• No results found

Iemand fair aan de schandpaal nagelen : rechtvaardige naming and shaming

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Iemand fair aan de schandpaal nagelen : rechtvaardige naming and shaming"

Copied!
34
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Iemand fair aan de schandpaal nagelen:

Rechtvaardige Naming and Shaming

Door: Jorien Meems 2016

Masterthese Sociale Psychologie: Mastertrack Training & Development Universiteit van Amsterdam

Begeleid door: Michael Vliek Bertjan Doosje

11146923

(2)

2

Abstract

Onderzoek heeft aangetoond dat reacties op een sanctie niet zozeer worden bepaald door de uitkomst van een sanctie, maar vooral worden beïnvloed door de gehanteerde procedure. Een rechtvaardige procedure is van invloed op de attributiestijl en emoties van de degene die de straf ontvangt. Daarnaast beïnvloedt rechtvaardigheid de mate waarin overtreders geneigd zijn om regels na te leven. De huidige studie onderzocht of procedurele rechtvaardigheid een soortgelijke invloed heeft op de werking van een naming and shaming interventie. De resultaten suggereren dat een rechtvaardige procedure bij naming and shaming niet leidt tot het ervaren van meer of minder geanticipeerde groepsschaamte en –schuld, maar wel leidt tot minder boosheid, dan bij een niet rechtvaardige procedure. De intentie om gewenst gedrag uit te voeren kan versterkt worden door mensen op een rechtvaardige manier te namen and shamen. De gedragsintenties gaan gepaard met gevoelens van schuld en schaamte, maar niet met boosheid.

(3)

3

Inhoudsopgave

Inleiding ... 6

Rechtvaardigheid en Naming and Shaming ... 6

Rechtvaardigheid en emoties ... 7 Geanticipeerde groepsschuld ... 9 Geanticipeerde groepsschaamte ... 9 Geanticipeerde groepsboosheid ... 10 Rechtvaardigheid en gedragsintenties ... 10 Methode ... 11 Deelnemers ... 12 Materialen en procedure ... 12 Identificatie ... 12 Scenario ... 12 Rechtvaardigheid ... 13 Checkvragen ... 13 Geanticipeerde groepsemoties ... 13 Gedragsintenties ... 14 Manipulatiecheck rechtvaardigheid ... 14 Resultaten ... 14 Descriptieve statistieken ... 14 Manipulatiecheck ... 14 Datareductie ... 15 Hoofdanalyses ... 16 Geanticipeerde groepsemoties ... 16 Gedragsintenties ... 16

Geanticipeerde groepsemoties en gedragsintenties ... 16

Discussie en Conclusie ... 17

(4)

4

Appendix ... 27

Bijlage 1 Identificatieschaal ... 27

Bijlage 2 Scenario en rechtvaardigheid manipulatie ... 28

Bijlage 2.1 Scenario... 28

Bijlage 2.2 Manipulatie rechtvaardigheid ... 29

Bijlage 2.3 Checkvragen ... 30

Bijlage 3 Geanticipeerde groepsemotie schaal ... 31

Bijlage 4 Gedragsintenties schaal ... 32

Bijlage 5 Perceptie van rechtvaardigheid schaal ... 33

(5)

5

Inleiding

Verpleeghuisbestuurders reageerden verbaasd, gepikeerd en boos op de plaatsing van hun verpleeghuis op de zwarte lijst die staatssecretaris Martin van Rijn begin juli publiceerde (Knoop, 2016; “Lijst 150 verpleegzorginstellingen”, 2016; Van Steenbergen, 2016). De lijst bevat de namen van verpleeghuizen waarover de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) bezorgd was. Elf verpleeghuizen werden in categorie 1 geplaatst, hier zou de zorg onacceptabel zijn. Echter blijkt de lijst gebaseerd op achterhaalde gegevens. Bij acht van de elf verpleeghuizen was de zorg inmiddels al sterk verbeterd op het moment van publicatie van de lijst (Van Steenbergen, 2016). De publicatie van de IGZ-lijst heeft geleid tot veel ophef (ANP, 2016). Twee van de verpleeghuizen die stellen dat zij ‘onterecht negatief’ in het nieuws zijn gekomen, overwegen juridische stappen (Knoop, 2016). Ben de Koning, directeur van de Frankelandgroep, is verbijsterd over de wijze waarop is gecommuniceerd over de lijst. Hij meldt dat Frankeland nooit eerder bericht heeft ontvangen van de IGZ over hun plek op de lijst en dat hij geen reactie kreeg van de IGZ toen hij direct na de publicatie contact zocht. “We hebben er nooit naar kunnen handelen” (Don, 2016). Zelfs personeel van verpleeghuis Noorderboog, welke niet op de lijst staat, reageerde boos. Peter Visch, voorzitter van de raad van toezicht van de instelling, ervaart het oordeel over de verpleeghuizen die wel op de lijst staan als onjuist en pijnlijk. Hij twijfelt over de totstandkoming van de lijst en over de uitleg van de betekenis ervan (“Noorderboog: Zwarte lijst verpleeghuizen is onjuist en doet pijn”, 2016; Visch, 2016).

De IGZ-publicatie is een voorbeeld van naming and shaming, het moderne equivalent van de schandpaal. Naming and shaming is een interventie die steeds populairder wordt onder overheden en handhavende instanties (Van Erp, 2011; Van de Sanden & Peters, 2015) en kan meerdere doelen dienen. Toezicht op publieke instellingen is van maatschappelijk belang en door middel van naming and shaming kunnen inspecteurs hun bevindingen omwille van transparantie en veiligheid delen. Hierdoor worden consumenten geïnformeerd en gewaarschuwd voor onveilige producten of onbetrouwbare partijen (Van Erp, 2011). De beschaamde partij wordt hiermee als het ware gestraft doordat deze mogelijk schaamte ervaart en reputatieverlies ondervindt. Een gewenst gevolg is dat de beschaamde partij de begane overtreding gaat herstellen en gaat voorkomen in de toekomst. Bovendien worden potentiële overtreders afgeschrikt om eenzelfde overtreding te begaan.

Het is de vraag of de procedure waarmee van Rijn naming and shaming heeft toegepast, bijgedragen heeft aan het verbeteren van de zorg. Opmerkelijk is dat de discussie rondom de IGZ-publicatie zich toespitste op de lijst en de totstandkoming ervan in plaats van op de

(6)

6 kwaliteit van de zorg (Knoop, 2016). De aandacht voor de procedure rondom de publicatie suggereert dat de ervaren rechtvaardigheid van de procedure van belang is en mogelijk van invloed was op de werking en het effect van de naming and shaming interventie.

Dat de gehanteerde procedure een dergelijke invloed kan hebben op de werking van interventies, is aangetoond in verschillende onderzoeken. Er is gevonden dat de reacties op een sanctie niet zozeer worden bepaald door de uitkomst van een sanctie, maar vooral worden beïnvloed door de gehanteerde procedure en de manier waarop de overtreder bejegend wordt (Tyler, 2006; Ouwerkerk, Harreveld & Pligt, 2009). Het gevoel rechtvaardig te zijn behandeld tijdens het ontvangen van een straf is van invloed op de attributiestijl en emoties van de degene die de straf ontvangt (Bos & Lind, 2002; Folger, Rosenfield, Grove, & Corkran, 1979; Schroth & Shah, 2000; Tangney & Dearing, 2002). Daarnaast is ervaren rechtvaardigheid van invloed op de mate waarin overtreders geneigd zijn om regels, normen en wetten na te leven (Tyler & Huo, 2002; Tyler, 2006; Tyler et al., 2007; Ouwerkerk et al., 2009). Of procedurele rechtvaardigheid een soortgelijke invloed heeft op de werking van een naming and shaming interventie en leidt tot andere emoties en ander gedrag dan bij minder rechtvaardigheid, is onderzocht in de huidige studie.

De studie richt zich hierbij op de regulerende functie van groep gerichte naming and shaming die preventief werkt. Deze preventieve regulerende functie blijkt bijvoorbeeld uit de anticipatie van de geïnspecteerde verpleeghuizen die aanvankelijk negatief beoordeeld waren. Na de inspectie, maar voordat de lijst werd gepubliceerd, was de zorg bij acht verpleeghuizen al sterk verbeterd. Mogelijk leidde de verwachting dat in de toekomst gepubliceerd ging worden over de kwaliteitsovertredingen tot een anticipatie waarbij aanpassingen in gang werden gezet om de publicatie, het reputatieverlies en de bijhorende gevoelens van schaamte te voorkomen. Deze verwachting dat men door bepaald gedrag of door een bepaalde situatie in de toekomst schaamte zal ervaren, wordt geanticipeerde schaamte genoemd (Shepherd, Spears & Manstead, 2013). De mate waarin een rechtvaardige procedure bij een toekomstige naming and shaming interventie een rol speelt bij het teweegbrengen van geanticipeerde schaamte, maar ook geanticipeerde schuld, geanticipeerde boosheid en het ervaren van gedragsintenties, is in de huidige studie onderzocht.

Rechtvaardigheid en naming and shaming

Dat rechtvaardigheid van belang is bij een naming and shaming interventie, kan beargumenteerd worden op basis van de bevinding dat rechtvaardigheid vooral belangrijk is voor mensen als zij zich in onzekere situaties bevinden (Bos en Lind, 2002; Bos en Miedema,

(7)

7 2000; Bos, Wilke, & Lind, 1998). Miedema, Bos en Vermunt (in Bos en Lind, 2002) vonden dat mensen sterker reageerden op rechtvaardigheid als hun zelfbeeld werd bedreigd. Deelnemers die aan situaties dachten waarbij belangrijke aspecten van hunzelf in twijfel werden getrokken door anderen, vonden rechtvaardigheid belangrijker dan deelnemers die aan situaties dachten waarbij hun ego niet negatief werd beoordeeld door anderen. Negatief beoordeeld worden door een publiek is exact wat er bij naming and shaming gebeurd. Het is aannemelijk dat de onzekere situatie die hierdoor ontstaat, effect heeft op de mate waarin de beschaamde partij waarde hecht aan de rechtvaardigheid van de procedure van de naming and shaming interventie.

Het toepassen van naming and shaming op een meer rechtvaardige manier, sluit goed aan bij Braithwaite’s re-integratieve beschamingstheorie. Volgens Braithwaite (1989) is naming and shaming het meest effectief als het wordt uitgevoerd op een re-integratieve wijze. Hoewel het ongewenste gedrag van een overtreder van een wet of van gedragsregels wordt afgekeurd bij re-integratief beschamen, wordt de overtreder als identiteit gerespecteerd en gere-integreerd in de maatschappij. Re-integratief beschamen verschilt van stigmatiserende beschaming. Bij stigmatiserende beschaming wordt de overtreder afgekeurd, niet gerespecteerd en als fout en slecht gezien (Walgrave & Braithwaite, 1999).

Ondanks academin interesse in Braithwaites’ theorie van re-integratieve beschaming, is de theorie nog weinig empirisch getest en gepubliceerd in de wetenschappelijke literatuur (Zhang & Zhang, 2004). Mogelijk is de theorie moeilijk te testen in een empirische setting en zijn concepten moeilijk te operationaliseren (Theunissen, 2006). Het doel van de huidige studie is om een empirische bijdrage te leveren aan de re-integratieve beschamingstheorie door de effecten van procedurele rechtvaardigheid te onderzoeken in een naming and shaming context. Rechtvaardigheid wordt vaak geoperationaliseerd als het hebben van inspraak – “voice” (Bos en Lind, 2002; Lind, Tyler & Huo, 1997; Ouwerkerk et al., 2009). Het bieden van de mogelijkheid om de overtreder zijn kant van het verhaal te vertellen en hiernaar te luisteren, getuigd van respect voor de overtreder als individu. Het bieden van inspraak sluit hiermee aan bij de re-integratieve benadering van straffen. Voice in een naming and shaming context betreft de mate waarin de beschaamde partij de mogelijkheid heeft om te reageren voordat er gepubliceerd gaat worden.

Rechtvaardigheid en emoties

Het hebben van inspraak bij het ontvangen van een straf heeft invloed op de attributiestijl en emoties van de overtreder en leidt tot een andere waardering van de straf dan

(8)

8 bij minder inspraak. Dit patroon wordt het “fair proces effect” genoemd (Folger, Rosenfield, Grove, & Corkran, 1979). Overtreders die een minder gunstige uitkomst ervaren, zoals gearresteerd worden, zien deze straf als meer acceptabel bij meer inspraak in het strafproces (Paternoster, Brame, Bachman, & Sherman, 1997). Dit proces kan worden verklaard door tweefasen model van rechtvaardigheid (Montada, 1994). Procedurele informatie wordt gebruikt om (fase 1) te achterhalen of de ongunstige uitkomst rechtvaardig tot stand is gekomen en (fase 2) op basis hiervan worden interne of externe attributies gemaakt (Barclay, Skarlicki, & Puch, 2005). Als in fase 1 blijkt dat de procedure onrechtvaardig is verlopen, zal in fase 2 de verantwoordelijkheid voor de ongunstige uitkomst extern worden geattribueerd. Als de procedure wel rechtvaardig wordt bevonden, kunnen externe attributies minder gemakkelijk worden gebruikt en is het moeilijker om de eigen verantwoordelijkheid voor de ongewenste uitkomst te ontkennen (Schroth & Shah, 2000). Procedurele rechtvaardigheid kan dus leiden tot een meer interne attributiestijl. Wanneer mensen zichzelf verantwoordelijk houden voor ongunstige uitkomsten kan dit emoties als schaamte en schuld activeren. Onrechtvaardigheid kan daarentegen leiden tot een externe attributiestijl waarbij anderen verantwoordelijk worden gehouden voor ongunstige uitkomsten. Dit kan gevoelens van boosheid activeren (Barclay et al., 2005; Tangney & Dearing, 2002).

Geanticipeerde groepsschuld

Hoewel schaamte en schuld vaak samen in één adem worden genoemd, zijn onderzoekers het er over eens dat het twee afzonderlijke emoties zijn (Lewis, 1971; Tangney, 1996). Zowel schaamte als schuld bevat een element van verantwoordelijkheid, maar schuld wordt beschouwd als een meer moreel bewuste emotie dan schaamte (Eisenberg, 2000). Schuld wordt beschouwd als een herstellende emotie. Mensen die schuld ervaren zijn geneigd om te bekennen, zich te verontschuldigingen en ze zijn geneigd een begaande overtreding recht te zetten. Omdat schuld gerelateerd is aan gevoelens van verantwoordelijkheid en omdat procedurele rechtvaardigheid een effect heeft op de mate waarin mensen zich verantwoordelijk voelen, wordt verwacht dat procedurele rechtvaardigheid in een naming in shaming context leidt tot meer geanticipeerde groepsschuld (hypothese 1, geanticipeerde groepsschuld).

Geanticipeerde groepsschaamte

Schaamte is een emotie die wordt omschreven door gevoelens van neerslachtigheid, hulpeloosheid, vernedering, mislukking, minderwaardigheid en vervreemding (Eisenberg, 2000; Kaufman, 1989). Hoewel schaamte een element van verantwoordelijkheid bevat, wordt

(9)

9 de emotie vooral geactiveerd bij een bedreiging van de sociale identiteit en bij angsten voor negatieve evaluaties van anderen. Het is een complexe emotie. Mensen hanteren verschillende stijlen om met schaamte om te gaan (Ahmed & Braithwaite, 2004; 2006; 2012; Murphy & Harris, 2007; Tfofi & Farrington, 2008). Bij het ervaren van de pijnlijke emotie zullen mensen de emotie en de overtreding die eraan ten grondslag ligt, erkennen of verplaatsen. Bij erkenning van schaamte zal de beschaamde partij zich ongemakkelijk, gegeneerd en vernederd voelen; het zelfbeeld en de sociale identiteit worden aangetast. Een re-integratieve benadering zou leiden tot deze schaamte erkenning. In de huidige studie wordt verwacht dat procedurele rechtvaardigheid, als operationalisatie van re-integratieve beschaming, eenzelfde effect heeft en in een naming and shaming context tot meer geanticipeerde groepsschaamte leidt dan wanneer naming and shaming op een onrechtvaardige wijze wordt toegepast (hypothese 2, geanticipeerde groepsschaamte).

Geanticipeerde groepsboosheid

Bij verplaatsing van schaamte richt de beschaamde partij de pijnlijke emotie op anderen, om zelf te ontkomen aan de negatieve consequenties (Ahmed & Braithwaite, 2012). De beschaamde stelt een andere partij (bijvoorbeeld het slachtoffer of de regulator) verantwoordelijk voor de overtreding. Mensen die schaamte verplaatsen zijn verontwaardigd en gefrustreerd dat zij worden aangesproken op de overtreding. Zij ervaren gevoelens van boosheid, gericht op anderen. Een stigmatiserende benadering zou leiden tot schaamte verplaatsing (boosheid). In de huidige studie wordt verwacht dat procedurele onrechtvaardigheid, als operationalisatie van stigmatiserende beschaming, eenzelfde effect heeft en tot meer gevoelens van geanticipeerde groepsboosheid leidt dan wanneer naming and shaming op een rechtvaardige wijze wordt uitgevoerd (hypothese 3, geanticipeerde groepsboosheid).

Rechtvaardigheid en gedragsintenties

Naast een effect op emoties, heeft procedurele rechtvaardigheid bij straffen een effect op gedragsintenties. Onderzoek naar het effect van rechtvaardigheid op strafbeleving toont aan dat overtreders justitie als meer legitiem zien, meer overtuigd zijn dat de wet moet worden nageleefd en meer strafacceptatie ervaren als ze tijdens het krijgen van een straf met rechtvaardigheid en respect worden behandeld. Als gevolg hiervan nemen ze in de toekomst de verantwoordelijkheid om regels na te leven (Tyler & Huo, 2002; Tyler, 2006; Tyler et al., 2007; Ouwerkerk et al., 2009). Hoewel het effect van procedurele rechtvaardigheid op

(10)

10 gedragsintenties bij instrumentele straffen veelvuldig is onderzocht, is dit effect niet onderzocht bij sociale straffen zoals naming and shaming. In de huidige studie werd het effect van procedurele rechtvaardigheid bij naming and shaming op gedragsintenties onderzocht. Hierbij werd verwacht dat procedurele rechtvaardigheid leidt tot een sterkere neiging om gewenst gedrag uit te voeren, waar procedurele onrechtvaardigheid leidt tot een minder sterke neiging om gewenst gedrag uit te voeren (hypothese 4, gedragsintenties). Gewenst gedrag is net zoals bij instrumentele straffen, het niet overtreden van wetten of sociale normen maar juist het naleven ervan.

Een ander element wat mogelijk de gedragsintenties van de beschaamde partij beïnvloedt, zijn de emoties die ervaren worden. Het ervaren van groepsemoties zoals schaamte en schuld kan leiden tot gedragsintenties zoals het voorkomen of herstellen van groepsacties (Shepherd et al., 2013). Deze tendens kan verklaard worden vanuit de Social identity theory (SIT; Taifel & Turner, 1986). Volgens de SIT zijn groepsleden gemotiveerd om een positieve sociale identiteit te behouden. Als de groep wordt geassocieerd met een overtreding vormt dit een bedreiging van de sociale identiteit (Shepherd et al., 2013). Groeps- schaamte, schuld en boosheid leiden ertoe dat groepsleden groepsacties proberen te voorkomen of te herstellen, om zo de bedreiging van de sociale identiteit te vermijden. Shepherd, Spears en Manstead (2013) hebben onderzocht wat het effect van de geanticipeerde groepsemoties is op gedragsintenties. Deelnemers lazen in dit onderzoek over onwettige acties van hun ingroup, waarop gemeten werd in hoeverre ze geanticipeerde groeps- schaamte, schuld en boosheid ervoeren. Daarnaast werd gemeten in hoeverre ze de intentie hadden om herstellende maatregelen te nemen of collectief actie te ondernemen. Zij vonden dat geanticipeerde schuld de intenties voorspelde om herstellende maatregelen te nemen. Geanticipeerde groeps- schaamte en boosheid voorspelden naast intenties voor herstellende maatregelen ook intenties om collectief actie te ondernemen. Op basis van het onderzoek van Shepherd et al. en de SIT werd verwacht dat de geanticipeerde groepsemoties in een naming and shaming context de gedragsintenties kunnen voorspellen. Anders dan in het onderzoek van Shepherd et al. wordt boosheid in de huidige studie niet geformuleerd als ontevredenheid ten opzichte van de eigen groep maar als ontevredenheid ten opzichte van de straf; het publiceren tijdens naming and shaming. Bij naming and shaming betreft het een bedreiging van de sociale identiteit, dus wordt verwacht meer geanticipeerde groepsschaamte of -schuld leidt tot gedragsintenties die de bedreiging voorkomen en geanticipeerde groepsboosheid leidt tot een minder sterke neiging om gewenst gedrag uit te voeren (hypothese 5, emoties en gedragsintenties).

(11)

11

Methode Deelnemers

Er namen in totaal 148 studenten deel aan de huidige studie (Mleeftijd = 21.13, SDleeftijd =

2.058, 106 vrouwen), waarvan 98 studenten de vragenlijst online invulden voor ¼ proefpersoon punt en 50 studenten de vragenlijst op papier invulden na werving op Science Park. Zij ontvingen geen vergoeding. Deelnemers werden geselecteerd op basis van het bezitten van de Nederlandse nationaliteit en of ze studeren aan de Universiteit van Amsterdam (UvA). Deelnemers werden willekeurig aan een van de twee condities toegewezen in een één factor (Naming and shaming: rechtvaardig vs. niet-rechtvaardig) tussenproefpersonen design.

Materialen en procedure

Voorafgaand aan het onderzoek gaven deelnemers toestemming middels informed consent. Deelnemers werden gevraagd de vragenlijst individueel in te vullen. Alle items in de vragenlijst werden gemeten op een 7-punts Likertschaal (1 = helemaal niet mee eens, 7 = helemaal mee eens).

Identificatie

Deelnemers beantwoorden vier vragen die de identificatie met de Universiteit van

Amsterdam meten. De vier identificatie items zijn geadapteerd vanuit de

groepsidentificatieschaal van Doosje, Ellemers en Spears (1995). Een voorbeelditem is: “Ik

identificeer mij met UvA studenten” (α = 0.842; zie Bijlage 1).

Scenario

Deelnemers werden vervolgens gevraagd zich in te leven in hun rol als Nederlandse UvA student. Ze kregen een fictief scenario voorgelegd waarbij zij als Nederlandse UvA studenten een mail ontvingen van een onafhankelijk onderzoeksbureau (CBS). In het scenario werd de mail getoond die de studenten ontvingen. In de mail stond dat op basis van onderzoek is geconstateerd dat Nederlandse studenten aan de UvA niet sociaal zijn tegenover buitenlandse studenten. In de mail staat bijvoorbeeld: “Buitenlandse studenten gaven verder aan dat ze het gevoel hadden ongewenst te zijn (74%) en zich door UvA studenten minderwaardig behandeld te voelen (69%)…. Zo werden ze zelden uitgenodigd om bij een Nederlandse UvA student te komen eten (83%), en geeft zelfs 67% aan nog nooit met een Nederlandse UvA student buiten schooltijd te hebben gesproken”. De informatie over de onderzoeksresultaten was hetzelfde in beide condities en in beide condities werd vermeld dat het CBS de resultaten wilde publiceren.

(12)

12

Rechtvaardigheid

De condities verschilden van elkaar in de wijze waarop het CBS van plan was de onderzoeksresultaten te publiceren. In de rechtvaardige conditie hadden de Nederlandse UvA studenten de mogelijkheid tot inspraak (voice), in de niet rechtvaardige conditie niet. Op deze wijze werd rechtvaardigheid gemanipuleerd op eenzelfde manier zoals gebruikt door Ouwerkerk et al. (2009). In de rechtvaardige conditie werd in de mail uitgelegd dat er vanuit het CBS interesse was in de visie van Nederlandse UvA studenten op het sociale contact tussen hen en buitenlandse studenten. Er zouden vragenlijsten en interviews worden afgenomen bij Nederlandse UvA studenten waarvan de resultaten aandachtig zouden worden bestudeerd. Tevens werd in de mail uitleg gegeven over de procedure en werden deelnemers gewezen op het maatschappelijk belang van een juiste bejegening tot buitenlandse studenten en werden ze gewezen op de verantwoordelijkheid die Nederlandse studenten hierin dragen. In de niet rechtvaardige conditie werd in de mail vermeld dat Nederlandse studenten niet werden gehoord omdat er met name interesse was in de ervaringen van buitenlandse studenten. De Nederlandse studenten hadden hierdoor en doordat er niet op de mail kon worden gereageerd, geen mogelijkheid tot inspraak. De studenten in de niet rechtvaardige conditie kregen geen informatie over de procedure en werden niet gewezen op het maatschappelijk belang en op de verantwoordelijkheid van Nederlandse studenten. Zie Bijlage 2 in de Appendix voor het complete scenario in mailvorm.

Checkvragen

Na de manipulatie volgden drie vragen om na te gaan of de deelnemers het scenario en de manipulatie goed hadden gelezen. Bijvoorbeeld “Waar of niet waar? Uit het onderzoek bleek dat buitenlandse studenten zelden worden uitgenodigd voor sociale activiteiten door Nederlandse medestudenten” en “Waar of niet waar? Voordat het Centraal bureau voor de Statistiek de resultaten gaat publiceren in een persbericht, zijn ze geïnteresseerd in de ervaringen van Nederlandse UvA studenten” (zie Bijlage 2.3). Deelnemers die de vragenlijst online afnamen, kregen na het fout beantwoorden van een checkvraag nogmaals een gedeelte van de mail te zien en beantwoordden de vraag opnieuw. Offline deelnemers kregen dit niet aangeboden.

(13)

13 Nadat de deelnemers zich hadden ingeleefd in het scenario en de checkvragen hadden beantwoord, werden de drie geanticipeerde groepsemoties schaamte, schuld en boosheid gemeten door middel van twaalf items. Voor de eerste acht items lazen deelnemers de vraag ‘Stel dat jij als UvA student deze mail zou ontvangen en dat UvA studenten zich zo zouden gedragen ten opzichte van buitenlandse studenten, in welke mate zou je de volgende emoties ervaren?’ en beantwoordden deze door acht items te scoren: ‘Ik zou (me) [emotie] (voelen/ervaren)’. De eerste vier items meten geanticipeerde groepsschaamte en zijn ‘beschaamd’, ‘ongemakkelijk’, ‘gegeneerd’, ‘vernederd’ (α = .865). De volgende vier items meten geanticipeerde groepsschuld en zijn ‘schuldig’, ‘spijt’, ‘betreurd’ en ‘wroeging’ (α = .846). Deze items zijn gebaseerd op de items van Shepherd et al. (2013). De laatste vier items meten geanticipeerde groepsboosheid en zijn gebaseerd op items van Ouwerkerk et al. (2009, experiment 3). De items werden beantwoord na de vraag ‘Stel dat jij als UvA student deze mail zou ontvangen en je leest dat het onderzoeksbureau de resultaten uiteindelijk gaat publiceren, in welke mate zou je de volgende emoties ervaren?’. De deelnemers beantwoordden de vraag door de items te scoren: ‘Ik zou (me) [emotie] (voelen/zijn)’. Geanticipeerde groepsboosheid items zijn ‘boos’, ‘gefrustreerd’, ‘verontwaardigd’ en ‘woedend’ (α = .821, Bijlage 3).

Gedragsintenties

Vervolgens werden gedragsintenties gemeten door middel van negen items. Deelnemers kregen kort een situatie voorgelegd waarbij de deelnemer een keuze moest maken of hij of zij de buitenlandse studenten sociaal zou benaderen of niet. De keuze werd gemaakt door aan te geven in hoeverre zij het oneens of eens waren met negen stellingen die betrekking hadden op hun gedragsintenties. De situatieopbouw en de items zijn geadapteerd uit de intentie tot

regelnaleving schaal van Ouwerkerk et al. (2009). Voorbeelditems zijn “ik zou geneigd zijn de

buitenlandse student te helpen het lokaal te vinden” en “door het publiceren van de onderzoeksresultaten zou ik geneigd zijn om me socialer op te stellen ten opzichte van buitenlandse studenten in de toekomst” (α = .918; zie Bijlage 4).

2.2.7 Manipulatiecheck rechtvaardigheid. Om na te gaan of de manipulatie succesvol

de ervaren rechtvaardigheid van studenten had beïnvloed, beantwoordden de deelnemers aan het eind van de vragenlijst negen vragen die de perceptie van rechtvaardigheid meet. De negen items zijn geselecteerd uit de schaal van Ouwerkerk et al. (experiment 3, 2009). Een voorbeelditem is: “Ik vind de procedure bij het publiceren rechtvaardig” (α = .958; Bijlage 5).

(14)

14 Vooraf aan de analyse is de dataset getest op assumpties en zijn er bij alle constructen factoranalyses en betrouwbaarheidsanalyses uitgevoerd. Voor het analyseren van de data is gebruik gemaakt van de non-parametrische Mann-Whitney test en de onafhankelijke t-toets.

Descriptieve statistieken

Van de 148 deelnemers zijn er drie uit de dataset verwijderd omdat zij niet konden deelnemen vanwege het niet voldoen aan de criteria een Nederlandse UvA student te zijn. Een proefpersoon is verwijderd omdat zijn data veel missing values bevatte (86%). Drie online deelnemers zijn verwijderd uit de analyse omdat zij twee of meer checkvragen fout hadden en vier offline deelnemers zijn verwijderd uit de analyse omdat zij een of meer vragen fout hadden. Offline deelnemers mochten geen enkele checkvraag fout hebben omdat zij niet de mogelijkheid hadden om de mail nogmaals te zien en de vraag nogmaals te beantwoorden zoals bij de online deelnemers het geval was. Uiteindelijk is de data van 137 deelnemers meegenomen de analyse (Mleeftijd = 21.11, SDleeftijd = 2.068, 97 vrouwen).

Manipulatiecheck

Op basis van een vergelijking op de perceptie-van-rechtvaardigheid schaal kan worden aangenomen dat de manipulatie effectief was. Deelnemers in de rechtvaardige conditie evalueerden het scenario als meer rechtvaardig (Mdn = 4.61) dan dat deelnemers in de niet rechtvaardige conditie dit evalueerden (Mdn = 2.78), U = 773.5, z = -6.696, p < 0.001, r = -.57. Dit effect is vanwege assumptieschendingen getoetst middels de Mann-Whitney toets.

Datareductie

Bij alle individuele constructen werd een factor analyse (PCA/PAF) en een betrouwbaarheidsanalyse uitgevoerd. Over de twaalf groepsemotie items is een principale factoranalyse (PAF) uitgevoerd met oblique rotatie (oblimin) wegens verwachte hoge correlatie tussen de items. Twee componenten kwamen naar voren met eigenwaardes boven Kaiser’s criterium van 1, KMO= .827, Bartlett’s test of sphericity χ2 (66) = 990.55, p = <.001. De twee componenten verklaarden in combinatie 64.308% van de verklaarde variantie. De vorming van de componenten suggereert dat component 1 de schaamte- en schuld items representeert en component 2 de boosheid items representeert. Component 1 had een eigenwaarde van 5.35 en verklaarde 44.585% van de variantie. Component 2 had een eigenwaarde van 2.367 en verklaarde 19.723% van de variantie. Ondanks het feit dat de schaamte- en schuld items clusteren bij hetzelfde component, behandelen we ze als twee verschillende schalen in de

(15)

15

analyse omdat de twee constructen conceptueel van elkaar verschillen. Uit

betrouwbaarheidsanalyses bleken hoge Cronbach alpha voor zowel de schaamte- (.865), de

schuld- (.846) als voor de boosheidsschaal (.821).

De Shapiro-Wilk test wees uit dat schaamte zowel in de rechtvaardige conditie (SW = 0.945, df = 6, p = .005) als in de niet rechtvaardige conditie (SW = 0.945, df = 71, p = .004) een significant niet normale verdeling heeft. Voor de afhankelijke variabele schuld is in de rechtvaardige conditie wel een normale verdeling gevonden maar in de niet rechtvaardige conditie niet (SWrechtvaardig = 0.986, df = 66, p = .64, SWonrechtvaardig = 0.955, df = 71, p = .013).

Boosheid toonde in de rechtvaardige conditie geen normale verdeling maar in de niet rechtvaardige conditie wel (SWrechtvaardig = 0.96, df = 66, p = .033, SWonrechtvaardig = 0.973, df =

71, p = .122). De assumptie van normaliteit is geschonden voor de onafhankelijke variabelen schaamte (SW = 0.953, df = 137, p < .001), schuld (SW = 0.979, df = 137, p = .031) en boosheid (SW = 0.977, df = 137, p = .018).

De principale factoranalyse met oblique rotatie (oblimin) over de negen gedragsintentie items toonde een component met een eigenwaarde van 5.467 en verklaarde 60.74% van de variantie. De Kaiser-Meyer-Olkin (KMO) test verifieerde de toereikende van de steekproef voor de analyse, KMO= .871. Bartlett’s test of sphericity χ2 (36) = 840.602, p < .001, liet zien dat de correlaties tussen de items groot genoeg waren voor de PAF. De negen items zijn samengevoegd onder de gedragsintentieschaal. Uit de betrouwbaarheidsanalyse bleek een hoge Cronbach’s alpha van .918. De Shapiro-Wilk wees uit dat gedragsintentie normaal verdeel is in beide condities, SWrechtvaardig = 0.974, df = 66, p = .173, SWonrechtvaardig = 0.980, df = 71, p = .334.

De boxplot liet zien dat er drie outliers zijn gedetecteerd. Omdat er geen abnormaliteit in de data van deze drie deelnemers is gevonden, zijn de outliers niet verwijderd. Uit Levene’s test bleek dat de varianties in de rechtvaardige- en niet rechtvaardige conditie significant heterogeen waren, F(1, 135) = 5.913, p = 0.016, waarmee de assumptie van homogeniteit van varianties geschonden is. Omdat het transformeren van de data niet bijdroeg aan de homogeniteit van de verdelingen is gekozen om de data ongetransformeerd te analyseren.

Hoofdanalyses

Geanticipeerde groepsemoties

Het effect van de manipulatie op de geanticipeerde groepsemoties is getest middels de non-parametrische Mann-Whitney toets. Naar verwachting rapporteerden deelnemers in de rechtvaardige conditie meer geanticipeerde groepsschaamte (Mdn = 4.375) dan deelnemers is de niet rechtvaardige conditie (Mdn = 4). De toets wijst uit dat dit verschil niet significant is, U = 2175, z = -0.726, p = 0.468, ns, r = -.06. Hetzelfde geldt voor de schuldlevels. Deelnemers in

(16)

16 de rechtvaardige conditie (Mdn = 3.75) ervaren meer schuld dan deelnemers in de niet rechtvaardige conditie (Mdn = 3.5), maar dit verschil is niet significant, U = 2149, z = -0.838,

p = 0.402, ns, r = -.072. De mate van boosheid van deelnemers in de rechtvaardige conditie

(Mdn = 3.25) lag lager dan de mate van boosheid van deelnemers in de niet rechtvaardige conditie (Mdn = 3.5). Dit verschil was marginaal significant, U = 1934, z = 1.766, p = 0.077, r = .15. Deelnemers ervoeren dus meer geanticipeerde boosheid als zij op een niet rechtvaardige manier werden genamed en geshamed dan wanneer zij op een meer rechtvaardige manier werden genamed en geshamed.

Gedragsintenties

De onafhankelijke t-toets was uitgevoerd om gedragsintenties te vergelijken in de rechtvaardige en niet rechtvaardige conditie. Gemiddeld gezien rapporteerden deelnemers in de rechtvaardige conditie meer gedragsintenties (M = 4.6785, SE = 0.95) dan deelnemers in de niet rechtvaardige conditie (M = 4.3537, SE = 1.22). Dit verschil was marginaal significant,

t(130.762) = 1.745, p = 0.083, r = 0.15. Deelnemers waren dus meer geneigd om buitenlandse

studenten sociaal te benaderen indien zij op een rechtvaardige manier werden genamed en geshamed dan wanneer zij op een niet rechtvaardige manier werden genamed en geshamed.

Geanticipeerde groepsemoties en gedragsintenties

De non parametrische toets spearman correlation is gebruikt om het verband tussen de geanticipeerde groepsemoties en gedragsintenties te testen. Uit de resultaten blijkt dat het lineaire verband tussen schaamte en gedragsintentie significant is, Rs = 0.420, p < 0.001 en dat het lineaire verband tussen schuld en gedragsintentie significant is, Rs = 483, p < 0.001. Deelnemers die zich meer schamen of deelnemers die zich meer schuldig voelen, zijn meer geneigd om buitenlandse studenten sociaal te benaderen dan deelnemers die zich minder schamen of minder schuldig voelen. Het verband tussen boosheid en gedragsintentie is niet lineair significant, Rs = 0.041, p = 0.632.

Discussie en Conclusie

In deze studie werd onderzocht in hoeverre procedurele rechtvaardigheid tijdens naming and shaming van invloed is op het ervaren van geanticipeerde schaamte, schuld en boosheid. Naar verwachting rapporteerden deelnemers in de rechtvaardige conditie meer geanticipeerde schaamte- en schuldgevoelens en minder geanticipeerde boosheid dan deelnemers in de niet

(17)

17 rechtvaardige conditie. Uit de analyses bleek dat het verschil in schaamte- en schuldgevoelens tussen deelnemers die rechtvaardig werden behandeld en deelnemers die minder rechtvaardig werden behandeld niet groot genoeg was om te wijten aan de rechtvaardigheid van de procedure. Het verschil in boosheid kan wel worden verklaard door procedurele rechtvaardigheid. Omdat het verschil in rechtvaardigheid tussen de twee condities wel is bevestigd door de deelnemers, werd verwacht dat dit ook tot een aantoonbaar verschil in ervaren emoties zou leiden. Gekeken naar het tweefasenmodel van rechtvaardigheid (Montada, 1994), suggereren de resultaten dat de deelnemers in fase 1 wel hebben achterhaald of de procedure rechtvaardig was of niet, maar hebben ze in fase 2 hun attributiestijl niet zo sterk gewijzigd dat het leidde tot het ervaren van andere emoties. Deze bevindingen sluiten niet aan bij de resultaten van Barclay en collega’s (2005). Die lieten zien dat zowel lage interactionele als procedurele rechtvaardigheid ertoe leidde dat mensen minder schaamte en schuld ervoeren, terwijl meer interactionele en procedurele rechtvaardigheid ertoe leidde dat mensen juist meer schaamte en schuld ervoeren. Dit werd door hen verklaard doordat mensen bij minder rechtvaardigheid een negatieve uitkomst, zoals een straf, attribueren naar een externe bron. Hierdoor voelden zij zich minder verantwoordelijk voor de negatieve uitkomst en ervoeren ze zelf minder schaamte of schuld. Zij vonden ook dat minder interactionele en procedurele rechtvaardigheid ertoe leidde dat mensen meer boosheid en agressie ervoeren. Ook Ouwerkerk en collega’s (2009) vonden dat een meer rechtvaardige procedure bij het toekennen van straffen leidde tot minder boosheid. Deze resultaten zijn consistent met onze eigen bevindingen.

Onze bevindingen bevestigen dat een gebrek aan rechtvaardigheid leidt tot meer boosheid, ook in een naming and shaming context. Maar we vonden geen bewijs voor een verschil in attributiestijl en emoties. Bij meer rechtvaardigheid bij naming and shaming zullen mensen zich niet meer gaan schamen en zich niet meer schuldig gaan voelen. In contrast zullen mensen zich niet minder gaan schamen of minder schuldig voelen bij een schending van rechtvaardigheid bij naming and shaming. Deze resultaten suggereren dat rechtvaardigheid in een naming and shaming context wel de externe attributie kan beïnvloeden maar niet de interne attributie. Een verschil met de studie van Barclay en collega’s is dat het in de huidige studie een naming and shaming context betrof in plaats van een straf wettelijke context. Naming and shaming is van oorsprong een op schaamte gerichte interventie. Mogelijk leidt naming and shaming automatisch tot meer schaamte en schuld, ongeacht de mate van rechtvaardigheid. Dit omdat het in beide gevallen een bedreiging is voor een positieve sociale identiteit. Deelnemers in zowel de rechtvaardige als de niet rechtvaardige conditie ervoeren veel schaamte en schuld. Mogelijk wordt de activatie van een interne attributiestijl door de rechtvaardigheid van de

(18)

18 procedure overschaduwd door een algemeen effect van naming and shaming op schaamte en schuld. Het uitvoeren van een naming and shaming interventie op een meer rechtvaardige manier is dan niet noodzakelijk als de interventie gericht is op het creëren van meer schaamte, meer schuld en dus meer verantwoordelijkheidsgevoel. Een rechtvaardige naming and shaming procedure is wel aan te raden als men boosheid en verzet wil vermijden. Terugkomend op de IGZ-publicatie, heeft de onrechtvaardige procedure mogelijk niet geleidt tot minder schuld, minder schaamte en minder verantwoordelijkheidsgevoel onder de genoemde verpleeghuizen, maar heeft het wel geleidt tot meer boosheid.

Naast een effect op emoties, is onderzocht of procedurele rechtvaardigheid bij naming and shaming van invloed is op de gedragsintenties van de beschaamde partij. Verwacht werd dat meer rechtvaardigheid zou leiden tot meer intenties om gewenst gedrag uit te voeren. Eerder onderzoek wees al uit dat deze tendens aanwezig is bij het ontvangen van instrumentele straffen. Ouwerkerk en collega’s (2009) vonden in meerdere onderzoeken dat regelovertreders meer geneigd zijn regels na te leven als de procedure rechtvaardig verloopt en zij door de handhaver op een rechtvaardige manier worden benaderd. In deze onderzoeken betreft het een situatie waarin overtreders een wettelijke straf ontvangen. De bevindingen in het huidige onderzoek ondersteunen de invloed van procedurele rechtvaardigheid op het naleven van gewenst gedrag. De resultaten zijn consistent met voorgaand onderzoek en tonen aan dat meer procedurele rechtvaardigheid leidt tot sterkere intenties om gewenst gedrag na te leven dan bij minder procedurele rechtvaardigheid. Het onderzoek bevestigd hiermee de verwachting dat deze tendens niet alleen aanwezig is bij het ontvangen van instrumentele straffen, maar ook aanwezig is bij het ontvangen van sociale straffen, zoals naming and shaming. Het is aannemelijk dat beschaamde partijen een naming and shaming lijst als meer legitiem zien, de lijst meer accepteren en meer overtuigd zijn dat ze hetgeen waarop ze beschaamd worden moeten rechtzetten als de wijze waarop wordt genamed and geshamed rechtvaardig is. Een gevolg hiervan is dat ze hier meer verantwoordelijkheid voor zullen nemen en sterker de intentie hebben om gewenst gedrag uit te voeren.

Als laatste is onderzocht of het ervaren van geanticipeerde groepsemoties als schuld, schaamte en boosheid van invloed is op intenties om gewenst gedrag uit te voeren. Verwacht werd dat schaamte en schuld zouden leiden tot sterkere gedragsintenties en dat boosheid leidt tot minder sterke gedragsintenties. Hoewel er geen causaal verband is aangetoond, zijn de relatie tussen zowel schuld en gedragsintenties als schaamte en gedragsintenties aangetoond. Het ervaren van meer schuld of meer schaamte gaat gepaard met sterkere gedragsintenties. De bevindingen passen bij de resultaten van Shepherd en collega’s (2013). In hun onderzoek

(19)

19 leidden de geanticipeerde groepsemoties schuld, schaamte en boosheid tot intenties om het ongewenste groepsgedrag te herstellen of om collectief actie te ondernemen. Het huidige onderzoek bevestigd het mechanisme dat verklaard wordt vanuit de Sociale identiteitstheorie. Een bedreiging van de positieve sociale identiteit gaat gepaard met het ervaren van schaamte en schuld en dit gaat gepaard met het ondernemen van actie om de bedreiging tegen te gaan. De resultaten lieten geen relatie zien tussen boosheid en gedragsintenties. Shepherd en collega’s (2013) vonden wel dat meer boosheid leidde tot meer intenties om actie te ondernemen. Echter operationaliseerden zij boosheid als een emotie gericht naar de eigen groep waar in het huidige onderzoek boosheid is geformuleerd als een emotie gericht naar de regulator. Ouwerkerk en collega’s (2009) hanteerden eenzelfde definitie van de emotie, maar beschrijven niet een effect van de emotie op gedragsintenties. De resultaten suggereren dat een op de regulator gerichte boosheid geen effect heeft op gedragsintenties. Mensen zijn, als ze boos zijn op degene die hen de straf heeft gegeven, niet meer geneigd om gewenst gedrag uit te voeren, maar ze zijn ook niet minder geneigd om gewenst gedrag uit te voeren.

Limitaties en suggesties

Hoewel door de experimentele opzet van het onderzoek de verbanden tussen procedurele rechtvaardigheid, geanticipeerde groepsemoties en gedragsintenties geanalyseerd konden worden, leidt de opzet ook tot een aantal beperkingen.

Allereerst is het zo dat het onderzoek is uitgevoerd door studenten. Zij leefden zich in in scenario’s waarbij ze een fictieve mail ontvingen. Zoals beschreven is voice een belangrijke determinant van rechtvaardigheid. In het huidige onderzoek is voice geoperationaliseerd tot een fictieve mogelijkheid om te reageren op de verzonden mail waarin de naming and shaming context werd gepresenteerd en de aankondiging dat Nederlandse UvA studenten nog zullen worden gehoord middels interviews en enquêtes vooraf aan publiceren. Omdat dit een fictieve setting betreft, kunnen alleen gedragsintenties gemeten worden in plaats van daadwerkelijke gedragsaanpassingen. Daarnaast zijn de deelnemers aan het onderzoek allemaal studenten. Het is de vraag of de onderzoeksresultaten geheel generaliseerbaar zijn naar de praktijk waar naming and shaming de realiteit is en toegepast wordt op verschillende groepen. Vervolgonderzoek kan een operationalisatie van procedurele rechtvaardigheid gebruiken die meer verwantschap heeft met de realiteit. Dit kan een manipulatie zijn waarbij deelnemers daadwerkelijk kunnen terugmailen en hier een reactie op krijgen. Er zou bijvoorbeeld gebruik gemaakt kunnen worden van een chatsimulatie. Een bijkomend voordeel is dat hierin ook de interactionele rechtvaardigheid gemanipuleerd kan worden. Daarnaast kan gekozen worden

(20)

20 voor een meer diverse deelnemersgroep. Hiervoor zouden dan verschillende naming and shaming scenario’s moeten worden ontwikkeld.

Ten tweede is het mogelijk het dat een naming and shaming interventie in elk geval leidt tot het sterker ervaren van schaamte en schuld. Het is daardoor moeilijk te meten of procedurele rechtvaardigheid in een naming and shaming context van invloed is op de emoties schuld en schaamte zoals dat het geval is bij instrumentele straffen. Een 2x2 design kan worden uitgevoerd waarbij procedurele rechtvaardigheid (Rechtvaardig vs. Onrechtvaardig) wordt afgezet tegen soort straf (Naming and Shaming vs. Instrumentele straf). Dit om te achterhalen of schaamte en schuld daadwerkelijk minder beïnvloedbaar zijn door procedurele rechtvaardigheid in een naming and shaming context, zoals de resultaten in het huidige onderzoek suggereren.

Een andere mogelijke limitatie aan het onderzoek is een mogelijke discrepantie tussen wat in het onderzoek is bestempeld als (on)gewenst gedrag en wat de deelnemers zelf beschouwen als (on)gewenst gedrag. Het kan zijn dat deelnemers het beschreven ongewenste gedrag in de manipulatie te weinig zelf als ongewenst bestempelden waardoor er minder motivatie was om hun gedrag aan te passen. De mate waarmee deelnemers het beschreven gewenste en ongewenste gedrag zelf bestempelden als gewenst en ongewenst is in de huidige studie niet gemeten. In volgend onderzoek zou dit gemeten kunnen worden omdat iets niet als onwenselijk gedrag bestempelen mogelijk leidt tot het niet ervaren van emoties die gerelateerd zijn aan het desbetreffende gedrag, zoals schuld en schaamte. Dat er ondanks eventuele discrepantie over of gedrag gewenst of ongewenst is, wel een effect van rechtvaardigheid op gedragsintenties is gevonden, kan verklaard worden door de uitleg in het scenario. In het scenario werd beschreven wat door het CBS als ongewenst werd bestempeld en welke gedragsverandering gewenst is. Omdat dit op rechtvaardige manier is gebracht, zijn mensen mogelijk bereid gedrag aan te passen. Omdat zij het gedrag zelf niet als gewenst of ongewenst bestempelen, hebben ze mogelijk niet de gerelateerde emoties schaamte en schuld meer of minder ervaren.

Nut en praktische toepasbaarheid van de onderzoeksresultaten

Bij het toepassen van een naming and shaming interventie is het aan te raden in kaart te brengen wat het beoogde doel is van de interventie. De doelen kunnen bijvoorbeeld zijn: (1) het straffen van de beschaamde partij door ze pijnlijke emoties als schaamte en schuld te laten ervaren, (2) gedragsverandering teweegbrengen bij de beschaamde partijen, (3) andere partijen afschrikken om dezelfde overtredingen te maken en (4) het publiek informeren over

(21)

21 onbetrouwbare partijen. De huidige studie heeft onderzocht wat het effect van procedurele rechtvaardigheid is op het behalen van doelen 1 en 2. Concluderend suggereren de resultaten dat procedurele rechtvaardigheid bij een naming and shaming interventie niet van invloed is op het ervaren van geanticipeerde groepsschaamte of schuld. Wel ervaren mensen meer boosheid bij een onrechtvaardige procedure. Als naming and shaming wordt ingezet als instrument om te straffen is dit waarschijnlijk succesvol omdat mensen het in veel gevallen als beschamend en dus pijnlijk zullen ervaren. Het maakt dan niet uit of de interventie wordt toegepast op een rechtvaardige of onrechtvaardige manier. Wel moet men bedacht zijn op negatieve emoties die ontlokt worden als naming and shaming op een niet rechtvaardige manier wordt toegepast. Is het doel om gedrag te veranderen, dan zal een meer rechtvaardige procedure bij naming and shaming meer succesvol zijn dan wanneer een minder rechtvaardige procedure wordt toegepast.

(22)

22

Referenties

Ahmed E, & Braithwaite V. (2004). What, me ashamed? Shame management and school bullying. Journal of Research in Crime and Delinquency, 41, 269-294.

Ahmed E, & Braithwaite V. (2006). Forgiveness, Reconciliation, and Shame: Three Key Variables in Reducing School Bullying. Journal of Social Issues, 62, 347-370.

Ahmed E, & Braithwaite V. (2012). Learning to Manage Shame in School Bullying: Lessons for Restorative Justice Interventions. Critical Criminology, 20, 79-97.

ANP. (2016, 28 juli). GZ legt zwarte lijst verpleeghuizen uit. Geraadpleegd van

https://www.medischcontact.nl/nieuws/laatste-nieuws/artikel/igz-legt-zwarte-lijst-verpleeghuizen-uit.htm

Bos, K. van den, & Lind, E. A. (2002). Uncertainty Management by means of Fairness Judgement. Advances in Experimental Social Psychology, 34, 1-60.

Bos, K. van den, & Miedema, J. (2000). Toward understanding why fairness matters: The influence of mortality salience on reactions to procedural fairness. Journal of

Personality and Social Psychology, 79, 355-366.

Bos, K. van den, Wilke, H. A. M., & Lind, E. A. (1998) When do we need procedural

fairness?: The role of trust in authority. Journal of Personality and Social Psychology,

75, 1449-1458.

Braithwaite, J. (1989). Crime, shame and reintegration. Cambridge: Cambridge University Press

Branscombe, N. R. & Doosje, B. (2004). Collective Guilt: International Perspectives. Cambridge: Cambridge University Press

Don, S. (2016, 18 juli). Frankeland ergert zich aan houding van IGZ. Geraadpleegd van https://www.nexis.com/results/docview/attachRetrieve.do?csi=294311&A=0.6081084

(23)

820916155&ersKey=23_T24575801806&urlEnc=ISO-8859-23 1&inline=y&smi=30359&key=005RWV1QU20160718ADN0200&componentseq=1 &type=pdf

Doosje, B., Ellemers, N., & Spears, R. (1995). Perceived intragroup variability as a function of group status and identification. Journal of Experimental Social Psychology, 31, 410-436.

Eisenberg, N. (2000). Emotion, Regulation, and Moral Development. Annual Review of

Psychology, 511, 665-697.

EPA. (2016, 11 maart). EPA, California Notify Volkswagen of Clean Air Act Violations / Carmaker allegedly used software that circumvents emissions testing for certain air pollutants. Geraadpleegd op 11 maart 2016, van:

https://yosemite.epa.gov/opa/admpress.nsf/21b8983ffa5d0e4685257dd4006b85e2/dfc 8e33b5ab162b985257ec40057813b!OpenDocument

Greenpeace. (2016, 11 maart). Shell stopt met boren in Noodpoolgebied. Geraadpleegd op 11 maart 2016, van:

http://www.greenpeace.nl/2015/Nieuwsberichten/Klimaat--Energie/Shell-stopt-met-boren-in-Noordpoolgebied

Kaufman, G. (1989). The Psychology of Shame: Theory and Treatment of Shame-Based

Syndromes. New York: Springer.

Kim, H. J., & Gerber, J. (2011). The Effectiveness of Reintegrative Shaming and Restorative JusticeConferences: Focusing on Juvenile Offenders’ Perceptions in Australian Reintegrative Shaming Experiments. International Journal of Offender Therapy and

Comparative Criminology, 56, 1063–1079.

Knoop, B. (2016, 6 juli). ‘Zwarte lijst verpleeghuizen is onterecht’. Geraadpleegd van https://www.medischcontact.nl/nieuws/laatste-nieuws/artikel/zwarte-lijst-verpleeghuizen-is-onterecht.htm

(24)

24 Lewis, H. B. (1971). Shame and Guilt in Neurosis. New York: International Universities

Press.

Lickel, B., Schmader, T. & Barquissau, M. (2004). The evocation of moral emotions in intergroup contexts: the distinction between collective guilt and collective shame. In N. Branscombe & B. Doosje, B. (ed.), Collective Guilt: International Perspectives, 35–55. Cambridge, UK: Cambridge University Press

Lijst 150 verpleegzorginstellingen. [IGZ]. (2016, 5 juli). Geraadpleegd van http://www.igz.nl/actueel/nieuws/lijst-150-verpleegzorginstellingen.aspx

Lind, E. A., Tyler, T. R., & Huo, Y. J. (1997). Procedural context and culture: Variation in the antecedents of procedural justice judgments. Journal of Personality and Social

Psychology, 73, 767-780.

Montada, L. (1994). Injustice in harm and loss. Social Justice Research, 7, 5–28.

Murphy, K. & Harris, N. (2007). Shaming, Shame and Recidivism. The British Journal of

Criminology, 47, 900-917.

Naming and shaming. (z.j.). Geraadpleegd van https://www.kcwj.nl/kennisbank/integraal-afwegingskader-beleid-en-regelgeving/6-wat-het-beste-instrument/61/naming-and Noorderboog: Zwarte lijst verpleeghuizen is onjuist en doet pijn. (2016, 14 juli).

Geraadpleegd van http://www.rtvdrenthe.nl/nieuws/111254/Noorderboog-Zwarte-lijst-verpleeghuizen-is-onjuist-en-doet-pijn

Ouwerkerk, J. W., Harreveld, F. van, & Pligt, J. van der. (2009). Streng doch rechtvaardig?. Den haag: Boom Juridische uitgevers

Paternoster, R., Brame, R., Bachman, R., & Sherman, L. W. (1997). Do fair procedures matter?: The effect of procedural justice on spouse assault. Law and Society Review,

(25)

25 Sanden, C. van de. & Peters, H. (2015, 3 augustus). Naming & shaming past de

bestuursorganen niet. Geraadpleegd van

https://www.nrc.nl/nieuws/2015/08/03/naming-shaming-past-de-bestuursorganen-niet-1520915-a1258419

Schroth, H. A., & Shah, P. (2000). Procedures: Do we really want to know them? An examination of the effects of procedures on self-esteem. Journal of Applied

Psychology, 85, 462–471.

Shepherd, L., Spears, R., & Manstead, A. S. (2013). ‘This will bring shame on our nation’: The role of anticipated group-based emotions on collective action. Journal of

Experimental Social Psychology, 49, 42-57.

Steenbergen, E. van. (2016, 6 juli). Verpleeghuizen onder druk met ‘naming and shaming’. Geraadpleegd van http://www.nrc.nl/nieuws/2016/07/06/verpleeghuizen-onder-druk-met-naming-and-shaming-3113852-a1508946

Tajfel, H., & Turner, J. C. (1986). The social identity theory of intergroup behavior. In S. Worchel, & W. G. Austin (Eds.), Psychology of intergroup relations. 7–24. Chicago, IL: Nelson-Hall.

Tangney, J. P. (1996). Conceptual and methodological issues in the assessment of shame and guilt. Behaviour Research and Therapy, 34, 741–54.

Tangney, J. P., & Dearing, R. L. (2002). Shame and Guilt (Paperback edition 2004). New York, NY: The Guilford Press.

Tfofi, M. M., & Farrington, D. P. (2008). Reintegrative Shaming Theory, Moral Emotions and Bullying. Aggressive Behavior, 34, 352–368.

Theunissen, L. (2006). Shaming reintegrative shaming? Een kritische bespreking van

(26)

26 Universiteit Leuven. Geraadpleegd op 18 februari 2016, van

http://www.ethesis.net/shaming/shaming.htm#_ftn186

Tyler, T. R. (2006). Restorative justice and procedural justice: Dealing with rule breaking.

Journal of Social Issues, 62, 307-326.

Tyler, T. R., & Huo, Y. J. (2002). Trust in the law: Encouraging public cooperation with the

police and courts. New York: Russell-Sage.

Tyler, T. R., Sherman, L., Strang, H., Barnes, G. C., & Woods, D. (2007). Reintegrative Shaming, Procedural Justice, and Recidivism: The Engagement of Offenders'

Psychological Mechanisms in the Canberra RISE Drinking-and-Driving Experiment.

Law & Society Review, 41, 553-586.

Visch, P. (2016, 11 juli). De ‘zwarte lijst’ van verpleeghuizen. Geraadpleegd van https://www.noorderboog.nl/nieuws/nieuwsberichten/de-zwarte-lijst-van-verpleeghuizen

Walgrave, L. & Braithwaite, J. (1999). Guilt, Shame and Restoration. Justitiele verkenningen, Den Haag.

Zhang, L. & Zhang, S. (2004). Reintegrative shaming and predatory delinquency. Journal of

(27)

27

Appendix

Bijlage 1. Identificatie schaal

Gebaseerd op Doosje et al. (α = 0.811, 1995).

1. Ik identificeer mij met UvA studenten 2. Ik zie mijzelf als een UvA student 3. Ik ben blij een UvA student te zijn

(28)

28

Bijlage 2. Scenario en rechtvaardigheid manipulatie

Bijlage 2.1 Scenario

Lees aandachtig het volgende scenario en probeer je zo goed mogelijk in te leven in de rol van UvA student. Hierna beantwoord je vragen over dit scenario.

Je bezit de Nederlandse nationaliteit en je studeert aan de UvA. Stel je zit in een universiteitsgebouw en je ziet op je telefoon of op de computer dat je een mail hebt ontvangen. De mail heeft als onderwerp “UvA studenten niet sociaal” en als afzender “Centraal Bureau voor de Statistiek”. Je leest de mail aandachtig door.

(29)

29

Bijlage 2.2 Manipulatie rechtvaardigheid

Rechtvaardige conditie

(30)

30

Bijlage 2.3 Checkvragen

1. Uit het onderzoek bleek dat buitenlandse studenten ontevreden waren over…  Het sociale contact met Nederlandse studenten

 Het contact met Nederlandse docenten  Hun studie aan een Nederlandse universiteit  Hun studie aan een buitenlandse universiteit

2. Waar of niet waar? Uit het onderzoek bleek dat buitenlandse studenten zelden worden uitgenodigd voor sociale activiteiten door Nederlandse medestudenten.

 Waar  Niet waar

3. Waar of niet waar? Voordat het Centraal bureau voor de Statistiek de resultaten gaat publiceren in een persbericht, zijn ze geïnteresseerd in de ervaringen van Nederlandse UvA studenten.

 Waar  goed in de rechtvaardige conditie

(31)

31

Bijlage 3. Geanticipeerde groepsemotie schaal

Op basis van Shepherd, Spears en Manstead (2013) en Ouwerkerk, Harreveld en Pligt (2009)

Vraag

Stel dat u als UvA student deze mail zou ontvangen en dat UvA studenten zich zo zouden gedragen ten opzichte van buitenlandse studenten, in welke mate zou u de volgende emoties ervaren?

Items

Ik zou (me) [emotie] (voelen/ervaren)

Schaamte en schuld (α = .914)  Schamen  Ongemakkelijk  Gegeneerd  Vernederd  Schuldig  Spijt  Betreurd  Wroeging Vraag

Stel dat jij als UvA student deze mail zou ontvangen en je leest dat het onderzoeksbureau de resultaten uiteindelijk gaat publiceren, in welke mate zou je de volgende emoties ervaren?

Items

Ik zou (me) [emotie] voelen/zijn

Boosheid (α = .82)

 Boos  Geërgerd  Verontwaardigd  Woedend

(32)

32

Bijlage 4. Gedragsintenties schaal

Aangepast vanuit Ouwerkerk et al. (α = .917, 2009)

Situatie. Enkele minuten na het lezen van de mail wordt je in het Engels aangesproken door een buitenlands ogende student die je de weg naar een lokaal vraagt. Je weet niet waar het lokaal is en je staat voor de keuze: ga je de buitenlandse student helpen het lokaal te vinden of niet.

Items. In hoeverre ben je het eens met de volgende stelling?

1. Ik zou geneigd zijn de buitenlandse student te helpen het lokaal te vinden 2. Door het publiceren van de onderzoeksresultaten zou ik geneigd zijn om me

socialer op te stellen ten opzichte van buitenlandse studenten in de toekomst 3. Door het publiceren van de onderzoeksresultaten zou ik geneigd zijn om beter

op te letten of ik buitenlandse studenten niet discrimineer.

4. Door het publiceren van de onderzoeksresultaten zou ik geneigd zijn om beter op te letten of ik buitenlandse studenten geen ongewenst gevoel geef.

5. Door het publiceren van de onderzoeksresultaten zou ik geneigd zijn om beter op te letten dat ik buitenlandse studenten niet minderwaardig laat voelen. 6. Door het publiceren van de onderzoeksresultaten zou ik geneigd zijn om beter

op te letten of ik buitenlandse studenten wel betrek bij sociale activiteiten. 7. Ik zou mijn keuze voor een partner voor een studieproject minder laten

beïnvloeden door iemands afkomst.

8. Als een buitenlandse student op zoek is naar een lunchplek en er is aan mijn tafel nog een plek vrij, dan zou ik door het publiceren van de onderzoeksresultaten de buitenlandse student verwelkomen aan mijn tafel.

9. Door het publiceren van de onderzoeksresultaten zou ik sneller een buitenlandse medestudent meevragen om een kop koffie te gaan drinken.

(33)

33

Bijlage 5. Perceptie van rechtvaardigheid schaal

Aangepast vanuit Ouwerkerk et al. (α = .959, 2009).

1. Ik vind de procedure bij het publiceren rechtvaardig 2. Ik vind de procedure bij het publiceren eerlijk

3. Ik vind de procedure bij het publiceren onbevooroordeeld

4. Ik vind dat de procedure bij het publiceren voldoet aan ethische en morele normen 5. Ik vind dat het onderzoeksbureau ons als studenten rechtvaardig behandelde 6. Ik vind dat het onderzoeksbureau ons als studenten met respect behandelde 7. Ik vind dat het onderzoeksbureau ons als studenten in onze waarde heeft gelaten 8. Ik vind dat het onderzoeksbureau ons als studenten eerlijk behandelde

(34)

34

Bijlage 5. Deelnemers

Aantal deelnemers: 148 deelnemers  50 offline

 98 online

Verwijderde deelnemers: 11 deelnemers

 Niet voldaan aan criteria (NL +UvA): drie deelnemers (66, 83 en 88)  Niet invullen van de vragenlijst: een deelnemers (117)

 Checkvragen fout: zeven deelnemers

o Online vragenlijst, twee of meer vragen fout: drie deelnemers (121, 122 en 53) o Offline vragenlijst, een of meer vragen fout: vier deelnemers (1, 7, 13 en 36)

Aantal deelnemers geanalyseerd: 137

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Op dit punt is het afgelopen jaar goede voortgang geboekt, maar het beleid moet nog verder worden uitgewerkt2. Het onder­ werp komt veelvuldig in de Memorie van

Een belangrijk twistpunt is daarom de vraag of de bestuurlijke verantwoordelijkheid gaat over alles wat zich afspeelt binnen deze actoren, of alleen voor de zaken waar de

Waar distributieve rechtvaardigheid van groter belang lijkt te zijn voor de acceptatie van de uitkomst in de specifieke, eigen zaak, en in het verlengde daarvan voor de mate

The major mediating structures in education governance in South Africa are the national department of education, the provinces, the districts and the school governing

21 Con- sistent with this observation, in the phase I/II trial of brigatinib, the median PFS of patients with advanced ALK-positive NSCLC who previously received crizotinib (most

Other than for strictly personal use, it is not permitted to download or to forward/distribute the text or part of it without the consent of the author(s) and/or copyright

In this thesis, we have presented various approaches for texture analysis with the goal of classifying between normal controls and MCI/early-stage AD: 1) texture analysis at the

Archive for Contemporary Affairs University of the Free State