• No results found

Responsible corporate citizenship en het richtsnoer van het vennootschappelijk belang

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Responsible corporate citizenship en het richtsnoer van het vennootschappelijk belang"

Copied!
33
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Masterscriptie

Universiteit van Amsterdam

Faculteit der Rechtsgeleerdheid

Responsible corporate citizenship en het vennootschappelijk belang

In hoeverre is het verdedigbaar dat het toevoegen van responsible corporate

citizenship aan het richtsnoer voor bestuurders en commissarissen slechts

beperkte relevantie heeft, omdat responsible corporate citizenship reeds als

onderdeel wordt beschouwd van het vennootschappelijk belang?

Naam student: Jordy Karperien Studentnummer: 12473472

E-mail: jordy.karperien@student.uva.nl

Mastertrack: Privaatrecht – Commerciële Rechtspraktijk Begeleider: mw. mr. I.C.P. Groenland

(2)

Abstract

Het doel van dit onderzoek is bij te dragen aan de discussie aangaande responsible corporate citizenship. Dit onderzoek is enkel gericht op de vraag of responsible corporate citizenship reeds onderdeel vormt van het reeds geldende vennootschappelijk belang, waardoor een onderneming aan het maatschappelijk verkeer deelneemt als een verantwoordelijke vennootschap en of een wettelijke verankering van responsible corporate citizenship daardoor slechts beperkte relevantie heeft. Er wordt gekeken naar het huidige richtsnoer vennootschappelijk belang en of het bestuur en de raad van commissarissen van een vennootschap maatschappelijke belangen dienen mee te wegen in de besluitvorming. Hierbij wordt ook de vraag gesteld wat de toegevoegde waarde zou zijn van regelgeving in Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek.

In dit onderzoek wordt onder andere gekeken naar jurisprudentie waarin het maatschappelijk belang centraal stond en waarin het begrip vennootschappelijk belang nader wordt geduid. Daarnaast wordt gekeken naar de ontwikkeling in de literatuur van het begrip vennootschappelijk belang en wordt er een link gelegd met de allereerste in aandelen verdeelde vennootschap in Nederland.

Een onderliggende vraag in dit onderzoek is of de bescherming van het maatschappelijke belang niet uitsluitend tot het publieke domein zou moeten horen en in het bijzonder of er een taak is voor ondernemingen om een eventueel gat in de bescherming door de overheid te dienen.

De conclusie is dat het verdedigbaar is dat responsible corporate citizenship onder omstandigheden onderdeel is van het richtsnoer vennootschappelijk belang. Hierdoor heeft het toevoegen van responsible corporate citizenship aan het richtsnoer vennootschappelijk belang onder omstandigheden slechts beperkte relevantie.

(3)

Inhoudsopgave

1. Inleiding ... 4

1.1. Aanleiding ... 4

1.2. De onderzoeksvraag ... 4

1.3. Academische relevantie ... 5

1.4. Opbouw van het onderzoek ... 6

2. Vennootschappelijk belang ... 7

2.1. Het Voorstel ... 7

2.2. Geschiedenis ... 8

2.3. Het vennootschappelijk belang ... 10

2.3.1. Verschillende betrokkenen ... 10

2.3.2. Zorgplicht ... 11

2.3.3. Beleids- en beoordelingsvrijheid ... 12

2.4. Gevolgen van schending van het vennootschappelijk belang ... 13

2.4.1. Enquêterecht ... 13

2.4.2. Aansprakelijkheid bestuurders ... 13

2.4.3. Aansprakelijkheid RvC ... 14

2.5. Tussenconclusie ... 15

3. Responsible corporate citizenship ... 16

3.1. Maatschappelijke belangen ... 16

3.2. Plicht tot waarborgen maatschappelijk belang ... 19

3.3. Belangen van vennootschappen met een maatschappelijke functie ... 20

3.4. De curator en maatschappelijke belangen ... 22

3.5. Tussenconclusie ... 23

4. Responsible Corporate Citizenship in boek 2 BW? ... 24

4.1. Vennootschappen met een maatschappelijke functie ... 24

4.2. Onderscheid maatschappelijke en publieke belangen ... 25

4.3. Handhaving van het responsible corporate citizenship ... 26

4.4. Het Voorstel ... 27

4.5. Tussenconclusie ... 28

5. Conclusie ... 29

(4)

1. Inleiding

1.1. Aanleiding

Op 8 mei 2020 hebben 25 hoogleraren in het kader van maatschappelijk verantwoord ondernemen (hierna: ‘MVO’) de introductie van responsible corporate citizenship in een publicatie bepleit (hierna: het ‘Voorstel).1 Zij menen dat de norm van het vennootschappelijk belang onvoldoende waarborgt dat vennootschappen zich daadwerkelijk verantwoordelijk gedragen in de samenleving. Bestuurders moeten ervoor zorgen dat de vennootschap aan het maatschappelijk verkeer deelneemt als een verantwoordelijke vennootschap en dat commissarissen daarop toezicht houden. Om de notie van verantwoordelijkheid voor de responsible corporate citizen ook in het Nederlandse recht te introduceren, wordt in het Voorstel uitgelegd dat dit kan worden gerealiseerd door in de algemene bestuursopdracht van art. 2:129/2:239 lid 5 BW en de taakomschrijving van de Raad van Commissarissen (hierna: ‘RvC’) in art. 2:140/2:250 lid 2 BW een wijziging aan te brengen. Hoe hieraan vorm en inhoud kan worden gegeven volgens het Voorstel, wordt hierna besproken.

1.2. De onderzoeksvraag

In het Voorstel is aangegeven dat het bestuur en de RvC verantwoordelijk zijn om ervoor te zorgen dat een vennootschap deelneemt aan het maatschappelijke verkeer als een verantwoordelijke vennootschap. Er wordt besproken hoe de algemene bestuursopdracht en de taakomschrijving van de RvC kan worden gewijzigd om dit te realiseren. De algemene bestuursopdracht van art. 2:129/2:239 lid 5 BW kan als volgt worden geformuleerd:

‘Bij de vervulling van hun taak richten de bestuurders zich naar het belang van de vennootschap en de met haar verbonden onderneming. Daarbij zorgen zij dat de vennootschap deelneemt aan het maatschappelijk verkeer als een verantwoordelijke vennootschap.’

De taakomschrijving van de RvC uit art. 2:140/2:250 lid 2 BW kan als volgt worden gewijzigd: ‘De RvC heeft tot taak toezicht te houden op het beleid van het bestuur en op de algemene gang van zaken in de vennootschap en de met haar verbonden onderneming. Hij staat het bestuur met raad ter zijde. Bij de vervulling van hun taak richten de commissarissen zich naar het belang van de vennootschap en de met haar verbonden onderneming. Daarbij zien zij erop toe dat de vennootschap deelneemt aan het maatschappelijk verkeer als een verantwoordelijke vennootschap.’

Het Voorstel strekt ertoe te verduidelijken dat de verantwoordelijkheid van het bestuur en de RvC niet beperkt is tot het zorgen voor financieel succes van de vennootschap ten behoeve van haar aandeelhouders. Een verantwoordelijke vennootschap dient volgens de auteurs van het Voorstel verantwoordelijkheid jegens haar werknemers te dragen, is verantwoordelijk voor de gevolgen van haar handelen in de gemeenschappen waarin zij opereert en voor de gevolgen van haar handelen voor milieu en klimaat. Het streven naar winstgevende continuïteit op lange termijn moet volgens het Voorstel ingebed zijn in deze brede verantwoordelijkheid.

Dit onderwerp trok mijn aandacht, aangezien een bredere verantwoordelijkheid van het bestuur en de RvC zoals bedoeld in het Voorstel mogelijk ook kan betekenen dat dit de beleids- en beoordelingsvrijheid inperkt. Door een dergelijke bredere verantwoordelijkheid dienen zij namelijk met meer belangen rekening te houden, waardoor bepaalde activiteiten mogelijk geen plaats meer kunnen hebben. Daarbij is de vraag ook gerechtvaardigd in hoeverre maatschappelijke belangen al zijn ingebed in het richtsnoer vennootschappelijk belang voor het

1 Winter, de Jongh, Hijink et al., ‘Naar een zorgplicht voor bestuurders en commissarissen tot verantwoordelijke

(5)

bestuur en de RvC, waardoor gezegd kan worden dat responsible corporate citizenship reeds onderdeel is van het vennootschappelijk belang.

Vandaar dat ik, naar aanleiding van het Voorstel, dit onderzoek richt op de vraag of responsible corporate citizenship reeds onderdeel is van het vennootschappelijk belang en of het toevoegen van responsible corporate citizenship aan het richtsnoer voor bestuurders en commissarissen slechts beperkte relevantie heeft.

Onderzoeksvraag

In hoeverre is het verdedigbaar dat het toevoegen van corporate responsible citizenship aan het richtsnoer voor bestuurders en commissarissen slechts beperkte relevantie heeft, omdat corporate responsible citizenship reeds als onderdeel wordt beschouwd van het vennootschappelijk belang?

In het literatuuronderzoek vond ik onder andere literatuur met als onderwerp het vennootschappelijk belang, gedragsrecht en maatschappelijk verantwoord ondernemen. Ik heb mijn inspiratie onder andere geput uit het rapport van Commissie Verdam uit 1965, een artikel van Eijsbouts & Kemp en de oratie van Schwarz. Mede op basis van deze artikelen heb ik de volgende deelvragen kunnen formuleren.

Deelvragen

• Wat houdt het richtsnoer vennootschappelijk belang in en wat zijn de gevolgen van schending van het vennootschappelijk belang?

• In hoeverre maken maatschappelijke belangen deel uit van het richtsnoer vennootschappelijk belang?

• Wat is de toegevoegde waarde van regelgeving in Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek en welke wetgevingstechniek is in dit geval wenselijk en wat zijn de gevolgen als je dit expliciet gaat maken in boek 2?

1.3. Academische relevantie

Ondernemingen spelen een steeds belangrijke rol in de (moderne) samenleving. Zij zorgen voor werkgelegenheid, zijn verantwoordelijk voor innovatie en technologische ontwikkeling en zij geven voldoening aan de sociale wensen en behoeften. Naast deze positieve aspecten stellen ondernemingen de maatschappij ook bloot aan bepaalde risico’s. Denk aan milieuvervuiling en andere milieu-, gezondheids- en veiligheidsrisico’s. Daarnaast bestaat er ook een streven naar financieel succes, wat kan leiden tot belastingontduiking, corruptie en concurrentievervalsend gedrag. Het is relevant om te onderzoeken in hoeverre het bestuur en de RvC rekening moeten houden met maatschappelijke belangen in het kader van het richtsnoer vennootschappelijk belang, waardoor mogelijk al wordt tegemoetgekomen aan de wens dat ondernemingen deel moeten nemen aan het maatschappelijke verkeer als verantwoordelijke vennootschappen. De United Nations Guiding Principles, de OECD Guidelines for Multinational Enterprises en de United Nations Sustainable Development Goals bieden internationale richtlijnen voor verantwoord ondernemen in internationale handelsketens. Deze guidelines bevatten gedragsnormen die rechtstreeks gericht zijn aan ondernemingen. Mijn onderzoekshypothese is dat onder andere deze gedragsnormen al gelden. Dit onderzoek gaat in essentie over de toegevoegde waarde van expliciete wettelijke bepalingen met betrekking tot sturing van gedrag. Ik richt mij op de vraag wat de wettelijke bepaling omtrent het vennootschappelijk belang betekent in het kader van responsible corporate citizenship en of een wetswijziging zoals is voorgesteld nuttig is.

(6)

1.4. Opbouw van het onderzoek

In hoofdstuk 2 leg ik uit hoe het vennootschappelijk belang is geregeld in Nederland met behulp van een artikel van Eijsbouts en Kemp. Ik beschrijf hoe het vennootschappelijk belang in Nederland tot stand is gekomen door een link te leggen met het vroeger door de overheid toegekende octrooi. De overheid kon aldus bepalen aan wie een dergelijk octrooi werd toegekend. Dit betekende dat als de ondernemer niet voldeed aan bepaalde (maatschappelijke) eisen er geen octrooi werd toegekend en deelname aan het maatschappelijk verkeer was uitgesloten. Ik vervolg het onderzoek met een beschrijving van het vennootschappelijk belang en hoe dit wordt gehandhaafd. Ik zal eindigen met een beschrijving van het Voorstel omtrent de taakverruiming van het bestuur en de RvC. De beschrijving van de ontwikkeling van het vennootschappelijk belang heeft een chronologische opbouw.

In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op responsible corporate citizenship. Ik zal beschrijven in hoeverre responsible corporate citizenship onderdeel is van het vennootschappelijk belang. Daarnaast zal ik het in dit hoofdstuk hebben over de waardecreatie van een onderneming en hoe zich dit verhoudt tot maatschappelijke belangen.

Hoofdstuk 4 betreft een analyse van de eerdere hoofdstukken. Ik zal hier ingaan op wat de nieuwe normering zou toevoegen in Nederland. Tenslotte zal in het laatste hoofdstuk de onderzoeksvraag worden beantwoord met behulp van conclusies uit eerdere hoofdstukken.

(7)

2. Vennootschappelijk belang

Een rechtspersoon is geen echte persoon, maar wordt door het recht als persoon bestempeld en heeft, voor zover mogelijk, dezelfde rechten en plichten als een mens als bedoeld in art. 2:5 BW. In het algemeen vinden alle bepalingen van vermogensrechtelijke aard toepassing op rechtspersonen, tenzij uit de wet het tegendeel voortvloeit.2 Zoals de persoonlijkheid van een mens niet waarneembaar is (althans niet in fysieke zin), maar wel reëel, zo is dat bij een rechtspersoon ook. Een rechtspersoon heeft in Nederland daarmee een eigen positie in de maatschappij, behartigt bepaalde belangen en doet mee in het maatschappelijke debat. Hier komt het fenomeen responsible corporate citizenship om de hoek kijken.

Dit fenomeen gaat enerzijds over waardecreatie en anderzijds over het voorkomen van waardevernietiging, en wel in drie dimensies, namelijk People, Planet, Profit. De dimensie Profit in mindere mate, omdat dit niet het doel van de onderneming zou moeten zijn als zodanig, maar dit is een uitkomst van een proces waarin een bedrijf waardevol wil zijn voor de maatschappij. De vraag die dan opkomt is dan ook of het ondernemingsrecht daarbij een rol kan spelen als bijdrage aan een verdere juridische verankering en versterking van responsible corporate citizenship. Om hier wat dieper op in te gaan, zal ik in dit hoofdstuk starten met het Voorstel. Daarna zal ik ingaan op de license to operate, waar verantwoord ondernemerschap (misschien wel onbewust) al een rol speelde bij ondernemingen.

2.1. Het Voorstel

Een aantal hoogleraren heeft een voorstel gepubliceerd waarin wordt aangeven dat de norm van het vennootschappelijk belang onvoldoende waarborgt dat vennootschappen zich verantwoordelijk gedragen in de samenleving.3 Zij bepleiten daarop de introductie van responsible corporate citizenship door een zinsnede toe te voegen in de wettelijke taakopdracht van bestuurders en commissarissen. Bestuurders dienen ervoor zorg te dragen dat de vennootschap aan het maatschappelijk verkeer deelneemt als een verantwoordelijke vennootschap; commissarissen houden hierop toezicht.

De wettelijke taakverruiming van bestuurders ex art. 2:129/2:239 lid 5 BW kan volgens hen als volgt worden gewijzigd:

‘Bij de vervulling van hun taak richten de bestuurders zich naar het belang van de vennootschap en de met haar verbonden onderneming. Daarbij zorgen zij dat de vennootschap deelneemt aan het maatschappelijk verkeer als een verantwoordelijke vennootschap.’

Het voorstel van de wettelijke taakverruiming van de commissarissen ex art. 2:140/2:250 lid 2 BW luidt als volgt:

‘De RvC heeft tot taak toezicht te houden op het beleid van het bestuur en op de algemene gang van zaken in de vennootschap en de met haar verbonden onderneming. Hij staat het bestuur met raad ter zijde. Bij de vervulling van hun taak richten de commissarissen zich naar het belang van de vennootschap en de met haar verbonden onderneming. Daarbij zien zij erop toe dat de vennootschap deelneemt aan het maatschappelijk verkeer als een verantwoordelijke vennootschap.’

2 GS Rechtspersonen, art. 2:5 BW, aant. 3.3.

3 Zie ook het artikel Winter, de Jongh, Hijink et al., ‘Naar een zorgplicht voor bestuurders en commissarissen tot

(8)

Het voorstel strekt ertoe te verduidelijken dat de verantwoordelijkheid van bestuurders en commissarissen niet beperkt is tot het zorgen voor financieel succes van de vennootschap ten behoeve van haar aandeelhouders. De inhoud van de zorgplicht van bestuurders en commissarissen voor een verantwoordelijke deelname van de vennootschap aan het maatschappelijk verkeer moet mede aan de hand van de eisen van redelijkheid en billijkheid in de concrete omstandigheden van het geval worden bepaald. Bepalend is wat van een vennootschap in redelijkheid mag worden verwacht in de omstandigheden van het geval. Bij de invulling van deze zorgplicht moet bestuurders en commissarissen beoordelingsruimte worden gelaten.

De rechter dient deze met gepaste terughoudendheid te toetsen, zoals ook bij de norm van het vennootschappelijk belang. Een verbreding van de taakopdracht kleurt de verschillende open normen binnen het vennootschapsrecht. De genoemde beoordelingsmarge voor bestuurders en commissarissen en terughoudendheid door de rechter zijn daarbij van wezenlijk belang. In dit onderzoek wordt de vraag gesteld of responsible corporate citizenship in enige mate al onderdeel van het richtsnoer vennootschappelijk belang is, waardoor de vraag gesteld moet worden of een dergelijke wettelijke bepaling slechts beperkte relevantie heeft. In het Voorstel wordt aangegeven dat aan bestuurders en commissarissen beoordelingsruimte moet worden gelaten, terwijl een dergelijke taakverruiming juist die beoordelingsruimte kan beperken. Daarom is de vraag gerechtvaardigd of het Voorstel beperkte relevantie heeft in boek 2 van het Burgerlijk Wetboek.

2.2. Geschiedenis

Ondernemingen vervullen een belangrijke rol als motor van een efficiënte welvaartsvoorziening ten behoeve van de maatschappij. De maatschappij heeft deze functie aan de ondernemer ‘uitbesteed’ door ondernemers onder andere te voorzien van allerlei faciliteiten. Denk hierbij bijvoorbeeld aan de verschillende rechtsvormen welke men kan kiezen of de juridische middelen die men kan gebruiken. zoals de juridische middelen, rechtsvormen. Het idee dat deze faciliteiten door de maatschappij worden uitbesteed, wordt ook wel omschreven als de license to operate.4 Zolang de ondernemer zijn onderneming gebruikt op een manier die waarde creëert, plukken de maatschappij (als opdrachtgever) en de ondernemer (als opdrachtnemer) daar beiden de vruchten van.5

De eerste onderneming die aan een breed publiek aandelen uitgaf was de Verenigde Oost-Indische Compagnie (hierna: de ‘VOC’), opgericht in het jaar 1602. Deze onderneming kon haar werkzaamheden verrichten onder het door de Staten Generaal toegekende octrooi. Het octrooi stelde het recht van de VOC vast om als enig bedrijf namens de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden in Azië handel te drijven. Door dit overheidsoctrooi leidde de VOC een zelfstandig juridisch bestaan.6 In zekere zin was dit overheidsoctrooi te zien als een juridische verankering van de license to operate.

De juridische license to operate werd gezien als een waarborg, dat het voorrecht van beperkte aansprakelijkheid alleen wordt toegekend aan de kapitaalverschaffers en het bestuur van de

4 In het internationale MVO-jargon wordt aan deze uitbesteding veelal de naam ‘license to operate’ gegeven. 5 Zie over dit onderwerp ook Eijsbouts en Kemp, ‘Over maatschappelijk verantwoord ondernemen,

waardecreatie, ondernemingsrecht en vennootschappelijk belang’, TvVR 2012, afl. 5.

6 W.J. Blokland, Omzetbelastingaspecten van ondernemingsfinanciering, Deventer: Wolters Kluwer 2016, nr.

(9)

naamloze vennootschap (hierna: de ‘NV’) die waarde creërend was voor de onderneming en de maatschappij en dat misbruik zou worden tegengegaan. Het publiekrechtelijke karakter van de juridische license to operate verdween echter geleidelijk naar de achtergrond en de octrooiverlening werd vervangen door algemene regels, waaraan NV’s moesten voldoen.7 Dit is erg belangrijk geweest voor de groei van ondernemingen, omdat het niet meer zo gecompliceerd was om een onderneming te starten. Een nadeel van deze ontwikkeling was dat het algemeen belang in het vennootschapsrecht naar de achtergrond verdween.8

Er is tevergeefs een aantal pogingen ondernomen het algemeen belang in het vennootschapsrecht te laten opnemen. Een voorbeeld hiervan is de voorbereiding van de herziening van het vennootschapsrecht in 1971 door de commissie Verdam.9 De commissie pleitte voor een juridische verankering van de license to operate door de aanbeveling om in het toenmalige artikel 5 Wetboek van Koophandel vast te leggen, dat ‘de commissarissen hun taak vervullen binnen het raam van het algemeen belang ten behoeve van het geheel der belangen van de vennootschap en van de met haar verbonden onderneming’.10 Dit was een eerste aanzet tot een verankering van het richtsnoer vennootschappelijk belang. In de wetswijziging die in 1971 volgde op het rapport Verdam is het in de jurisprudentie ontwikkelde begrip ‘vennootschappelijk belang’ als richtsnoer voor de taakuitoefening van de RvC gecodificeerd.11 Het vennootschappelijk belang is een open norm die voortdurend aan verandering onderhevig is. Maeijer en Van der Grinten hebben een grote stempel gedrukt op de discussie aangaande het vennootschappelijk belang. In het jaar 1964 wist Maeijer de verschillende inzichten van diverse auteurs omtrent het belang van de vennootschap te bundelen tot één coherent en samenhangend betoog via een benadering die door Mendel als ‘holistisch’ werd geduid.12 Van der Grinten ontwikkelde de resultanteleer. Hier werd de basis voor het vennootschappelijk belang gelegd. Maeijer begon met de constatering dat de N.V. als rechtspersoon had te gelden. Hij voegde hieraan toe: ‘Op deze wijze wordt het samenwerkingsverband benadrukt; de samenwerkende personen, de vennoten, treden op de achtergrond.’13 Maeijer vervolgde zijn betoog met de

constatering dat deze visie op de N.V. ook in overeenstemming was met de werkelijkheid, nu de open en grotere NV’s steeds meer als werkelijk zelfstandige grootheden in het maatschappelijk verkeer waren gaan optreden en zich waren gaan voordoen als oligarchisch geregeerde samenwerkingsvormen. Maeijer verbond hieraan, ook onder verwijzing naar het Forum-bank arrest, de conclusie dat de Algemene vergadering van Aandeelhouders dan ook niet langer als hoogste macht binnen de N.V. kon worden beschouwd.

7Eerst gold het Wetboek van Koophandel. Deze werd ingevoerd bij Wet van 26 december 1835 Stb. 44 en trad

in werking op 1 oktober 1838, KB 10 april 1838, Stb. 12. De overheidsgoedkeuring bij de oprichting van NV’s werd gehandhaafd. Willekeur van de overheid zou voorkomen worden doordat weigeringsgronden voor de Koninklijke Bewilliging limitatief in de wet werden opgesomd. Als aan de voorwaarden voor verkrijging van Koninklijke Bewilliging voldaan was, moest zij verleend worden.Boek 2 BW werd uiteindelijk in 1976 ingevoerd. Zie ook J. Barneveld, ‘Financiering en vermogensonttrekking door aandeelhouders’, VDHI, nr. 120, 2014/16.7.2.

8 Eijsbouts en Kemp, ‘Over maatschappelijk verantwoord ondernemen, waardecreatie, ondernemingsrecht en

vennootschappelijk belang’, TvVR 2012, afl. 5.

9Met de Commissie Verdam werd een regeringscommissie ingesteld om te adviseren over het vormgeven van

de maatschappelijk erkende verbreding van de belangensfeer bij grote ondernemingen.

10 Rapport Commissie-Verdam 1967, p. 78.

11 De codificatie van het vennootschappelijk belang voor het bestuur is later gekomen, welke werd vastgelegd in

art. 2:129 lid 5 / 2:239 lid 5 BW. Het is opvallend dat de tekst anders is vastgesteld.

12 M.M. Mendel, Het vennootschappelijk belang, mede in concernverband beschouwd, oratie Leiden 1989,

Deventer: Kluwer 1989, p. 10-11.

(10)

Maeijer wendde zich vervolgens tot de jurisprudentie van de Hoge Raad, in het bijzonder het Doetinchemse Ijzergieterij-arrest, waarin de Hoge Raad het begrip ‘belang van de vennootschap’ had gebezigd. Maeijer stelde vervolgens dat niet langer kon worden ontkend dat het belang van de vennootschap ‘iets anders is, méér is dan het geldelijk belang van de gezamenlijke aandeelhouders.’14 In het verlengde hiervan kwam Maeijer met zijn inmiddels klassiek geworden definitie van het belang van de vennootschap: ‘’Het vennootschappelijk belang nu zou ik willen aanduiden als het belang dat de vennootschap heeft bij haar eigen gezonde bestaan, uitgroei en voortbestaan met het oog op het door haar te bereiken doel.’’15

2.3. Het vennootschappelijk belang

Met het oog op het voorgaande, kom ik terecht bij het huidige richtsnoer vennootschappelijk belang. Er zijn in het Nederlandse vennootschapsrecht verschillende normen die een grens geven voor het handelen van het bestuur en de RvC. Een van deze normen is het vennootschappelijk belang. Deze norm vindt als gedragsnorm zijn basis voor respectievelijk het bestuur en de RvC in art. 2:129 / 239 lid 5 en 2:140 / 250 lid 2 BW, dat voorschrijft dat zij zich bij de vervulling van hun taak richten naar het belang van de vennootschap en de met haar verbonden onderneming. Zoals eerder is aangehaald, heeft de Hoge Raad in het Doetinchemse Ijzergieterij arrest bepaald dat de RvC zich bij zijn taakvervulling moet laten leiden door het vennootschappelijk belang.16 Later is dit ook gaan gelden voor het bestuur van een vennootschap.

2.3.1. Verschillende betrokkenen

Het is belangrijk om te bekijken met welke betrokkenen het bestuurders en commissarissen rekening moeten houden in het kader van het vennootschappelijk belang. Dat is niet eenvoudig, omdat veel partijen bij een vennootschap betrokken kunnen zijn.17 Gedacht kan worden aan een groep van aanwijsbare aandeelhouders, werknemers, crediteuren, afnemers en eventueel andere ondernemingen waarmee de vennootschap opereert.18 Een partij kan direct in zijn belangen worden geraakt, maar het kan ook zo zijn dat een bepaalde partij van belang is voor de vennootschap.19 Daarbij is onderscheid mogelijk tussen belangen van enerzijds partijen die – net als de vennootschap – vallen binnen de kring van art. 2:8 lid 1 BW en in de organisatie van een vennootschap zijn verenigd (intern), en van anderzijds belanghebbenden die buiten die kring vallen (extern). In het laatste geval is hoe dan ook art. 6:162 BW van toepassing, maar niet ook art. 2:8 BW.

Een betrokkene kan ook worden gezien als stakeholder. Dit is in het Nederlandse vennootschapsrecht een partij die betrokken is bij een onderneming. Van der Grinten meent dat een hele reeks van stakeholders onder het vennootschappelijk belang kunnen worden begrepen,

14 Idem, p. 143. 15 Idem, p. 136.

16 HR 1 april 1949, NJ 1949, 465 (Doetinchemse Ijzergieterij).

17 Zie o.a. Boukema 1969, p. 53-65, mede naar aanleiding van Commissie Verdam 1965, p. 31-32. In Kamerstukken

II 2013/14, 34 011, nr. 3, p. 10 worden de woorden ‘zwaarwegende belangen van maatschappelijke aard’ geduid als een ‘dynamisch begrip’.

18 Daarnaast omvat dit ook certificaathouders, commissarissen, bestuurders, obligatiehouders en mogelijk ook

leden van de ondernemingsraad.

19 Kamerstukken II 1970/71, 10 751, nr. 10 p. 10. Hier werd het belang van de vennootschap geduid als het

(11)

zoals leveranciers, afnemers en de regionale gemeenschap.20 Ook in de Nederlandse Corporate Governance Code wordt het begrip ‘stakeholder’ breed gezien. ‘Stakeholders zijn groepen en individuen die direct of indirect het bereiken van de doelstellingen van de vennootschap beïnvloeden of er door worden beïnvloed: werknemers, aandeelhouders en andere kapitaalverschaffers, toeleveranciers, afnemers en andere belanghebbenden. (…) Stakeholders moeten erop kunnen vertrouwen dat hun belangen op zorgvuldige wijze worden meegewogen.’21 De Nederlandse Corporate Governance Code is een uiting van de in Nederland heersende rechtsovertuiging.22 Het bestuur en de RvC dienen daarom met de belangen van de verschillende stakeholders rekening te houden. Dit kan daarom ook betekenen dat maatschappelijke belangen een rol kunnen innemen in het besluitvormingsproces van het bestuur en de RvC.

Deze visie lijkt door de rechtspraak te worden ondersteund. Zo heeft de Ondernemingskamer in de Fortis-beschikking expliciet overwogen dat het bestuur van een systeembank, een onderneming met een belangrijke maatschappelijke functie, bij haar besluitvorming rekening moet houden met het algemeen maatschappelijk belang. In rechtsoverweging 4.1 is het volgende overwogen:

Naarmate op een rechtspersoon (op een bepaald terrein) een zwaardere verantwoordelijkheid rust, zal hij ook scherper moeten opletten, zodat hem geen voor het voeren van een verantwoordelijk beleid relevante feiten en omstandigheden ontgaan, en zal hij zijn besluitvorming tevens moeten berusten op een zorgvuldige informatievoorziening, analyse en beoordeling. […] Het hiervoor genoemde maatschappelijk belang dat Fortis bij haar besluitvorming in aanmerking dient te nemen scherpt de norm voor hetgeen op dit punt van haar en haar organen in het kader van zorgvuldig bestuur en beheersing van risico’s kon worden verwacht, belangrijk aan.

Dit geeft aan dat bestuurders en commissarissen van een rechtspersoon met een zwaardere verantwoordelijkheid scherper moeten opletten als het gaat om bepaalde maatschappelijke belangen. Gesteld kan worden dat dit dan ziet op de zorgplicht van bestuurders en commissarissen. Dit houdt in dat op basis van deze zorgplicht bestuurders en commissarissen onder omstandigheden de besluitvorming moeten funderen met een zorgvuldigere informatievoorziening, een betere analyse en een betere beoordeling.

2.3.2. Zorgplicht

In de verhouding tussen een rechtspersoon en haar bestuurder, kan er gesproken worden over een zorgplicht van die bestuurder. Deze zorgplicht valt samen met de wettelijke verplichting tot behoorlijke taakvervulling, zoals is neergelegd in art. 2:9 BW. De zorgplicht wordt in de literatuur afgeleid uit de aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid.23 Ook de norm van behoorlijke taakvervulling kan worden gezien als een toepassing van de norm van redelijkheid en billijkheid, zoals is neergelegd in art. 2:8 BW. Deze samenhang komt tevens naar voren als men ziet wat als maatman geldt voor de norm van art. 2:9 en voor de externe zorgplicht van de bestuurders. De maatstaf voor de beoordeling of de bestuurder de intern binnen de vennootschap geldende norm van behoorlijke taakvervulling is nagekomen is gelijk

20 E.J.J. van der Heijden, W.C.L. van der Grinten & P.J. Dortmond, Handboek voor de naamloze en besloten

vennootschap, Deventer: Kluwer 2013.

21 Deze omschrijving sluit aan bij de definitie door Freeman, de introductor van het begrip ‘stakeholder’. Zie ook

R.E. Freeman, Strategic Management: A stakeholder approach, Boston: Pitman 1984.

22 HR 19 maart 1975, NJ 1976, 267 (Westertoren II). 23 Zie Tjin Tai 2007, p. 102 en de daar genoemde literatuur.

(12)

aan die voor de beoordeling van de nakoming van de externe zorgplicht. De bestuurder moet een ernstig verwijt kunnen worden gemaakt, waarbij alle omstandigheden van het geval in aanmerking moeten worden genomen. De invulling van dit ernstige verwijt moet volgens Timmerman contextbepaald plaatsvinden.24

Op basis van deze zorgplicht moet er een zekere mate van zorg worden betracht door de door de bestuurders jegens andere krachtens de wet en statuten bij de vennootschap betrokkenen. Bij gebreke van die zorg handelen de vennootschap en de bestuurders onrechtmatig jegens deze anderen. Deze zorgplicht kan mogelijk gezien worden als een extern uitvloeisel van het vennootschappelijk belang, dat veel belangen kan omvatten. Het uitvloeisel bestaat dan hierin dat diegenen – ook externen – wiens belangen daarin niet op een behoorlijke wijze zijn afgewogen, rechtens rechtstreeks tekort zijn gedaan en daarmee mogelijk recht hebben op een schadevergoeding.25

Hierbij moet ook worden ingegaan op de onrechtmatige daad ex art. 6:162 BW. Er moet een zekere mate van zorg worden betracht door de vennootschap en haar bestuurder jegens anderen die zich in de nabijheid van de vennootschap bevinden, zonder dat deze deel uitmaken van de vennootschap. Dit wordt ook wel de externe zorgplicht genoemd. Bij gebreke van die zorg handelen vennootschap en bestuurder onrechtmatig jegens die derden. Volgens Timmerman is de maatstaf voor de beoordeling of een bestuurder de intern binnen de vennootschap geldende norm van behoorlijke taakvervulling is nagekomen gelijk aan de beoordeling van de nakoming van de externe zorgplicht.26 De interne zorgplicht (welke bestaat uit art. 2:9 jo 2:8 BW) loopt over in de externe zorgplicht ten opzichte van derden in de nabijheid van de vennootschap. Deze externe zorgplichten kan ook worden gezien als een uitvloeisel van het richtsnoer vennootschappelijk belang. Dat bestaat erin dat diegenen wiens belangen niet op een behoorlijke wijze zijn meegewogen, rechtens rechtstreeks tekort zijn gedaan en mogelijk een schadeactie kunnen instellen. Er geldt dus een zelfde set van normen en maatstaven voor de interne en externe belanghebbenden bij die plicht tot behoorlijke behartiging door de bestuurder van de uiteenlopende belangen die samenkomen in het vennootschappelijk belang.

2.3.3. Beleids- en beoordelingsvrijheid

Om het bestuur in staat te stellen het bestendig succes van de onderneming te bevorderen en daarbij rekening te houden met alle belangen, heeft het bestuur enige mate van beleids- en beoordelingsvrijheid.27 Een rechter moet terughoudendheid betrachten in zijn oordeel of een bestuurder of commissaris zich schuldig heeft gemaakt aan het overtreden van het de gedragsnorm omtrent het vennootschappelijk belang. Het bestuur zal dus zelf een belangenafweging maken en in beginsel wordt dat dan ook gerespecteerd.

Het vennootschapsrecht geeft slechts algemene richtsnoeren over welk gedrag of handelen van een bestuurder verlangd wordt. De bestuurder dient zijn bestuurstaak behoorlijk te vervullen en hij dient zich bij de vervulling van zijn taak te richten naar het belang van de vennootschap en de met haar verbonden onderneming. Pas bij de uiterste grenzen van bestuurlijk gedrag laat het vennootschapsrecht zijn tanden zien. Wanneer heeft de bestuurder zijn taak onbehoorlijk

24 Zie ook Asser/Maeijer/Van Solinge & Nieuwe Weme 2-II* 2009, nr. 446 e.v.

25 A.F. Verdam, ‘De zorgplicht van de bestuurder van een rechtspersoon’, Onderneming en Financiering 2010,

aflevering 18 (2), §13.

26 Timmerman (2008), p. 7 en 8.

27 Zie over de bestuursautonomie HR 13 juli 2007, NJ 2007/434 (ABN AMRO), r.o. 4.3 en HR 9 juli 2010, NJ

2010/544 (ASMI), r.o. 4.4.1 en recent door de OK in Hof Amsterdam (OK) 29 mei 2017, ECLI:NL:GHAMS:2017:1965 (AkzoNobel), r.o. 3.9-3.11.

(13)

vervuld? Daarnaast hanteert de rechter bij de beoordeling van het gedrag minder strenge toetsingsnormen.28

Als wordt gekeken naar responsible corporate citizenship, dan kan gezegd worden dat als de wettelijke taakopvatting van bestuurders en commissarissen wordt verruimd als bedoeld in het Voorstel, dat de beleids- en beoordelingsvrijheid juist wordt ingeperkt. Bestuurders en commissarissen dienen in dat geval bij hun besluitvorming tevens rekening te houden met maatschappelijke belangen, hetgeen kan leiden tot voorzichtig bestuurlijk handelen. Het is de vraag of dit neveneffect wenselijk is als wordt gekeken naar de vraag in hoeverre tegenwoordig al tegemoet wordt gekomen aan maatschappelijke belangen.

2.4. Gevolgen van schending van het vennootschappelijk belang 2.4.1. Enquêterecht

Een belanghebbende in de zin van art. 2:346/347 BW kan een verzoek indienen bij de Ondernemingskamer om een onderzoek in te stellen naar de gang van zaken binnen de onderneming. De Ondernemingskamer is blijkens de beschikkingen inzake Louder Holdings en Unilever zelfstandig bevoegd om te bepalen of al dan niet een onderzoek zal worden gelast. Uit de beschikkingen ATR Leasing en Scheipar volgt dat zij eveneens een grote mate van vrijheid heeft wat betreft de aard en omvang van het onderzoek. Ook in het treffen van onmiddellijke voorzieningen komt de Ondernemingskamer een grote mate van vrijheid toe. De Ondernemingskamer mag tevens andere onmiddellijke voorzieningen treffen dan waarom is verzocht29 De Ondernemingskamer dient hierbij de betrokken belangen op een redelijke wijze tegen elkaar af te wegen en zij mag geen beslissingen geven waarop partijen niet bedacht hoefden te zijn en over de consequenties waarvan zij zich niet hebben kunnen uitlaten.30 Conform art. 2:355 lid 1 BW kan de Ondernemingskamer, als uit het onderzoeksverslag blijkt dat er sprake is van wanbeleid, desverzocht een of meer van de in art. 2:356 BW genoemde voorzieningen treffen. De Hoge Raad heeft echter benadrukt dat deze voorzieningen een voorlopig karakter moeten hebben. Deze voorzieningen mogen geen definitieve wijzigingen teweeg brengen in de bestaande rechtstoestand.31 De Ondernemingskamer dient er tevens voor te waken dat zij niet buiten de grenzen van de rechtsstrijd treedt.32 Hoewel de vraag of van wanbeleid is gebleken nauw met de feiten is verweven, heeft de Hoge Raad enkele speerpunten genoemd. De gemaakte beleidsfouten moeten van voldoende ernst zijn om de kwalificatie wanbeleid te rechtvaardigen.33 Ook een incidentele gedraging kan tot het oordeel wanbeleid leiden, als zij tot voor de onderneming zeer nadelige gevolgen heeft geleid.34

2.4.2. Aansprakelijkheid bestuurders

Op grond van art. 2:9 lid 1 BW is het bestuur gehouden tot een behoorlijke vervulling van zijn taak. Wordt deze norm geschonden, dan is het bestuur daarvoor aansprakelijk. Deze norm is een vorm van interne aansprakelijkheid. Het bestuur is daarmee aansprakelijk tegenover de vennootschap. Uit het arrest van de Hoge Raad genaamd Staleman/Van de Ven volgt dat het

28 De betekenis en functies van het vennootschappelijk belang (IVOR nr. 115) 2019/10.3.4.

29 HR 4 oktober 2002, NJ 2002, 536 (Zwagerman Beheer II) en HR 14 september 2007, JOR 2007, 238 (Versatel). 30 HR 30 maart 2007, JOR 2007, 138 (ATR Leasing).

31 HR 19 oktober 2001, NJ 2002, 92 (Skygate Holding). 32 HR 13 oktober 2006, ECLI:NL:HR:2006:AW2080 (Vie d’OR). 33 HR 10 januari 1990, NJ 1990, 466 (OGEM Holding).

34 HR 10 januari 1990, NJ 1990, 466 (OGEM Holding); HR 21 februari 2003, JOR 2003, 57 m.nt. Nieuwe Weme

(14)

bestuur een ernstig verwijt moet worden gemaakt om aansprakelijkheid op grond van onbehoorlijke taakvervulling aan te kunnen nemen. Dit is afhankelijk van de omstandigheden van het geval.35 Elke bestuurder kan van zijn individuele aansprakelijkheid disculperen als hij kan aantonen dat het niet aan hem te wijten is en dat hij niet nalatig is geweest. Uit de literatuur volgt dat een schending van een statutaire bepaling een zwaarwegende omstandigheid is om aansprakelijkheid van het bestuur op grond van art. 2:9 BW aan te nemen, tevens geldt voor wettelijke voorschriften die beogen de rechtspersoon te beschermen.36 Dit geldt waarschijnlijk ook voor de normstelling van het vennootschappelijk belang, omdat deze ziet op de continuïteit van de onderneming.

Derde partijen kunnen ook een beroep doen op art. 6:162 BW. Indien een bestuurder of commissaris een persoonlijk ernstig verwijt kan worden verweten, dan kan er een verband worden gelegd tussen de twee normen van art. 6:162 BW en art. 2:9 BW.37 Bij deze twee normen dient er – naast een ernstig verwijt – ook rekening gehouden worden met de omstandigheden van het geval. Zoals eerder gezegd, moeten bestuurders een zekere mate van zorg betrachten jegens anderen die zich in de nabijheid van de vennootschap bevinden, zonder dat deze deel uitmaken van de vennootschap. Deze ‘anderen’ kunnen een schadeactie uit onrechtmatige daad ex art. 6:162 BW instellen. Recentelijk heeft Milieudefensie een actie uit onrechtmatige daad ex art. 6:162 BW ingesteld tegen Shell, vanwege onrechtmatige gevaarzettingen jegens het milieu. Hoewel de rechter hier nog over dient te oordelen, lijkt het mogelijk om een onderneming hiervoor voor de rechter te dagen.

2.4.3. Aansprakelijkheid RvC

Net als bij het bestuur, kan de RvC aansprakelijk zijn jegens de vennootschap op grond van een onbehoorlijke taakvervulling. Uit art. 2:149/259 BW blijkt dat de norm van onbehoorlijke taakvervulling van art. 2:9 BW onverkort van toepassing is. Als een commissaris zijn taak onbehoorlijk vervult, dan is hij hoofdelijk aansprakelijk jegens de vennootschap.38 Net als een bestuurder kan een commissaris zich disculperen als hij kan aantonen dat hem geen ernstig verwijt kan worden gemaakt en dat hij niet nalatig is geweest. Net als hiervoor besproken is het vennootschappelijk belang een norm die de vennootschap beoogt te beschermen. Als een commissaris dus het vennootschappelijk belang schendt, kan deze in beginsel een ernstig verwijt worden gemaakt, tenzij hij zich kan disculperen op grond van art. 2:9 lid 2 jo. 2:149/259 BW.

Net als bij bestuurders kan een commissaris aansprakelijk worden gesteld voor het plegen van een onrechtmatige daad (art. 6:162 BW) ten opzichte van een derde en hiermee schade veroorzaakt bij deze derde. Er dient dan ook sprake te zijn van een persoonlijk ernstig verwijt.39 Ook hier geldt dat als een wettelijk voorschrift wordt geschonden die beoogt de vennootschap te beschermen, zoals het vennootschappelijk belang, dan is een ernstig verwijt in beginsel gegeven.

35 HR 10 januari 1997, ECLI:NL:HR:1997:ZC2243 (Staleman/Van de Ven) r.o. 3.3.1.

36 Asser/Maeijer & Kroeze 2-1* 2015/200; J.B. Wezeman, ‘Aansprakelijkheid van bestuurders’, (diss. Groningen),

Deventer: Kluwer 1998, p. 69.

37 Zie ook HR 8 december 2006, ECLI:NL:HR:2006:AZ0758 (Ontvanger/Roelofsen) r.o. 3.5 & HR 20 juni 2008,

ECLI:NL:HR:2008:BC4959 (Willemsen/NOM) r.o. 5.3.

38 Asser/Maeijer, Van Solinge & Nieuwe Weme 2 II* 2009/513. 39 Asser/Maeijer, Van Solinge & Nieuwe Weme 2-II* 2009/515.

(15)

2.5. Tussenconclusie

In de wettelijke taakomschrijving van het bestuur en de RvC is de richtsnoer vennootschappelijk belang opgenomen. Het bestuur en de RvC dient te handelen met inachtneming van belangen die zijn verbonden aan de onderneming. We kennen in het Nederlandse vennootschapsrecht tevens de wettelijke zorgplicht voor bestuurders en commissarissen. Deze is onderdeel van de wettelijke verplichting van de bestuurder tot behoorlijke taakvervulling, als neergelegd in art. 2:9 BW. De behoorlijke taakvervulling is te zien als een toepassing van de norm van redelijkheid en billijkheid, zoals is neergelegd in de algemene bepaling van art. 2:8 BW. Het is mogelijk om bestuurders en commissarissen aansprakelijk te stellen voor schade die door derden is geleden. Er moet dan wel sprake zijn van een persoonlijk ernstig verwijt jegens de gelaedeerden.

Bestuurders en commissarissen moeten in hun besluitvorming ook rekening houden met andere belangen dan die van de aandeelhouders. In het Voorstel wordt aangegeven blijkt dat het huidige vennootschapsrecht onvoldoende bescherming biedt tegen aandeelhoudersdenken. Zij menen dan ook dat een verandering nodig is om te bewerkstelligen dat de vennootschappen deelnemen aan het maatschappelijke verkeer als een verantwoordelijke vennootschap.

Wat het belang van de rechtspersoon concreet inhoudt, hangt af van de omstandigheden van het geval, met dien verstande dat het belang van de rechtspersoon in de regel vooral wordt bepaald door het bevorderen van het bestendig succes van de onderneming. De bestuurders en commissarissen van de rechtspersoon dienen mede op grond van het bepaalde in art. 2:8 BW (en art. 6:162 BW) zorgvuldigheid te betrachten met betrekking tot de kenbare en gerechtvaardigde belangen van al degenen die bij de rechtspersoon en zijn ontplooide activiteiten zijn betrokken. Voor wat betreft de bestuurders dienen zij zich bij de vervulling van hun taak in de zin van art. 2:9 BW te richten op de plicht tot een behoorlijke taakvervulling. In de regel wordt dat bepaald door het bevorderen van het bestendig succes van de door de rechtspersoon ontplooide activiteiten.

(16)

3. Responsible corporate citizenship

In het vorige hoofdstuk is uitgelegd wat het vennootschappelijk belang betekent in het Nederlandse ondernemingsrecht. In het Voorstel wordt aangegeven dat een onderneming in de maatschappij zou moeten opereren als een verantwoordelijke vennootschap. In dit hoofdstuk sta ik stil bij de vraag wat responsible corporate citizenship precies inhoudt, wat een verantwoordelijke vennootschap is en of responsible corporate citizenship nu ook onder de zorgplicht van het bestuur en de RvC valt.

3.1. Maatschappelijke belangen

Wanneer de verschillende bij de vennootschap betrokkenen in kaart worden gebracht, kunnen uit de literatuur drie kringen van betrokkenen worden gedestilleerd.40 Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen de belanghebbenden bij de vennootschap en de deelbelangen die zijn gelieerd aan de vennootschap.

• Categorie I bestaat uit de krachtens de wet en statuten bij de vennootschap betrokkenen. Deze groep kan worden onderscheiden van degenen die alleen met de operaties van de vennootschap in aanraking komen.

• Categorie II betreft de direct bij de onderneming van de vennootschap betrokkenen. Denk hierbij aan werknemers, dienstverleners, toeleveranciers, afnemers, etc.

• Categorie III betreft andere, indirect betrokken, individuen of organisaties die door de operaties van de vennootschap worden geraakt, maar niet in een contractuele relatie tot die vennootschap staan. Hier kunnen maatschappelijke belangen onder vallen.

De belanghebbenden van categorie I behoren volgens Assink tot de kring van art. 2:8 BW.41 Zij moeten zich over en weer gedragen conform de regels van redelijkheid en billijkheid. Hierbij kan onder meer worden gedacht aan bestuurders, commissarissen en aandeelhouders van de vennootschap. De institutioneel betrokkenen uit categorie II zijn niet krachtens de wet of statuten bij de vennootschap betrokken en maken ook geen deel uit van de kring van personen waarbij de ondernemingsrechtelijke normen van redelijkheid en billijkheid van toepassing zijn. In de derde categorie komt het maatschappelijk belang om de hoek kijken. Dit betreft belangen die wel door de operaties van de vennootschap worden geraakt, maar geen contractuele relatie onderhouden met de vennootschap. Dit is het geval indien een onderneming schade toebrengt aan bijvoorbeeld het milieu en de maatschappij de gevolgen hiervan zal moeten dragen. Het is de vraag in hoeverre het bestuur of de RvC van een vennootschap een actieve dan wel een passieve plicht heeft om deze belangen mee te wegen in haar besluitvorming.

Buiten de aanwijsbare, nauw bij de vennootschap en de onderneming betrokken belangen42 vallen de belangen die verder weg gelegen en meer overstijgend zijn en een generiek abstract karakter hebben, zoals bijvoorbeeld de nationale economie, het milieu of de werkgelegenheid.43 In toenemende mate vinden in dit kader maatschappelijke belangen erkenning als mee te wegen deelbelangen.44 Dit past in een bredere trend waarin het bestuur zich rekenschap geeft van het maatschappelijk verantwoord ondernemen.45 In Asser/Van Solinge wordt gesteld dat het belang 40C.A. Schwarz, Oratie: De impact van het vennootschappelijk belang, deel 1, TvOB 2018-4, 23 maart 2018.

41 B.F. Assink, ‘Belang van de vennootschap, overname en eigen belang’ WPNR 2015, 7048, punt 18. 42 Zoals (specifieke) aandeelhouders, crediteuren en/of werknemers.

43Zie ook de omschrijving van het begrip ‘stakeholder’ in de corporate governance code.

44 Asser/Van Solinge & Nieuwe Weme 2-IIb 2019/125.

45 Zie over deze ‘corporate social responsibility’ verder: Lambooy, IVO 77 2010 (diss.); Eijsbouts, preadvies NJV

(17)

van de NV of BV en de met haar verbonden onderneming mede wordt bepaald door het maatschappelijk belang bij het behoud van de zelfstandigheid, de continuïteit of het goede functioneren van de vennootschap.46 Het maatschappelijk belang kan daarmee onderdeel zijn van het vennootschappelijk belang.

Publieke belangen

Er kan een onderscheid worden gemaakt tussen maatschappelijke en publieke belangen. Van publieke belangen is sprake als de belangen zo fundamenteel zijn, dat de overheid hierbij moet ingrijpen. Het enkel meewegen van deze belangen als deelbelangen door het bestuur of de RvC is niet meer voldoende. Een voorbeeld hiervan is het volgende. In Nederland is op 14 mei 2019 de initiatiefwet zorgplicht kinderarbeid aangenomen in de hoop dat bedrijven hun bedrijfstakken eerlijker en transparanter maken.47 Deze wet verplicht bedrijven te verklaren dat zij het nodige doen om kinderarbeid te voorkomen. Als na een klacht en daaropvolgende toetsing van het beleid blijkt dat een vennootschap zijn verplichtingen onvoldoende is nagekomen kan een bestuurlijke boete worden opgelegd aan deze vennootschap.48 Bestuurders van bedrijven die meerdere keren beboet zijn, kunnen strafrechtelijk vervolgd worden.

Er bestaan – naast strafrechtelijke sancties – ook ondernemingsrechtelijke instrumenten om dit gedrag vervolgens aan te pakken. In het vorige hoofdstuk is omschreven welke instrumenten in dit kader van toepassing zijn, namelijk de aansprakelijkheid van bestuurders en commissarissen en het enquêterecht. Het Openbaar Ministerie of andere belanghebbenden kunnen via de Ondernemingskamer een enquêteprocedure doen starten die op haar beurt weer een onderzoek kan gelasten naar de gang van zaken binnen de onderneming. De Ondernemingskamer heeft diverse bevoegdheden om dit gedrag tegen te gaan. Zo is het treffen van (onmiddellijke) voorzieningen van de Ondernemingskamer gericht op de sanering van de rechtspersoon en het herstel van verhoudingen. Het verhelpen van wanbeleid wordt gerealiseerd door een einde te maken aan het wanbeleid en de gevolgen die het wanbeleid heeft.49 Het begrip wanbeleid wordt soms nader geduid door daar onder te verstaan dat in strijd is gehandeld met elementaire beginselen van verantwoord ondernemerschap.50 Daaronder valt onder andere het handelen in strijd met de wet of statuten. 51

Als er wanbeleid is geconstateerd omdat een bestuurder of commissaris zich niet heeft ingezet voor een behoorlijke uitoefening van zijn taak, dan is de weg naar bestuurdersaansprakelijkheid of aansprakelijkheid van de RvC makkelijker vast te stellen.52 Dan moet deze bestuurder of commissaris ook eens persoonlijk ernstig verwijt betreffen, anders is de kans voor het opleggen van een schadevergoeding gering. Naast deze interne aansprakelijkheid, blijven de bepalingen van art. 6:162 BW ook gelden. Beslissend is of aan de bestuurder persoonlijk kan worden verweten dat hij jegens de eiser de norm van art. 6:162 BW heeft geschonden. Deze norm geldt ook voor de vennootschap als zodanig, zoals wordt verweten aan Shell in het kader van de milieuschade.

46 Asser/Van Solinge & Nieuwe Weme 2-IIb 2019/125.

47 Wet van 24 oktober 2019 houdende de invoering van een zorgplicht ter voorkoming van de levering en

goederen en diensten die met behulp van kinderarbeid tot stand zijn gekomen (Wet zorgplicht kinderarbeid). Zie ook Staatsblad 2019, 401.

48 Zie ook art. 7 lid 1 jo. 4 lid 2 wet zorgplicht kinderarbeid.

49 Zie ook HR 4 juni 1997, NJ 1997, 671 m.nt. Maeijer, r.o. 4.71 (Tekst Lite).

50 Dit criterium werd geïntroduceerd in Hof Amsterdam (OK) 21 juni 1979, NJ 1980, 71 (Batco) en gesanctioneerd

in HR 10 januari 1990, NJ 1990, 466 m. nt. Maeijer, r.o. 7.3.

51 Zie de beide arresten in noot 85 en 86.

(18)

Het is in dit kader waarschijnlijk niet eens nodig om te kijken naar het vennootschappelijk belang. Indien de overheid dergelijke regelgeving invoert, dan bestaan er dus voldoende mogelijkheden binnen het vennootschapsrecht om bestuurders en commissarissen om specifieke belangen in acht te nemen. Met de Wet Zorgplicht Kinderarbeid, zullen zij namelijk verplicht zijn om deze belangen in acht te nemen, ongeacht of deze belangen een rol spelen in het vennootschappelijk belang. In dit perspectief kan gezegd worden dat als de overheid regels heeft gemaakt, dan moet het bestuur en de RvC zich daaraan houden waardoor de vraag niet meer relevant is of om te kijken naar het richtsnoer vennootschappelijk belang.

Waardecreatie

Als wordt gekeken naar de maatschappelijke belangen waar het bestuur en de RvC rekening mee dienen te houden, dan is het de vraag hoe dat zou passen binnen een onderneming. Een onderneming is doorgaans gericht op het maken van winst. Assink geeft aan dat een bestuurder bij het bepalen van de strategie moet denken aan de gezonde groei van de onderneming over de lange termijn. Schwarz geeft in zijn oratie aan dat bij een gezonde groei van een onderneming maatschappelijke belangen een grote rol spelen. Als het bestuur geen oog meer heeft voor de maatschappelijke belangen, dan zal het lastig worden om een gezonde groei van een onderneming te bevorderen. Dit moet niet al te dogmatisch worden gezien, want een belangenafweging kan altijd nog plaats hebben. Het is dus de vraag, zoals Assink terecht heeft aangegeven, in hoeverre het ondernemingsrecht effectief een rol kan spelen om waardevernietiging tegen te gaan.

Voor het bestuur en de RvC van de vennootschap is het belangrijk dat de belangen welke in acht moeten worden genomen kenbaar zijn. Zonder kenbaarheid kan het bestuur en de RvC moeilijk uitvoering geven aan de vereiste zorgvuldigheid met betrekking tot de belangen van al degenen die bij de vennootschap en haar onderneming zijn verbonden.53 Algemene (maatschappelijke) belangen hebben meestal een abstracter karakter dan concrete belangen die aanwijsbaar bij de vennootschap en de onderneming zijn betrokken. Daarin schuilt een argument om tot uitgangspunt te nemen dat bestuurders zich in beginsel niet hoeven te bekommeren om meer algemene belangen bij hun streven naar bestendig succes van de onderneming.

Assink concludeert in zijn oratie, dat ‘de functie van het ondernemingsrecht in de kern bestaat uit het ondersteunen van waardecreatie door economische bedrijvigheid in de vorm van ondernemerschap, met oog voor de belangen van de daarbij betrokkenen en het tegengaan van waardevernietiging.’54 Assink vervolgt zijn betoog: ‘Het ondernemingsrecht kan niet als zodanig zorgen voor waardecreërend ondernemerschap. (…) Het ondernemingsrecht kan op zichzelf evenmin zorgen voor een betere wereld. Voor een groener milieu, verbetering van mensenrechten, vermindering van criminaliteit of economische vooruitgang van arme gebieden dienen andere wegen bewandeld te worden.’

Zijn collega Timmerman geeft in zijn oratie aan dat ‘de grondslagen van het ondernemingsrecht dienen te worden ontwikkeld in het licht van het hoofddoel ervan. En dat is het uitdenken van zulke rechtsvormen voor ondernemingen, dat deze op succesvolle wijze aan het (internationale) economische leven kunnen deelnemen. Die juridische jassen voor ondernemingen moeten zo

53 In ander verband heeft de Hoge Raad het kenbaarheidsbelang ook erkend, bijvoorbeeld in zijn Van de

Riet/Hoffman-arrest uit 2012; HR 23 november 2012, NJ 2013/302.

54 B.F. Assink, De Januskop van het ondernemingsrecht, over facilitering en regulering van ondernemerschap

(19)

worden gesneden, dat economische vooruitgang en ondernemerschap worden bevorderd en allerlei activiteiten worden tegengegaan die economische waarden vernietigen zonder dat daar een compenserend immaterieel voordeel zoals rechtvaardigheid en duurzaamheid tegenover staat.’55

Daarmee is overigens niet gezegd dat dergelijke aandachtsgebieden geen rol kunnen spelen bij het ondernemerschap. Het ondernemingsrecht beoogt waardecreatie te stimuleren en waardevernietiging tegen te gaan. Hoewel het ondernemingsrecht niet de plek is om alle aspecten van responsible corporate citizenship te regelen, is het wel degelijk mogelijk om het te stimuleren. Dit is de reden dat ik de vraag heb gesteld in hoeverre het verdedigbaar is of responsible corporate citizenship reeds deel uitmaakt van het vennootschappelijk belang. 3.2. Plicht tot waarborgen maatschappelijk belang

Van Schilfgaarde/Winter, Wezeman & Schoonbrood56 menen dat het begrip maatschappelijke aspecten van ondernemen nog zo diffuus is dat grote terughoudendheid betracht moet worden bij expliciete toetsing daarvan in het kader van vennootschapsrechtelijke normen als de redelijkheid en billijkheid van art. 2:8 BW, behoorlijke taakvervulling van art. 2:9 BW en gegronde redenen om aan een juist beleid te twijfelen en wanbeleid van art. 2:350 en 2:355 BW in het enquêterecht. Zij menen voorts dat in ieder geval slechts de buitenvennootschappelijke belangen in aanmerking komen die door het doen en laten van de vennootschap merkbaar worden beïnvloed.

Het bestuur en de RvC van een vennootschap waaraan een onderneming is verbonden, zijn bij hun taakvervulling in het belang van de vennootschap níet rechtens gehouden om zich actief of passief te richten op de bevordering van enig maatschappelijk belang. Een dergelijk belang zal dan ook geen deel uitmaken van het vennootschappelijk belang waarmee bestuurders daarbij op zorgvuldige wijze moeten omgaan. Dit is mede ingegeven door het feit dat maatschappelijke belangen in zijn algemeenheid verder van de vennootschap verwijderd zijn en een generiek abstract karakter hebben. De bestuurders zullen zelf een belangenafweging moeten maken welk belang in welk geval zwaarder weegt. Onder omstandigheden kan het zo zijn dat het maatschappelijk belang onderdeel vormt van het vennootschappelijk belang, maar het is lastig te zeggen in welk concreet geval hiervan sprake is. Het bevorderen van meer algemene belangen is in de eerste plaats een verantwoordelijkheid van de overheid. Private ondernemingen zijn vrij in het ontplooien van activiteiten binnen het door het recht en het overheidsbeleid bepaalde kader, gericht op succesvol ondernemerschap en duurzame waardecreatie (waarbij de maatschappij ook gebaat is).57

Maatschappelijke belangen zijn belangen die de samenleving als geheel aangaan. Het maatschappelijk belang is niet een vastomlijnd begrip, omdat het door de publieke opinie gevormd wordt. Daardoor is het voortdurend aan verandering onderhevig. Van publieke belangen wordt gesproken wanneer een maatschappelijk belang niet wordt of kan worden bevorderd door private partijen. In die gevallen is overheidsingrijpen noodzakelijk. Voor bestuurders en commissarissen is er geen rol weggelegd voor het dienen van een publiek belang, maar wel voor het voorkomen van schending van het publiek belang. Zij kunnen hier wel

55 L. Timmerman, ‘De grondslagen van geldend ondernemingsrecht’ (oratie Rotterdam), 2008,

Ondernemingsrecht 2009-1, 8 (Timmerman 2008).

56 Van Schilfgaarde et al., ‘BV en NV 2017/5’, Deventer: Wolters Kluwer 2017. 57 Zie o.a. Commissie Verdam 1965, p. 31-32.

(20)

rekening mee houden, maar het is geen verplichting. Bij maatschappelijke belangen zou echter een meer actieve rol van de besturen verondersteld mogen worden.

Van publieke belangen is sprake als een bepaald onderwerp zo fundamenteel van aard is, dat overheidsingrijpen noodzakelijk is. Een voorbeeld hiervan kan zijn de Wet zorgplicht kinderarbeid. Vennootschappen als zodanig kunnen op vrijwillige basis ervoor kiezen om geen handel te drijven met vennootschappen waar kinderarbeid een rol heeft gespeeld in de bedrijfsvoering. Ondernemingen als zodanig kunnen kinderarbeid niet tegengaan. Zij kunnen hooguit de ondernemingen boycotten, maar daarmee is het niet gezegd dat kinderarbeid uit de wereld geholpen wordt. In een dergelijke situatie kan de overheid bijspringen, zoals in deze specifieke situatie ook gebeurd is. In het geval van het publieke domein hoeft de bestuurder of commissaris niets te doen, omdat deze mag wachten totdat de overheid ingrijpt. In dat opzicht kan gesteld worden dat er dus geen actieve plicht rust op bestuurders of commissarissen. 3.3. Belangen van vennootschappen met een maatschappelijke functie

Het lijkt erop dat het bestuur en de RvC van vennootschappen die een bepaalde positie innemen in de maatschappij sneller maatschappelijke belangen actief in hun belangenpallet moeten meenemen. Een voorbeeld hiervan is een systeembank die een belangrijke plaats inneemt in het financiële en economische verkeer en waarvan de discontinuïteit ernstige schade kan toebrengen aan het financiële systeem en de reële economie. In de Fortis-beschikking van de Ondernemingskamer in 2013 werd geoordeeld dat Fortis als systeembank met een nutsfunctie het algemeen belang dat was gemoeid met haar instandhouding in haar afwegingen diende te betrekken.58 De bestuurders van Fortis hadden het algemeen maatschappelijk belang mee moeten wegen bij hun beslissing om ABN AMRO over te nemen. Het gaat hierbij om kennis en inzicht die Fortis ten tijde van haar handelen en besluitvorming behoorde te hebben. De Ondernemingskamer besteedde in haar onderzoek naar mogelijk wanbeleid veel aandacht aan de impact van de overname op de maatschappij als geheel, vanwege de grote maatschappelijke gevolgen van de gefaalde overname op de Nederlandse economie.59

Banken zijn in het bijzonder afhankelijk van het vertrouwen dat de spaarders, de depositohouders, andere banken, de aandeelhouders en het publiek in het algemeen in hen stellen. Ondermijning van dat – voor een goed functioneren van een bank – essentiële vertrouwen brengt grote en onmiddellijke risico’s mee voor dat functioneren en daarmee voor de continuïteit van de bank. Dit kenmerk scherpt de zorgplicht van de bank aan. Daarnaast was de omvang van Fortis en diens activiteiten diepgeworteld in het financieel en economisch verkeer van Nederland en vervulde zij daarin een nutsfunctie. De mogelijkheid dat een dergelijke bank onder omstandigheden haar rol niet naar behoren kan vervullen, houdt het risico in dat zeer ernstige schade wordt toegebracht aan het financiële systeem en de reële economie. Bij vennootschappen met een maatschappelijke functie kan ook worden gedacht aan vennootschappen zoals de KLM. De overheid heeft aangegeven dat de KLM van essentieel belang is voor de Nederlandse economie en werkgelegenheid. Gedurende de corona-crisis heeft de overheid om die reden aan de KLM een miljardenlening verstrekt. De KLM is internationaal georiënteerd. Direct en indirect zijn er duizenden banen betrokken bij de luchthaven van Schiphol en het intercontinentale netwerk van bestemmingen van KLM. Dit netwerk is een belangrijke redden voor buitenlandse bedrijven om zich in Nederland te vestigen. Een eventuele

58 OK 5 april 2012, RO 2012/37; JOR 2013/41 (Fortis), r.o. 4.4 en Hof Amsterdam 29 juli 2014, RF 2014/74; JOR

2014/300 (Fortis), r.o. 5.2.6.

(21)

discontinuïteit van de KLM heeft daarom een grote invloed op de Nederlandse economie. Het lijkt mij evident dat in het geval van de KLM maatschappelijke belangen zeker onderdeel vormen van het vennootschappelijk belang voor het bestuur en de RvC.

Als er sprake is van een organisatie met een belangrijke maatschappelijke functie, zoals bij de Fortis-beschikking het geval was, dan dient het bestuur en de RvC van deze onderneming maatschappelijke belang in ieder geval als deelbelang mee nemen in hun belangenafweging. Als het gaat om een onderneming met activiteiten op gevoelige terreinen, zoals bijvoorbeeld de olie-, voedsel- en farmaceutische industrie, dan kan daar discussie over ontstaan. Hierbij kan gedacht worden aan situaties als de dumping van giftig scheepsafval in Ivoorkust door Trafigura in 2006 of de gasboringen van de NAM in Groningen. Het is dan de vraag of het te weinig oog hebben door bestuurders van de mogelijke negatieve impact van de ondernemingsactiviteiten op andersoortige maatschappelijke belangen, zoals milieu of mensenrechten, op overeenkomstige wijze als wanbeleid aangemerkt kan worden, waardoor gesteld kan worden dat zij deze maatschappelijke belangen hadden moeten betrekking in hun beslissing. Ook kan gedacht worden aan een telecommunicatiebedrijf dat van wezenlijk belang is voor het nationale telecomnetwerk en voor de nationale veiligheid.

Een ander voorbeeld kan zijn een medicijnenfabrikant die een belangrijke rol speelt in de nationale gezondheidszorg. Onder invloed van de mislukte poging tot overname van KPN door de Mexicaanse telecomgigant América Móvil in 2013, is een politiek en maatschappelijk debat ontstaan over de vraag of en in hoeverre vennootschappen in de vitale sectoren van de Nederlandse samenleving moeten worden beschermd tegen overnames door (buitenlandse) partijen die een bedreiging vormen voor de nationale veiligheid. Bij een bevestigend antwoord zou het maatschappelijk belang van de nationale veiligheid een relevante factor kunnen worden ter bepaling van het vennootschappelijk belang en daarmee een richtsnoer voor bestuurders en commissarissen van zulke vitale vennootschappen.60 Staatssecretaris Mona Keijzer heeft op 20 december 2019 een wetsvoorstel ingediend die ziet op het verbieden van een overname of het terugdraaien van een overname die de nationale veiligheid of openbare orde in gevaar kan brengen. Zij ziet onder andere de elektriciteits- en watervoorziening en de telecom als vitaal belang voor Nederland. De overheid moet de continuïteit van deze voorzieningen kunnen waarborgen.61 Het kabinet wil met de Wet ongewenste zeggenschap telecommunicatie (WOZT) overnames in de telecomsector kunnen verbieden of terugdraaien als nationale veiligheid of openbare orde in gevaar komen. Deze wet is op 7 mei 2020 met algemene stemmen aangenomen door de tweede kamer. Gesteld zou worden dat het bestuur en de RvC van vennootschappen die zich in de vitale sector bevinden, ook maatschappelijke belangen dienen mee te wegen in hun besluitvorming.

Onder bovenvermelde omstandigheden is het verdedigbaar om de stelling in te nemen dat het bestuur en de RvC rekening moeten houden met maatschappelijke belangen. In dat opzicht is responsible corporate citizenship ook onderdeel van het reeds bestaande vennootschappelijk belang. Maatschappelijke belangen maken in dat geval deel uit van het richtsnoer vennootschappelijk belang, welke ook op basis van de zorgplicht uit art. 2:9 jo. 2:8 BW door het bestuur en de RvC moeten worden meegewogen in hun besluitvorming.

60 Zie ook het onderzoeksrapport ‘Vitale vennootschappen in veilige handen’. Deze wetgeving wordt ter

bescherming van het nationale telecomnetwerk en andere vitale sectoren overwogen. Zie Bulten & De Jong, Vitale Vennootschappen in veilige handen 2017 en Kamerstukken II 2016/17, 30821, 38.

61 Zie ook FD, Telecombedrijven moeten overname vooraf aan EZ melden’, te vinden op www.fd.nl, 19 april 2018

(22)

3.4. De curator en maatschappelijke belangen

De Hoge Raad heeft in een arrest uit 1995 geoordeeld dat continuïteit van de onderneming en werknemersbelangen, als belangen van maatschappelijke aard, in de beleidsafweging van de curator moeten worden meegenomen. Zo verwijst de Hoge Raad in zijn arrest Ontvanger/Gerritse q.q.62 naar ‘belangen van maatschappelijke aard, zoals de continuïteit van de onderneming en de werkgelegenheid voor de werknemers die in het bedrijf van de failleerde Sigmacon werkzaam waren …’. Dit uitgangspunt is ook herhaald in het Maclou-arrest.63 In zijn algemeenheid kan uit deze arresten worden geconcludeerd dat de curator bij de uitoefening van zijn taak de belangen van maatschappelijke aard dient mee te wegen. Zo weegt het belang van een fatsoenlijke afvoer en slachting van kippen in het faillissement van een kippenboer zwaarder dan het (financiële) belang van de gezamenlijke schuldeisers, aldus de Rechtbank Noord-Holland.64 Een curator kan in dat opzicht persoonlijk onzorgvuldig handelen als hij een bij het faillissement betrokken belang op lichtvaardige wijze schaadt. Interessant is de vraag of je de positie van de curator in dit verband gelijk kunt trekken met de positie van een bestuurder of commissaris binnen en buiten faillissement.

Door het intreden van het faillissement verandert er in principe niets aan de vennootschapsrechtelijke bevoegdheden van het bestuur en de RvC. Het faillissement tast de handelingsbevoegdheid en vertegenwoordigingsbevoegdheid van het bestuur van de failleerde in beginsel niet aan en het bestuur en de RvC blijven functioneren overeenkomstig de wet en statuten.65 Toch verandert er wel iets met het uitspreken van het faillissement. De bestuursbevoegdheid wordt begrensd door het feit dat de boedel niet meer door het bestuur kan worden gebonden.

Ik acht het verdedigbaar dat het bestuur en de RvC – net als de curator – maatschappelijke belangen in acht moeten nemen ook buiten faillissement. Een bestuurder moet zowel in als buiten faillissement zijn taak in het vennootschappelijk belang uitoefenen. Tot de taken van het bestuur behoort ook het beheer van het vermogen van de vennootschap. Als het bestuur tijdens het faillissement toch beheers- of beschikkingshandelingen verricht, dan zijn deze rechtsgeldig. Het bindt echter de boedel niet. Door rechtshandelingen die in weerwil van het verlies van de beheers- en beschikkingsbevoegdheid door het bestuur van de vennootschap worden verricht wordt niet de boedel, maar wel de vennootschap gebonden. Dit houdt in dat de rechtshandelingen relatief nietig zijn. Deze rechtshandelingen hebben daarom gedurende de looptijd van het faillissement geen gevolgen, maar kunnen een rol spelen als de afwikkeling van het faillissement niet leidt tot ontbinding van de vennootschap. Het is daarom verdedigbaar om te zeggen dat het bestuur en de RvC – net als de curator – de maatschappelijke belangen binnen faillissement in acht dienen zou moeten nemen. De curator verricht zijn taak in de eerste plaats ten behoeve van de gezamenlijke schuldeisers. Deze heeft dan in beginsel een heel ander belang dan een bestuurder, wiens belangen zijn gericht op de vennootschap.

Dit geldt in mijn optiek evenmin voor een bestuurder of commissaris buiten faillissement. Maatschappelijk verantwoord ondernemen is erop gericht om economische prestaties te verwezenlijken met oog voor onder meer mens en milieu. Onder omstandigheden kan ik mij voorstellen dat ook voor een bestuur of RvC geldt dat een financieel belang dient te wijken voor een maatschappelijk belang, zoals ook sprake van was in de zojuist aangehaalde uitspraak van

62 HR 24 februari 1995, NJ 1996/472 (Ontvanger/Gerritse q.q.).

63 HR 19 december 2003, NJ 2004, 293, r.o. 3.5.2 (Curatoren Mobell/Interplan). 64 Rb. Noord-Holland 15 augustus 2013, ECLI:NL:RBNHO:2013:7326.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Door meer betrokken te zijn in het leerproces van hun kinderen verbeteren ouders hun eigen basisvaardigheden en ontwikkelen ze het vertrouwen en de kennis die ze nodig hebben

Na de vaststelling van het vooroverlegstandpunt kan het vooroverleg worden gebruikt voor de uitwisseling van informatie tussen aanvrager en ERA/ILT tijdens de voorbereiding van

10 lid 1, tweede alinea, Eerste Richtlijn ’09; in feite is alleen de passage ‘wist dat de handeling de grenzen van dit doel overschreed of hiervan, gezien de omstandigheden,

Roubos heeft aldus met de (middellijke) ver- koop door Trial van [de dochtervennootschappen] aan [de] door hem beheerste [vennootschap] een – geoorloof- de –

Als het rendement op het eigen vermogen bij een vennoot- schap opgekrikt kan worden door het toepassen van een efficiëntere financieringsstructuur of het volgen van een

Nu ik eerder tot de conclusie kwam dat voor bestuurders geldt, dat zij zich bij de weging van de elementen en het hanteren van de norm voornamelijk dienen te richten naar

Om te waarborgen dat bestuurders en commissarissen zich bij het bepalen van de strategie laten leiden door het belang van de vennootschap en de met haar verbonden onderneming en

Het richtsnoer Informatieverstrekking Zorgaanbieders is voor u als zorgaanbieder een handvat om na te gaan welke informatie u wettelijk in ieder geval moet verstrekken 2..