Stimulering van deeltijdarbeid
De overheid probeert via voorlichting en het aanreiken van handleidingen bedrijven en instellin gen meer voor deeltijdarbeid te interesseren. Deze aanpak zal echter onvoldoende resultaten ge ven, gezien de bestaande weerstanden tegen deeltijdarbeid in grote delen van het particuliere be drijfsleven. De auteurs van dit artikel pleiten voor een bredere aanpak om de afzwakkende groei van het aantal deeltijders nieuwe impulsen te geven. Naast handleidingen en een goede voorlich ting zijn ook financiële stimulansen en een actieve betrokkenheid van met name de werkgevers- /brancheorganisaties nodig.
Inleiding
De groei van deeltijdarbeid blijft achter bij de verwachtingen die zijn weergegeven in het Re geerakkoord en in de Beleidsnota Deeltijdarbeid. Voor de periode 1986-1990 werd een groei van in totaal 345 duizend deeltijdbanen verwacht.' Re cente ramingen duiden er echter op dat het aantal deeltijders in de periode 1986-1990 in totaal slechts met 190 duizend zal toenemen.2
Bevordering van deeltijdarbeid wordt van over heidswege nagestreefd met het oog op het terug dringen van de werkloosheid. Daarnaast spelen ook emancipatorische overwegingen een rol: deeltijdarbeid is van belang voor het werven van (herintredende) vrouwen, met name in middelba re en hogere functies.3
De overheid kan zelf deeltijdarbeid stimuleren door meer deeltijders in dienst te nemen. Behalve deze voorbeeldfunctie heeft de overheid echter maar beperkte mogelijkheden om de vraag naar deeltijdarbeid te bevorderen. In het verleden heb ben in verschillende Westeuropese landen directe financiële prikkels bij ondernemers of werkne mers weinig resultaat gehad. De effecten bleven beperkt tot laag gekwalificeerde arbeid in tradi tionele deeltijdberoepen (administratie en dienst verlening).4
Voor de stimulering van deeltijdarbeid in
niet-tra-* De auteurs zijn werkzaam bij het EIM, Economisch Insti tuut voor het Midden en Kleinbedrijf. Zij danken A. Dort- mans. W. de Lange, C. Teulings, J. Vianen en A. Wenne- kers voor hun commentaar.
ditionele deeltijdberoepen, zoals industriële en aanverwante beroepen, verwacht de overheid mo: menteel meer van voorlichting en advisering, on dersteund door zogenaamde haalbaarheidsonder zoeken. Vandaar dat de overheid handleidingen heeft laten ontwikkelen. Deze handleidingen zijn bedoeld als een ‘diagnose-instrument’ waarmee ondernemingen en instellingen zelf kunnen na gaan welke mogelijkheden er zijn of kunnen wor den gecreëerd voor deeltijdarbeid binnen hun or ganisatie.
De handleidingen vormen een belangrijk onder deel van het pakket maatregelen ter stimulering van de vraag naar deeltijdarbeid, zoals dat is weergegeven in de Beleidsnota Deeltijdarbeid. Andere maatregelen, die tot de gewenste stimule ring van deeltijdarbeid kunnen bijdragen, zijn het principieel openstellen van alle functies voor deeltijdarbeid en het opstellen van streefcijfers.5 In 1988 zijn in opdracht van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) hand leidingen ontwikkeld voor de overheid zelf en de gepremieerde en gesubsidieerde sector alsmede voor het grotere industriële bedrijf.6
Voor het kleinere industriële bedrijf is onlangs, in opdracht van de COB/SER, een dergelijke hand leiding vervaardigd door het Economisch Insti tuut voor het Midden- en Kleinbedrijf (EIM).7 In het kleinere industriële bedrijf is deeltijdarbeid een marginaal verschijnsel. De gedachte bestaat dat ook in deze sector belangrijke uitbrei dingsmogelijkheden voor deeltijdarbeid aanwezig
zijn. Voor het samenstellen van deze handleiding is door het EIM een enquête gehouden bij onder nemers om te inventariseren wat hun ervaringen met deeltijdarbeid zijn, welke knelpunten zij sig naleren en welke oplossingen zij daarvoor kunnen aandragen. Aan deze enquête hebben ruim 500 werkgevers deelgenomen, die werkzaam zijn in de verschillende sectoren van het industriële midden- en kleinbedrijf (bedrijven met minder dan 100 werknemers).8 Bij 40 van de geënquê teerde bedrijven zijn vervolgens diepte-interviews gehouden, waarin aanvullende informatie is ver zameld. Met de verzamelde gegevens is een hand leiding ontwikkeld, die in twee sessies met onder nemers op zijn bruikbaarheid is getest.
In dit artikel wordt ingegaan op de resultaten van dit EIM-onderzoek. Deze resultaten wijzen erop dat optimistische verwachtingen over de stimule rende effecten van het pakket van maatregelen uit de Beleidsnota Deeltijdarbeid niet gerechtvaar digd zijn. Handleidingen zijn weliswaar een be langrijk hulpmiddel, maar er is meer nodig. Daarom wordt gepleit voor een bredere aanpak ter stimulering van deeltijdarbeid.
De opbouw van dit artikel is verder als volgt. Na een kort overzicht van de ontwikkelingen rond deeltijdarbeid wordt ingegaan op de belangrijkste kenmerken van deeltijdarbeid. Op basis van het EIM-onderzoek worden daarna de belangrijkste factoren besproken die van invloed zijn op de in voering van deeltijdarbeid in het industriële mid den- en kleinbedrijf. Vervolgens wordt aangegeven langs welke wegen deeltijdarbeid in het kleinere industriële bedrijf kan worden bevorderd. Daarbij wordt aansluiting gezocht bij de voor vraag naar deeltijdarbeid relevante verklarende factoren. Ontwikkeling van deeltijdarbeid
Aan het eind van de jaren zeventig was er sprake van een sterke opleving van de belangstelling voor deeltijdarbeid. Deeltijdarbeid werd beschouwd als een belangrijk instrument ter bestrijding van de werkloosheid. Het bleek voor de overheid ech ter moeilijk om deeltijdarbeid actief te bevorde ren. De resultaten van de in 1980 in opdracht van het Ministerie van SZW ingevoerde Experimente le Regeling Bevordering DeelTijdArbeid (ER- BDTA) waren gering. Er was veeleer sprake van een autonome groei die door overheidsmaatrege len niet of nauwelijks kon worden versneld.9 Hierdoor ontstond er in het begin van de jaren tachtig een betrekkelijke stilte rond dit onder
werp. Een bijkomende factor was dat de groei van deeltijdarbeid niet was opgewassen tegen de stij ging van de werkloosheid, mede omdat door de toenemende vraag naar deeltijdarbeid extra ar beidsaanbod werd uitgelokt.
Deeltijdarbeid werd in het begin van de jaren tachtig naar de achtergrond verdrongen door meer generieke maatregelen ter bestrijding van de werkloosheid, zoals arbeidstijdverkorting (ATV). Maar ook ATV kon de in sommige kringen hoog gespannen verwachtingen niet waarmaken. ATV ondervond veel weerstand en leverde slechts in bescheiden mate banen op: naar schatting 75 dui zend in de periode 1983-1987.10 Daarnaast is een niet nauwkeurig te bepalen aantal banen behou den gebleven.
Tabel 1. Instellingen en bedrijven met arbeidstijd verkorting, 1987 (in % van het totaal aantal bedrij ven en instellingen). Particulier bedrijf 52,9 wv met 1-9 werknemers 47,3 met 10-99 werknemers 81,8 met 100> 100 werknemers 92,2 Trendvolgers 91,8 Overheid 95,1 Totaal . 54,8
Bron: CBS; Ministerie van SZW, Rapportage Ar beidsmarkt 1988
Voor de stimulering van deeltijdarbeid in het klei nere industriële bedrijf is het belangrijk om te constateren dat de invoering van ATV vooral in kleinere bedrijven beperkt is gebleven (tabel 1). Hiervoor zijn twee belangrijke redenen te ge ven.11 Allereerst de kleinschalige bedrijfsvoe ring. Deze brengt in samenhang met ATV organi satorische knelpunten met zich mee, zoals de on deelbaarheid van sommige functies en de moeilijk te realiseren hetbezetting omdat er te weinig uren “vrijkomen”. Het gevolg hiervan is een toename van de werkdruk en vaak ook een aantasting van de service. De tweede reden is de relatief grote onbekendheid met ATV in dit deel van het be drijfsleven. Blijkens ons onderzoek spelen beide redenen ook een rol bij de invoering van deeltijd arbeid.
Op dit moment lijkt het proces van ATV te stag neren. Onduidelijk is of dit proces geheel is afge lopen of dat er een tussenbalans wordt
opge-maakt. De Lange acht een verdere collectieve ATV niet waarschijnlijk. Hij sluit echter niet uit dat binnen enige jaren meer gedifferentieerde vormen van ATV actueel zullen worden.12 Gedurende de jaren dat de schijnwerpers op ATV waren gericht, is deeltijdarbeid fors blijven groei en. Deze continue groei heeft deeltijdarbeid weer in de belangstelling teruggebracht. Het aantal deeltijdbanen is in de periode 1977-1987 met circa 10% gestegen. De laatste jaren zwakt de groei van deeltijdarbeid enigszins af (tabel 2).
Tabel 2. Het aantal deeltijders in procenten van het totaal aantal werknemers, 1977-1987*
Jaar Percentage 1977 14,9 1981 19,0 1983 21,4 1985 24,0 1986 24,9 1987 25,1
* Deeltijdbanen zijn die banen waarvan de overeengekomen werk week korter is dan gebruikelijk in het betreffende beroep, bedrijf c.q. bedrijfstak.
Bron: EIM op basis van CBS, (halfjjaarlijkse loon- onderzoeken; Ministerie van SZW, Rapportage Ar beidsmarkt (diverse jaren); en Klaver T. (1988), Deel tijdarbeid van werknemers, 1977-1986, in Supplement Sociaal- economische Maandstatistiek nr. 4
De algemene verwachting is dat deeltijdarbeid gedurende de komende jaren verder zal groeien. Meer en meer werknemers zullen behoefte heb ben aan een deeltijdbaan. Volgens gegevens uit de Enquête Beroepsbevolking 1987 van het Cen traal Bureau voor de Statistiek (CBS) willen 493 duizend voltijders (voor drie kwart vrouwen) in deeltijd werken. Daartegenover staat een groep van 205 duizend deeltijders die in voltijd willen werken.13 Het aantal werklozen dat in deeltijd zou willen werken is onbekend. Desalniettemin duiden deze gegevens op een aanzienlijk poten tieel aan deeltijders. Dit potentieel zal niet voor alle sectoren en categorieën werknemers even groot zijn. In het industriële midden- en kleinbe drijf, waar maar weinig vrouwen in voltijdfunc- ties werkzaam zijn, is de behoefte om in deeltijd te werken minder groot. Toch gaat het naar schatting nog altijd om een potentieel van circa 30.000 personen.14
Kenmerken van deeltijdarbeid
Momenteel werken 1,1 miljoen mensen in deel tijd. Vooral in de gepremieerde en gesubsidieer de sector (49% van de werknemers) en bij de overheid (28%) is het aandeel deeltijders hoog (tabel 3). Het particulier bedrijfsleven, met 22 % deeltijdarbeid, blijft daarbij achter. Daarvan neemt de commerciële dienstverlening een groot deel voor haar rekening, met een deeltijdpercen- tage van ongeveer 28. In de industrie daarentegen is deeltijdarbeid een min of meer marginaal ver schijnsel (7%), zeker binnen de relatief kapitaal intensieve sectoren (4%). In de industrie komen naar verhouding wel meer grotere deeltijdbanen voor (tabel 4).
Vier factoren zijn in belangrijke mate verant woordelijk voor het feit dat deeltijdarbeid in de dienstensector naar verhouding meer voorkomt dan in de industrie.
Een eerste factor houdt verband met functieken
merken. Uit onderzoekingen blijkt dat deeltijdba
nen veelal één of meer van de volgende kenmer ken bezitten15:
— korte inwerktijd;
— grote mate van zelfstandigheid; — niet of nauwelijks persoonsgebonden; — eenvoudig deelbaar;
— routinematig karakter; — kort-cyclische taakinhoud.
Deeltijdarbeid is overwegend laag gekwalifi ceerd en in samenhang daarmee laag gesala rieerd. Een en ander brengt met zich mee dat dienstverlening bij uitstek geschikt is voor de in voering van deeltijdarbeid. Produktie-arbeid in de industrie leent zich naar verhouding minder gemakkelijk voor deeltijdarbeid.
Een tweede factor is dat de dienstverlening naar verhouding arbeidsintensief is en in het algemeen minder mogelijkheden biedt voor technologische ontwikkeling. Deeltijdarbeid is in een dergelijke situatie een alternatief om leegloop te vermijden en de efficiency te vergroten. Vandaar ook de re latief grote hoeveelheid kleine deeltijdbanen in de dienstensector. In de industrie daarentegen is sprake van een geheel andere situatie. Het in dustriële produktieproces heeft een meer continu karakter waardoor er minder sprake is van leeg loop. Voorts zijn in de industrie de mogelijkhe den voor verbetering van de efficiency veel gro ter, onder meer door technologische ontwikke ling. De noodzaak tot deeltijdarbeid is al met al veel geringer.
Tabel 3. Werknemers en deeltijders naar sector, 1987. Aantal werk nemers (x 1000) Aandeel deeltijders (in %) Landbouw 67,8 15 Industrie 972,0 7 Bouw 318,8 5 Commerciële diensten Totaal particulier 1807,5 29 bedrijfsleven 3166,1 22 Gepremieerde en gesub-sidieerde sector 654,5 49 Overheid 713,4 28 Totaal 4534,0 25
Bron: berekening E1M op basis van Ministerie van SZW, Rapportage Arbeidsmarkt 1988.
Tabel 4. Procentuele verdeling van deeltijdbanen naar overeengekomen arbeidsduur per week en sec tor, september 1986.
Nijver- Dien
heid* sten** Totaal Arbeidsduurklasse < 15 uur 16.5 35,5 34,0 15-20 uur 13,2 13,2 13,2 20-25 uur 30,8 20,4 21,2 25-30 uur 7,4 6,4 6,5 30-35 uur 25,4 16,0 16,7 35-40 uur 4,9 5,9 5,8 onbekend 1,8 2,6 2,6 totaal 100 100 100 * SBI 1 t/m 5 ** SBI 6 t/m 9
Bron: Klaver, zie tabel 2
Een derde facor is dat deeltijdarbeid in de in dustrie ook moeilijker invoerbaar is geweest door de afkalving van de werkgelegenheid. Bestaande banen omzetten in deeltijdbanen is moeilijk en vergt vaak een interne reorganisatie. Onderzoek
Tabel 5. Percentage deeltijdarbeid naar geslacht en sector, 1986.
Nijverheid Diensten Totaal
Man 2 13 9
Vrouw 36 57 55
Totaal 7 32 25
Bron: Klaver, zie tabel 2
wijst uit dat bij een structurele groei van de werk gelegenheid een meer dan evenredig deel voor re kening komt van deeltijdbanen.16 De diensten sector heeft de afgelopen decennia wel een sterke werkgelegenheidsgroei doorgemaakt, hetgeen een toename van deeltijdarbeid heeft vergemak kelijkt.
Een vierde factor heeft te maken met het arbeids
aanbod. De industriële beroepen zijn veelal typi
sche mannenberoepen. De belangstelling onder mannen voor deeltijdarbeid is weliswaar groeien de, maar toch aanmerkelijk minder dan onder vrouwen (tabel 5). Het percentage vrouwen dat in de industrie werkzaam is, is echter gering en be duidend kleiner dan in de dienstensector. In de in dustrie blijft daardoor de belangstelling voor deeltijdarbeid achter bij die in de dienstensector. Een en ander heeft ertoe geleidt dat deeltijdarbeid in de industrie veel minder een traditie heeft kun nen opbouwen dan in de dienstensector. Binnen de industrie geldt dit met name voor deeltijdar beid in de produktiesfeer. In de ondersteunende sfeer komt deeltijdarbeid traditioneel wel veelvul dig voor, omdat deeltijdarbeid daar wel goed toe pasbaar is. Met het oog op de stimulering van deeltijdarbeid in de industrie is het derhalve zin vol om een onderscheid te maken tussen deeltijd arbeid in de ondersteunende sfeer en deeltijdar beid in de produktiesfeer, ofwel tussen traditione le deeltijdarbeid en niet-traditionele deeltijdar beid. Een beleid ter stimulering van deeltijdar beid zou zich vooral op de niet-traditionele deeltijdarbeid moeten richten, omdat daarjuist de mogelijkheden voor groei aanwezig zijn.
Bij de ondersteunende activiteiten gaat het vooral om administratieve en dienstverlenende beroe pen, waarin vrouwen sterk zijn vertegenwoor digd. In het industriële midden- en kleinbedrijf kennen de dienstverlenende en administratieve beroepen een deeltijdpercentage van 68 respectie
velijk 28. De produktie-activiteiten betreffen vooral de industriële en aanverwante beroepen. Deze vormen met een aandeel van 70% veruit de belangrijkste beroepsgroep in het industriële midden- en kleinbedrijf. Het deeltijdpercentage voor deze beroepsgroep is maar 8.
Determinanten van de vraag naar deeltijdar beid in het kleinere industriële bedrijf De beschrijving van de determinanten van de vraag naar deeltijdarbeid in het kleinere in dustriële bedrijf steunt in belangrijke mate op de resultaten van eigen onderzoek.17 De benodigde gegevens zijn verzameld met behulp van een en quête, zoals in de inleiding al is vermeld. In het onderzoek zijn twee categorieën determi nanten van de vraag naar deeltijdarbeid onder scheiden. Een eerste categorie bestaat uit deter minanten die het karakter van een beslissingsvari-
abele hebben. Deze categorie bevat vijf determi
nanten, te weten:
— kosten en baten (financiële gevolgen); — organisatorische vormgeving:
— flexibiliteitsbehoefte;
— beeldvorming bij de ondernemer over deel tijders;
— behoefte van werknemers.
Een tweede categorie bestaat uit determinanten die niet zo zeer het karakter van een beslissings- variabele hebben, maar veel meer een randvoor
waarde vormen voor de invoering van deeltijdar
beid. Deze randvoorwaarden hebben in ons on derzoek maar beperkt aandacht gekregen. Op een tweetal randvoorwaarden, te weten de (verwach te) afzetontwikkeling en het aanbod van deeltij ders wordt hier kort ingegaan. Allereerst komen echter de bovengenoemde determinanten aan de orde. De determinanten van traditionele en niet- traditionele deeltijdarbeid verschillen ten dele en komen derhalve afzonderlijk bod.
Determinanten van traditionele deeltijdarbeid
Traditionele deeltijdbanen betreffen veelal werk zaamheden die zich niet tot een volledige taak la ten groeperen (structureel kleine taken). Het gaat meestal om kleine deeltijdbanen van minder dan 15 uur per week. De bedrijfsgrootte speelt in dit verband een belangrijke rol. Het initiatief tot deze deeltijdbanen is veelal afkomstig van werkgevers die belangrijke kostenvoordelen kunnen realise ren door vermindering van de leegloop. Beheer sing van de loonkosten is in algemene zin een be langrijke drijfveer18 voor de invoering van dit ty
pe deeltijdarbeid.
Uit diverse onderzoekingen blijkt dat de effecten van deeltijdarbeid op de kosten niet eenduidig zijn en in belangrijke mate worden bepaald door de specifieke bedrijfssituatie en de vorm waarin deeltijdarbeid wordt toegepast.19 Ook in ons on derzoek zijn de meningen omtrent de kosten ver deeld. Ruim de helft van de ondernemers meent dat deeltijdarbeid kostenverhogend werkt, terwijl volgens een derde deeltijdarbeid niet meer geld kost.
De vermindering van de leegloop leidt niet alleen tot kostenvoordelen, maar gaat ook gepaard met een grotere flexibiliteit. De behoefte aan flexibili teit is voor de invoering van traditionele deeltijd arbeid echter niet van doorslaggevende betekenis. De organisatorische vormgeving van traditionele deeltijdarbeid levert nauwelijks problemen op. Ook de behoefte van werknemers speelt nagenoeg geen rol vanwege de geringe omvang van de tradi tionele deeltijdbanen. De voorkeur van werkne mers gaat meer uit naar de wat grotere deeltijdba nen. Ten slotte wordt de invoering van traditione le deeltijdarbeid in ongunstige zin beïnvloed door een negatieve beeldvorming bij ondernemers om trent deeltijdarbeid. Verderop wordt de rol van deze negatieve beeldvorming nader uitgewerkt.
Determinanten van niet-traditionele deeltijd arbeid
Werkgevers die deeltijdarbeid in de niet-traditio nele sfeer (produktie) willen doorvoeren, doen dit grotendeels vanuit de behoefte aan een grotere
flexibiliteit van de organisatie. Flexibilisering van
arbeid is een van de middelen waarmee een be drijf in die behoefte kan voorzien. Deeltijdarbeid is een van de vormen van flexibele arbeid. Andere vormen betreffen de arbeid van bijvoorbeeld uit zendkrachten, oproepkrachten, thuiswerkers, free-lance werknemers, en dergelijke. De werk gevers zijn de laatste jaren steeds meer gaan aan dringen op flexibilisering van de arbeidstijd zon der aantasting van de bedrijfstijd. Het personeels bestand moet soepel kunnen worden uitgebreid en ingekrompen al naar gelang de hoeveelheid werk. Deeltijdarbeid en andere vormen van flexibele ar beid kunnen selectief worden toegepast en passen derhalve veel beter binnen de flexibiliteitsbehoef te van werkgevers dan een generieke maatregel als ATV.
De keuze tussen de verschillende vormen van flexibele arbeid wordt bepaald door de aard van
de flexibiliteit die men wenst te realiseren. Flexi bilisering van arbeid kent verschillende dimen sies, waarvan er in dit kader twee belangrijk zijn, de numerieke en de functionele flexibiliteit.20
Numerieke flexibiliteit is de gevoeligheid van de
vraag naar arbeid voor veranderingen in de om vang van de produktie. Het betreft het aanpas singsvermogen van de hoeveelheid werknemers c.q. arbeidsuren; dus louter een volumeflexibili- teit. Functionele flexibiliteit bestaat uit aanpassin gen van de taakstelling, functie-inhoud, e.d. aan wijzigingen in de produktie. Daarbij gaat het om een vergroting van de inzetbaarheid van het per soneel .
Kleine deeltijdbanen zijn vooral een middel ter bevordering van de numerieke flexibiliteit. Zij kunnen worden gebruikt om de beschikbare hoe veelheid arbeid (beter) af te stemmen op de be hoefte. De grotere deeltijdbanen daarentegen kunnen in veel gevallen een nuttige bijdrage leve ren aan de vergroting van de functionele flexibili teit. Het inschakelen van deeltijders kan de uit wisselbaarheid van het personeel vergroten. Het potentieel aan arbeid, kennis en creativiteit is dan groter. Ook de mogelijkheden voor het overne men van taken nemen toe en het schuiven met personeel wordt daardoor gemakkelijker. De klei nere deeltijdbanen zijn hiervoor minder geschikt. Verbreding van het takenpakket is gezien het be perkt aantal gewerkte uren lang niet altijd haal baar en ook niet zinvol als het om specifieke werkzaamheden gaat.
Werkgevers zien echter vaak af van niet-traditio- nele deeltijdarbeid, omdat de invoering niet ge makkelijk is. De (reorganisatie van het werk kan belangrijke knelpunten met zich meebrengen die niet eenvoudig kunnen worden weggenomen. De ze knelpunten doen zich onder meer vaak voor op het terrein van communicatie, coördinatie en werkoverdracht. Ook de aard van het produktie- proces kan een belangrijke hindernis zijn. Voor veel bedrijven gaat het daarbij om een verwachte hindernis . In de praktijk blijken de problemen echter vaak mee te vallen: bedrijven met deeltij darbeid laten zich aanmerkelijk minder negatief uit over organisatorische problemen dan bedrij ven zonder deeltijdarbeid. Onbekend maakt blijk baar onbemind.
De probleemgevallen zijn, volgens de werkge vers, vooral de wat grotere deeltijdbanen (20-24 uur). Deze banen vormen overigens in de in dustrie een belangrijk deel van de deeltijdarbeid
(tabel 4). Het betreft hier deeltijdbanen die naar verhouding veel door ex-voltijders worden bezet en/of banen met een takenpakket dat hetzelfde is als dat van voltijders. De werkgever heeft in dit soort gevallen kennelijk een vergelijkingsmaatstaf en het uitoefenen van de functie door een voltijder wordt door hem vaak als beter ervaren. Vanuit het oogpunt van de werknemers geven daarentegen de wat kleinere deeltijdbanen meer problemen. Men is meer afwezig en hoort er minder bij. Men wordt minder als collega gezien. Soms is er bij collega’s wat wrevel bij absentie. De kleine deel tijder kent ook relatief meer onzekerheid omtrent de werktijd: er wordt meer met zijn of haar werk tijd ‘geschoven’.
De flexibiliteitsbehoefte van ondernemingen richt zich momenteel dan ook voornamelijk op de klei nere deeltijdbanen. De grotere deeltijdbanen wor den grotendeels door het arbeidsaanbod bepaald; zij komen veel meer tegenmoet aan de behoefte
van werknemers.2I Gegeven de problemen die
zich volgens de werkgevers met de grotere deel tijdbanen voordoen, is het opvallend om te moe ten constateren dat verzoeken van werknemers om in deeltijd te mogen werken, grotendeels wor den gehonoreerd. Uit ons onderzoek blijkt dat slechts in 7 % van de bedrijven dergelijke verzoe ken van werknemers wel eens worden afgewezen. De financiële consequenties spelen voornamelijk indirect een rol. Bij invoering van niet-traditione- le deeltijdarbeid staat veelal de grotere behoefte aan flexibiliteit voorop. In tweede instantie zijn pas financiële argumenten van belang. Een grote re flexibiliteit levert immers kostenvoordelen op. Daartegenover staan vaak kostennadelen, die ge paard gaan met de invoering van deeltijdarbeid. Het oordeel van de bedrijven over de kosten wordt in sterke mate beïnvloed door hun inschat ting van de organisatorische problemen. Men ziet vaak af van niet-traditionele deeltijdarbeid vanwe ge verwachte organisatorische problemen. Finan ciële nadelen worden dan vaak als bijkomend ar gument gebruikt.
De beeldvorming bij de ondernemer over deel tijders
Een belangrijke belemmerende factor voor het in voeren van zowel traditionele als niet-traditionele deeltijdarbeid is de negatieve opvatting van veel werkgevers over dit type arbeid. Deze opvatting heeft niet direct te maken met de plaats van deel tijdarbeid binnen het bedrijf en de organisatori sche en financiële implicaties daarvan, maar
Tabel 6. De meningen ten aanzien van enkele stellin gen over deeltijders (het aantal werkgevers dat het eens is met de stelling in procenten van het totaal aantal werkgevers met een negatief beeld respectie velijk zonder negatief beeld).
Onderne mers met negatief beeld Onderne mers zon der nega tief beeld ‘De kwaliteit van het werk van
voltijders is hoger dan van
deeltijders’ 61 53
‘Voltijders hebben meet ambi
tie dan deeltijders’ 67 41 ‘De produktiviteit van voltij
ders is relatief hoger dan van
deeltijders’ 64 38
‘Deeltijders hebben een groter
verloop dan voltijders’ 55 47
meer met het algemene beeld van de ondernemer over de persoon van de deeltijder.
Meer dan 20% van de ondernemers staat onwel willend tegenover deeltijdarbeid. Deze onderne mers motiveren de afwezigheid van deeltijders op één of meer afdelingen veelal niet of nauwelijks en geven alleen aan geen behoefte te hebben aan deeltijders. Typerend zijn reacties als “wie korter wil gaan werken verdient zeker te veel” of “deel tijders zijn niet in vaste dienst”. Met deze laatste reactie wordt aangegeven dat de binding met het bedrijf en derhalve ook de werkmotivatie wel ge ring zal zijn. In een aantal gevallen is men de me ning toegedaan dat deeltijders “niet passen in de bedrijfscultuur”.
Bij veel bedrijven bestaat blijkbaar een psycholo gische drempel om (meer) deeltijders in dienst te nemen, zeker als het gaat om wat minder traditio nele deeltijdfuncties. Die drempel kan uiteraard mede zijn gebaseerd op (verwachte) organisatori sche problemen of nadelige financiële gevolgen, maar het negatieve beeld over de deeltijder over heerst en is de belangrijkste hindernis voor de in voering van deeltijdarbeid.
Ter illustratie is in tabel 6 de mening van zowel de ondernemers met een negatief beeld als de on dernemers zonder negatief beeld over een aantal stellingen weergegeven. De meningen lopen nog
al uiteen; ondernemers met een negatief beeld slaan deeltijders lager aan op aspecten als kwali teit, ambitie en dergelijke.
Afzetontwikkeling
Zowel de feitelijke als de verwachte afzetontwik keling is van belang voor de invoering van niet- traditionele deeltijdarbeid. Deeltijdbanen zijn meer conjuctuurgevoelig dan voltijdbanen. In tij den van een economische recessie wordt terug houdendheid betracht met het aannemen van per soneel. Bij het aantrekken van de economie blijft men voorzichtig. Het extra werk wordt in eerste instantie opgevangen met deeltijders.22 De afge lopen jaren is dit zeker een factor van betekenis geweest.
Het aanbod van deeltijders
Het arbeidsaanbod is bij de invoering van deel tijdarbeid in tweeërlei opzichten van belang. Enerzijds fungeert het arbeidsaanbod als determi nant van deeltijdarbeid. Werknemers hebben be hoefte aan deeltijdarbeid en verzoeken van werk nemers om in deeltijd te mogen gaan werken sti muleren deeltijdarbeid. Onderzoek wijst uit dat de toenemende participatie van de (gehuwde) vrouwen industriële deeltijdarbeid heeft gestimu leerd.23 Anderzijds is het arbeidsaanbod een randvoorwaarde voor de invoering. Werkgevers kunnen alleen deeltijdarbeid invoeren indien zij deeltijders kunnen werven. Voor de traditionele deeltijdarbeid is er tot op heden voldoende be langstelling geweest. Deeltijders in de niet-tradi- tionele sfeer zijn veelal niet zo gemakkelijk te krijgen. Dit is vooralsnog geen knelpunt omdat de vraag naar niet-traditionele deeltijdarbeid in de industrie nog maar beperkt is. Wil men deel tijdarbeid in de industrie op een groter schaal in voeren, dan kunnen zich wel degelijk wer vingsproblemen voordoen. Vermoedelijk zullen voor het vergroten van het arbeidsaanbod de car rièreperspectieven van deeltijders moeten worden verbeterd. Daartoe kan de in de Beleidsnota Deel tijdarbeid voorgestelde principiële openstelling van alle functies voor deeltijdarbeid zeker bijdra gen.24 Ook de omvang van de deeltijdbaan kan voor de werving van belang zijn, zoals reeds hier voor is geconstateerd.
Voorts zijn voor het aantrekken van deeltijders de
arbeidsvoorwaarden van belang. Deze zijn voor
deeltijders vaak minder gunstig dan voor voltij ders. Zo zijn deeltijders bijvoorbeeld veelal uit gesloten van deelname aan pensioenregelingen.
De ongunstiger arbeidsvoorwaarden vormen een belemmering voor de uitbreiding van deeltijdar beid. Vermoedelijk kan een gelijke of gelijkwaar dige rechtspositie van vol- en deeltijders een sti mulerende uitwerking hebben op de ontwikkeling van het aantal deeltijders.25 Helemaal zeker is dit niet. Het aanbod van deeltijdarbeid zal weliswaar toenemen, maar voor de werkgevers wordt het minder interessant om er gebruikt van te maken. Een aantal financiële voordelen zal dan immers verdwijnen.
Schema 1. Determinanten van de vraag naar deel tijdarbeid in het industriële midden- en kleinbedrijf naar soort deeltijdbaan.
S o o rt d e e ltijd b a a n tra d i- n ie t-tra d i-tio n e e l tio n e e l D e te rm in a n te n - s a ld o k o s te n e n b a te n o rg a n is a to r is c h e v o rm -+ -+ -g e v in -g
- fle x ib ilite its b e h o e fte
- n u m e rie k + + - fu n c tio n e e l + + - b e e ld v o r m in g o v e r d e e ltijd e r s b e h o e fte v a n w e rk n e -— — m e rs + + s tim u le re n d e in v lo e d + +s te rk s tim u le r e n d e in v lo e d - re m m e n d e in v lo e d - - s t e r k r e m m e n d e in v lo e d
De belangrijkste determinanten van deeltijdarbeid zijn samengevat in schema 1. Specifiek voor het kleinere industriële bedrijf (en vermoedelijk de gehele industrie) is vooral de negatieve beeldvor ming omtrent deeltijdarbeid. Deeltijdarbeid leeft op dit moment niet binnen het kleinere industriële bedrijf. Een deel van deze bedrijven staat er zelfs negatief tegenover. Vaak is er sprake van een overschatting van de problemen die de invoering van deeltijdarbeid met zich mee kan brengen. Mogelijkheden voor beleid
Deeltijdarbeid blijkt ook in het kleinere industrië le bedrijf te kunnen. Wel wordt van de bedrijven een welwillende houding gevraagd. Het is echter moeilijk om bij de kleinere industriële bedrijven
een actieve belangstelling voor deeltijdarbeid te wekken en deze te bewegen daadwerkelijk deel tijdarbeid te gaan invoeren. Er bestaan belangrij ke psychologische drempels, waardoor de kleine re bedrijven de stap tot invoering van deeltijdar beid moeilijk zullen nemen. Er zijn vier belang rijke redenen voor het bestaan van deze drempels. Een eerste reden is dat bij de kleinere bedrijven de herkenning van organisatievraagstukken (zoals de invoering van deeltijdarbeid) niet altijd plaats vindt en dat daarmee vaak ook de belangstelling voor deze vraagstukken gering is. Kleinere be drijven gaan vaak heel intuïtief met deze vraagstukken om. Deze reden vormde ook een belangrijke belemmering voor de invoering van ATV. Een tweede reden is dat de kleinere bedrij ven in principe niet zoveel behoefte hebben aan deeltijdarbeid omdat zij van nature al vrij flexibel zijn.26 De grotere bedrijven daarentegen streven heel bewust naar een grotere flexibiliteit van de organisatie en bekijken in hoeverre deeltijdarbeid hierin past. Deeltijdarbeid krijgt bij hen expliciet aandacht. Een derde reden, die blijkens ons on derzoek zeer belangrijk is, is de negatieve beeld vorming over deeltijders. Een vierde reden betreft de koudwatervrees. Vaak overschatten de kleinere industriële bedrijven met name de organisatori sche problemen die zich bij de invoering van deel tijdarbeid voordoen.
De Handleidingen voor de invoering van deeltijd arbeid, die in het kader van de Beleidsnota Deel tijdarbeid zijn voorgesteld, kunnen een belangrij ke rol vervullen bij het wegnemen van de drem pels. Zij kunnen een bewustwordingsproces op gang brengen en de bedrijven vooral helpen bij het nadenken over een feitelijke invoering van deeltijdarbeid in de produktie. Ook de overheid kan door het geven van goede voorlichting een steentje bijdragen. De betekenis hiervan moet echter niet worden overschat. Er moet meer ge beuren om de negatieve beeldvorming en de koud-watervrees weg te nemen. Naar onze in schatting zullen daarbij financiële prikkels (direct aanwijsbaar nut) noodzakelijk zijn om de onder nemer een duwtje in de rug te geven.
In het kader van de eerdergenoemde regeling ER- BDTA zijn ook financiële tegemoetkomingen ge geven. De effecten van deze regeling waren mini maal.27 Hierbij moeten echter twee kanttekenin gen worden gemaakt. De eerste kanttekening is dat de ERBDTA in 1980 werd geïntroduceerd on der een ongunstig economisch gesternte. Het eco
nomisch klimaat werd snel slechter, waardoor de bereidheid van werkgevers om met deeltijdarbeid te experimenteren vermoedelijk niet bijzonder groot was.
De tweede kanttekening is dat een premie van ƒ 2500,— per werknemer vrij gering is en dat niet mag worden verwacht dat deze een wezenlijke in vloed zal hebben op de invoering van deeltijdar beid. In het kader van de ERBDTA zijn voorna melijk traditionele deeltijdbanen gecreëerd; de fi nanciële tegemoetkoming is meestal als meevaller opgevat. Verwonderlijk zijn deze resultaten, ge zien ons onderzoek niet. Bij traditionele deeltijd arbeid doen zich immers nauwelijks organisatori sche problemen voor. De belangrijkste reden van invoering van dit type deeltijdarbeid betreft de kostenvoordelen. Een financiële bijdrage van de overheid is dan een extraatje. Bij niet-traditionele deeltijdarbeid doen zich wel organisatorische problemen voor, maar hierdoor werden nauwe lijks oplossingen aangedragen, waardoor onder nemers de stap tot deeltijdarbeid niet hebben overwogen.28 De financiële tegemoetkoming kon hen daartoe ook niet bewegen.
De overheid heeft inmiddels haar beleid bij gesteld. Geen financiële prikkels meer, maar een beleid dat voornamelijk is gericht op het wegne men van de organisatorische barrières door on dernemers handleidingen te bieden die de invoe ring van deeltijdarbeid kunnen vergemakkelijken. Een dergelijke eenzijdige aanpak zal waarschijn lijk evenmin effectief blijken. Veel ondernemers, zeker die ondernemers die psychologische weerstanden tegen deeltijdarbeid hebben, zullen zich niet door een handleiding alleen laten ver- murven. Ondernemers zullen eerder over een drempel kunnen worden getild als er én oplossin gen voor organisatorische knelpunten worden aangereikt én het in financieel opzicht aantrekke lijk wordt gemaakt om meer deeltijders in dienst te nemen. Deze financiële prikkels zijn met name van belang voor de niet-traditionele deeltijdar beid, omdat op dit terrein een groeipotentieel aanwezig is en omdat juist daar beperkende voor waarden lijken te liggen in de kostensfeer. Vooral voor kleinere ondernemingen zouden financiële bijdragen effectief kunnen zijn, met name voor opleiding en bijscholing.29 Hierbij kan ook wor den gedacht aan de financiering van scholingsac tiviteiten gericht op het doorbreken van rolpatro nen op de arbeidsmarkt. Door de beleidslijn, ge richt op stimulering van deeltijdarbeid in de in dustrie, te combineren met een beleid, dat zich
richt op het omscholen van vrouwen in technische beroepen, kan het arbeidsmarktbeleid van de overheid aan slagkracht winnen.
Naar onze opvatting biedt dan ook een simultane
aanpak meer perspectief: zowel organisatorische
(handleidingen) als financiële hulp vanuit de overheid. Deze aanpak kan echter alleen succes hebben indien deze wordt ondersteund door bran- che-organisaties, voor wie de taak is weggelegd om ondernemers voor deeltijdarbeid enthousiast te maken. Met name is een actieve betrokkenheid nodig van de werkgeversorganisaties, want zon der een goede informatievoorziening door deze organisaties helpt ook financiële en organisatori sche hulp niet. Uit recent onderzoek van het Ko ninklijk Nederlands Ondernemersverbond (KNOV) blijkt dat de informatievoorziening naar ondernemers over mogelijke financiële bijdragen ernstig te wensen overlaat.30 Zo is de Wet Ver- meend/Moor vrijwel onbekend in het midden- en kleinbedrijf. Zeventig procent van de bedrijven die het afgelopen jaar een langdurig werkloze in dienst hebben genomen, heeft nog nooit van deze wet gehoord, terwijl juist deze bedrijven de be langrijkste doelgroep van deze wet vormen. Een en ander betekent dat de informatievoorziening naar bedrijven veel beter zou moeten. De werkge versorganisaties zullen de bedrijven moeten bena deren en informeren over de mogelijkheden van deeltijdarbeid. Voorts zullen zij de bedrijven be hulpzaam moeten zijn bij het oplossen van de or ganisatorische problemen, die zich ongetwijfeld zullen voordoen.
Conclusies
Stimuleren van deeltijdarbeid in het kleinere in dustriële bedrijf betekent vooral dat men de be drijfscultuur moet zien te veranderen. Men moet bij de werkgevers meer belangstelling voor deel tijdarbeid zien te wekken en de ongunstige beeld vorming wegnemen. Veel bedrijven verwachten organisatorische problemen en beginnen er dus niet aan. Om deze bedrijven toch te interesseren is een handleiding voor de invoering van deeltijd arbeid zeker nuttig, maar niet afdoende. Een suc cesvol beleid, dat is gericht op het stimuleren van deeltijdarbeid, vergt een bredere aanpak. De werkgeversorganisaties zullen een doordacht en actief beleid moeten voeren en de overheid zal ook met financiële bijdragen moeten komen (bij voorbeeld in het kader van de opleidingskosten). Deze bijdragen dienen tevens als prikkel om on dernemers over de streep te trekken. Zonder
fi-nanciële prikkel zal dat moeilijk zijn omdat veel ondernemers menen nauwelijks belang bij deel tijdarbeid te hebben. De benodigde gelden kun nen deels worden verkregen door besparingen op de werkloosheidsuitkeringen.
Het ziet er echter naar uit dat de financiële bijdra gen er voorlopig niet zullen komen. De regering heeft immers onlangs kenbaar gemaakt dat van haar geen drastische maatregelen hoeven te wor den verwacht om een eventueel tegenvallende groei van deeltijdarbeid op een hoger niveau te brengen.31 Optimistische verwachtingen zijn dan ook niet gerechtvaardigd, te meer daar het beïn vloeden van de bedrijfscultuur een zaak van lange adem is. Mogelijk kan er in de jaren negentig wat veranderen als zich tekorten aan personeel gaan voordoen en men (min of meer noodgedwongen) vrouwen voor typische mannenberoepen moet zien te interesseren. Maar dan zou de stuatie wel eens schoksgewijs en geforceerd moeten worden veranderd met alle problemen van dien. Dus toch maar eerder beginnen?
Noten
1. Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) (1987) ,Beleidsnota Deeltijdarbeid, (Tweede Kamer, ver gaderjaar 1986-1987, 19902, nrs. 1-2), blz. 11. Zie ook Boot, P. (1987), ‘Deeltijdarbeid - hoe verder - ?’, Eco nomisch Statistische Berichten, jrg. 72, nr. 3587, blz. 22-24.
2. SZW (1988a), Rapportage Arbeidsmarkt 1988, blz. 17. 3. SZW (1987), op. cit.
4. Casey, B. (1983), ‘Staatlichen Massnahmen zur Förderung der Teilzeitarbeid: Erfahrungen in Belgien, Frankreich, Gross Britannien, den Niederlanden und der Bundesrepu blik Deutschland’, Mitteilungen aus der Arbeidsmarkt- und Berufsforschung, nr. 4, blz. 414-426.
5. SZW (1987), op. cit.
6. Ministerie van Binnenlandse Zaken (1988), Handleiding deeltijdarbeid-diagnose en SZW (1988), Deeltijdarbeid Diagnose-instrument
7. Poutsma, E ., en G. Elsendoom (1988), Handleiding Deel tijdarbeid, COB/SER.
8. Voor een volledig verslag van de opzet van het onderzoek en de onderzoeksresultaten wordt verwezen naar het on derzoekrapport: L. Bosch, G. Elsendoorn en A. Nijsen (1988) , Deeltijdarbeid in het kleinere industriële bedrijf, COB/SER.
9. F. Crone, W. Driehuis, C. Lutz en B. Sanders (1982), Ex periment bevordering deeltijdarbeid. Stichting voor Eco nomisch Onderzoek der Universiteit van Amsterdam. 10. SZW (1988b), Arbeidsduurverkorting onderzocht, terug
blik en perspectief, blz. 4-5.
11. G. Elsendoorn, en C. van Ginneken (1986), ATV in kleine bedrijven, deel I: evaluatie van de gevolgen, Economisch Instituut voor het Midden- en Kleinbedrijf, Zoetermeer. Zie ook het artikel ‘Arbeidstijdverkorting in kleine bedrij ven’, Economisch Statistische Berichten, jrg. 72, nr. 3609, blz. 557-561.
12. W. de Lange, (1988), ‘De balans van ATV', Tijdschrift voor Arbeidsvraagstukken, jrg. 4, nr. 3, blz. 54-64. Zie voor een evaluatie van ATV ook SZW (1988b), op. cit. 13. SZW (1988a), op. cit., blz. 18. Ook ander onderzoek wijst
op een aanzienlijk potentieel. Zie bijvoorbeeld, Y. Grift en J. Siegers (1988), Aanboddeterminanten van deeltijdar beid, OSA-werkdocument nr. 46.
14. Eigen raming onder meer op basis van de genoemde gege vens van de Enquête Beroepsbevolking en de studie Grift en Siegers, op. cit.
15. Zie bijvoorbeeld W. de Lange (1986), Arbeidstijdpatro- nen, SMO-informatief, nr. 4.; L. Delsen, (1986), Deeltij darbeid: Mythe en realiteit, Europees Centrum voor Werk en Samenleving; en C. van Ginneken, (1988), De ontwik keling van de vraag naar deeltijdarbeid, OSA-werkdocu ment nr. W47.
16. Van Ginneken, op. cit. 17. ‘Bosch c.s., op. cit. 18. Van Ginneken, op. cit.
19. Zie o.a. Driehuis, W. (1984), Bedrijfseconomische aspec ten van deeltijdarbeid, in P. van Schilfgaarde, (red.), Werk in delen. Ervaringen van Nederlandse bedrijven met deel tijdarbeid, Deventer.
20. A.J. Atkinson, (1985), ‘The changing corporation’, in: Cluttersbuck, (ed.), N ew pattem s o f work, Aldershot: Go- wer Press; en J. van Ham, J. Paauwe en A. Williams (1986), ‘Flexibiliteit en stabiliteit van de arbeidsorganisa tie’, Economisch Statistische Berichten, jrg. 71, blz.
1196-1200.
21. OSA (1988), Arbeidsmarktperspectieven, Organisatie voor Strategisch Arbeidsmarktonderzoek, OSA-rapport nr. 5, Den Haag; en Bosch c.s., op. cit.
22. Van Ginneken, op. cit. 23. Van Ginneken, op. cit. 24. SZW (1987), op. cit., blz. 18.
25 Delsen, L., ‘Een nieuwe toekomst voor deeltijdarbeid’, in Economisch Statistische Berichten, jrg. 73, blz. 697-700. 26 Ginneken, C. van (1986), Kwaliteit van de arbeid in groot
en klein, Economisch Instituut voor het Midden- en Kleinbedrijf, Zoetermeer.
27. Crone c.s., op. cit.
28. Een uitzondering hierop vormt de studie van N. Schoema- ker, A. van Gageldonk, M. Demenint en A. van Vianen (1981), Deeltijdarbeid in het bedrijf, Alphen aan de Rijn. 29. Zie ook OSA 1988, op. cit., blz. 29.
30 KNOV 1988, Samenvatting van het achtste NlPO-panelon- derzoek Midden- en Kleinbedrijf, Rijswijk, blz. 12-15. 31. Toespraak minister J. de Koning bij de presentatie van de
handleiding voor het grotere bedrijf (Deeltijd Diag nose-instrument), 10 november 1988.