbesluiten in Nederland nemen. Voldoet een lichaam niet aan de substance-eisen, dan wisselt de Belastingdienst informatie uit met de Belastingdiensten van betrokken landen waar het concern maatschappijen heeft.19 Op het gebied van

deze ‘substance-eisen’ is er veel ontwikkeling. Op 4 november 2016 stuurde de staatssecretaris een brief aan de Tweede Kamer waarin hij opties voor aanscherpen van de ‘substance-eisen’ benoemde.20

Ook de huidige staatssecretaris benoemde deze ‘substance-eisen’ in zijn brief over belastingontwijking en belastingontduiking in februari 2018. Hij wil de eisen aanscherpen, zodat Nederland bijvoorbeeld in meer gevallen informatie uitwisselt als een vennootschap niet aan bepaalde eisen voldoet.21

Op grond van art. 8c zijn rente- en royaltybetalingen aan en door de dienstverleningslichamen in Nederland dus vrijgesteld. In eerste instantie kunnen deze lichamen buitenlandse ingehouden bronbelastingen op rente en royalty’s verrekenen met binnenlandse heffingen. De voorwaarde is echter wel dat het lichaam reële risico’s loopt. Loopt het lichaam deze risico’s niet, dan is verrekening van de buitenlandse bronbelasting niet toegestaan.22 Met reële risico’s bedoelt de staatssecretaris dat het

lichaam risico’s loopt in de vorm van kredietrisico’s, marktrisico’s en operationele risico’s. Hierbij is van belang dat het lichaam beschikt over voldoende eigen vermogen om deze risico’s te dekken. In art. 8c staat alleen een bepaling welke betrekking heeft op het lopen van reële risico’s bij geldleningen. Hierbij geldt dat het minimale eigen vermogen van het lichaam ten minste 1% van het bedrag van de uitstaande geldleningen is of 2 miljoen.23 Het artikel bevat geen bepaling voor reële risico’s voor

royaltybetalingen. De staatssecretaris stelde echter in zijn brief over ‘substance-eisen’ dat men in de praktijk als vuistregel neemt dat het minimale eigen vermogen 50% van de jaarlijks ontvangen royalty’s is, dan wel 2 miljoen.24

17 Dienstverleningslichamenbesluit 2014, p.1. 18 Dienstverleningslichamenbesluit 2014, p.1. 19 Dienstverleningslichamenbesluit 2014, p.1. 20 Brief over motie substance-eisen 2016, p 4.

21 Brief over aanpak belastingontwijking en belastingontduiking 2018, p 12. 22 Dienstverleningslichamenbesluit 2014, p 1.

23 Dienstverleningslichamenbesluit 2014, p 2. 24 Brief over motie substance-eisen 2016, p. 5.

(12)

12

Waar art. 8c op ziet, is dat vennootschappen geen bronbelasting mogen verrekenen wanneer zij niet de ‘uiteindelijke gerechtigden’ zijn. Het artikel vermeldt het begrip ‘uiteindelijke gerechtigde’ echter niet. Verrekening van bronbelasting is niet toegestaan wanneer het eigen vermogen lager is dan 1% van de uitstaande leningen en anders lager dan 2 miljoen. Munting beschrijft in zijn artikel dat hij hieruit afleidt dat de Nederlandse wetgever een vennootschap dan niet als ‘uiteindelijk gerechtigde’ ziet.25 Rompen is het daar echter niet mee eens. Hij benoemt dat het doel van art. 8c is om bepaalde

structuren aan te pakken met nauwelijks of zonder enige reële aanwezigheid in Nederland. Het ontbreken van de ‘uiteindelijke gerechtigdheid’ bij een vennootschap is niet waar het artikel op doelt.26

Ik neig meer naar de mening van Rompen. Zoals de staatssecretaris benoemde in de memorie van toelichting bij het ‘Belastingplan 2002 II - Economische infrastructuur’ is het niet van belang dat een doorstroomlichaam de ‘uiteindelijk gerechtigde’ is bij de verrekening van bronbelasting. Die

‘uiteindelijke gerechtigdheid’ is namelijk vooral van belang bij het bepalen van het heffingsrecht door een bronland.27

2.2.2 De Rente- en royaltyrichtlijn

Het voornaamste doel van de Europese Rente- en royaltyrichtlijn is om juridisch dubbele belasting te voorkomen. Bij transacties binnen concerns zorgt de richtlijn ervoor dat de betalende maatschappij afziet van het inhouden van bronbelasting. Het voorstel voor de eerste versie van de richtlijn stamt uit 2003. Vanaf 1 januari 2004 moesten lidstaten de richtlijn implementeren.28 Nederland kende op het

moment van implementeren al geen bronheffingen op rente en royalty’s. De richtlijn was daarom voor Nederland van mindere betekenis.29 Na implementatie in 2004 evalueerde de Europese Commissie de

richtlijn. Het bleek dat aanpassing op een aantal punten nodig was. In 2011 kwam de Europese Commissie met een voorstel voor een nieuwe richtlijn. Zij nam hierbij de oude richtlijn als basis.30

De wijzigingen uit het voorstel zijn sinds 2013 van kracht. Een belangrijke wijziging van de richtlijn is de eis dat de maatschappij die de betaling ontvangt daadwerkelijk onderworpen is aan belasting over deze ontvangsten. De aanwezigheid van objectieve onderworpenheid is dus een vereiste. Tevens is er volgens de richtlijn verbondenheid tussen maatschappijen bij rechtstreekse deelname van 10%. In de eerdere versie van de richtlijn was dit het geval bij 25%.31

De regering voert in de toekomst conditionele bronheffingen in op rente en royalty’s in misbruiksituaties. De Rente- en royaltyrichtlijn heeft als doel om bronheffingen achterwege te laten. Het is dus de vraag hoe de regering invulling geeft aan haar plannen en hoe de EU hierop reageert. De beoogde bronheffingen zijn in beginsel namelijk in strijd is met de Rente- en royaltyrichtlijn.32 Op

grond van de uitspraak in de Cadbury Schweppes-zaak is het lidstaten echter altijd toegestaan misbruik te bestrijden. Er moet dan sprake zijn van kunstmatige constructie welke zorgt voor het ontwijken van nationale belasting.33 Bestrijding van belastingontwijking doormiddel van conditionele

bronheffingen ligt in lijn met de uitspraak in deze zaak.

25 Munting 2008, p.1. 26 Rompen 2009, p.1.

27 Kamerstukken II 2001/02, 28 034, nr. 3, p. 9. 28 Pancham 2012, p. 1.

29 Van der Linde & Lamers 2004, p. 1. 30 Voorstel Rente- en royaltyrichtlijn 2011. 31 Voorstel Rente- en royaltyrichtlijn 2011 32 Ruijschop 2017, p. 1299.

(13)

13

2.3 Heffing op dividend

De heffing op dividend vindt in Nederland plaats op grond van de Wet DB. Op Europees gebied is de Moeder-dochterrichtlijn van toepassing. Deze stelt dividenduitkeringen door dochtermaatschappijen aan moedermaatschappijen vrij van bronbelasting. De plannen in het regeerakkoord zien op een afschaffing van de dividendbelasting. Daarbij voert de regering een conditionele bronheffing in op dividend in misbruiksituaties. Zoals ik in paragraaf 2.1 benoem, vindt de afschaffing plaats in 2020. Voorlopig is de dividendbelasting dus nog van kracht. Deze paragraaf gaat dieper in op de huidige situatie omtrent de heffing op dividend in Nederland en de Moeder-dochterrichtlijn.

2.3.1 Wet op de dividendbelasting 1965

Opbrengsten van aandelen, winstbewijzen en deelnemerschapsleningen vallen onder de heffing van de Wet DB. Neutraliseren van de dividendbelasting in binnenlandse situaties is echter vaak mogelijk. Bij een dividenduitkering door een vennootschap waarin de ontvangende vennootschap een deelneming heeft, is de deelnemingsvrijstelling van toepassing. In zo’n geval is de dividenduitkering vrijgesteld. Is de deelnemingsvrijstelling niet van toepassing, dan houdt de uitkerende vennootschap

dividendbelasting in. Verrekenen van deze voorheffing is mogelijk met verschuldigde vennootschaps- dan wel inkomstenbelasting bij de aandeelhouder.34

Ook is het mogelijk dat een vennootschap dividend uitkeert aan een entiteit die niet aan de vennootschapsbelasting onderworpen is. In zo’n situatie is het voor die entiteit niet mogelijk om voorheffing te verrekenen. Deze entiteit draagt namelijk geen vennootschapsbelasting af. De Wet DB neutraliseert de heffing in dat geval door teruggaaf te verlenen.35

In grensoverschrijdende situaties binnen de EU is het niet altijd mogelijk om voorheffing te verrekenen. Bij een betaling aan een buitenlande vennootschap geldt geen vrijstelling van

dividendbelasting. Het is afhankelijk van de wetgeving van de staat van de ontvangende vennootschap of neutralisering van de heffing mogelijk is. Wanneer het land van ontvangst zelf verrekening van bronheffing toestaat, dan gelden dezelfde regels voor betalingen uit een ander land. Hanteert het land van ontvangst echter geen verrekening, dan is sprake van een dispariteit. Dit is een minder gunstige behandeling en een inbreuk op het EU-recht. Het land van ontvangst is dan alsnog verplicht

verrekening toe te staan. Er is echter geen sprake van inbreuk op het EU-recht wanneer beide landen bronbelasting inhouden en op geen enkele manier voorzien in verrekening. Verplichte verrekening op basis van het EU-recht is dan niet van toepassing.36

Ook doet het zich voor dat een vennootschap dividend uitkeert aan een entiteit in een derde land. De vrijheid van kapitaalverkeer is niet alleen van toepassing op EU-situaties, maar ook op situaties met derde landen. Zo bleek uit de Baars-zaak. Het HvJ EG oordeelde dat een

dividendvrijstellig ook gold voor een dividenduitkering aan een entiteit in een derde land. Het niet verlenen van de vrijstelling was in strijd met de vrijheid van kapitaal.37

De Wet DB betrekt vennootschappen in de heffing waarvan het kapitaal geheel of ten dele in aandelen is verdeeld. Coöperaties vallen dus niet binnen de heffing van de Wet DB. Een coöperatie is een samenwerkingsverband van ondernemers. Zij brengen hierbij één of meer taken of functies samen.

34 Korving 2012, p.1. 35 Korving 2012, p.1. 36 Korving 2012, p. 1.

(14)

14

Samenwerking staat dus voorop en niet deelname in het kapitaal zoals bij kapitaalvennootschappen. Bij winstuitkering aan de leden van de coöperatie is er dus geen inhoudingsplicht.38

De staatssecretaris benoemde in zijn brief van 20 september 2016 dat er een toename was van het gebruik van houdstercoöperaties binnen internationale structuren.39 Om misbruik door

houdstercoöperaties tegen te gaan wilde het kabinet het verschil in behandeling in de Wet DB tussen kapitaalvennootschappen en coöperaties opheffen. Zij kwam met een wetsvoorstel voor de invoering van een inhoudingsplicht voor houdstercoöperaties en een uitbreiding van de inhoudingsvrijstelling. De wetswijziging had onder andere als doel om belastingontwijking doormiddel van

houdstercoöperaties tegen te gaan. Dit voorstel nam de Eerste Kamer op 19 december 2017 aan.40

Art. 1 lid 2 en lid 8 van de Wet DB hebben betrekking op houdstercoöperaties.

Inhoudingsplicht is nu van toepassing op die coöperaties wanneer zij voldoen aan de definitie van houdstercoöperatie en er sprake is van dividenduitkeringen aan leden met kwalificerende

lidmaatschapsrechten. Van een houdstercoöperatie is sprake als de feitelijke werkzaamheden in het jaar voorafgaand aan de dividenduitkering hoofdzakelijk (70% of meer) bestaan uit het houden van deelnemingen of het financieren van verbonden lichamen.41 Met het oog op de afschaffing van de

dividendbelasting in 2020 is de wetswijziging opmerkelijk. Ik denk echter dat bij de invoering van een bronheffing in misbruiksituaties de wetswijziging van waarde is. Zoals Schellingerhout benoemt, vormt de wetswijziging een solide basis voor de beoogde bronheffing op dividend in misbruiksituaties. Het is namelijk relevant om de positie van de coöperatie binnen de Wet DB en daarbij ook de

inhoudingsvrijstelling helder te hebben.42

Een andere antimisbruikbepaling in de Wet DB is die van art. 4 lid 3 onderdeel c. Dit lid stelt dat de inhoudingsvrijstelling voor de dividendbelasting niet geldt wanneer de opbrengstgerechtigde een belang houdt met als doel het ontgaan van belasting. Verder is de aanwezigheid van een

kunstmatige constructie een vereiste. De bepaling heeft betrekking op situaties binnen de EU waarbij de opbrengstgerechtigde recht zou hebben op de deelnemingsvrijstelling of deelnemingsverrekening bij een vergelijkbare constructie in Nederland. Deze bepaling is een implementatie van de

antimisbruikbepaling uit de Moeder-dochterrichtlijn.43 De Moeder-dochterrichtlijn is alleen van

toepassing op Europese situaties. De Nederlandse bepaling is echter zowel binnen de EU als in situaties met derde landen van toepassing.

De Belastingdienst kan zekerheid vooraf geven bij de vraag of de inhoudingsvrijstelling geldt. Het systeem van de Moeder-dochterrichtlijn gaat echter uit van toepassing van de

inhoudingsvrijstelling tenzij sprake is van misbruik. De richtlijn kent dus geen regeling voor lidstaten die eisen stelt voor het toekennen van de belastingvoordelen. Weber is van mening dat lidstaten de voordelen van de richtlijn niet afhankelijk mogen stellen van toestemming vooraf. De mogelijkheid geven om zelf te kiezen voor het vragen van zekerheid vooraf mag volgens hem wel. Zo’n procedure dient namelijk de rechtszekerheid.44

38 Brief over coöperaties en dividendbelasting 2016, p. 2. 39 Brief over coöperaties en dividendbelasting 2016, p. 1. 40 Schellingerhout 2018, p. 144.

41 Schellingerhout 2018, p. 149. 42 Schellingerhout 2018, p. 152. 43 Weber 2018, p. 519.

(15)

15

2.3.2 De Moeder-dochterrichtlijn

De eerste versie van de Europese Moeder-dochterrichtlijn stamt uit 1990. De implementatie in de Nederlandse fiscale wetgeving vond plaats op 1 januari 1992. De richtlijn heeft betrekking op grensoverschrijdende winstuitkeringen tussen dochter- en moedervennootschappen. Het doel van de richtlijn is om grensoverschrijdend ondernemen te bevorderen binnen de EU.45 De richtlijn stelt dat

een dochter geen bronbelasting mag heffen bij een winstuitkering aan een moeder in een andere lidstaat. Ook blijft heffing op de ontvangen winstuitkering bij de moeder achterwege.

De eerste versie van de richtlijn bevatte een antimisbruikbepaling. Lidstaten mochten echter zelf invulling geven aan deze bepaling. Dit betekende dat de richtlijn niet veel mogelijkheden bood voor de aanpak van belastingontwijking. Het gevolg was dat in juli 2014 en in januari 2015

wijzigingsrichtlijnen verschenen. Deze wijzigingsrichtlijnen zorgde voor aanpassing van de Moeder-dochterrichtlijn. Aanpassingen van de Nederlandse vennootschaps- en dividendbelasting volgden hierop.46 De wijziging in 2014 was dat winstuitkeringen van dochter aan moeder alsnog in de heffing

vielen wanneer deze winstuitkeringen aftrekbaar waren bij de dochter. De wijziging van de richtlijn in 2015 was dat lidstaten verplicht waren een antimisbruikbepaling op minimumniveau te

implementeren.47

Lidstaten waren verplicht beide wijzigingen in de nationale wetgeving te implementeren voor 1 januari 2016. De wijziging uit 2014 ziet op de aanpak van hybride financieringsvormen. Art. 4 lid 1 van de richtlijn verplicht moedervennootschappen te heffen over ontvangen winstuitkeringen van de dochter als die uitkeringen aftrekbaar zijn bij de dochter. Door deze antimismatchbepaling bevat art. 13 van de Wet Vpb nu een uitbreiding in lid 17. De bepaling stelt dat de deelnemingsvrijstelling niet van toepassing is wanneer de winstuitkering aftrekbaar is bij de dochter of aftrekbaar bij is bij een ander lichaam.48 Dat is opvallend, omdat de bepaling in de richtlijn slechts doelt op aftrekbaarheid bij

de dochter.

De laatste wijziging van de Moeder-dochterrichtlijn uit 2015 is een antimisbruikbepaling. Lidstaten hebben nu verplicht een bepaling in de nationale wetgeving die misbruik van de richtlijn bestrijdt. Deze nieuwe antimisbruikbepaling is een minimumbepaling waaraan lidstaten zich dienen te houden bij de bestrijding van misbruik. Daarbij mogen lidstaten ook zelf bepalen hoe zij misbruik bestrijden. Echter mogen bepalingen ter bestrijding van misbruik niet in strijd zijn et het EU-recht.49

Artikel 1 lid 2 en 3 van de richtlijn beschrijven de voorwaarden. Belastingplichtigen hebben geen recht op de voordelen van de richtlijn als er sprake is van een kunstmatige constructie met als hoofddoel het genieten van belastingvoordelen.

De wijzigingen uit 2014 en 2015 zijn belangrijk voor de strijd tegen belastingontwijking. Bij de bestrijding van hybride financieringsvormen loopt de EU bijvoorbeeld voorop. Ook de OESO pakt hybride financieringsvormen aan. Dit blijkt uit Actieplan 2 van de OESO. De aanpak van de OESO gaat echter verder dan de aanpak van de EU. De OESO sluit aftrek van de vergoeding bij hybride financieringsvormen uit terwijl de Moeder-dochterrichtlijn doelt op het belasten van de vergoeding bij de moeder. De verschillende aanpak van de EU en de OESO leidt tot aansluitverschillen.50

Voor Nederland geldt dat de implementatie in de nationale wet verder gaat dan wat de richtlijn voorschrijft. Nederland kiest in de Wet Vpb voor aanpak van alle deelnemingsverhoudingen, alle

45 Bouwman 2016, p. 6.

46 Wet implementatie wijzigingen Moeder-dochterrichtlijn 2015. 47 Bouwman 2016, p. 7.

48 De Groot & Marres 2015, p. 1. 49 Bouwman 2016, p. 12.

(16)

16

aanmerkelijke belangen en in de Wet DB voor alle leden van coöperaties. Zij kiest ook voor een wereldwijde aanpak. De Groot en Marres benoemen echter wel dat de wetswijziging uit 2016 bewust niet ziet op implementatie van de antimisbruikbepaling in de deelnemingsvrijstelling. Op dat punt is het de vraag of Nederland niet minder ver gaat dan waartoe zij verplicht is.51

2.4 Kritiek op het Nederlandse belastingstelsel

Nederland heeft een op de internationale handel gerichte economie. Het wegnemen van fiscale barrières is het voornaamste doel. Nederland beschikt over een gunstig fiscaal klimaat door onder andere de deelnemingsvrijstelling, de vele belastingverdragen en de afwezigheid van een bronheffing op rente en royalty’s.52 Het gunstige fiscale klimaat zorgt er voor dat veel bedrijven Nederland

gebruiken binnen internationale constructies. Jaarlijks stroomt er door Nederland voor zo’n 100 miljard aan rente, royalty’s en dividend via ‘bijzondere financiële instellingen’ naar andere maatschappijen wereldwijd. Deze instellingen vestigen zich hier slechts om grensoverschrijdende inkomensstromen binnen internationaal concernverband te beheren. ‘Bijzondere financiële instellingen’ behoren tot de brievenbussector en deze groeit de laatste jaren gestaag.53 Door de

belastingplanning via Nederland creëren bedrijven een laag effectief tarief. Zij gebruiken Nederland als doorstroomland en betalen hierdoor weinig belasting over hun winsten. Dit zorgt voor veel vragen en kritiek in de maatschappij en binnen de politiek.54

Ook de opbrengsten van de dividendbelasting staan onder druk. Dit staat los van de plannen om de dividendbelasting af te schaffen. Door het onderscheid tussen binnenlandse en buitenlandse situaties in de dividendbelasting bestaat er discussie binnen de EU. Ongelijke behandeling is namelijk in strijd met het EU-recht en dan met name met het vrije verkeer van kapitaal.55 Met het oog op de

toekomstige afschaffing ga ik in deze paragraaf dieper in op de kritiek op de huidige dividendbelasting.

2.4.1 Nederland als doorstroomland

Door het gunstige fiscale klimaat gebruiken veel multinationals Nederland als doorsluisland. Nederland heeft veel belastingverdragen, een goede positie binnen het netwerk van

belastingverdragen, een gunstig rulingbeleid en de deelnemingsvrijstelling. Veel hoofdkantoren investeren in dochterbedrijven via een Nederlandse vennootschap. Dit betekent dat een groot deel van de wereldwijde directe investeringen via Nederland lopen. Een groot deel van die investeringen loopt via ‘bijzondere financiële instellingen’.56 Deze instellingen hebben als rol om inkomende geldstromen

weer door te sluizen. Zij zijn onderdeel van buitenlandse ondernemingen en verrichten verder geen productieve activiteiten in Nederland.57

Uit het onderzoek van SEO in 2013 blijkt dat de omvang van de jaarlijkse uitgaande

rentestromen groot is. Via ‘bijzondere financiële instellingen’ stroomde in 2011 voor 2909 miljoen aan rente naar ‘low tax jurisdictions’.58 Voor het begrip ‘low tax jurisdiction’ gaat het onderzoek uit van

twee definities. Naast landen met een tarief lager dan 10% beschouwt het ook landen met een tarief

51 De Groot & Marres 2015, p. 1. 52 Vleggeert & Vording 2018a, p. 174. 53 Vording 2017, p1.

54 CPB Policy Brief 2013, p. 3. 55 Vleggeert & Vording 2018a, p. 177. 56 CPB Policy Brief 2013, p. 14. 57 CPB Policy Brief 2013, p. 2. 58 SEO-Rapport 2013, p. 94.

(17)

17

vanaf 10% tot en met 15% als ‘low tax jurisdiction’. Het is moeilijk te bepalen wat het uiteindelijke effectieve tarief is. Het onderzoek gaat daarom uit van de nominale tarieven. Opvallend is dat de totale rentestroom in 2011 naar ‘tax havens’ zelfs gelijk is aan 3960 miljoen. De begrippen ‘low tax

jurisdiction’ en ‘tax haven’ hebben veel overlap. Een kenmerk van een ‘tax haven’ is echter dat deze nog meer schadelijke fiscale elementen heeft. Dit is bijvoorbeeld het weigeren van transparantie op het gebied van fiscaliteit.59

Veel van deze ‘bijzondere financiële instellingen’ beschouwt men al

brievenbusvennootschappen. Er zijn echter meerdere definities in omloop voor het begrip

brievenbusvennootschap. In hun artikel gaan Grabarz & Sanders in op de verschillende definities die in omloop zijn.60 Zij vormen als eerste een definitie op basis van de definities die men binnen de

maatschappij gebruikt. Een vennootschap kwalificeert als brievenbusvennootschap wanneer deze zich hoofdzakelijk om fiscale redenen in Nederland vestigt en wanneer deze aan een zestal specifieke eisen voldoet. Zij zijn echter van mening dat die definitie nadelen kent. De eisen zijn zeer specifiek en cumulatief en dat betekent dat een vennootschap deze eisen door kleine aanpassingen makkelijk kan omzeilen.

De tweede definitie is dat een vennootschap die hoofdzakelijk om fiscale redenen in Nederland is gevestigd kwalificeert als brievenbusvennootschap wanneer deze niet aan bepaalde ‘substance-eisen’ voldoet. Het voordeel van deze definitie is dat vennootschappen alleen de

kwalificatie van brievenbusvennootschap kunnen omzeilen wanneer zij voldaan aan alle ‘substance-eisen'.61

Het Dienstverleningslichamenbesluit uit 2014 bevat ‘substance-eisen’ in de bijlage. Dit zijn eisen voor een doorstroomvennootschap om zekerheid vooraf te kunnen verkrijgen van de

Belastingdienst.62 Er is de laatste tijd echter discussie over het aanscherpen van deze ‘substance-eisen’

voor doorstroomvennootschappen. In hun motie van 22 november 2017 benoemen Kamerleden Leijten en Bruins dat het niet zeker is dat invoering van een bronheffing doorstroomconstructies tegen gaat. Zij verzoeken de regering om verder in te gaan op het aanscherpen van de ‘substance-eisen’ ter bestrijding van doorstroomconstructies.63 De staatssecretaris gaat verder in op deze ‘substance-eisen’

in zijn brief van februari 2018. Hij wil de vereisten ten aanzien van aanwezigheid in Nederland aanscherpen, zodat informatie-uitwisseling in meer gevallen mogelijk is. Hij wil de eisen in lijn brengen met de eisen die gelden bij de ‘Wet inhoudingsplicht houdstercoöperatie en uitbreiding inhoudingsvrijstelling’. Een voorbeeld hiervan is het stellen van een loonsomeis van 100.000. Een ander voorbeeld is het gedurende ten minste 24 maanden ter beschikking staan van een

kantoorruimte.64

De loonsomeis komt overeen met het verzoek van kamerlid Groot. Hij verzocht tot verscherpen van de ‘substance-eisen’ met als voorbeeld een minimale loonsom.65 Het is echter de

vraag of zo’n eis helpt bij de bestrijding van doorstroomvennootschappen. De staatssecretaris benoemde terecht dat ook een onderneming met een enorme loonsom misbruik kan maken van verdragen. Het op die manier aanscherpen van de ‘substance-eisen’ biedt dus geen garantie dat

59 SEO-Rapport 2013, p. 94. 60 Grabarz & Sanders 2013, p. 1. 61 Grabarz & Sanders 2013, p. 1.

62 Dienstverleningslichamenbesluit 2014, p. 3. 63 Kamerstukken II 2017/18, 34 785, nr. 50.

64 Brief over aanpak belastingontwijking en belastingontduiking 2018, p. 13. 65 Kamerstukken II 2016/17, 34 552, nr. 70, p. 4.

(18)

18

doorstroomlichamen verdwijnen.66 Hofman benoemt daarbij dat verdragsmisbruik zich het meest

voordoet bij substance-arme doorstroomvennootschappen. Echter kan een vennootschap met substance eveneens als doorstromer fungeren. Het vereisen van meer substance vormt dus geen concrete

oplossing bij de bestrijding van doorstroomvennootschappen.67

Het ontstaan van de brievenbussector volgde uit het op reële bedrijfsactiviteiten gerichte fiscale beleid. De brievenbussector is groot en heeft een eigen lobbypositie. Het argument was altijd dat Nederland niet de enige was met een brievenbussector en dat in andere landen hetzelfde gebeurde. Vleggeert en Vording stellen echter dat op basis van de beschikbare cijfers die argumenten geen standhouden. De vraag die vaak boven komt, is of Nederland een belastingparadijs is. Op 9 november 2017 diende Kamerleden Leijten en Snels een motie in. Zij wilden erkenning van Nederland als belastingparadijs. De Kamer verwierp echter de motie.68 Naar mijn mening is er geen sprake van een

belastingparadijs. Nederland heeft inderdaad een gunstig fiscaal klimaat welke de internationale handel bevordert. Echter heeft Nederland een winstbelasting en is zij bereid om op grond van verdragen informatie uit te wisselen. Zoals Vleggeert en Vording ook benoemen voldoet Nederland dus niet aan de technische definitie van een belastingparadijs.69

Internationaal beschouwen organisaties zoals Oxfam Nederland als belastingparadijs. Zij deed onderzoek naar belastingparadijzen wereldwijd. Hun conclusie is dat Nederland de nummer 3 is in de top 15 van top belastingparadijzen wereldwijd.70 Zij concluderen dit op basis van mogelijkheden die

een belastingstelsel biedt voor belastingontwijking. Ook zien sommigen Nederland als ‘Conduit OFC’. Dit zijn landen met lage of geen belastingen op rente, royalty’s en dividend en een aantrekkelijk belastingstelsel voor multinationals.71 Multinationals gebruiken Nederland hierdoor vaak als

doorstroomland bij hun belastingplanning. Over de vraag of Nederland een belastingparadijs is, bestaan dus verschillende meningen.

2.4.2 Kritiek op de dividendbelasting

De dividendbelasting verdwijnt in 2020. Daar komt een conditionele bronheffing in misbruiksituaties voor in de plaats. Los van de afschaffing staat de dividendbelasting al langere tijd onder discussie. Voor ingezetenen is de dividendbelasting een voorheffing. Echter is de dividendbelasting voor niet-ingezetenen vaak een eindheffing.72 Deze ongelijke behandeling van ingezetenen en niet-ingezetenen

is strijdig met het EU-recht. Er zijn een aantal uitspraken van het HvJ EU waarin deze strijdigheid met het EU-recht centraal staat.

Een belangrijke uitspraak door het HvJ EU is die van 17 september 2015. Het ging daarbij om belanghebbenden Miljoen, X en Société Générale.73 Zij hielden aandelen in Nederlandse

vennootschappen. Miljoen en X woonden in België. Société Générale was een Franse vennootschap. Bij de dividenduitkeringen verleende de inspecteur geen teruggaaf. Het HvJ EU oordeelde dat het in strijd was met het EU-recht dat Nederland alleen verrekening van dividendbelasting verleende aan ingezetenen. Het Hof oordeelde wel dat dit alleen van toepassing was wanneer de definitieve belastingdruk op niet-ingezetenen zwaarder was dan voor ingezetenen.

66 Kamerstukken II 2016/17, 34 552, nr. 70, p. 113. 67 Hofman 2017, p. 6.

68 Kamerstukken II 2017/18, 34775, 59. 69 Vleggeert & Vording 2018a, p. 176. 70 Tax Battles 2016, p. 4.

71 Fichtner e.a. 2017, p 2. 72 Rompen 2013, p. 1.

(19)

19

Een andere recente uitspraak gaat over een situatie in Frankrijk. De Franse fiscus weigerde om vrijstelling van bronbelasting te verlenen. De fiscus oordeelde dat de keten van deelnemingen, waar deze ingehouden bronbelasting betrekking op had, niet als voornaamste doel had om voordeel te halen uit de vrijstelling. Het HvJ EU oordeelde echter dat dit in strijd was met de Moeder-dochterrichtlijn en met de vrijheid van vestiging.74 De Franse regeling keek alleen naar het motief van de

belastingplichtige. Objectieve factoren die betrekking hadden op het in strijd zijn met de Moeder-dochterrichtlijn of de vrijheid van vestiging bleven buiten beschouwing.

2.5 Subconclusie

In de inleiding benoem ik de subvraag die centraal staat in dit hoofdstuk. Deze luidt: ‘wat is de huidige

situatie omtrent de heffing op rente, royalty’s en dividend en wat is de kritiek op het Nederlandse belastingstelsel?’ Ik ga onder andere dieper in op art. 8c van de Wet Vpb. Verder komen de heffing op

dividend en de kritiek op het Nederlandse belastingstelsel aan bod.

Zoals ik in paragraaf 2.2 beschrijf, ziet in de huidige situatie art. 8c van de Wet Vpb op de heffing van rente en royalty’s. Rente- en royaltybetalingen aan en door vennootschappen binnen een concern vallen buiten de winst. Het voldoen aan de ‘substance-eisen’ en het lopen van reële risico’s door de doorstroomvennootschap zijn hierbij wel vereisten. De Nederlandse regeling ligt lijn met de Europese Rente- en royaltyrichtlijn. Deze sluit namelijk het inhouden van bronbelasting uit bij

grensoverschrijdende transacties binnen concerns. De vraag is hoe de EU reageert bij de invoering van conditionele bronheffingen op rente en royalty’s door Nederland. De plannen liggen in beginsel namelijk niet in lijn met de Rente- en royaltyrichtlijn.75

Paragraaf 2.3 gaat in op de heffing over voordelen uit aandelen, winstbewijzen en

deelnemerschapsleningen. Deze voordelen vallen binnen de heffing van de Wet DB. Met het oog op de afschaffing van de Wet DB is het interessant dat de Wet recent is gewijzigd. Deze wijziging zorgt ervoor dat ook houdstercoöperaties binnen de heffing van de Wet DB vallen. Ook is de

inhoudingsvrijstelling uitgebreid. Deze wijzigingen vormen echter een solide basis voor de toekomstige conditionele dividendbelasting. Verder gaat de paragraaf in op de Moeder-dochterrichtlijn. In de loop van de tijd wijzigde de richtlijn een aantal keer. De belangrijkste

wijzigingen zijn die uit 2014 en 2015. Door deze wijzigingen bevat de richtlijn nu een mismatch- en misbruikbepaling.

In paragraaf 2.4 ga ik dieper in op de kritiek op het Nederlandse belastingstelstelsel.

Nederland kent een gunstig fiscaal klimaat voor internationale belastingplanning. Zij beschikt onder andere over veel belastingverdragen, een gunstig rulingbeleid en de deelnemingsvrijstelling. Een groot deel van de wereldwijde directe investeringen lopen via Nederland via ‘bijzondere financiële

instellingen’. Deze instellingen verrichten verder geen productieve activiteiten in Nederland en sluizen slechts de inkomende geldstromen weer door. Door de belastingplanning via Nederland creëren bedrijven een laag effectief tarief. Zij betalen hierdoor minder belasting over hun winsten. Dit is gunstig en veel multinationals gebruiken Nederland daarom als doorstroomland. Dit zorgt voor vragen en kritiek binnen de maatschappij. Internationaal beschouwen organisaties Nederland als

belastingparadijs. Over de vraag of Nederland een belastingparadijs is, bestaan echter verschillende meningen. Ook is er kritiek op de huidige dividendbelasting. Sommigen stellen dat de heffing van dividendbelasting in strijd is met het EU-recht. Dit volgt ook uit verschillende uitspraken van het HvJ

74 HvJ EU 7 september 2017, nr. C-6/16. 75 Ruijschop 2017, p. 1299.

(20)

20

EU. Met het oog op de afschaffing van de dividendbelasting is het de vraag hoe de regering invulling geeft aan de conditionele heffing op dividend.

Uit het voorgaande blijkt dat rente en royalty’s in de huidige situatie binnen de heffing van

art. 8c vallen. Dit artikel heeft betrekking op doorstroomvennootschappen. Op grond van dat artikel vallen rente- en royaltybetalingen binnen concerns buiten de heffing. Dit ligt in lijn met de Europese Rente- en royaltyrichtlijn. Deze richtlijn ziet op grensoverschrijdende transacties binnen concerns. Voordelen uit aandelen, winstbewijzen en deelnemerschapsleningen vallen binnen de heffing van de Wet DB. In binnenlandse situaties geldt een vrijstelling of is verrekening mogelijk. In

grensoverschrijdende situaties is verrekening echter niet altijd mogelijk. Hierbij ziet de Europese Moeder-dochterrichtlijn op grensoverschrijdende dividenduitkeringen van dochtermaatschappijen aan moedermaatschappijen. De richtlijn sluit bronheffing bij deze uitkeringen uit en voorkomt dubbele heffing bij de moedermaatschappij. Door het gunstige fiscale klimaat is Nederland een veel gebruikt land bij internationale belastingplanning. Veel multinationals hebben doorstroomvennootschappen in Nederland. Binnen de maatschappij en de politiek bestaan er daarom veel vragen en is er kritiek. Ook op de dividendbelasting is er kritiek, omdat deze volgens sommigen in strijd is met het EU-recht. De dividendbelasting verdwijnt echter in 2020 en er komt een conditionele bronheffing voor in de plaats. Het is dus de vraag hoe de regering invulling geeft aan die toekomstige conditionele bronheffing.

(21)

21

Hoofdstuk 3: De bestrijding van belastingontwijking

3.1 Inleiding

Europees en internationaal pakken landen belastingontwijking steeds harder aan. In 2015 publiceerde de OESO de definitieve rapporten van het BEPS-project.76 Door internationale belastingplanning

lopen staten veel belastinginkomsten mis. Door bepaalde constructies is het mogelijk om

belastingrondslagen uit te hollen in het ene land ten gunste van een ander land waar deze winsten nauwelijks in de heffing vallen.77 De OESO stelde daarom 15 actiepunten op ter bestrijding van

internationale belastingontwijking. Actiepunt 15 ziet op het ontwikkelen van een Multilateraal Instrument (hierna MLI). Het MLI heeft als doel om wereldwijd bestaande bilaterale verdragen te wijzigen of aan te vullen in de strijd tegen belastingontwijking. Hierdoor is heronderhandeling over nieuwe belastingverdragen niet nodig.78 Op 16 juli 2016 bereikten de EU-lidstaten een akkoord over

de definitieve tekst van de Anti Tax Avoidance Directive. Deze richtlijn baseert zich op de 15 actiepunten van het BEPS-project. Europa vond een aantal actiepunten niet dwingend genoeg. Zij vormde een richtlijn die lidstaten verplicht moeten implementeren in de nationale wetgeving.79 Ook

Nederland pakt belastingontwijking aan. De regering voert conditionele bronheffingen in op rente en royalty’s in misbruiksituaties.80 Ook schaft zij de dividendbelasting af. Hier komt een conditionele

heffing voor in de plaats in misbruiksituaties en betalingen aan ‘low tax jurisdictions’.81 De subvraag

die centraal staat in dit hoofdstuk luidt: ‘wat zijn de plannen in het regeerakkoord met betrekking tot

de invoering van conditionele bronheffingen in misbruiksituaties en welke andere maatregelen tegen belastingontwijking nemen landen Europees en internationaal?’

In paragraaf 3.2 analyseer ik de plannen in het regeerakkoord. De conditionele bronheffingen op rente en royalty’s in misbruiksituaties komen aan bod. Ook ga ik in op de afschaffing van de dividendbelasting en de invoering van een vervangende conditionele bronheffing. De kritiek die ontstond bij het verschijnen van de memo’s over de afschaffing van de dividendbelasting bespreek ik ook. Paragraaf 3.3 gaat vervolgens dieper in op de aanpak van belastingontwijking in de EU. Hierbij bekijk ik de plannen voor de aanpassing van de Rente- en royaltyrichtlijn. De ATAD 1 en ATAD 2 komen ook aan bod. In paragraaf 3.4 ga ik daarna in op de internationale aanpak van

belastingontwijking. Ik focus mij daarbij op het BEPS-project en het Multilateraal Instrument. Ten slotte trek ik in paragraaf 3.5 een conclusie en beantwoord ik de subvraag.

3.2 Nationale bestrijding

Nederland heeft een aantrekkelijk vestigingsklimaat en veel multinationals hebben

doorstroomvennootschappen in Nederland. De regering wil het aantrekkelijke vestigingsklimaat behouden. Echter wil zij tegelijkertijd bedrijven aanpakken die Nederland slechts als postbus

gebruiken.82 Om doorstroomconstructies tegen te gaan, voert Nederland bronbelastingen in op rente en

royalty’s die stromen naar landen met zeer lage belastingen. Ook schaft de regering de

76 Vleggeert 2016, p. 310.

77 Pieterse 2015, p. 2794.

78 Broekhuijsen & Pötgens 2017, p. 474. 79 De Wolf 2017, p. 20.

80 Regeerakkoord 2017, p. 35. 81 Regeerakkoord 2017, p.68. 82 Regeerakkoord 2017, p. 35.

(22)

22

dividendbelasting af. Zij voert een conditionele bronheffing in op dividenduitkeringen in

misbruiksituaties en aan ‘low tax jurisdictions’.83 De afschaffing van de dividendbelasting gaat door.

Er heerst echter wel kritiek na het verschijnen van de memo’s over de afschaffing. De memo’s beschrijven dat het afschaffen van de dividendbelasting leidt tot een budgettaire derving 1,4 miljard. De belastingdruk verschuift hierdoor van de buitenlandse aandeelhouder naar de Nederlandse belastingbetaler.84 Ik ga in deze paragraaf dieper in op de Nederlandse plannen voor de aanpak van

belastingontwijking.

3.2.1 Conditionele bronheffingen op rente en royalty’s

Ten behoeve van de huidige kabinetsperiode kwam de Studiegroep Duurzame Groei in 2016 met een aantal rapporten. In het rapport van de Werkgroep Fiscaliteit komt de Studiegroep al met een advies over het invoeren van bronheffingen op uitgaande rente- en royaltystromen. Het rapport bevat een variant voor een nieuw belastingstelsel waarbij de focus ligt op de bestrijding van fiscale

constructiemogelijkheden.85 Nederland is aantrekkelijk als doorstroomland en de omvang van

financiële investeringsstromen via doorstroomvennootschappen is groot.

De Studiegroep oppert voor bronbelastingen op rente en royalty’s naar ‘low tax jurisdictions’. Ook stelt de groep een aanscherping voor van de minimumeis voor eigen vermogen bij

doorstroomvennootschappen.86 In beginsel kent Nederland geen bronheffingen op rente en royalty’s,

omdat zij hiermee dubbele belastingheffing voorkomt. Echter draagt het ontbreken van deze heffingen bij aan de aantrekkelijkheid van Nederland als doorstroomland. Bedrijven laten hun rente- en

royaltystromen via Nederland neerslaan in ‘low tax jurisdictions’. De Studiegroep definieert ‘low tax jurisdictions’ als landen met een statutair Vpb-tarief onder de 10%.87

Opvallend is dat de Studiegroep de budgettaire effecten van de bronbelastingen negatief inschat. De budgettaire en economische effecten zijn onduidelijk. De kans bestaat namelijk dat bedrijven een groot deel van de rente- en royaltystromen verleggen. Ook heeft de invoering van de bronheffingen invloed op bedrijven in Nederland die reële activiteiten verrichten, maar winsten laten neerslaan in ‘low tax jurisdictions’.88 Tevens is toepassing van bronbelastingen op uitgaande stromen

niet altijd mogelijk door reeds bestaande belastingverdragen en de Rente- en royaltyrichtlijn. In het Regeerakkoord beschrijft de regering dat zij het huidige aantrekkelijke

vestigingsklimaat in stand wil houden. Veel internationale bedrijven vestigen zich in Nederland en voegen werkgelegenheid, innovatie en kracht toe aan de economie. Zij wil echter een eind maken aan bedrijven die zich slechts op papier in Nederland vestigen en niets toevoegen aan de economie. Het voorstel is om bronbelastingen in te voeren op rente- en royaltystromen naar ‘low tax jurisdictions’. Hierbij stelt de regering een zwarte lijst op met niet-coöperatieve jurisdicties op het gebied van belastingen.89

In zijn brief over belastingontwijking en belastingontduiking gaat de staatssecretaris verder in op de plannen van de regering. Hij wil misbruik van het internationaal georiënteerde Nederlandse belastingstelstel aanpakken.90 De invoering van bronbelastingen op rente- en royaltystromen naar ‘low

83 Regeerakkoord 2017, p. 68.

84 Memo’s over afschaffing van de dividendbelasting 2017, p. 1. 85 Rapport Werkgroep Fiscaliteit 2016, p. 60.

86 Rapport Werkgroep Fiscaliteit 2016, p. 60. 87 Rapport Werkgroep Fiscaliteit 2016, p. 107. 88 Rapport Werkgroep Fiscaliteit 2016, p. 61. 89 Regeerakkoord 2017, p. 36.

(23)

23

tax jurisdictions’ en in misbruiksituaties past bij die aanpak. De beoogde bronbelastingen zijn conditioneel. Heffing vindt alleen plaats wanneer het gaat om een rente- of royaltybetalingen binnen concernverband. Het gaat hierbij om betalingen aan een entiteit in een land met een laag statutair tarief of een land dat is opgenomen op de EU-lijst van niet-coöperatieve landen.91 Alleen in

misbruiksituaties of bij betalingen aan ‘low tax jurisdictions’ komt heffing aan de orde. Het is de vraag hoe de staatssecretaris invulling geeft aan het begrip ‘low tax jurisdiction’. Het SEO-onderzoek uit 2013 beschouwt bijvoorbeeld naast landen met een effectief tarief van 10% ook landen met een tarief van 10% tot en met 15% als ‘low tax jurisdiction’.92 Van een misbruiksituatie is bijvoorbeeld sprake

als een betaling niet direct, maar via een kunstmatige constructie bij een ‘low tax jurisdiction’ terecht komt. De staatssecretaris plaats nog wel een kanttekening. Nederland kan de conditionele

bronheffingen niet toepassen op al bestaande verdragssituaties met landen op de EU-lijst of met een laag statutair tarief. Onderzoek naar het herzien van het verdragsbeleid is dus nodig.93

Naar aanleiding van de brief over belastingontwijking en belastingontduiking kwamen

fractieleden van het CDA en de VVD met vragen. Zij vroegen zich af of de conditionele bronheffingen veel administratieve lasten met zich mee brengen. Ook vroegen zij zich af de conditionele

bronbelastingen geen samenloop hebben met andere renteaftrekbeperkingen. De staatssecretaris kon hier nog geen duidelijke antwoorden op geven. Hij stelt dat pas bij de definitieve vormgeving blijkt wat de effecten zijn van de bronbelastingen. Ook is het nog niet duidelijk hoe hij samenloop met andere renteaftrekbeperkingen wil voorkomen.94 Duidelijkheid over de gevolgen van de

bronbelastingen is er dus nog niet.

Ook in andere landen zijn er ontwikkelingen op het gebied van bronbelastingen. Het VS-modelverdrag bevat sinds 2016 een bepaling die ervoor zorgt dat verdragsvoordelen niet van toepassing zijn op rente- en royaltybetalingen aan verbonden lichamen. Dit is het geval wanneer het ontvangende lichaam een ‘special tax regime’ benut.95 Vleggeert en Vording staan achter de invoering

van conditionele bronbelastingen.96 Zij betwijfelen echter of de maatregelen in de VS en de plannen

van de regering helpen bij de aanpak van grondslaguitholling.97 Zowel de bepaling in het

VS-modelverdrag en de beoogde conditionele bronbelastingen houden geen rekening met het tussenplaatsen van een groepsvennootschap. Door tussenplaatsing van zo’n vennootschap is het vermijden van de bronheffing mogelijk. Tevens roept dit de vraag op of de plannen van de regering geen inbreuk maken op de vrijheid van vestiging en de vrijheid van kapitaal. Bij invoering van conditionele bronbelastingen maak de regering onderscheid tussen ‘low tax jurisdictions’ en andere jurisdictions. Het is de vraag of het toegestaan is om dit onderscheid te maken.98

Het invoeren van conditionele bronbelastingen kan een negatieve invloed hebben op het vestigingsklimaat.99 Het ontbreken van heffingen op rente en royalty’s beschouwt men als één van de

sterke punten van het Nederlandse vestigingsklimaat. De invoering van bronbelastingen maakt het aantrekken van vreemd vermogen complexer. Bedrijven moeten zich namelijk bezighouden met het wel of niet van toepassing zijn van bronheffingen. Ook speelt steeds de vraag wie de feitelijke heffing

91 Brief over aanpak belastingontwijking en belastingontduiking 2018, p. 10. 92 SEO-rapport 2013, p. 94.

93 Brief over aanpak belastingontwijking en belastingontduiking 2018, p. 11.

94 Brief met beantwoording van vragen over belastingontwijking en belastingontduiking 2018, p.7.

95 Preamble U.S. Income Tax Convention 2016.

96 Vleggeert & Vording 2018b, p. 11. 97 Vleggeert & Vording 2018b, p. 10. 98 Vleggeert & Vording 2018b, p. 10.

(24)

24

draagt. Daarbij is het mogelijk dat er meer administratieve lasten gemoeid gaan met de invoering van de bronbelastingen. Ook betekent de invoering van conditionele bronbelastingen in de nationale wetgeving niet dat toepassing feitelijk plaatsvindt.100 De EU-verdragsvrijheden, de Rente- en

royaltyrichtlijn en de bestaande belastingverdragen vormen mogelijk beperkingen voor de toepassing ervan.

Wat Pötgens naar mijn mening terecht benoemt, is dat bronbelastingen een positieve werking hebben op de Nederlandse verdragspositie.101 Nederland doelt met de invoering van de

bronbelastingen namelijk op de bestrijding van belastingontwijking. Hiermee laat Nederland zien dat zij fiscale planning wil tegengaan. Ook de strijdigheid met het EU-recht betwijfel ik. Nederland wil namelijk belastingontwijking aanpakken. Zij wil het gebruik van brievenbusmaatschappijen die geen reële activiteiten verrichten tegengaan. De jurisprudentie staat lidstaten toe om misbruik te bestrijden bij het ontwijken van nationale belasting doormiddel van kunstmatige constructies.102 Het invoeren

van conditionele bronbelastingen ligt hiermee in lijn.

3.2.2 Conditionele bronheffing op dividend

De regering schaft de dividendbelasting af en voert een conditionele heffing in op dividenden in misbruiksituaties en bij betalingen aan ‘low tax jurisdictions’.103 Het gaat hierbij om een vergelijkbare

conditionele heffing als die op rente en royalty’s. Het doel is om het aantrekken van eigen kapitaal uit het buitenland makkelijker te maken. Ook worden bedrijven minder kwetsbaar voor vijandige

overnames.104 Volgens de staatssecretaris vindt afschaffing tegelijk met de invoering van een

conditionele bronheffing plaats in januari 2020.105

Het is nog onduidelijk wat de regering precies verstaat onder misbruiksituaties en ‘low tax jurisdictions’. Misbruiksituaties doelen wellicht op misbruik volgens het wetsvoorstel om een inhoudingplicht voor houdstercoöperaties in te voeren.106 Dit wetsvoorstel vormde de basis voor de

inmiddels aangenomen ‘Wet inhoudingsplicht houdstercoöperatie en uitbreiding

inhoudingsvrijstelling’. De nieuwe wet bevat een subjectieve toets en een objectieve toets. De

subjectieve toets beoordeelt of het belastingplichtige lichaam minder dividendbelasting verschuldigd is dan het achterliggende lichaam wanneer deze een direct belang houdt. Dit is ook wel de doorkijkeis.107

De objectieve toets beoordeelt of er sprake is van een kunstmatige constructie met als doel het ontgaan van belastingen. Een constructie is kunstmatig wanneer deze niet is opgezet op grond van zakelijke redenen.108 Aan de hand van bepaalde ‘substance-eisen’ is het toetsen van zakelijke redenen mogelijk.

Een loonsomeis is bijvoorbeeld één van die ‘substance-eisen’. Het opstellen van definities voor misbruiksituaties kost echter tijd. Ook kan het tot onduidelijkheden leiden in de praktijk.109

Bij de kabinetsformatie stuurden VNO-NCW, MKB-Nederland en LTO-Nederland een brief aan de regering. Hierin verzochten zij tot de afschaffing van de dividendbelasting.110 Zij pleitten voor

lastenverlichting welke een positieve werking heeft op het fiscale ondernemingsklimaat. Ook Hofland

100 Aantekeningen bij Regeerakkoord Vakstudie Nieuws 2017, p. 19. 101 Pötgens 2017, p. 1421.

102 HvJ EG 12 september 2006, C-196/04.

103 Regeerakkoord 2017, p. 68. 104 Regeerakkoord 2017, p. 35.

105 Brief over aanpak belastingontwijking en belastingontduiking 2018, p. 11.

106 Aantekeningen bij Regeerakkoord Vakstudie Nieuws 2017, p. 23.

107 Wet inhoudingsplicht houdstercoöperatie en uitbreiding inhoudingsvrijstelling 2017, p. 4. 108 Wet inhoudingsplicht houdstercoöperatie en uitbreiding inhoudingsvrijstelling 2017, p. 3.

109 Aantekeningen bij Regeerakkoord Vakstudie Nieuws 2017, p. 23.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De kans dat een vrouw zich kandidaat stelt bij de verkiezingen, wordt sterk bepaald door de kwanti- tatieve aanwezigheid van vrouwen: veel vrouwelij- ke werknemers en vooral een

De voorwaarde dat spreker A eerst zijn tentamens moet halen om op vakantie te kunnen, kan echter ook door spreker B zelf worden ingebracht; de als-zin is dan in elk geval

Anders gezegd, missionaris- sen zijn vandaag geen men- sen die hun geloof onge- vraagd en ongewenst komen opdringen, maar brug- genbouwers die aankno- pingspunten zoeken

De verplichte bijeenroeping van de algemene vergadering: beoordeling en afweging ten opzichte van andere actiemiddelen.. Het vraagrecht

Ten eerste lijken protesten die via sociale media (met name Telegram) aangekondigd worden de meeste media- aandacht te genereren, terwijl deze protesten in omvang vaak niet

Ge- vraagd naar waar zij over 15 jaar wil- len wonen, blijken jongeren een duidelijke voorkeur te hebben voor het buitengebied.. Met name lande- lijk wonen vlakbij een

Met deze verkenning hopen we lessen te trekken voor (nieuwe) politieke partijen, maar ook over de algemene aantrekkingskracht van de lokale politiek: Veel inwoners

In het lic ht van het bovenstaande – de aantrekkende economische ontwikkeling na 2002, de stijgende vraag naar publieke dienstverlening onder meer op het gebied van onderwijs , zorg