• No results found

De retoriek van waanzin

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De retoriek van waanzin"

Copied!
3
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

VI

Lars Bernaerts. De retoriek van waanzin. Taal-handelingen, onbetrouwbaarheid, delirium en de waanzinnige ik-verteller. Antwerpen/Apel-doorn: Garant, 2011. 426 pp. ISBN

978-90-441-2683-9. € 33,–.

‘Waarom ik niet krankzinnig ben’, de titel van Maurits Dekkers relatief onbekende roman uit 1929, geeft de problematiek die Lars Bernaerts in zijn studie behandelt treffend weer. Wie zo een uitspraak doet moet zich kennelijk tegen de ver-onderstelling verweren wel dégelijk waanzinnig te zijn; en het is maar de vraag of een bevlogen pleidooi in eigen zaak in dit geval niet eerder averechts werkt. Het verbeten beargumenteren van de eigen geestelijke gezondheid kan immers juist als symptoom van querulantenwaan of zelfs paranoia overkomen en daardoor – linguïstisch gesproken – de propositionele inhoud van het betoog performatief ondermijnen. Als taalhan-deling beschouwd werpt zo een rechtvaardiging ook de vraag op welke spreker überhaupt over de nodige autoriteit beschikt om succesvol uit-spraken over zijn of haar mentale toestand te doen. In moderne westerse maatschappijen is het immers vooral de psychiatrie die ware uit-spraken over waanzin en geestelijke gezondheid kan doen; het individu/de patiënt heeft daaren-tegen meestal ‘niet de illocutionaire macht om zich krankzinnig of geestelijk gezond te verkla-ren’ (142), zoals Bernaerts stelt. Bij gebrek aan de noodzakelijke felicity conditions als betrouw-baar fundament kan het beredeneren van de ei-gen geestelijke gezondheid dus snel lijken op het bouwen van bruggen in het niets en naar een on-bereikbaar doel toe: acceptatie voor de hersen-spinsels van een potentieel waanzinnige.

Over het bouwen en instorten van dit soort bruggen en de verschillende manieren waarop dit in literaire teksten kan gebeuren gaat Ber-naerts’ studie. Zijn doel is om ‘de retoriek van de waanzinnige ik-verteller’ (10) aan de hand van uitgebreide casestudies van een drietal romans uit de ‘modernistische periode van de twintigste eeuw’ (14) in kaart te brengen. Het gaat hierbij om drie fictionele autobiografische geschriften van vertellers die zich in een psychiatrische in-richting bevinden: naast Dekkers tekst zijn dit Johan Daisne’s roman De man die zijn haar kort liet knippen (1947) en De verwondering van Hugo Claus (1962). De grondige en subtiele analyses van deze werken in drie aparte hoofd-stukken worden voorafgegaan door uitvoerige en consciëntieuze besprekingen van relevan-te theoretische en methodische inzichrelevan-ten uit

twee onderzoeksgebieden: narratologische stu-dies naar constructies en effecten van narratieve onbetrouwbaarheid (W.C. Booth, A. Nünning, J. Phelan, M. Fludernik, D. Cohn, G. Olson et al.) en onderzoek naar de wereld-veranderende en wereld-creërende dimensies van taalhande-lingen (J.L. Austin, M.L. Pratt, M. Kearns, maar ook J. Derrida). Om aan de complexiteit van zijn onderzoeksobject recht te doen streeft Bernaerts daarbij naar een ‘geïntegreerde benadering’ (400) waarin concepten uit beide onderzoeksgebieden met elkaar worden gecombineerd en selectief met inzichten uit andere theoretische contexten – discoursanalyse, psychoanalyse en psychopa-thologie – worden aangevuld.

Vooral de methodes en vraagstellingen van de speech-act-theorie weet Bernaerts voor zeer originele en productieve analyses van zijn cor-pusmateriaal te gebruiken. Hij laat bijvoorbeeld zien hoe Dekkers verteller Vladimir Wirginszki door strategische bekentenissen (‘in die dromen was ik in waarheid volkomen krankzinnig’) en betoogstructurerende, rationaliteit suggererende opmerkingen (‘ik begin pas’) probeert om taal-handelingskracht voor normuitdagende beledi-gingen en verwijten aan het adres van de psy-chiater te generen: ‘ik haat en veracht Uw dom en onnoozel zoeken naar het normale, evenals ik dat normale uit den grond van mijn hart ver-vloek’. In combinatie met sarcastische opmer-kingen en metanarratieve commentaren ontstaat op deze manier een ‘woekering van taalhande-lingen’ (171) die zich uiteindelijk tegen de vertel-ler keert, maar volgens Bernaerts wel fundamen-tele vraagtekens zet bij de vermeende stabiliteit van het subject als coherente bron van uitspra-ken. Aansluitend bij Shoshana Felmans studie Writing and Madness (2003) constateert Ber-naerts dat de roman daardoor een inkijk in de ‘waanzin van retoriek’ biedt: de interne tegen-strijdigheid en ‘irreducible resistance to inter-pretation’ (Felman) van vooral literaire teksten in het algemeen. In Hugo Claus’ roman is vol-gens Bernaerts wel sprake van het slagen van een ‘overkoepelende taalhandeling’, namelijk de we-reldscheppende illocutie van de ‘verwondering’ zelf. Deze gaat verder dan de representatie van de geestestoestand van de ik-verteller, want ook de esthetische reactie van ‘de’ lezer – een homo-geniserende aanduiding waar Bernaerts iets te royaal mee omgaat – zou het karakter van ‘totale verwondering’ kunnen hebben: ‘Voor de ont-vankelijke lezer worden de ontoereikendheid van taal en de onkenbaarheid van zelf en wereld getoond’ (312).

(2)

VII Het belang van deze analyses reikt verder dan

het corpusmateriaal van de studie. Bernaerts laat op een overtuigende manier zien dat het thema-tische of discoursanalythema-tische onderzoek naar representaties van psychopathologische feno-menen een belangrijke dimensie over het hoofd dreigt te zien: de linguïstische gelaagdheid en performatieve verwrongenheid van het spre-ken en schrijven over waanzin die zich niet tot een overzichtelijke textuur van motieven, the-ma’s en machtseffecten laten ‘uiteffenen’. Ber-naerts’ studie is daardoor een inspirerende en zeer welkome uitnodiging tot verder onderzoek op dit gebied. Hier valt bijvoorbeeld te denken aan klassieke teksten uit de literatuurgeschiede-nis van de waanzin zoals de agressieve en onna-volgbare rant die de ik-verteller in Jan Arends’ verhaal ‘Keefman’ (1972) tegen zijn psychia-ter afsteekt. Maar ook veel van de ‘gestoorde’ – of mogelijk ‘krankzinnige’ – vertellers en fo-calisatoren in de romans van Arnon Grunberg maken op complexe manier gebruik van taal-handelingen om hun eigen normaliteit te creë-ren en tegen aanvallen van buiten te verdedigen. Het personage Hofmeester in Tirza bijvoor-beeld – door een van zijn dochters expliciet als ‘gek’ beschouwd – is constant bezig om zich met het uitspreken van maximes, instructies en slo-ganachtige wijsheden in de meest gênante situa-ties een houding te geven en zijn eigen normali-teit tegen de pathologiserende kijk van anderen af te schermen: ‘Na een paar minuten roept hij zich tot orde. Er is een feest. Er is een gastheer. Er is geen pijn’ (A. Grunberg, Tirza. Amster-dam, 2006, p. 189). Bernaerts’ studie biedt een uitstekend vertrek- en oriëntatiepunt voor toe-komstig onderzoek naar de narratologische en performatieve dimensie van de representatie van waanzin en dat niet alleen in de Nederlandsta-lige literatuur.

De gebruikswaarde en helderheid van het on-derzoek worden daarbij wel tot op zekere hoog-te beperkt door een overdaad aan structurerende principes die de ‘geïntegreerde benadering’ met zich meebrengt. Bij de verschillende classifica-ties, schema’s en taxonomieën die Bernaerts in-troduceert en toepast horen onder andere: een overzicht van centrale topoi in literaire repre-sentaties van waanzin (waanzin als een spiegel voor de maatschappij, vorm van ongebonden creativiteit etc.); een opsomming van verschil-lende functies van waanzin in literatuur (zoals de narratieve, poëticale en politieke functie); een overzicht van – min of meer – overeenkomende elementen in de theorieën van narratieve onbe-trouwbaarheid van Phelan, Fludernik, Cohn en Olson; een ‘geïntegreerde’ benadering van

ver-schillende speech-act-theorieën als basis voor een stappenplan voor de analyse van taalhande-lingen in literaire werken; de tegenstelling van een ‘klinisch-pathologische’ en een ‘existentieel-fenomenologie’ benadering van waanzin; en de onderscheiding van twee ‘dimensies’ van waan-zinnige ik-vertellers, namelijk de rationaliseren-de fou raisonnant en rationaliseren-de rationaliseren-delirerenrationaliseren-de fou imagi-nant. Al deze classificaties en schema’s sluiten elkaar niet uit, maar ze zijn ook niet zonder meer congruent of compatibel. Door hun combinatie ontstaat daardoor een zeer complexe matrix van begrippenkaders die het soms moeilijk maakt om de rode draad van de argumentatie te vol-gen. Ook lijkt het gedetailleerde toepassen van de verschillende schema’s soms een doel op zich te worden; er ontstaat de indruk dat het argu-mentatieve vluchtpunt van de casestudies en het boek als geheel – het door Shoshana Felman ge-inspireerde chiasme van de retoriek van waanzin en de waanzin van retoriek – ook zonder deze classificatiedrift had kunnen worden bereikt en daarvan ook gedeeltelijk losstaat.

In plaats van een poging tot ‘integratie’ van de verschillende theoretische modellen en een ze-kere drang naar volledigheid had Bernaerts mis-schien beter nog meer keuzes kunnen maken en bijvoorbeeld sterker in kunnen zetten op de aan Desnais’ roman ontleende heuristische tegen-stelling van de fou raisonnant en de fou imagi-nant. De fou raisonnant staat hierbij voor het prototype van de monologiserende en rationa-liserende waanzinnige ik-verteller die de adres-saten van zijn betoog met een overdaad aan lo-gische en hypercorrecte verklaringen probeert te overtuigen. De retoriek van de fou imaginant daarentegen wordt bepaald door het denken, spreken en schrijven in termen van delirante as-sociaties en psychotische waanconstructies. Dit conceptuele paar lijkt niet alleen een interessante en productieve vondst van Bernaerts omdat het verbanden tussen bepaalde retorische basishou-dingen van waanzinnige vertellers - en perso-nages in het algemeen! - en specifieke soorten speech acts laat zien (strategische biecht, confes-sie etc. als genres van de fou raisonnant, de per-formatieve schepping van alternatieve werelden als kenmerk van de fou imaginant). De concep-ten bieden ook een mogelijkheid om de histori-sche dimensie van de retoriek van waanzin nog verder uit te werken, met name de verbanden met moderniteit en modernisme in literatuur en kunst die Bernaerts bewust niet in het centrum van zijn betoog heeft geplaatst. Zo is er in de af-gelopen jaren onder de noemer paranoid moder-nism in de Engelstalige context een aantal studies over de verbanden tussen paranoia en

(3)

moderni-VIII

teit verschenen. David Trotter (Paranoid Mo-dernism: Literary Experiment, Psychosis, and the Professionalization of English Society. Oxford, 2001) bijvoorbeeld brengt de ‘paranoïde’ hou-ding van modernistische schrijvers in verband met hun statusangst in een professionaliserende samenleving en David Spurr (‘Paranoid Moder-nism in Joyce and Kafka’. In: Journal of Modern Literature 34 (2011) 2, p. 178-191) wijst op epis-temologische en ontologische onzekerheid als voedingsbodem voor paranoia. Wolfgang Schäf-fner had in zijn studie Die Ordnung des Wahns (1995) al eerder voorgesteld om Descartes’ be-roemde Cogito niet alleen als begin van de mo-derne uitsluiting van waanzin te beschouwen, maar ook als begin van een paranoïde houding van het moderne subject ten opzicht van zichzelf die leidt tot voortdurende zelfobservatie: ‘Ich denke, als höre ich Stimmen, die innere Stimmen sind und schließlich als andere von außen entge-genkommen’ (Die Ordnung Wahns Schäff ner. Zur Poetologie des psychiatrischen Wissens bei Alfred Döblin. München, 1995, p. 41). Het pa-ranoïde delirium dus als een verschijnsel van de moderne rationaliteit bij uitstek. Het is opval-lend dat de fou raisonnant en de fou imaginant op verschillende manieren allebei verband hou-den met paranoia en daardoor misschien ook de weg kunnen wijzen naar een verdere

contextu-alisering van Bernaerts onderzoeksresultaten. De bijna volledige identificatie van literatuur met de resistance to interpretation (Felman) en het verzet tegen de disciplinering van waan-zin kan vanuit dit perspectief echter ook twij-felachtig lijken. In navolging van Felman gaat Bernarts zelfs zo ver te stellen dat de waanzin ‘in de schoot van het literaire werk’ weer een ‘stem’ zou krijgen die elders niet meer wordt gehoord: ‘Scherp en en vereenvoudigd gesteld: Een maatschappij steunt op het respecteren van conventies, terwijl literatuur veeleer steunt op de schending van conventies’ (313). Maar als rede en waanzin, interpretatie en paranoia écht on-losmakelijk met elkaar verstrengeld zijn, dan is het ook geen uitgemaakte zaak dat literatuur au-tomatisch aan de kant van het verzet tegen dis-ciplinering en van een ‘klinisch-pathologische’ benadering van waanzin staat; dan moet er ook rekening mee worden gehouden dat de psychi-atrische wil tot weten en begrijpen ook een on-derdeel van de literatuur zelf is. Dat neemt ech-ter niet weg dat Bernaerts met zijn studie een belangrijke en stimulerende bijdrage aan het on-derzoek naar de relatie van literatuur en waanzin heeft geleverd.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Wanneer de islam in de Nederlandse culturele bagage zou worden geïnte- greerd zou het voor de Nederlandse moslims normaler worden om te spreken van ‘onze cultuur’ en ‘ons land’

Zijn theorie is dan ook geen weerlegging van Hart rechtstheorie, niet eens een poging tot weerlegging—hoezeer Dworkin hiervan ook overtuigd moge zijn—maar vormt juist de

10 Wel dient, wanneer sprake is van een combinatie van beslag op loon en uitkering en beslag op toeslagen, eerst de beslagvrije voet die geldt voor het loonbeslag te

Het verdwijnen van data, waar Vint Cerf onlangs voor waarschuwde, is zo erg nog niet.. Waarderen, selecteren en vernietigen van data wordt

Ten tweede geldt ook voor deze groep woorden, evenals voor de bezittelijke voornaamwoorden, dat we niet altijd metéén de lezer hoeven duidelijk te maken op welk voorafgaand begrip

Het gaat Koet kennelijk niet om mijn beschouwin­ gen over de betekenis van onvervangbare interne controle voor de risico-analyse en voor de keuze tussen systeem- en

Niemand beneemt zich van het leven omdat alleen God weet wat je nog te volbrengen hebt in dit leven.. Ik heb het destijds uitgebreid bestudeerd bij Thomas

Repository Openbaar webarchief, doorgaans door bibliotheken van wetenschappelijke organisaties gefaciliteerd, waar de eigen onderzoekers hun publicaties kunnen uploaden,