• No results found

SDQ bruikbaar voor jongeren tot achttien jaar: Scores nog beter benutten met 'SDQ-profiel'

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "SDQ bruikbaar voor jongeren tot achttien jaar: Scores nog beter benutten met 'SDQ-profiel'"

Copied!
8
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

University of Groningen

SDQ bruikbaar voor jongeren tot achttien jaar

Vugteveen, Jorien; Timmerman, Marieke; de Bildt, Annelies; de Wolff, Marianne; Theunissen,

Meinou

Published in:

Kind en Adolescent Praktijk DOI:

10.1007/s12454-020-0624-6

IMPORTANT NOTE: You are advised to consult the publisher's version (publisher's PDF) if you wish to cite from it. Please check the document version below.

Document Version

Publisher's PDF, also known as Version of record

Publication date: 2020

Link to publication in University of Groningen/UMCG research database

Citation for published version (APA):

Vugteveen, J., Timmerman, M., de Bildt, A., de Wolff, M., & Theunissen, M. (2020). SDQ bruikbaar voor jongeren tot achttien jaar: Scores nog beter benutten met 'SDQ-profiel'. Kind en Adolescent Praktijk, 19, 14-20. https://doi.org/10.1007/s12454-020-0624-6

Copyright

Other than for strictly personal use, it is not permitted to download or to forward/distribute the text or part of it without the consent of the author(s) and/or copyright holder(s), unless the work is under an open content license (like Creative Commons).

Take-down policy

If you believe that this document breaches copyright please contact us providing details, and we will remove access to the work immediately and investigate your claim.

Downloaded from the University of Groningen/UMCG research database (Pure): http://www.rug.nl/research/portal. For technical reasons the number of authors shown on this cover page is limited to 10 maximum.

(2)

14

KIND EN ADOLESCENT PRAKTIJK

over de auteur J. Vugteveen is universitair docent en onderzoeker, en prof. dr. M.

Timmerman is hoogleraar, beiden bij Psychometrie & Statistiek aan de RuG. Dr. A. de Bildt is psycholoog/wetenschappelijk onderzoeker bij Accare/UMCG. Dr. M. de Wolff is pedagoog/wetenschappelijk onderzoeker en dr. M. Theunissen is psycholoog/ wetenschappelijk onderzoeker beiden bij TNO Child Health. E: j.vugteveen@rug.nl.

SDQ BRUIKBAAR

VOOR JONGEREN TOT

ACHTTIEN JAAR

SCORES NOG BETER BENUTTEN MET ‘SDQ-PROFIEL’

P

sychosociale problemen signaleren is een basistaak van de jeugdgezondheidszorg (JGZ). Vaak wordt daarvoor gebruikgemaakt van de Strenghts and Difficulties

Question-naire (SDQ) (Van Widenfelt e.a., 2003). De SDQ

onderscheidt zich van andere vragenlijsten doordat hij relatief kort is en zowel vragen bevat over positieve gedragingen (‘Houdt rekening met gevoelens van anderen’) als over probleemgedrag (‘Vecht vaak met andere kinderen of pest ze’). De SDQ is ontworpen om vijf dimensies van psychosociaal gedrag te meten. Vier daarvan zijn gericht op probleemgedrag: emoti-onele problemen, gedragsproblemen, hyperactiviteit of aandachtstekort en problemen met leeftijdgenoten. De vijfde dimensie richt zich op positieve gedragingen: prosociaal gedrag. Daarnaast bevat de SDQ vragen waarmee de duur, de ernst en de impact van eventuele psychosociale problemen op het dagelijks functioneren in kaart worden gebracht.

Om psychosociale problemen goed te kunnen sig-naleren met behulp van de SDQ is het belangrijk dat SDQ-scores een goed beeld geven van (de mate van) psychosociale problemen onder jongeren die proble-men ervaren, zonder jongeren onnodig onder de aan-dacht van zorgprofessionals te brengen. Met andere woorden, het is belangrijk dat de vragenlijst valide is in de contexten waarin de vragenlijst wordt gebruikt.

Twee contexten waarin de SDQ veel wordt gebruikt zijn de screeningscontext (algemene populatie) en de klinische context. In de algemene populatie ligt de focus primair op het signaleren van problemen. In de klinische context is het doel een idee te krijgen welke type problematiek er speelt. In beide contexten wordt de SDQ gebruikt voor jongeren tot en met zeventien jaar, maar de vragenlijst was in Nederland alleen gevalideerd voor drie- tot en met veertienjarigen. Deze

informatie is waardevol, maar onvoldoende om het gebruik van de SDQ als signaleringsinstrument onder twaalf- tot en met zeventienjarigen te rechtvaardigen. Daarom hebben we in een driejarig onderzoeksproject onderzocht hoe bruikbaar de SDQ-zelfrapportage-versie en de SDQ-ouderSDQ-zelfrapportage-versie zijn om psychosociale problemen onder deze leeftijdsgroep te signaleren. En of deze SDQ-versies geschikt zijn voor jongeren in het praktijkonderwijs en de meer praktische leerwegen van het vmbo (leerwegondersteunend, basis/kader) Om psychosociale problemen te signaleren gebruikt de jeugdgezondheidszorg vaak de Strengths and

Difficulties Questionnaire (SDQ). Maar is deze wel geschikt voor jongeren van twaalf tot en met zeventien jaar, en ook als die praktijkonderwijs volgen? Onderzoek toont zien dat de SDQ bruikbaar is, vooral de ouderversie.

JORIEN VUGTEVEEN, MARIEKE TIMMERMAN, ANNELIES DE BILDT, MARIANNE DE WOLFF EN MEINOU THEUNISSEN

trefwoorden

Strengths and Difficulties Questionnaire (SDQ), psychosociale problemen, signalering, validiteit

ZELFRAPPORTAGE-VERSIE

WERKT IETS BETER BIJ

(3)

15 NR 4 DECEMBER 2020 Fo to : A le id D en ie r v an d er G on D e f ot o b ij d it a rti ke l is i llu st ra tie f. D e a fg eb ee ld e p er so on is n ie t d ez el fd e a ls d ie i n h et a rti ke l.

(4)

16

KIND EN ADOLESCENT PRAKTIJK

die mogelijk wat minder taalvaardig zijn dan andere jongeren. Zie box 1.

MEET SDQ WAT DE JGZ WIL WETEN?

Voor de JGZ is het van belang om te weten of de SDQ de beoogde dimensies van gedrag daadwerkelijk meet wanneer de vragenlijst wordt gebruikt bij jonge-ren. Anders is de SDQ mogelijk niet geschikt voor het signaleren van (bepaalde typen) problematiek. Of de SDQ meet wat de JGZ wil weten, hebben we op drie manieren onderzocht.

Schaalstructuur en meetinvariantie. De SDQ bevat

vijf vragen per dimensie van psychosociaal gedrag, dus 25 vragen in totaal (de Impactschaal niet mee-gerekend). Voor de SDQ-zelfrapportageversie en de SDQ-ouderversie hebben we onderzocht in hoeverre deze 25 vragen inderdaad zijn op te delen in de vijf bedoelde schalen (schaalstructuur) en of het voor de interpretatie van SDQ-schaalscores uitmaakt of de vragenlijst in een screeningscontext (algemene popu-latie) dan wel in een klinische context wordt ingevuld (meetinvariantie).

De resultaten van factoranalyses laten zien dat: a) de vijf schalen van de SDQ-versies in beide contexten (algemene en klinische populatie) vrij goed van elkaar te onderscheiden zijn; b) iedere schaal hoofdzakelijk één construct (begrip) meet; en c) de meeste items voldoende bijdragen aan het meten van het construct van de betreffende schaal (Vugteveen e.a., 2018b, 2019). De meest opvallende afwijking van de bedoelde schaalstructuur is dat jongeren zich bij het invullen van de SDQ laten beïnvloeden door de positieve formulering van vijf vragen waarmee probleemgedrag wordt gemeten. Dat wil zeggen, de positief geformu-leerde items dragen bij aan het construct van de pro-bleemschaal waartoe ze behoren en lijken daarnaast een klein beetje de houding van jongeren ten opzichte van hun eigen gedrag te meten. Dit heeft als gevolg dat de drie probleemschalen met enkele positieve items iets minder goed van elkaar en van de schaal die proso-ciaal gedrag meet te onderscheiden zijn dan voor de SDQ-ouderversie het geval is. Deze afwijking is echter relatief klein en de vijf bedoelde schalen zijn nog steeds goed genoeg van elkaar te onderscheiden. De bevin-ding is daarom voor ons geen reden om aan te nemen dat de SDQ-zelfrapportageversie de vijf bedoelde dimensies van psychosociaal gedrag niet meet.

Verder laten de resultaten zien dat enkele SDQ-schalen het bedoelde hoofdconstruct meten en één of enkele subconstructen. Een voorbeeld hiervan is de schaal die bedoeld is om prosociaal gedrag te meten. Binnen deze schaal is het subconstruct ‘helpen’ te onderscheiden. Dit subconstruct wordt met twee vragen gemeten (‘Behulpzaam als iemand zich heeft bezeerd, van streek is of zich ziek voelt’ en ‘Biedt vaak vrijwillig hulp aan anderen, zoals ouders, leerkrachten, andere kinderen’). Mogelijk lijken deze vragen teveel op elkaar. Dat is op zich geen probleem, maar idealiter wordt met een schaal van vijf vragen die prosociaal gedrag meet een zo breed mogelijk scala aan aspecten van dit type gedrag gemeten. Gelukkig meten de drie

overige vragen van de schaal ieder duidelijk wel andere aspecten van prosociaal gedrag. Een ander voor-beeld is de schaal die bedoeld is om hyperactiviteit/ aandachtstekort te meten. Binnen deze schaal zijn de subconstructen ‘hyperactiviteit’ en het subconstruct ‘aandachtstekort’ te onderscheiden. Beide worden met twee vragen gemeten (hyperactiviteit: ‘Rusteloos, overactief, kan niet lang stilzitten’ en ‘Constant aan het wiebelen of friemelen’; aandachtstekort: ‘Gemak-kelijk afgeleid, heeft moeite om zich te concentreren’ en ‘Maakt opdrachten af, kan de aandacht goed vasthouden’). Ook dit is geen zorgwekkende afwijking van de bedoelde schaalstructuur, omdat de naam van de schaal al aangeeft dat het een samengestelde schaal betreft en alle items voldoende bijdragen aan het gemeten hoofdconstruct.

Daarnaast blijkt uit de analyses dat jongeren en hun ouders in de algemene populatie de vragen van de SDQ op dezelfde manier interpreteren als jongeren en hun ouders in een klinische populatie (aangemeld en gediagnosticeerd bij een centrum voor kinder- en jeugdpsychiatrie). Dit houdt in dat de betekenis van SDQ-schaalscores onafhankelijk is van de context (screening, diagnostisch) waarin de SDQ wordt inge-vuld (Vugteveen e.a., 2018b). Dit is gunstig omdat het betekent dat SDQ-scores die zijn verzameld in beide contexten dezelfde betekenis hebben en dus met elkaar kunnen worden vergeleken, en kunnen worden geïn-terpreteerd met dezelfde afkapwaarden (normen). Het betekent ook dat het betekenisvol is als in screenings-context een verhoogde score wordt gevonden, en dus reden geeft voor verder onderzoek.

Samenhang met andere instrumenten. De

bovenge-noemde resultaten wijzen erop dat beide SDQ-versies vijf constructen meten, maar we weten nog niet of het inderdaad de vijf bedoelde dimensies van psychoso-ciaal gedrag betreft. Om dit te onderzoeken, hebben we de samenhang (correlatie) tussen SDQ-schalen en inhoudelijk vergelijkbare schalen van de YSR en CBCL bekeken (Vugteveen e.a., 2019). Voorbeeldpa-ren van inhoudelijk vergelijkbare schalen zijn: 1) de Hyperactiviteit/aandachtstekortschaal van de SDQ en de Aandachtsproblemenschaal van YSR/CBCL en 2) de Emotionele problemenschaal van de SDQ en de Angst/depressieschaal van de YSR/CBCL. We vonden dat inhoudelijk vergelijkbare schalen gemid-deld tot vrij sterk met elkaar samenhingen. Dit wijst erop dat beide SDQ-versies de bedoelde dimensies van psychosociaal gedrag meten (emotionele problemen, gedragsproblemen, hyperactiviteit/aandachtstekort, problemen met leeftijdgenoten en prosociaal gedrag). Deze bevinding werd verder bevestigd doordat we niet of nauwelijks samenhang vonden tussen SDQ-schalen

COMBINEER INFORMATIE

VAN JEUDIGE EN OUDERS

TOT ‘SDQ-PROFIEL’

(5)

17

NR 4 DECEMBER 2020

en inhoudelijk onvergelijkbare schalen van de YSR, CBCL en IDS-2 (intelligentietest). Voorbeelden van inhoudelijk onvergelijkbare schalen zijn de Emotionele problemenschaal van de SDQ en 1) de Agressieschaal van de YSR/CBCL of 2) de Schoolmotivatieschaal van de IDS-2.

Verwachte groepsverschillen. Als de SDQ de vijf

bedoelde dimensies van psychosociaal gedrag meet, mag worden verwacht dat jongeren in de algemene populatie in vergelijking met jongeren in de klinische populatie gemiddeld lagere SDQ-scores laten zien op de vier schalen die probleemgedrag meten en mogelijk een gemiddeld hogere score op de schaal die prosoci-aal gedrag meet. Deze verschillen werden inderdaad gevonden voor de schalen van beide SDQ-versies, met uitzondering van de Pro-sociaal gedragschaal van de SDQ-zelfrapportageversie (Vugteveen e.a., 2019).

Samengevat: de schalen van de SDQ-zelfrapporta-geversie en de SDQ-ouderversie lijken te meten wat de JGZ wil weten. Voor de jongerenversie zijn er aanwijzingen dat vooral de Pro-sociaal gedragschaal niet helemaal functioneert zoals bedoeld. De volgende vraag is of de schalen daadwerkelijk bruikbaar zijn voor het signaleren van psychosociale problemen onder jongeren.

PROBLEMEN VOORSPELLEN

De SDQ is bruikbaar voor het signaleren van psy-chosociale problemen als we op basis van SDQ-scores kunnen voorspellen of een jongere problemen heeft waarvoor mogelijk hulp nodig is, en welk type pro-blemen het betreft. We willen hier benadrukken dat de gebruiker van de SDQ zich ervan bewust moet zijn dat de SDQ ontworpen is om te signaleren, niet om te diagnosticeren. Na positieve signalering is het altijd aan de zorgverlener om de aanwezigheid en ernst van problemen nader te onderzoeken en te bepalen hoe een jongere het best kan worden geholpen.

Tot nu toe zijn vijf SDQ-schalen aan bod gekomen, waarvan vier zich richten zich op vier typen proble-matiek: emotionele problemen, gedragsproblemen, hyperactiviteit/aandachtstekort en problemen met leeftijdgenoten. Wat tot nu toe nog niet is genoemd, is dat de vier probleemschalen kunnen worden samen-gevoegd tot de Totale problemenschaal. Deze wordt doorgaans gebruikt om jongeren met problemen te onderscheiden van jongeren zonder problemen. De vier onderliggende probleemschalen worden ieder gebruikt om jongeren met het betreffende type problemen te onderscheiden van jongeren die dat type problemen niet ervaren.

In hoeverre de schalen van de SDQ zelfrapportage-versie en de SDQ-ouderzelfrapportage-versie bij gebruik in de

alge-mene populatie bruikbaar zijn voor het onderscheiden

van jongeren met en zonder problemen is onderzocht met behulp van zogenaamde receiver operating

characteristic curve (ROC) analyses (Vugteveen e.a.,

2019). De jongeren ‘met problemen’ zijn jongeren uit de klinische steekproef die allemaal een DSM IV-diagnose hebben voor een angst-/stemmingsstoornis, een gedragsstoornis, ADHD of een

autismespectrum-stoornis of een combinatie daarvan. De diagnoses zijn gesteld met zorgvuldige diagnostische procedures die zijn uitgevoerd door een multidisciplinair team van professionals, bestaand uit ten minste een kinder- en jeugdpsychiater en een GZ-psycholoog, aangevuld met verschillende disciplines (bijvoorbeeld orthopedago-gen, psycholoorthopedago-gen, systeemtherapeuten, hbo-behande-laars, gespecialiseerd verpleegkundigen). De jongeren ‘zonder problemen’ zijn jongeren uit de steekproef uit de algemene populatie van wie de overgrote meerderheid geen van deze diagnoses zal hebben. De resultaten van de analyses wijzen erop dat de Totale problemenschaal redelijk geschikt is voor het onder-scheiden van jongeren met en jongeren zonder proble-men (zelfrapportageversie: AUC = 0,80; ouderversie: AUC = 0,87; we beschouwden AUC-waarden > 0,80 als voldoende onderscheidend). Wel blijkt de Totale problemenschaal van de zelfrapportageversie geschik-ter voor gebruik onder meisjes dan voor gebruik onder jongens (meisjes: AUC = 0,84; jongens: AUC = 0,76). Dit lijkt voornamelijk te wijten aan onnauwkeurigheid in de zelfrapportage over de aanwezigheid en ernst van problemen met leeftijdgenoten door jongens (meisjes: AUC = 0,79; jongens: AUC = 0,71). De emotionele problemenschaal, de gedragsproblemenschaal en de hyperactiviteit/aandachtstekortschaal van beide SDQ-versies lijken voor zowel jongens als meisjes geschikt voor het signaleren van jongeren met respectievelijk angst-/stemmingsproblemen, gedragsstoornissen en ADHD (AUC-waarden varieerden tussen 0,81 en 0,93). Ook blijkt de door de ouder gerapporteerde

Box 1:

Steekproeven

Om te onderzoeken hoe bruikbaar de SDQ is onder twaalf- tot en met zeventienjarigen hebben we drie steekproeven gebruikt. De eerste steek-proef bestaat uit 1273 jongeren uit de algemene populatie en hun ouders. Van hen zijn zelfgerapporteerde SDQ-data (n = 452) beschikbaar, door de ouder gerapporteerde SDQ-data (n = 69) of beide (n = 772) beschik-baar. Daarnaast zijn van een deel van deze jongeren en ouders aanvul-lende data beschikbaar van de Youth Self Report (YSR, n = 392), van de Child Behaviour Checklist (CBCL; n = 27) of van beide instrumenten (n = 468) (zie bijv. Achenbach, 1991), en van een deel (n = 220) data van de Intelligence and Development Scales 2 (IDS-2; Grob e.a., 2018).

De tweede steekproef is een klinische steekproef. Deze bestaat uit 4282 jongeren (en hun ouders) die tussen 2011 en 2015 bij een van twee verschillende centra voor kinder- en jeugdpsychiatrie zijn aangemeld. Van hen zijn zelfgerapporteerde SDQ-data (n = 245), door de ouder gerap-porteerde SDQ-data (n = 367) of beide (n = 3.670) beschikbaar. De derde steekproef bestaat uit 130 jongeren van wie zelfgerapporteer-de SDQ-data beschikbaar zijn. Dit zijn 89 jongeren uit zelfgerapporteer-de eerste steek-proef die praktijkonderwijs of een van de meer praktische leerwegen van het vmbo (leerwegondersteunend of basis/kader) volgen. Deze groep is aangevuld met 41 jongeren met dezelfde opleidingsniveaus, afkomstig van drie verschillende scholen (2 scholengemeenschappen en 1 praktijkschool) in de regio’s Utrecht en Leiden. 24 van deze jongeren zijn individueel geïnterviewd over de SDQ.

Daarnaast zijn zeventien JGZ-professionals van diverse organisaties groepsgewijs geïnterviewd over hun ervaringen met de SDQ.

(6)

18

KIND EN ADOLESCENT PRAKTIJK

schaal voor problemen met leeftijdgenoten indicatief voor de aanwezigheid van autismespectrumstoornis-sen (zelfrapportage AUC = 0,75; ouderversie: AUC = 0,84).

In hoeverre de schalen van de SDQ zelfrapporta-geversie en de SDQ-ouderversie bij gebruik van de SDQ in de klinische populatie bruikbaar zijn voor het signaleren van het type problematiek is onderzocht met behulp van logistische regressieanalyses (Vugte-veen e.a., 2018a). Het gaat om vier typen problema-tiek die in de voorgaande alinea zijn beschreven. De resultaten wijzen erop dat de hyperactiviteit/ aandachtstekortschaal van beide SDQ-versies geschikt is voor het voorspellen van ADHD. Daarnaast zijn de gedragsproblemenschaal en de schalen voor proble-men met leeftijdgenoten en prosociaal gedrag van de SDQ-ouderversie geschikt voor het voorspellen van respectievelijk gedragsstoornissen en autismespec-trumstoornissen. De emotionele problemenschaal van beide SDQ-versies bleek niet voldoende accuraat om angst-stemmingsstoornissen te voorspellen. Het betrekken van de impactschaal bij het voorspellen van verschillende typen problematiek resulteerde in kleine verbeteringen voor enkele typen problematiek, maar veranderde de conclusies over welk type problema-tiek wel of niet te voorspellen is op basis van SDQ-schaalscores niet.

Betrouwbaarheid van de schalen. Het is algemeen

bekend dat een instrument zowel voldoende wbaar als valide moet zijn, en dat voldoende betrou-wbaarheid een voorwaarde is voor validiteit. Met andere woorden, een onbetrouwbare schaal zal niet meten wat we bedoelen te meten (valide zijn). Toch lijken twee schalen (de schaal die gedragsproblemen meet van beide versies en de schaal die problemen met leeftijdgenoten meet van de ouderversie) op basis van betrouwbaarheidsschattingen (onder andere

Cronbachs alfa) onvoldoende betrouwbaar, terwijl ze wel bijdragen aan het signaleren van psychosociale problemen (Vugteveen e.a., 2018b, 2019). Hier zijn twee mogelijke verklaringen voor. De eerste is dat een of meerdere vragen van de genoemde schalen iets unieks meten dat met de andere vragen van de schaal niets gemeenschappelijk heeft, maar dat wel relevant is voor het signaleren van de problematiek die we met de SDQ proberen te voorspellen. Dit kan leiden tot een schijnbaar gebrek aan betrouwbaarheid, omdat de betrouwbaarheidscoëfficiënten immers een indicatie geven van hoe nauwkeurig alle items het gezamenlijke construct meten, en niet het unieke deel. De tweede mogelijke verklaring is dat de schalen mogelijk nauwkeurig meten in de range van probl-eemernst die ertoe doet (de middelmatige tot hoge

ernst), maar niet onder jongeren met minder ernstige of geen problematiek. Dat betrouwbaarheidscoëf-ficiënten meetnauwkeurigheid over de gehele range van ernst uitdrukken, kan ook hier aanleiding zijn tot een verondersteld gebrek aan betrouwbaarheid. Beide verklaringen zijn aannemelijk, wat aangeeft dat de huidige betrouwbaarheidsschattingen voor de gedragsproblemenschaal van beide SDQ-versies en de schaal voor problemen met leeftijdgenoten van de SDQ-ouderversie onvoldoende informatief zijn. Dus hoewel deze schalen op basis van de betrouwbaarhe-idsschattingen onvoldoende betrouwbaar leken, wijst het vinden van validiteitsbewijs erop dat de schalen wel voldoende betrouwbaar zijn voor de beoogde doeleinden.

Samengevat, de bevindingen met betrekking tot het gebruik van de SDQ in de algemene populatie wijzen erop dat de schalen van beide SDQ-versies geschikt zijn voor het signaleren van problemen. Een uitzondering daarop is de schaal voor problemen met leeftijdgenoten en daardoor ook de Totale problemen-schaal van de SDQ-zelfrapportageversie. Deze schalen lijken onder jongens beperkt bruikbaar. De schalen van de SDQ-ouderversie zijn daar wel geschikt voor. In een klinische populatie lijken de hyperactiviteit/ aandachtstekortschaal van beide SDQ-versies en de gedragsproblemenschaal en de schalen voor proble-men met leeftijdgenoten en prosociaal gedrag van de ouderversie bruikbaar te zijn voor het verkrijgen van een eerste indicatie van het type problematiek van een jongere.

BRUIKBAARHEID VAN SDQ VERGROTEN

De resultaten die tot nu toe in dit artikel zijn bespro-ken, zijn gebaseerd op onderzoek naar het gebruik van losse SDQ-schalen en informanten. Informatie over losse schalen en informanten is helaas slechts in beperkte mate bruikbaar voor bijvoorbeeld het signaleren van comorbide problemen (Vugteveen e.a., 2020). Om te onderzoeken of het gebruik van SDQ-informatie verder kan worden geoptimaliseerd, hebben we onderzocht of het zinvol is om gebruik te maken van SDQ-profielen die de vijf schaalscores van de twee informanten (de jongere en zijn/haar ouder) combine-ren. De bevindingen zijn veelbelovend: SDQ-profielen lijken geschikter dan de Totale problemenschaal voor het signaleren van psychosociale problematiek. Met behulp van de Totale problemenschaal zou 10 procent jongerenversie) tot 13 procent (SDQ-ouderversie) van de jongeren in de steekproef uit de algemene populatie en 42 procent (jongerenversie) tot 63 procent (ouderversie) van de jongeren in de steekproef uit de klinische populatie zijn gesignaleerd tegenover respectievelijk 45 en 95 procent op basis van de profielen waarin informatie van beide SDQ-versies is gecombineerd. In beide steekproeven zit het verschil tussen beide aanpakken hem in het signaleren van jongeren met middelmatige probleemernst of enkel-voudige problematiek. Dit is niet verrassend, want zelfs een maximale score op een van de probleemscha-len leidt op zichzelf niet tot een verhoogde score op de

VOOR SDQ-PROFIEL IS

BIJDRAGE VAN OUDERS

VAN GROTE BETEKENIS

(7)

19

NR 4 DECEMBER 2020

Totale problemenschaal. Een belangrijke vraag die het verschil in het resultaat van de aanpakken oproept, is in welke mate vooral de profielaanpak leidt tot onte-rechte signaleringen. We verwachten dat dit meevalt, omdat de profielen tamelijk specifiek zijn. Daardoor zijn middelmatige en enkelvoudige problematiek vrij goed van elkaar en ook van ernstigere en meervoudige problematiek te onderscheiden. De profielaanpak lijkt zich dus voor wat meer precisie te lenen dan de Totale problemenschaal.

Verder zijn de profielen geschikt voor het verkrijgen van een eerste indicatie van het type (enkelvoudig of gecombineerde) problematiek. Om een indicatie te geven: voor 88 procent van de gediagnosticeerde jongeren kwamen de problemen die zichtbaar waren in hun SDQ-profiel overeen met de diagnose die zij later hebben gekregen. Daarnaast blijkt de SDQ-profielaanpak ook geschikt voor het signaleren van angst-/stemmingsproblematiek waar de Emotionele problemenschaal van beide SDQ-versies op zichzelf niet voldoende indicatief voor zijn. Preciezer gezegd, emoti-onele problemen waren zichtbaar in de SDQ-profielen van 86 procent van de jongeren met alleen de diagnose angst-/stemmingsstoornis, van 78 procent van de jon-geren die waren gediagnosticeerd met zowel een angst-/ stemmingsstoornis als ADHD en van 93 procent van de jongeren die waren gediagnosticeerd met een angst-/ stemmingsstoornis en een autismespectrumstoornis.

De resultaten lieten verder zien dat de bijdrage van ouders aan het SDQ-profiel van jongeren informa-tiever was dan de bijdrage van jongeren zelf. Op basis van alleen de SDQ-zelfrapportageversie zouden psychosociale problemen worden gesignaleerd bij 59 procent van de jongeren uit de klinische steekproef tegenover 95 procent op basis van beide informanten. Met name jongeren met een autismespectrumstoor-nis, bij wie al dan niet ook een andere stoornis is gediagnosticeerd, worden op basis van zelfrapportage-informatie over het hoofd gezien. Juist die zelfrappor-tageversie wordt veel gebruikt in de JGZ.

Op dit moment kunnen we nog geen specifieke instructies geven over hoe SDQ-profielen in de praktijk het best kunnen worden gebruikt. Om deze instructies op te kunnen stellen, is een grote wille-keurige steekproef van jongeren en hun ouders nodig, onder wie de SDQ-scores en de klinische diagnose(s) van de jongere (inclusief de categorie ‘geen klinische diagnose’) verzameld worden. Zo’n steekproef hebben wij op dit moment niet ter beschikking.

Een aan het SDQ-profiel gerelateerde bevinding waar we wel direct iets mee kunnen, is het feit dat internaliserende problematiek onder jongens en externaliserende problematiek onder meisjes onvol-doende zichtbaar is in hun SDQ-profielen en scores op losse SDQ-schalen. Dit wijst erop dat het zinvol is om SDQ-scores met geslachtsspecifieke afkapwaarden te interpreteren. Onlangs is een nieuwe handleiding voor het gebruik van de SDQ onder jongeren gepubliceerd (Theunissen e.a., 2019). In deze handleiding presen-teren we onder andere geslachtsspecifieke normen per leeftijdsjaar. Omdat het niet altijd wenselijk is om de

scores van een jongere met scores van andere jongeren van hetzelfde geslacht te vergelijken, bevat de handlei-ding ook normen zonder uitsplitsing naar geslacht.

SDQ IN HET PRAKTIJKGERICHT ONDERWIJS

Hoe zit het met de bruikbaarheid van de SDQ onder jongeren in het praktijkonderwijs en de meer praktische leerwegen van het vmbo (leerwegonder-steunend of basis/kader)? Vanuit de JGZ-praktijk waren er vragen over de bruikbaarheid van de SDQ-zelfrapportage bij met name deze jongeren. Om het leesgemak te vergroten, duiden we deze jongeren hier aan als jongeren die praktijkgericht onderwijs volgen. We hebben de ervaringen van deze jongeren en van JGZ-professionals met de bruikbaarheid van de SDQ in kaart gebracht (Van Leeuwen & Van Vulpen, 2019; Theunissen e.a., ingediend). Daarnaast zijn we onder andere nagegaan of de factorstructuur van de SDQ-zelfrapportageversie vergelijkbaar is tussen deze jongeren en jongeren in andere onderwijsniveaus (vmbo gemengd/theoretisch, havo, vwo).

In het kwantitatieve deel van het onderzoek zijn de SDQ-scores van de jongeren die praktijkgericht onderwijs volgen (n = 130) vergeleken met die van de jongeren uit de normsteekproef in de andere opleiding-sniveaus (n = 296). Conform verwachtingen op basis van literatuur (o.a. Flouri e.a., 2010), blijken jongeren die praktijkgericht onderwijs volgen hogere SDQ-scores te hebben op de meeste schalen. Zij rapporteren dus meer psychosociale problemen. De psychometri-sche eigenschappen van de SDQ (interne consistenties en schaalstructuur) waren vergelijkbaar tussen de twee groepen, met een matige ondersteuning voor de 5-factorstructuur van de SDQ. Dit suggereert dat opleidingsniveau weinig invloed heeft op de testeigen-schappen van de SDQ.

In het kwalitatieve deel van het onderzoek zijn zeventien JGZ-professionals en 24 jongeren die praktijkgericht onderwijs volgen geïnterviewd over de SDQ. Professionals zijn van mening dat de SDQ een valide instrument is dat een goed overzicht kan bieden van de mentale gezondheid van jongeren. Jongeren en professionals vinden wel dat de SDQ ouderwetse en moeilijke woorden bevat. Jongeren ervaren vooral moeite met de volgende woorden en uitdrukkingen van de SDQ: ‘rusteloos’, ‘driftig’, ‘piekeren’, ‘in de put’, ‘bedriegen’, ‘treiteren’ en ‘neem dingen weg’. Verder rapporteren jongeren moeilijkheden met SDQ-items die bestaan uit twee delen, bijvoorbeeld ‘Ik ben zenuwachtig in nieuwe situaties. Ik verlies makkelijk mijn zelfvertrouwen’. Of de stelling ‘Ik vecht vaak. Het lukt mij andere mensen te laten doen wat ik wil’. Dit is bedoeld als een omschrijving van een enkel construct, maar de jongeren zien dit als twee verschil-lende dingen. De SDQ bevat verschilverschil-lende van dit soort samengestelde items. Volgens de JGZ-professi-onals ervaren jongeren in alle opleidingsniveaus deze problemen. De psychometrische eigenschappen van de SDQ-zelfrapportageversie zijn echter voldoende om de SDQ te gebruiken bij jongeren in alle opleidings-niveaus. Wel raden we aan dat het taalgebruik van de

(8)

20

KIND EN ADOLESCENT PRAKTIJK

Nederlandstalige SDQ in overleg met de ontwikkelaar wordt herzien om optimaal gebruik bij alle doelgroe-pen van de JGZ te garanderen.

In de nieuwe handleiding voor het gebruik van de SDQ bij twaalf- tot en met zeventienjarigen worden enkele praktische tips gegeven om de afname van de SDQ door de JGZ te verbeteren (Theunissen e.a., 2019). Professionals wordt bijvoorbeeld aangeraden om de betekenis van lastige woorden of termen toe te lichten. Ook kan uitgelegd worden dat sommige items van de SDQ meerdere stellingen bevatten. Verder wordt aanbevolen om ervoor te zorgen dat de jongeren elkaars antwoorden niet kunnen zien tijdens het invul-len. Ten slotte is het belangrijk dat een professional er bij het gebruik van de SDQ rekening mee houdt dat het invullen van de SDQ belastend kan zijn voor een jongere en voor ouders.

CONCLUSIE

Tot nu toe was weinig bekend over de betrouwbaar-heid en validiteit van de zelfrapportage- en de ouder-versie van de SDQ voor gebruik onder Nederlandse jongeren. Onze bevindingen laten zien dat beide versies geschikt zijn voor gebruik in een screenings-context, waarbij wel moet worden opgemerkt dat de Totale problemenschaal en de schaal voor problemen met leeftijdgenoten van de zelfrapportageversie geschikter zijn voor meisjes dan voor jongens. In een diagnostische context is vooral de ouderver-sie geschikt voor gebruik, behalve de Emotionele problemenschaal. De bevindingen wijzen er verder op dat schaalscores, ongeacht de context waarin ze

verzameld zijn (screeningscontext of klinische con-text), kunnen worden geïnterpreteerd met dezelfde afkapwaardes. De hernieuwde handleiding voor het gebruik van de SDQ onder Nederlandse jongeren bevat nieuwe normen voor deze doelgroep (Theunis-sen e.a., 2019). De handleiding bevat zowel geslachts-specifieke normen per leeftijdsjaar als normen die niet naar geslacht zijn uitgesplitst. Bovendien worden enkele praktische tips gegeven om de afname van de SDQ, ook onder jongeren in het praktijkonder-wijs of de meer praktische leerwegen van het vmbo (leerwegondersteunend, basis/kader), door de JGZ te verbeteren.

Het gebruik van de SDQ is verder te optimaliseren door gebruik te gaan maken van het SDQ-profiel van een jongere in plaats van te kijken naar losse schalen die zijn gerapporteerd door losse infor-manten. Het opstellen van instructies voor gebruik van deze profielaanpak in de praktijk is een goede volgende stap.

De projectgroep bestaat uit medewerkers van de Rijksuniversiteit Groningen, Accare, de Kinderacade-mie Groningen, TNO-Leiden en Pharos. Daarnaast zijn medewerkers van de GGD, het UMCG, Accare en Pharos bij het project betrokken als projectadvi-seurs. Het SDQ-project is gefinancierd door ZonMw, projectnummer 729300105.

De plannen voor dit onderzoek zijn eerder in KAP beschreven (Vugteveen e.a., 2017).

the strengths and difficulties questionnaire (SDQ). European Child & Adolescent Psychiatry, 12(6), 281-289.

> Vugteveen, J., Timmerman, M., de Bildt, A., & de Wolff, M. (2017). Hoe goed signaleert de SDQ pro-blemen bij jongeren? Kind en Adolescent Praktijk, 16(3), 34-36.

> Vugteveen, J., de Bildt, A., Hartman, C.A., & Tim-merman, M. E. (2018a). Using the Dutch multi-infor-mant strengths and difficulties questionnaire (SDQ) to predict adolescent psychiatric diagnoses. European Child & Adolescent Psychiatry, 27, 1347-1359. > Vugteveen, J., de Bildt, A., Serra, M., de Wolff, M.S., & Timmerman, M.E. (2018b). Psychometric properties of the Dutch strengths and difficulties questionnaire (SDQ) in adolescent community and clinical populations. Assessment. https://doi. org/10.1177/1073191118804082.

> Vugteveen, J., de Bildt, A., Theunissen, M.H.C., Reijneveld, S.A., & Timmerman, M.E. (2019). Vali-dity aspects of the strengths and difficulties question-naire (SDQ) adolescent self-report and parent-report versions among Dutch adolescents. Assessment. https://doi.org/10.1177/1073191119858416. > Vugteveen, J., de Bildt, A., Hartman, C.A., Reijne-veld, S.A., & Timmerman, M.E. The combined self- and parent-rated SDQ score profile predicts care use and psychiatric diagnoses. European Child & Adolescent Psychiatry. https://doi.org/10.1007/ s00787-020-01667-5.

LITERATUUR

> Achenbach, T.M. (1991a). Manual for the Child Behavior Checklist. 4-18 and 1991 profile. Burling-ton, VT, VS: University of Vermont, Department of Psychiatry.

> Flouri, E., Tzavidis, N., & Kallis, C. (2010). Adverse life events, area socioeconomic disadvantage, and psychopathology and resilience in young children: The importance of risk factors’ accumulation and protective factors’ specificity. European Child & Adolescent Psychiatry, 19(6), 535-546.

> Grob, A., Hagmann-von Arx, P., Ruiter, S., Timmer-man, M.E., & Visser, L. (2018). IDS-2: Intelligentie- en ontwikkelingsschalen voor kinderen en jongeren. Amsterdam: Hogrefe.

> Theunissen, M.H.C., de Wolff, M.S., Vugteveen, J., Timmerman, M.E., & de Bildt, A. (2019). Handlei-ding voor het gebruik van de SDQ bij adolescenten (12-17 jaar) binnen de jeugdgezondheidszorg. Vragenlijst voor het signaleren van psychosociale problemen. Leiden: TNO.

> Theunissen, M.H.C., de Wolff, M.S., Eekhout. I., van Vulpen, C., Reijneveld, S.A. Is the Strengths and Dif-ficulties Questionnaire applicable to lower educated adolescents? Ingediend.

> van Leeuwen, M., & van Vulpen, C. (2019). De vra-gen zijn netjes en deftig opgeschreven, sommivra-gen begrijpen dat niet. JGZ Tijdschrift Voor Jeugdge-zondheidszorg, 51(2), 49-51.

> van Widenfelt, B.M., Goedhart, A.W., Treffers, P.D.A., & Goodman, R. (2003). Dutch version of

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

In Malawi, the addition of approximately US$40 million per annum from Global Fund grants has increased the total per capita health care expenditure by nearly US$4, but this still

Unprepared or uncooked food forms part of the food that is wasted, because of incorrect storage in households or food that is bought on impulse (related to hoarding behaviour)

Theories of transformational leadership concur that leadership is vital in improving an organisation’s performance through utilising individual and group capabilities

Figure 3.6 The lysimeter as constructed with the water-table height control system. Figure 3.8 Probes placed in a PVC cylinder with distilled water inside a climate

Also very obvious is the much faster thiol–disulde exchange leading to almost full conversion of 1, while again the slower reaction kinetics of the thiol–maleimide addition leads

This cycle repeated successively showing reversible changes on the fluorescence intensity driven by the reversible redox states of the 4ATP molecule that releases protons

As previously discussed, the argument of elite cueing theorises that voters align to policy stances of parties after electing a politician (Brader and Tucker, 2010;

The SDQ profiles found were interpreted using British cutoff scores to classify their adolescent self-reported and parent-reported mean SDQ scale scores as ‘normal’,