• No results found

Duurzame perspectieven van stakeholders

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Duurzame perspectieven van stakeholders"

Copied!
50
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Duurzame perspectieven van stakeholders

Een stakeholderanalyse van een duurzaamheidsexperiment in het Spijkerkwartier in Arnhem

Martijn Kuik 11324058 Bachelor scriptie Planologie Mobiele Stad 17 juni 2019

Begeleider: M. van der Meer

IMS onderzoekscoördinator: E. Beukers Universiteit van Amsterdam

(2)

Inhoud

Abstract... 4

1: Inleiding...5

2: Theoretisch kader...7

2.1: Bevorderen van implementatie...7

2.2: Stakeholder als concept en stakeholderanalyses...8

2.3: Waarom worden stakeholderanalyses gebruikt?...9

2.4: Modellen voor stakeholderidentificatie en analyse...9

2.4.1: The Basic stakeholder analysis technique...9

2.4.2: Classificering en stakeholderafhankelijkheid...10

2.4.3: Policy Implementation Development Grid...13

2.5: Conceptueel model...13

3: Methoden... 16

3.1: Onderzoeksopzet & casus...16

3.2: Onderzoekseenheden & Dataverzameling...17

3.3: Operationalisatie...18

3.4: Analyse... 20

3.5: Verantwoording...20

3.6: Ethische kant...21

4: Resultaten en Analyse...23

4.1: Wat is de uitkomst van fase één van het experiment?...23

4.1.1: Arnhem en het Spijkerkwartier...23

4.1.2: Initiatieven en programma’s...23

4.1.3: Uitkomst eerste meeting gedachtenexperiment...25

4.2: Wat zijn de perspectieven van de stakeholders?...28

4.3: Wat zijn de onderlinge verhoudingen?...34

4.3.1: Legitimiteit...35

4.3.2: Urgentie...35

4.3.3: Indeling stakeholders...35

4.3.4: Afhankelijkheid...37

4.4: Wat zijn mogelijkheden en obstakels voor het experiment?...38

4.4.1: Aanpassingen policy implementation strategy development grid...38

4.4.2: Mogelijke obstakels...41

5: Conclusie... 42

(3)

7: Literatuurlijst...44

8: Bijlage... 48

Bijlage 1: Planning eerste bijeenkomst...48

Bijlage 2: Itemlijst interviews...49

(4)

Abstract

Met de toename van aandacht voor klimaatproblematiek worden er in nederland steeds meer mogelijkheden geboden om deze problemen aan te pakken, vaak gebeurt dit in de vorm van

experimenten. Echter is geconstateerd dat experimenten vaak niet het beoogde resultaat halen en de stap naar een daadwerkelijke implementatie vaak mist (Beukers & Bertolini, 2019). Met deze reden is het Innovatieprogramma Mobiele Stad (IMS) betrokken bij verschillende experimenten in Nederland. Dit onderzoek valt onder het overkoeplende thema van het IMS en kijkt naar een experiment in het Spijkerkwartier in Arnhem. Hier is men samen met de provincie Gelderland, de gemeente Arnhem en lokale bewoners en experts aan het experimenteren met duurzaamheidszones. Dit experiment bestaat uit twee fases. Fase één is een gedachtenexperiment waarbij tevens wordt besproken wat de precieze invulling is van een duurzaamheidszone in het Spijkerkwartier. Fase twee is het uitvoeren van het experiment in de praktijk, waar het gaat over daadwerkelijke gedragsverandering.

Door middel van te kijken naar de Experiental learning cycle (Kolb, 1984) probeert dit onderzoek in te spelen op de reflectieve stap. Hierbij is het doel, door middel van een

stakeholderanalyse toe te passen op het gedachtenexperiment, meer reflectie te laten plaatsvinden en daarmee een succesvollere implementatie van het experiment te realiseren. Daarnaast kan met de analyse van de betrokken stakeholders een beter overzicht gecreëerd worden van de belangen en interesses van de verschillende stakeholders en hoe deze invloed hebben op de uitkomst van het gedachtenexperiment.

(5)

1: Inleiding

Het is duidelijk dat tegenwoordig duurzaamheid en klimaatverandering de boventoon voeren. Echter lopen veel landen, vooral Nederland, erg achter op de doelstellingen die zijn opgesteld in het akkoord van Parijs uit 2015 (UNFCCC, 2015; CBS, 2019). Er zijn veel factoren die invloed hebben op klimaatverandering en die verbonden zijn aan de uitstoot van CO2. Om klimaatverandering tegen te gaan heeft de Nederlandse overheid budgetten om duurzame initiatieven hulp bij de start te bieden en een van deze initiatieven is het Innovatieprogramma Mobiele Stad (Rijksoverheid, 2018).

Het Innovatieprogramma Mobiele Stad (IMS) is een innovatieprogramma dat in opdracht van provincie Gelderland, provincie Zuid-Holland, provincie Utrecht, provincie Noord-Brabant, provincie Noord-Holland, het ministerie van Infrastructuur en Waterstaat en Transumo Footprint wordt

uitgevoerd. De organisatie vindt plaats door middel van een team van experts op verschillende gebieden en van verschillende universiteiten. Het IMS kijkt naar de integratie van mobiliteit en technologie in steden door middel van het uitvoeren van praktijkexperimenten die innovaties testen en ontwikkelen (Innovatieprogramma Mobiele Stad, 2019).

Dit onderzoek loopt mee met een experiment dat uitgevoerd wordt in het Spijkerkwartier in de stad Arnhem. Bij dit experiment wordt met de gemeente Arnhem en samen met andere partijen gekeken naar het opzetten van een duurzaamheidszone. Hierbij zijn de vooropgestelde doelstellingen energie besparen en de uitstootbeperking van stikstofdioxide (Heinink et al., 2018). De

duurzaamheidszone is een concept waar Heinink et al. (2018) samen met het IMS eerder tot gekomen is, dit is een zone waar men aandacht besteed aan een gezondere en veilige leefomgeving, CO2 -reductie/klimaateisen, de besparing van gereden kilometers met voertuigen met verbrandingsmotor, verbetering van de beleving. Dit maakt deel uit van het green deal zero-emission programma (Heinink et al., 2018).

Het experiment is vervolgens opgezet in twee fases: fase één is een gedachtenexperiment waarbij tevens wordt besproken wat de precieze invulling is van een duurzaamheidszone in het Spijkerkwartier. Fase twee is het uitvoeren van het experiment in de praktijk, waar het gaat over daadwerkelijke gedragsverandering. De bedoeling van fase één is dan ook om mogelijke scenario’s met de betrokken stakeholders te bespreken en te bedenken, wat kan bijdragen aan het

vergemakkelijken van de vertaalslag naar implementatie. De potentiële negatieve impact van een plotselinge transitie bij een dergelijk experiment wordt zo mogelijk verdeeld over de tijd, waardoor stakeholders de kans krijgen om zich aan de transitie aan te passen en er zo een grotere kans op succes van het experiment wordt gewaarborgd (Heinink et al., 2018; Kegan & Lahey, 2001).

Deze kans op succes is bij veel experimenten vaak een probleem. Zoals Beukers en Bertolini (2019) constateren, zijn mobiliteitsexperimenten vaak niet succesvol. Het probleem hier is dat vaak de primaire focus gelegd wordt op een oplossing of aanpak binnen het experiment zelf en niet op een strategie voorbij het experiment, ofwel de implementatie. Dit onderzoek kijkt naar hoe een

stakeholderanalyse kan aanknopen bij dit probleem door in te spelen op de reflective observation fase van de Experiential learning cycle (Kolb, 1984), welke door Beukers en Bertolini (2019) onder andere wordt gebruikt als middel om effectievere experimenten op te zetten. Met een

stakeholderanalyse kan er gekeken worden naar wat men precies wil en hoe succesvol beleid in de toekomst gaat zijn (Brugha & Varvazovsky, 2000). Hiermee kunnen de organisatoren en ook de stakeholders een spiegel voor worden gehouden.

Een stakeholderanalyse heeft daadwerkelijk een toegevoegde waarde, Bryson (2004)

beschrijft bijvoorbeeld de vaak negatieve consequenties van het negeren van stakeholders met behulp van Barbara Tuchman’s (1984) boek The March of Folly: From Troy to Vietnam. Hierbij toont ze aan de hand van historische gebeurtenissen, zoals de onafhankelijkheid van de Verenigde Staten of de val van de Azteken, aan dat het negeren van cruciale stakeholders vaak desastreuze gevolgen heeft. Dit uitte zich in het verlies van de overzeese koloniën van het Verenigd Koninkrijk en het verloren gaan van een hele maatschappij respectievelijk. Deze voorbeelden zijn uiteraard van een andere schaal dan het onderwerp van dit onderzoek, maar Tuchman (1984) geeft wel aan dat veel problemen in

beslissingsprocessen voorkomen kunnen worden als er rekening wordt gehouden met andere

stakeholders. Een ander voorbeeld is Paul Nutt’s (2002) boek Why decisions fail, waar uit zijn studie van 400 verschillende beslissingen, gemaakt door topmanagers uit het publieke, private en non-profit

(6)

domein, de helft van de beslissingen faalden. Dit falen houdt in dat een beslissing niet is

geïmplementeerd, deels is geïmplementeerd of slechte resultaten produceerde en Nutt (2002) wijdde dit grotendeels aan het negeren van de interesses en informatie van stakeholders.

Een overzichtelijke stakeholderanalyse kan dus informatie leveren die gebruikt kan worden in de opzet van fase twee. Hiermee zal dit scriptieonderzoek een overzicht creëren en een reflectieve functie proberen te vervullen voor de stakeholders, maar vooral voor de organiserende partijen. Het feit dat dit scriptieonderzoek meeloopt met de eerste fase van het experiment zorgt ervoor dat deze functies van het gedachtenexperiment toegepast kunnen worden en er zo bijgedragen kan worden aan een succesvollere implementatie van het experiment in de tweede fase en naar beleid. De

onderzoeksvraag is: Hoe hebben verschillende perspectieven van stakeholders invloed op het

uiteindelijke resultaat van het gedachtenexperiment over duurzaamheidszones in het Spijkerkwartier in de gemeente Arnhem?

Deze onderzoeksvraag wordt beantwoord via een theoretisch kader, waar ondersteunende theorieën worden uiteengezet en begeleidende modellen geïntroduceerd worden. Vervolgens worden de methoden beschreven, waarna in de resultaten de data wordt geïntroduceerd en geanalyseerd. Hierop volgt een samenvattende conclusie waar er antwoord wordt gegeven op de onderzoeksvraag en wordt er geëindigd worden met een discussie.

(7)

2: Theoretisch kader

Voor het theoretische kader wordt er allereerst in gegaan op het wetenschappelijke debat over de vaak teleurstellende implementatiefase van mobiliteitsexperimenten. Vervolgens worden de concepten stakeholderanalyse en stakeholder beschreven om een duidelijk definitie vast te stellen waarop verder gebouwd kan worden. Daarna vindt voor duiding plaats waarom stakeholderanalyses steeds meer gebruikt worden in de context van planning en beleidsvorming. Om een goede stakeholderanalyse uit te voeren is er voor dit onderzoek voor gekozen om richtlijnen op te stellen door middel van modellen en theorieën. Deze richtlijnen zullen samen met de eerder beschreven concepten het kader vormen waarbinnen dit onderzoek plaatsvindt.

2.1: Bevorderen van implementatie

Mobiliteitsexperimenten en experimenten in het algemeen worden steeds vaker in de praktijk gebruikt om verandering in een systeem te bereiken. Dit komt door het idee dat men met de huidige manier van werken niet de hedendaagse uitdagingen zoals klimaatverandering of ongelijkheid te lijf kan gaan (Beukers & Bertolini, 2019; Evans, et al., 2016; Majoor et al., 2017; Potjer & Hajer, 2017; Szejnwald Brown et al., 2003). Daarnaast bieden experimenten de mogelijkheid om radicale veranderingen aan te brengen in een gecontroleerde omgeving, wat het mogelijk maakt om van de praktijk te leren. Een voorbeeld hiervan is het experiment ‘2050- An Energetic Odyssey’ dat Potjer en Hajer (2017) beschrijven, hiervoor werden hoge functionarissen van de EU, CEO’s en directeuren van NGO’s en kennisinstituten uitgenodigd. Vervolgens stonden de functionarissen rond een plek waar een korte film werd afgespeeld over een post-fossiele brandstof toekomst, wat uiteindelijk inspiratie bood om de uitvoering van projecten rond duurzaamheid in de Noordzee te versnellen. Maar, zoals Beukers en Bertolini (2019) aangeven is het niet altijd zeker of deze experimenten het beoogde resultaat

opleveren. Van dit beoogde resultaat is de verwachting dat een experiment systematische verandering brengt, echter kan dit geblokkeerd worden doordat een experiment een extensie is van de huidige ideeën en niet innoverend genoeg is. Daarnaast kan een experiment bepaalde gebieden over het hoofd zien die wel nodig zijn om te betrekken, bijvoorbeeld door alleen maar naar technische aspecten te kijken terwijl sociale aspecten ook belangrijk zijn. Een experiment kan ook falen doordat bepaalde stakeholders worden voorgetrokken, waardoor het toekomstige aantal mogelijkheden afneemt (Beukers & Bertolini, 2019). Het overkoepelende probleem hier is dat er vaak gefocust wordt op het experiment zelf en niet op de stappen daarna die de bevindingen toepasbaar moeten maken op andere experimenten en dus een bredere context (Beukers & Bertolini, 2019; Von Wirth et al., 2018; Mierlo et al., 2010; Mierlo & Beers, 2018).

Aan de hand van de analyse van verschillende transitiestudies hebben Beukers en Bertolini (2019) de Experiental learning and transitioning Strategy (ELTS) gevormd, welke wordt toegepast en geanalyseerd. Uit de voorlopige resultaten bleek dat de toepassing van ELTS zorgde voor betere en productievere bijeenkomsten. Daar dit onderzoek nog loopt is moeilijk aan te geven of deze methode daadwerkelijk invloed heeft op de implementatie van experimenten (Beukers & Bertolini, 2019) Om een beter leerproces te stimuleren en zo tot betere experimenten te komen kan de Experiential

learning theory en de daarbij horende experiential learning cycle gebruikt worden (Kolb, 1984;

Beukers & Bertolini, 2019). Deze theorie wordt beschreven als een dynamisch beeld van leren dat gedreven wordt door de tegenstellende begrippen actieve experimentatie/reflectieve observatie en concrete ervaringen/abstracte conceptualisering (Kolb, 1984). Bij deze theorie wordt een cyclus van deze begrippen doorgelopen, waar iets wordt ervaren, hier vervolgens op wordt gereflecteerd, waarna abstracte concepten gevormd kunnen worden en deze concepten in de praktijk kunnen worden toegepast (zie: Figuur 1). Deze cyclus kan voor maximale effectiviteit meerdere keren worden doorlopen door, bijvoorbeeld, de stakeholders en organisatoren van het experiment in het

Spijkerkwartier in Arnhem. Dit onderzoek zal zich met behulp van een stakeholderanalyse focussen op het reflectieve observatie deel van de cyclus, dit deel van de cyclus wordt gekenmerkt door het

(8)

observeren door middel van luisteren en kijken (Beukers & Bertolini, 2019; Kolb, 1984). Dit betekent dat dit onderzoek en de bevindingen van dit onderzoek als versterking van het reflectieve deel dienen. Figuur 1: De Experiential learning cycle

(Kolb, 1984)

2.2: Stakeholder als concept en stakeholderanalyses

Stakeholders kunnen verschillende achtergronden hebben en kunnen individuen, groepen of zelfs organisaties zijn, met vaak hun eigen interesses en belangen (Brugha & Varvazovsky, 2000; Bryson, 2004). Dit betekent dat een stakeholder iemand of iets is die invloed kan uitoefenen op of beïnvloed kan worden door het behalen van de doelen van de organisatie waar deze stakeholders bij betrokken zijn (Freeman, 1984; Bryson, 2004; Nutt & Backoff, 1992; Bryson, 1995). Echter, bestaan over de definitie van stakeholders verschillende meningen (Bryson, 2004). Eden en Ackermann (1998) beschrijven bijvoorbeeld in hun artikel dat stakeholders alleen stakeholders zijn als ze daadwerkelijk

power/macht hebben om invloed uit te oefenen op de organisatie. Zoals Mitchell et al. (1997)

aangeven is de definitie van een stakeholder volgend op waar een stakeholderanalyse plaatsvindt, omdat het ingaat op wie en wat meetelt. Met de publieke, vrijwillige en non-profit context van het experiment in Arnhem houdt het in dat er met een inclusievere definitie van stakeholders gewerkt moet worden, aangezien er bij deze context een mogelijke grote variatie van stakeholders aanspraak kan maken om betrokken te worden. Dit betekent tevens dat een stakeholder niet alleen een actor kan zijn met macht maar ook powerless kan zijn (Bryson, 2004; Lewis & Gilman, 2005). In deze definitie gaat het om het feit dat de interesses en belangen van een ‘machteloze’ stakeholder ook meewegen

Een stakeholderanalyse is kort gezegd een manier of een handvat om kennis te vergaren en te verzamelen over de stakeholders om vervolgens hun gedrag en belangen te begrijpen. Zo kan men ook een inschatting maken wat de invloed is van bepaalde actoren en welke middelen ze hebben om hun belangen te behartigen (Brugha & Varvasovszky, 2000).

(9)

2.3: Waarom worden stakeholderanalyses gebruikt?

Hoewel stakeholderanalyses tegenwoordig veel worden toegepast (Bryson, 2004; Burgha & Varvazovsky, 2000), is het niet altijd zo geweest. De stakeholder theorie is rond 1980 steeds meer naar de voorgrond gaan treden na het artikel Strategic Management: A Stakeholder Approach van Edward Freeman (Freeman & McAvea, 2005; Freeman, 1984). In dit artikel werd het stakeholder framework geïntroduceerd als reactie op de vraag van managers en bedrijven hoe ze om moesten gaan met individuen die invloed konden hebben op het bedrijf (Freeman, 2004). Dit had niet alleen invloed op prestaties van de bedrijven, maar zorgde er ook voor dat er met een beter moraal werd gewerkt (Bacharach, 1989; Jones & Wicks, 1999). Deze verandering is ook te zien in de planningwereld, waar men steeds meer van rational choice planning/rational policy making naar inclusievere vormen van planning gaat (Healey, 1996; Lindblom, 1959; Bannfield, 1959; Innes & Booher. 2015; Burgha & Varvazovsky, 2002). De verandering hield in dat men van een theoretische, analytische aanpak naar een praktischere aanpak ging. Waar oplossingen van een one-size fits-all naar specifieke en context gefocuste oplossingen gingen (Lindblom, 1959; Rittel & Webber, 1973; Etzioni, 1967). Een voorbeeld hiervan is de incrementalist approach van Lindblom (1959), waarbij onderhandelen en onderling aanpassingsvermogen tussen stakeholders gestimuleerd wordt.

Echter, zoals Day (1997) aangeeft komt met er meer inclusiviteit, meer participatie en dus meer stakeholders, ook meer complexiteit. Het nut van een stakeholderanalyse in de context van beleidsvorming, is dat men met deze aanpak effectiever kan werken met stakeholders. Daarnaast zorgt het voor een grotere transparantie van beslissingen, een beter algemeen begrip van de context waarin het beleid is gevormd en kan een stakeholderanalyse bijdragen aan het inschatten van de

werkbaarheid van de oplossing in de toekomst (Brugha & Varvasovsky, 2000; Varvasovsky & Brugha, 2000; Reed et al., 2009). Het is een methode om de complexiteit van een proces

overzichtelijk te maken door het meeste complexe deel, de verschillende belangen van stakeholders, uit elkaar te halen. Voor dit onderzoek zal door middel van deze karakteristieken van een

stakeholderanalyse een toevoeging worden gedaan aan de reflectieve fase van de cyclus van Kolb (1984) en daarmee ook aan het algemene experiment in het Spijkerkwartier.

2.4: Modellen voor stakeholderidentificatie en analyse

In het artikel van Bryson (2004) What to do when stakeholders matter: stakeholder identification and

analysis techniques wordt er een beknopte beschrijving gegeven van het ontstaan van

stakeholderanalyses en 15 technieken of methodes die bestaan om een stakeholderanalyse uit te voeren. Om een volledig beeld te kunnen krijgen en goed de belangen te kunnen traceren in de uitkomst van fase één van het experiment in Arnhem, zullen de modellen als theoretische basis dienen waarop in de dataverzameling en analyse verder wordt gebouwd. Dit is gunstig aangezien elke methode een ander deel van een participatief proces belicht en analyseert. Bovendien is het

noemenswaardig dat niet elke van de 15 modellen op de huidige staat van het gedachtenexperiment en vooral het onderwerp van dit onderzoek toepasbaar is. Uiteindelijk zijn er twee methodes gekozen.

De modellen van Bryson (2004), Mitchell et al. (1997) en Scharpf (1991) die voor dit onderzoek toepasbaar en nodig zijn om antwoord op de onderzoeksvraag te geven zullen in deze en volgende paragrafen worden toegelicht. Ze staan ingedeeld op volgorde hoe deze modellen worden toegepast in de analyse van de data in dit onderzoek.

2.4.1: The Basic stakeholder analysis technique

The Basic stakeholder analysis technique (Bryson, 1995). Dit is een simpel maar cruciaal model of

stappenplan om stakeholders en hun belangen te identificeren. Hierbij wordt er gekeken naar de belangen en interesses van de stakeholders, maar ook naar hoe de stakeholders de organisator zien. Aan de hand van de definitie van de stakeholder en dit model kan gedefinieerd worden wie precies de relevante stakeholders zijn bij dit gedachtenexperiment.

(10)

2.4.2: Classificering en stakeholderafhankelijkheid

Om een volledig beeld te krijgen van de stakeholders en een stap verder te gaan in de analyse, kan het eerste identificatiemodel uitgebreid worden met andere methodes (Bryson, 2004). De volgende modellen en theorieën leggen de focus op het ontdekken van de machtsverhoudingen en met wie er per se rekening moet worden gehouden wil men het proces laten slagen. Dit houdt in dat er gekeken wordt naar de macht van actoren maar ook naar de onderlinge afhankelijkheid zodat de actoren geclassificeerd kunnen worden (Mitchell et al., 1997; Scharpf, 1997). Hiervoor zijn de modellen van Mitchell et al. (1997) en Scharpf (1997) goed te gebruiken, aangezien deze kunnen bijdragen aan het definiëren en overzichtelijk maken van deze relaties. Dit geeft een basis om op verder te bouwen met de daar op volgende methode, zoals Bryson (2004) ook aangeeft dat verschillende methodes elkaar kunnen ondersteunen.

Figuur 2: Stakeholder Classificeringsmodel

Zoals in figuur 2 en het artikel Toward a theory of stakeholder identification and salience: Defining

the principle of who and what really counts, van Mitchell et al. (1997) wordt weergegeven en

beschreven kunnen de verschillende soorten stakeholders geclassificeerd worden met behulp van verschillende criteria. Deze criteria zijn opgesteld door Mitchell et al. (1997) aan de hand van een zeer uitgebreide analyse van de toen bestaande literatuur. Er zijn drie criteria: macht (power), legitimiteit (legitimacy) en urgentie (urgency) zoals in figuur 2 wordt aangegeven.

Macht wordt volgens Mitchell et al. (1997, p. 869) als volgens gedefinieerd: “A relationship

among social actors in which one social actor, A, can get another social actor, B, to do something that B would not have otherwise done.”. Het is de mogelijkheid voor iemand die macht bezit om op

een uitkomst te komen die voordelig voor hem/haar is. Rekening houdend met wat eerder is

beschreven, betekent dit tevens dat de mate van het gebruik van de machtseigenschap invloed heeft in hoeverre de stakeholder meedoet in het beslissingsproces. Een stakeholder met weinig macht heeft weinig invloed op andere stakeholders en weinig invloed op de organisatoren. Dit is vice versa voor een stakeholder met veel macht, waardoor een machtige stakeholder een grote kans heeft op het beïnvloeden van algehele proces (Mitchell et al., 1997).

Echter geven Mitchell et al. (1997, p. 869) ook aan, dat er geen macht kan worden

Model om stakeholders te kunnen classificeren aan de hand van drie punten: macht (power), legitimiteit (legitimacy) en urgentie (urgency) (Mitchell et al., 1997).

(11)

opgebouwd zonder een fundament aan legitimiteit. Legitimiteit wordt gedefinieerd als: “A

generalized perception or assumption that the actions of an entity are desirable or appropriate within some socially constructed system of norms, values, beliefs, definitions.”. Dit impliceert dat macht

alleen effectief kan zijn als het uitgeoefend wordt op en uitgevoerd wordt binnen een stelsel van normen en waarden waar alle stakeholders zich in herkennen. Als een stakeholder macht heeft maar dit niet in praktijk kan brengen doordat ander stakeholders het niet als een machtig stakeholder erkennen, dan kan er weinig invloed uitgeoefend worden (Mitchell et al., 1997).

Net zoals macht en legitimiteit is ook urgentie een sociaal geconstrueerd concept welke op verschillende manieren geïnterpreteerd kan worden tussen verschillende stakeholders. Urgentie wordt gedefinieerd als: “Degree to which stakeholder claims call for immediate attention.” (Mitchell et al., 1997, p. 869). Hoewel de mate van de vraag om onmiddellijke actie op zichzelf als eigenschap niet veel invloed heeft, is het logischerwijs in combinatie met een van de andere twee eigenschappen een mogelijkheid om sterk invloed uit te oefenen op het beslissingsproces en op de stakeholders. Mitchell et al. (1997) geven aan dat legitimiteit in combinatie met urgentie kan zorgen voor toegang tot specifieke plekken waar beslissingen gemaakt worden. In combinatie met macht kan het zorgen voor daadwerkelijke actie vanuit een stakeholder, hoewel dit dan wel eenzijdig zal zijn. Een combinatie van alle drie zou een proces beginnen waarbij er vanuit urgentie een wederzijds erkenning ontstaat tussen de stakeholders en organisatoren.

Mitchell et al. (1997) geven aan dat hoe meer en hoe sterker deze drie eigenschappen bij een stakeholder te herkennen zijn, hoe meer ze opvallen bij de manager van het proces en dus hoe meer aanwezig ze zijn in het proces. Dit houdt ook in dat een stakeholder een zwakke uitgangspositie heeft in het proces als er maar één van de drie eigenschappen wordt herkend.

Bovendien benadrukken de auteurs dat elke van deze drie variabelen geen vaste status hebben, maar kunnen verschillen en veranderen per stakeholder. Daarnaast is het volgens de auteurs belangrijk dat men zich bewust is van het feit dat het bestaan van de drie variabelen bij een

stakeholder niet per sé een objectieve waarneming is, het maakt deel uit van de realiteit die door meerdere perspectieven is vast gesteld. Bijvoorbeeld die van de stakeholders, de organisator en de onderzoeker. Hoe hier in dit hoofdstuk mee om wordt gegaan, wordt verder uitgelegd in hoofdstuk 3: Methoden. Als laatste geven Mitchell et al. (1997) aan dat hoewel een stakeholder één van de drie variabelen of eigenschappen kan bezitten, dit niet direct betekent dat ze ook gebruik ervan maken. Het zou kunnen zijn dat een stakeholder bijvoorbeeld niet inziet dat hij een bepaalde vorm van macht heeft of bewust er voor kiest om zijn macht niet te gebruiken.

Nu de definities van de drie verschillende criteria beschreven zijn, kan er ingegaan worden op hoe verschillende soorten combinaties van macht, legitimiteit en urgentie zich uiten in acht verschillende soorten stakeholders:

1. Sluimerende stakeholders (Dormant stakeholders). Dit soort stakeholders hebben alleen macht als eigenschap. Doordat ze geen legitimiteit hebben om deze macht te claimen of een bepaalde urgentie hebben, kunnen ze geen gebruik maken van hun macht. Voorbeelden die Mitchell et al. (1997) geven zijn stakeholders die veel geld kunnen uitgeven of veel media aandacht kunnen aanwenden. Men moet echter wel opletten aangezien dit soort stakeholders vrij makkelijk een tweede eigenschap kunnen verkrijgen.

2. Discretionaire stakeholders (Descretionary stakeholders). Dergelijke stakeholders bezitten alleen de eigenschap van legitimiteit. Dit zijn vaak stakeholders die betrokken worden door middel van de sociale verantwoordelijkheid van een bedrijf of procesmanager, door het gebrek van macht of urgentie hoeven managers en ander stakeholders theoretisch gezien niet om te gaan met dit soort stakeholders. Maar niet alleen actoren die afhankelijk zijn van het morele kompas van de managers vallen onder deze categorie stakeholders, ook scholen en andere non-profit organisaties.

3. Eisende stakeholders (Demanding stakeholders). Deze categorie van stakeholders bezit alleen urgentie als eigenschap en worden door Mitchell et al. (1997) ook wel beschreven als de muggen die zoemen in de oren van de procesmanagers. Dit zijn vaak stakeholders die een bepaalde claim maken maar niet de mogelijkheid of wil hebben om een van de andere eigenschappen er bij te pakken en een betere positie te bezetten in het proces.

4. Dominante stakeholders (Dominant stakeholders). Dit zijn stakeholders die de eigenschappen macht en legitimiteit bezitten. Dit geeft hun zekerheid van een zekere invloed in het proces aangezien

(12)

hun macht effectief kan zijn via de legitimiteit ervan, zoals verklaard in het theoretisch kader. Deze twee eigenschappen geeft dit soort stakeholders daarmee ook de mogelijkheid om dominant te zijn in het proces, omdat ze hun claims kunnen laten horen en doordrukken. Mitchell et al. (1997) geven hier een voorbeeld van de aanwezigheid van een afdeling personeelszaken in de meeste bedrijven,

waarmee een van de dominante stakeholders, werknemers, worden meegenomen in de gang van zaken van dat bedrijf.

5. Afhankelijke stakeholders (Dependent stakeholders). Deze stakeholders bezitten de eigenschappen urgentie en legitimiteit. Deze stakeholders zijn ‘afhankelijk’ omdat ze afhankelijk zijn van andere stakeholders om hun claims daadwerkelijk uit te voeren. Een voorbeeld van dit soort stakeholders zijn bewoners in Groningen die last ondervonden hebben van de aardbevingen die veroorzaakt worden door gaswinning. Deze bewoners hebben een legitieme en urgente claim met betrekking tot schade en overlast, maar zijn onder andere afhankelijk van de Nederlandse overheid en de Nederlandse Aardolie Gasmaatschappij als grote machtige stakeholders om daadwerkelijk iets te bereiken (NU.nl, 2018). 6. Gevaarlijke stakeholders (Dangerous stakeholders). Dit zijn stakeholders die over de

eigenschappen urgentie en macht beschikken. Door het gebrek van legitimiteit typeren Mitchell et al. (1997) dit soort stakeholders als dwangmatig en mogelijk gewelddadig om hun claims te bereiken, dit kunnen ontevreden werknemers of zelfs terroristen zijn. Een voorbeeld is een werknemer die naalden in aardbeien stak om daarmee haar baas te duperen (NU.nl, 2018).

7. Beslissende stakeholder (Definitive stakeholders). Dit zijn stakeholders die alle drie de

eigenschappen bezitten. Vaak zijn dit dominante stakeholders die urgentie kunnen toevoegen aan hun claims en zo door kunnen gaan als beslissende stakeholder. Het zijn beslissende stakeholders omdat het bezit van de drie eigenschappen het signaal afgeeft aan procesmanagers en andere stakeholders dat er een duidelijk, tastbaar en dringende claim is. Mitchell et al. (1997) geven aandeelhouders van een bedrijf als voorbeeld van dit soort stakeholders. Wanneer zij geen vertrouwen meer hebben in de CEO hebben zij de macht (geld), de legitimiteit (aandelen) en de urgentie om hun wil door te zetten. 8. Non stakeholder. Als laatste is er een categorie voor alle actoren die niet horen bij het proces en dus geen van de eigenschappen bezitten

Afhankelijkheid

Het indelen van stakeholders in verschillende categorieën is nuttig voor het overzichtelijk maken van de verschillende soorten stakeholders en hun kenmerken. Het is echter ook belangrijk, vooral voor de organisator, om in te zien waaruit de verschillende relaties tussen stakeholders bestaan en wat dit voor relaties zijn. Scharpf (1997) beschrijft in zijn artikel Games real actors play: actor-centred

institutionalism een perspectief dat draait rond game-theory. Game-theory wordt typisch gekenmerkt

door de 2x2 tabellen waarin 2 actoren keuzes op basis van elkaar moeten maken waar vervolgens vier mogelijke situaties ontstaan (Scharpf, 1997; Myerson, 2013). Natuurlijk is de toepassing van deze theorie in de echte wereld veel gecompliceerder, met veel meer actoren en variabelen (Scharpf, 1997). Scharpf (1997) beschrijft dat verschillen in macht kunnen ontstaan door een asymmetrische relatie tussen actoren/stakeholders. Actor B is bijvoorbeeld afhankelijk van actor A doordat de goederen die B nodig heeft van A komen en niemand anders deze goederen aanbiedt. Er zijn vervolgens drie verschillende vormen waarop deze relaties tussen actoren zich uiten (Zie figuur 3):

1. Eenzijdige afhankelijkheid (Unilateral dependence) is een situatie waar, zoals zojuist beschreven, alleen een actor afhankelijk is van de andere. Dit betekent dat actor B afhankelijk is van actor a, terwijl actor A niet afhankelijk is van actor B.

2. Wederzijdse afhankelijkheid (Mutual dependence) is een situatie waar beide actoren van elkaar afhankelijk zijn.

3. Wederzijdse onafhankelijkheid (Mutual independence) is een situatie waar beide actoren onafhankelijk van elkaar zijn.

(13)

Zoals te zien is in figuur 3 betekent dat bij een eenzijdige afhankelijkheid een soort monopoly en dus een asymmetrische machtsrelatie ontstaat. Zodra er echter competitie ontstaat zal dit eenzijdige voordeel voor actor A vervallen. Het analyseren van de stakeholders op het gebied van

(on)afhankelijkheid zal aan kunnen geven waarom men bepaald gedrag vertoond of waarom bepaalde keuzes worden gemaakt in belangen.

2.4.3: Policy Implementation Development Grid

Het vierde model is het policy implementation strategy development grid (Bryson, 2004). Hier wordt er opnieuw geanalyseerd welke interesses en middelen stakeholders hebben, echter wordt het nu bekeken vanuit een beleidsimplementatie perspectief. Bryson (2004) legt het uit als een model die moet helpen met het creëren van overzicht en vervolgens daarmee met de implementatie, of in dit geval, fase twee van het experiment. Bryson heeft deze methode samengesteld met informatie van Meltsner (1972), Coplin en O’Leary (1976), Kaufman (1986) en Christensen (1993). Met behulp van dit model kan er later in de analyse specifiek gekeken worden naar de verzamelde data om een toevoeging te doen aan de bevindingen en verder te kijken naar fase twee. De theorie die de basis vormt voor dit model voegt toe aan het raamwerk waarbinnen later uit de data van fase één gekeken gaat worden waar obstakels en mogelijkheden liggen.

Verder moet er benadrukt worden dat vooraf, door de deels onduidelijke opzet van het gedachtenexperiment, er onzekerheid was of de beschreven modellen toepasbaar waren op de casus in het Spijkerkwartier in Arnhem. Achteraf is gebleken dat de context van de casus goed aansloot op de modellen.

2.5: Conceptueel model

Door middel van analyse van een gedachtenexperiment in het Spijkerkwartier in Arnhem, kan er bijgedragen worden aan het doorlichten van het probleem dat het IMS aankaart, namelijk dat vaak experimenten niet worden doorgezet naar de implementatiefase (Beukers & Bertolini, 2019). Dit onderzoek probeert bij de leercyclus van Kolb (1984) en de doelen van het IMS aan te sluiten: 1. Het inhoudelijk uitwerken van het concept ‘Duurzaamheidszone’; ontwerpend verkennen van de kansen en mogelijkheden; en ex-ante inzicht geven in scenario’s met potentiële effecten.

2. Het instrumenteren van het concept ‘Duurzaamheidszone’ als strategisch beleidsinstrument met incentives en arrangementen voor inzet van private en maatschappelijke partijen

Dit onderzoek tracht door middel van een stakeholderanalyse toe te passen op het

gedachtenexperiment meer reflectie te laten plaatsvinden en daarmee een succesvollere implementatie van het experiment te realiseren.

Hiervoor is de volgende onderzoeksvraag opgesteld:

Hoe hebben verschillende perspectieven van stakeholders invloed op het uiteindelijke resultaat van het gedachtenexperiment over duurzaamheidszones in het Spijkerkwartier in de gemeente Arnhem?

(14)

Deze onderzoeksvraag wordt onderzocht aan de hand van de volgende deelvragen: 1. Wat is de uitkomst van fase één van het experiment?

Om antwoord te kunnen geven op de onderzoeksvraag is de uiteindelijke uitkomst van fase één belangrijk om te weten, zo kan er namelijk een eindpunt genoteerd worden waarna vervolgens terug naar de stakeholders gekeken kan worden. In deze deelvraag zal dus in detail beschreven worden wat het gedachtenexperiment uiteindelijk als uitkomst heeft.

2. Wat zijn de perspectieven van de stakeholders?

Deze deelvraag zal worden uitgewerkt aan de hand van de verzamelde data: wie de stakeholders zijn die meedoen aan het gedachtenexperiment, wat deze stakeholders willen in het experiment en waarom de stakeholders dit willen. Dit zal gebeuren door gebruik te maken van de punten die de Basic Stakeholder Analysis Technique (Bryson, 2004) beschrijft, waarna er een overzicht ontstaat van de belangen en stakeholders.

3. Wat zijn de onderlinge verhoudingen?

Om informatie te krijgen over de verschillende relaties en oordelen over de organisator vanuit de stakeholders en tussen de stakeholders zelf, zal er gekeken worden naar machtsrelaties en vormen van afhankelijkheid (Mitchell et al., 1997; Scharpf, 1997). Zo wordt er uiteindelijk een classificatie gemaakt worden van de stakeholders en kunnen de onderlinge relaties via deze classificaties verklaard worden.

4. Wat zijn mogelijkheden en obstakels voor het experiment?

In deze laatste deelvraag zal er aan de hand van inzichten opgedaan uit het policy implementation strategy development grid (Bryson, 2004) en de dataverzameling een analyse uitgevoerd worden. Hier zal gekeken worden naar de resultaten uit de voorgaande deelvragen, waarna deze samengevoegd worden om een overzicht te krijgen van de mogelijkheden en of obstakels met de stakeholders die blijken uit fase één.

Met de opzet van alle voorgaande deelvragen is het nu mogelijk om de onderzoeksvraag te

(15)

beantwoorden. Hiervoor zal er teruggekeken worden vanaf het eind van de eerste bijeenkomst naar het begin van deze bijeenkomst en zal getracht worden de verschillende belangen van de stakeholders te vinden, te isoleren en te analyseren met betrekking tot invloed op het resultaat van deze

(16)

3: Methoden

3.1: Onderzoeksopzet & casus

Dit onderzoek past een kwalitatieve onderzoeksmethode toe. Een kwalitatieve methode biedt namelijk de mogelijkheid om dieper in te gaan op de data die verzameld is en om bepaalde onderwerpen door de ogen van de mensen te zien die onderzocht worden. Het biedt een mogelijkheid om dieper in te gaan op de waaromvraag. Alleen met kwalitatief onderzoek kan de context van een bepaalde situatie meegenomen worden en voor een stakeholderanalyse is context cruciaal, aangezien de perspectieven van de stakeholders zelf beïnvloed worden door context.

Het onderzoek is deductief opgesteld, omdat er naar het gedachtenexperiment gekeken wordt door een raamwerk dat is opgesteld via wetenschappelijke literatuur. Voor het onderzoek zijn de interviews en observaties dan ook gedaan met voorop opgedane kennis. Van tevoren bestond de mogelijkheid dat de data niet zou aansluiten op de theorie en dat de data zelf een basis zou zijn voor nieuwe theorie. Echter bleek achteraf dat een inductieve kant van dit onderzoek niet nodig was.

Als er door de ogen van de te onderzoeken objecten wordt gekeken, betekent dit tevens dat er een interpretivistisch perspectief gehandhaafd wordt (Bryman, 2013). Het gaat hier om de

interpretatie van de wereld door de ogen van de stakeholders binnen het gedachtenexperiment en de manier waarop deze interpretaties invloeden hebben op het resultaat van dit gedachtenexperiment. Daarnaast zal er een constructionistische interpretatie (Bryman, 2013) zijn, dit betekent dat er naar de dagelijkse interacties tussen mensen en in dit geval stakeholders wordt gekeken en hoe de sociale wereld daardoor gemaakt wordt. Dit komt overeen met de onderzoeksvraag, waar er gekeken wordt naar de verschillende perspectieven van stakeholders en hoe deze invloed uitoefenen op het gedachtenexperiment.

Figuur 5a: Kaart van het centrum van Arnhem.

Met de kwalitatieve opzet van dit onderzoek en een focus rond het gedachtenexperiment in het Spijkerkwartier in Arnhem, zal dit geclassificeerd worden als een single casestudy onderzoek. Zoals al eerder verklaard is focust dit onderzoek zich op een van de experimenten van het IMS, namelijk hoe duurzaamheidszones toegepast kunnen worden op wijken van de toekomst. Deze vraag uit zich op verschillende manieren in de drie Gelderse steden die betrokken zijn bij het experiment. Voor dit onderzoek wordt er gekeken naar de wijk Spijkerkwartier in de stad Arnhem, waar men bezig is met het opzetten van een wijk van de toekomst. Er is voor een deel van het gedachtenexperiment

meegelopen van eind maart tot en met april 2019. Zoals al gedefinieerd door de organisatoren ligt de nadruk bij dit gedachtenexperiment op de participatie van bewoners in de groene transitie van het Spijkerkwartier. Dit betekent dat de bewoners van deze wijk zich de duurzaamheidsmaatregelen eigen maken. Dit gaat in hechte samenwerking met de gemeente Arnhem, welke in hun programma New Energy made in Arnhem doelen heeft vastgesteld voor energiebesparing, duurzame opwekking van

(17)

energie en luchtkwaliteit verbetering (Gemeente Arnhem, 2015). Zo kan het gedachtenexperiment bijdragen aan de doelstellingen van de gemeente Arnhem en tegelijk een transitie manifesteren dat deels bottom-up georganiseerd is.

Figuur 5b: Kaart van het Spijkerkwartier

In relatie tot dit onderzoek kan het experiment in het Spijkerkwartier verder gespecificeerd worden als een exemplifying case. Een exemplifying case is een case dat de theoretische relatie kan weergeven. In het geval van dit onderzoek dient het gedachtenexperiment in het Spijkerkwartier in Arnhem om antwoord te geven op de onderzoeksvraag of stakeholders invloed hebben op de uitkomst van het gedachtenexperiment en hoe ze invloed hebben.

In tegenstelling tot de definitie van een exemplifying case is het vaak wel, en ook hier, dat de invulling van dit gedachtenexperiment afhankelijk is van de context waarin dit gedachtenexperiment wordt opgezet en van de context waarin stakeholders opereren. Echter zijn experimenten als deze in Arnhem op bepaalde vlakken te generaliseren en uitkomsten kunnen worden gebruikt als ervaring voor andere experimenten, dit maakt het een exemplifying case (Bryman, 2013; Yin, 2009). Deze vlakken kunnen zijn of stakeholders invloed uitoefenen op een experiment of gedachtenexperiment, waar er vervolgens naar een bredere context te generaliseren valt. Een ander voorbeeld van een raakvlak zou kunnen zijn op welke manieren stakeholders invloed uitoefenen op een experiment. Hier kunnen specifieke punten die blijken uit de analyse eruit worden gehaald, waarbij deze bevindingen kunnen worden vergeleken met andere experimenten.

3.2: Onderzoekseenheden & Dataverzameling

Voor het onderzoek zullen de onderzoekseenheden bestaan uit de stakeholders, het gaat hier namelijk om de verschillende actoren waarnaar onderzoek gedaan wordt (Bryman, 2013). Van de, in totaal, dertien personen die aan tafel zaten in de eerste meeting zijn er uiteindelijk vijf stakeholders geïnterviewd, tevens is er data verzameld door observatie van de eerste bijeenkomst van het

gedachtenexperiment. De redenen voor het verschil tussen de aanwezige personen en het uiteindelijke aantal geïnterviewden wordt nader uitgelegd in hoofdstuk 6: Discussie.

Interviews zijn voor deze casus een goede optie omdat er zo door de ogen van de stakeholders gekeken kan worden naar het gedachtenexperiment, andere actoren en de uitkomst van fase één. Dit geeft een betere mogelijkheid om een volledige stakeholderanalyse uit te voeren en kunnen de verschillende belangen en interesses duidelijk worden. De interviews zijn uitgevoerd via een semi-gestructureerde vorm. Deze manier biedt namelijk de balans om te weten te komen wat je wilde weten en tevens om dingen te weten te komen waarvan je niet wist dat je ze wilde weten (Bryman, 2013). Het feit dat bij een semi-gestructureerd of ongestructureerd interview mensen zich sneller op hun gemak voelen en makkelijker door blijven praten (Bryman, 2013), geeft de mogelijkheid om bepaalde paden te bewandelen waar alleen de respondent aspecten van weet of hij/zij weet dat deze paden

(18)

bestaan. Hier gaat het om specifieke informatie en context die een buitenstaander niet zou kunnen weten doordat het bijvoorbeeld buiten de tijdschaal van een onderzoek valt. Deze interviews hebben plaatsgevonden na de bijeenkomst op 27 maart en hoewel het beter zou zijn de stakeholders te interviewen voor het gedachtenexperiment, bleek dit helaas niet mogelijk.

Zoals al eerder beschreven is er tijdens dit onderzoek gebruik gemaakt van twee verschillende methodes van data verzameling: observeren en interviewen. Observaties worden gedaan omdat zo machtsrelaties en onderliggende verhoudingen naar boven komen via gedrag en woordkeuze. Dit is gebeurd bij het gedachtenexperiment op 27 maart 2019, waarbij meerdere studenten aanwezig waren en er audio en video opnames gemaakt zijn. Voor de meeting is gebruik gemaakt van DeWalt & DeWalt (2002) en Emerson et al. (2001) over participatief observeren. Hierbij is er bij de observaties gewerkt met veldnotities, een dagboek en een logboek (zie: figuur 5).

Bij de interviews zijn de methodes gebruikt die worden voorgesteld door Magnusson & Marecek (2015) en Bryman (2012), in deze artikelen wordt het gebruik van een itemlijst (zie: bijlage 2), een factsheet en een samenvatting beschreven als technieken die onderdeel zijn van een goed interview.

3.3: Operationalisatie

Concepten als invloed van stakeholders op het eindresultaat van het gedachtenexperiment en het bevorderen van implementatie worden meetbaar gemaakt door de modellen en theorieën die voorgesteld worden in het theoretisch kader. Deze modellen en theorieën, The basic stakeholder analysis technique (Bryson, 2004), het stakeholder classificatiemodel (Mitchell et al., 1997), onderlinge afhankelijkheid en de policy implementation strategy development grid (Bryson, 2004), hebben specifieke lijsten, tabellen en parameters die ingevuld moeten worden of die aangeven waar een bepaalde stakeholder zich bevindt in een diagram om de analyse te voltooien. Ze fungeren daarnaast als een richtlijn binnen de interviews en observaties. Zo kan de data opgehaald worden die nodig is om de onderzoeksvraag uiteindelijk te beantwoorden. Hierbij is het concept ‘De uitkomst van fase één van het experiment’ de afhankelijke variabele en zijn de ‘perspectieven van de stakeholders’, de ‘onderlinge verhoudingen tussen stakeholders en organisatoren’ en de ‘verschillende perspectieven van stakeholders over implementatie’ de onafhankelijke variabelen.

The basic stakeholder technique (Bryson, 2004).

Het is belangrijk te vermelden dat bij dit onderzoek niet alle stappen van dit model worden nagelopen, aangezien ze niet allemaal toepasbaar of relevant zijn op het experiment in Arnhem. De bedoeling van deze techniek binnen dit onderzoek is om te assisteren in het opzetten van een goed interview dat de

Figuur 6: Observatie schema

(19)

informatie levert die later nodig is. Daarnaast kan met behulp van het eerder gedefinieerde begrip stakeholder samen met deze stappen worden onderzocht of alle stakeholders zijn betrokken. De lijst is gedeeltelijk aangepast voor praktische redenen.

 Brainstorm de lijst van potentiële stakeholders  Bereid voor elke stakeholder een tabel aan

 Maak een kolom aan waarin je weergeeft wat de verwachtingen van de stakeholders zijn van de organisator

 Geef aan hoe de organisatie het vanuit het oogpunt van de stakeholder doet  Geef aan wat er gedaan kan worden om de stakeholder snel tevreden te stellen

 Geef aan wat de lange termijn problemen kunnen zijn met stakeholders en stakeholders als hele groep

Extra stappen die genomen kunnen worden:

 Geef aan hoe elke stakeholder de organisatie beïnvloed  Geef aan wat de organisatie nodig heeft van elke stakeholder Stakeholder classificatiemodel (Mitchell et al., 1997)

Het classificeringsmodel wordt geoperationaliseerd door te kijken naar de informatie die verzameld is voor the basic stakeholder technique (Bryson, 2004) en deze toe te passen op de criteria die elk van de acht soorten stakeholders identificeert, zoals eerder is beschreven in het theoretische kader. Deze identificatie gebeurt aan de hand van drie punten: macht, legitimiteit en urgentie.

Macht is aanwezig wanneer er een relatie is tussen stakeholders, waarbij A invloed uitoefent op B om iets te doen wat B normaal niet zou doen. Mitchell et al. (1997) geven met behulp van Etzioni (1964) aan dat er drie soorten machten bestaan met elk unieke kenmerken waaraan ze te meten zijn.

- Coercive power (Macht om te dwingen): Hierbij maken stakeholders vaak gebruik van fysieke middelen, geweld of juist terughoudendheid

- utlitarian power (Utilitaristische macht): Hierbij wordt er gebruik gemaakt van materialistische en financiele middelen, zoals geld.

- Normative power (Normatieve macht): Hierbij wordt er gebruik gemaakt van symbolische middelen, dit zijn bijvoorbeeld verlies van respect of aanzien.

Een stakeholder heeft legitimiteit als hij acties onderneemt die als wenselijk, gepast of goed worden ondervonden binnen een systeem van waarden en normen. Mitchell et al. (1997) geven aan dat deze karakteristiek moeilijk te operationaliseren valt, legitimiteit zal dus gebruikt worden aan de hand van deze definitie samen met de context van de eerste bijeenkomst van het

gedachtenexperiment.

Als laatste heeft urgentie betrekking op de mate van een roep van een stakeholder om onmiddellijke actie (Mitchell et al., 1991). Volgens de auteurs is iets urgent wanneer er een tijdsdruk is en wanneer een bepaalde beslissing kritiek is voor de stakeholder, waarbij één van beide bij beide partijen aanwezig moet zijn wil men het urgent noemen.

Middels deze definities kan met de data worden gemeten hoe de drie karakteristieken zich uiten voor elke stakeholder en kunnen ze geclassificeerd worden.

Stakeholder afhankelijkheid

De verschillende soorten van afhankelijkheid zoals beschreven in het theoretisch kader is en

weergegeven in figuur 3, zijn gemeten aan de hand van de data die is verzameld tijdens de observatie van de eerste bijeenkomst en de interviews. Hier wordt er naar gekeken hoe de verschillende

stakeholders zich tegenover elkaar gedragen, hoe ze zich tegenover de organisator gedragen en wat de stakeholders uit het experiment willen halen. Dit wordt opgebouwd met de data die is verzameld over de interesses en belangen van de stakeholders uit de Basic Stakeholder technique.

(20)

Policy implementation strategy development grid (Bryson, 2004)

In dit model zijn meerdere theorieën door Bryson samengevoegd om alle verzamelde informatie in voorgaande modellen samen te krijgen en te gebruiken voor implementatie strategie. Deze theorie wordt geoperationaliseerd aan de hand van de vereiste informatie beschreven in de eerste rij, zoals weergegeven in figuur 7. Zo kan er in dit onderzoek gekeken worden hoe de verschillende

perspectieven van stakeholders invloed hebben op de implementatie van de uitkomst van het gedachtenexperiment als fase één van het experiment duurzaamheidszones Arnhem.

Figuur 7: Policy Implementation Strategy Development Grid

Stakeholders Belan g Middele n Manieren voor stakeholder om actie te onderneme n Kans op participati e en manier waarop Invloed van stakeholder . Bekeken vanuit middelen en participatie Implicatie voor implementati e strategie Actieplan elemente n Ondersteunend e stakeholders Tegenwerkende stakeholders

3.4: Analyse

Voor dit onderzoek wordt er een thematische analyse uitgevoerd (Bryman, 2013). Hierbij wordt er gekeken naar de verzamelde data die voortkomt uit de interviews en de opnames van het

gedachtenexperiment. Deze data wordt doorgelicht aan de hand van thema’s die zijn vastgesteld om zo systematisch kwalitatief onderzoek uit te voeren. Deze thema’s worden opgesteld aan de hand van de hoofdpunten uit het theoretische kader, zoals de definitie van een stakeholder en de belangrijke aspecten uit de modellen en theorieën die samengesteld zijn over een stakeholderanalyse.

Bij deze thematische analyse wordt er gebruik gemaakt van het tekstverwerkingsprogramma Atlas.ti om een overzicht te creëren van alle interviews en de analyse efficiënter te laten verlopen. Aangezien er aan de hand van het theoretische kader de analyse wordt uitgevoerd, zal Atlas.ti alleen dienen om de informatie uit de interviews te vinden die nodig is om de tabellen te vullen en de modellen te laten werken.

3.5: Verantwoording

Betrouwbaarheid

Volgens Bryman (2013) is betrouwbaarheid of trustworthiness een goed criterium om de kwaliteit van een kwalitatief onderzoek te meten en deze betrouwbaarheid bestaat uit vier criteria:

1. Geloofwaardigheid (Credibility). De geloofwaardigheid van een kwalitatief onderzoek heeft betrekking op of er goed wetenschappelijk onderzoek is uitgevoerd en dat er gebruik wordt gemaakt van respondent validation, een techniek om te controleren of de onderzoeker de respondent correct heeft begrepen. Deze methodes zullen in dit scriptieonderzoek worden toegepast, waar er achteraf met

(21)

de stakeholders gecontroleerd wordt of hun perspectief juist is geïnterpreteerd.

2. Overdraagbaarheid (Transferability). Zoals Bryman (2012) en Lincoln & Guba (1985) aangeven is de aard van kwalitatief onderzoek met een nadruk op context een probleem als men het op andere situaties wil toepassen. Door middel van thick description, een techniek waarbij het onderzochte onderwerp in groot detail wordt beschreven, tracht men deze gaten te vullen. Bij dit onderzoek is het context hoofdstuk (hoofdstuk 4.1) beschreven op een manier waarop alleen de hoogtepunten

beschreven zijn, deze keuze is gemaakt omdat er ook een volledig transcript van de bijeenkomst is gemaakt. Dit transcript biedt uiteraard alle details die nodig zijn voor een thick description, alleen is deze niet publiek beschikbaar in verband met het recht op privacy van de participanten.

3. Betrouwbaarheid (Dependability). Om betrouwbaarheid te waarborgen stellen Lincoln & Guba (1985) voor om bij kwalitatief onderzoek alle delen en fases van het onderzoek te beschrijven en te behouden, zodat er altijd teruggekeken kan worden door peers of er ergens een fout is gemaakt op het gebied van wetenschappelijke procedures. De opzet van dit onderzoek en de structuur van dit

hoofdstuk moet voldoende zijn om de verschillende delen van het onderzoek te controleren.

4. Confirmability. De confirmability van een onderzoek heeft betrekking op de onderzoeker zelf: of de onderzoeker te goeder trouw het onderzoek heeft uitgevoerd, of er geen persoonlijke waardes zijn doorgedrongen. Voor dit scriptieonderzoek zal er zo objectief mogelijk gehandeld worden, voor verdere ethische parameters zie paragraaf 3.6: Ethische kant.

Validiteit

De validiteit van onderzoek in het algemeen en dus ook voor dit onderzoek uit zich in twee verschillende soorten die grotendeels toepasbaar zijn op kwalitatief onderzoek (Bryman, 2013): 1. Interne validiteit. Bij interne validiteit kijkt men kritisch naar of er in de uiteindelijke conclusie niet een andere onbekende factor invloed kan hebben op de afhankelijke variabele. Voor de afhankelijke en onafhankelijke variabelen zie paragraaf 3.3. Als er geen interne validiteit is, zou dit dus betekenen dat het mogelijk is dat een ander onbekend effect de uitkomst van het gedachtenexperiment in

Arnhem beïnvloedt. Dit is echter onmogelijk, want met een stakeholderanalyse zouden in principe alle onafhankelijke variabelen boven water moeten komen bij een casus van deze soort. Het kan alleen zijn dat er een stakeholder is die met opzet genoeg op de achtergrond blijft om buiten de analyse te vallen, dit lijkt me echter onwaarschijnlijk. Er is dus sprake van een goede interne validiteit. 2. Externe validiteit. Bij externe validiteit kijkt men naar de mogelijkheid of de resultaten van het onderzoek te generaliseren zijn naar een bredere context. In het geval van dit onderzoek zou dit betekenen dat de resultaten uit de stakeholderanalyse en de interpretatie daarvan ook toegepast kunnen worden op andere experimenten of steden. Naar mijn mening kan dit deels, een deel van de bevindingen zijn inderdaad breed toepasbaar of kunnen dienen als voorbeeld. Hier gaat het om het onderzoek in een algemeen perspectief, waar men kan zien dat een stakeholderanalyse waardevolle inzichten kan bieden. Echter zijn er ook specifieke resultaten die volledig afhankelijk bleken van de actoren en bij een experiment in een andere stad is de kans groot dat er andere stakeholders zijn met andere overtuigingen en belangen. Dit is logisch want kwalitatief onderzoek is vaak afhankelijk en gefocust op context (Bryman, 2013).

3.6: Ethische kant

Voor dit onderzoek wordt er een deontologisch raamwerk gebruikt met betrekking tot ethiek (Bryman, 2013). Hierbij zijn goede of foute beslissingen die genoemd worden door de onderzoeker zelf bepaald. Er zijn vier gebieden binnen ethiek (Bryman, 2013):

1. Of participanten kwaad wordt gedaan

2. Of er een gebrek is aan weloverwogen toestemming 3. Of de privacy wordt geschonden van participanten 4. Of mensen misleid worden

(22)

stakeholders moeilijker te maken door disruptief onderzoek te doen. Integendeel, dit onderzoek is opgesteld met als achterliggende gedachte het IMS en andere stakeholders te helpen en te

ondersteunen in het beslissingsproces en opzet van het hele experiment.

Om punt twee te waarborgen is vooraf aan de observatie en de interviews duidelijk gevraagd of de stakeholders toestemming gaven dat dit onderzoek gedaan mag worden en daarvoor de

interviews en meetings opgenomen mogen worden. Het is niet de bedoeling dat participanten tegen hun wil meedoen of worden opgenomen.

Als de participanten instemden met punt twee, dan wordt punt drie gewaarborgd en is er gehandeld conform de bepalingen in de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) en suggesties van Holmes (2004) over hoe de anonimiteit en vertrouwelijkheid van participanten beschermd kan worden. Tussen het opnemen van de bijeenkomsten en interviews zijn echter verschillen. Bij de bijeenkomsten was er een videocamera aanwezig om niet alleen de gesproken woorden op te nemen, maar ook houdingen en gedrag. Dit is in overleg met het IMS besloten en zal dan ook uiteindelijk het bezit zijn van het IMS. Dit betekent dat de data verzameld door mij alleen voor dit onderzoek gebruikt is en ik niet verantwoordelijk ben voor en op de hoogte ben van waar het IMS deze data eventueel voor gaat gebruiken. Voor de interviews zijn alleen geluidsopnames

gemaakt, nadat deze interviews waren getranscribeerd zijn deze opnames binnen korte tijd verwijderd. De transcripten zijn niet publiek beschikbaar om de anonimiteit van de stakeholders te waarborgen.

Punt vier. De participanten wisten van de betrokkenheid van studenten en er is geen poging gedaan om dit te verhullen. Voor dit onderwerp heeft het geen voordeel om participanten te misleiden, aangezien ik geen informatie hoef te verkrijgen als de participanten in een bepaalde gemoedtoestand zijn.

(23)

4: Resultaten en Analyse

Het theoretische raamwerk is opgezet en de manier van onderzoek is vastgelegd in de methodes, nu zullen de resultaten uiteengezet en geanalyseerd worden. Allereerst wordt kort de geschiedenis van het Spijkerkwartier en een aantal initiatieven beschreven. Daarna wordt de eerste bijeenkomst van het gedachtenexperiment in het Spijkerkwartier in grote lijnen beschreven worden om een beeld te krijgen van de context waarin dit onderzoek uitgevoerd wordt. Vervolgens zullen de verschillende

perspectieven van de geïnterviewde stakeholders gegeven worden. Daarna worden deze stakeholders geclassificeerd en wordt de mate van afhankelijkheid geanalyseerd. Dit hoofdstuk zal worden afgesloten met een analyse van de mogelijkheden en obstakels van de toekomst van het gedachtenexperiment en het experiment van de duurzaamheidszone.

4.1: Wat is de uitkomst van fase één van het experiment?

4.1.1: Arnhem en het Spijkerkwartier

Het Spijkerkwartier zelf is een wijk of buurt gelegen in het centrum van Arnhem en is vernoemd naar de Spijkers (graansilo’s) waarin de graanoogst werd opgeslagen voor bakkers. In 1849 kreeg de stadsarchitect Hendrik Jan Heuvelink de opdracht om de wijk te ontwerpen, welke pas 30 jaar later echt gebouwd zou worden onder het toezicht van zijn zoon Hendrik Jan Heuvelink jr (Mannaerts et al., 2011; Mijn Gelderland, sd). Het Spijkerkwartier heeft gedurende de vele decennia van zijn bestaan hoogtepunten en dieptepunten gekend. Het begon als een wijk waar grote herenhuizen stonden (en nog steeds staan) waarmee rijke bewoners werden getrokken. Maar over de jaren heen verviel de wijk en werd het Spijkerkwartier bekend om de gedoogde prostitutie, wat ook tot criminaliteit, drugs en verkeersproblemen leidde. Echter is de toen vervallen wijk sinds het verbod van prostitutie op de weg terug en is het een hippe wijk geworden waar een aanzienlijk aantal studenten zich gevestigd hebben, waardoor ook nu weer trends in gang gezet worden. Deze verandering werd duidelijk beschreven:

“Ja ook een wijk met geschiedenis, maar rijk en arm alles door elkaar heen. En allemaal niks mee

aan de hand. Mensen wonen graag in anonimiteit. Het was dus geen volksbuurt waar de sociale controle enorm hoog was. Maar dat is natuurlijk in de jaren veranderd, want op een gegeven moment die wijk zat in een achterstand dat hebben we helemaal opgeknapt, daar hebben we veel inzet voor gepleegd. Geloofde niemand, omdat het een prostitutie gebied was, dat was niks waard. En nu kan je de huizen niet meer aanslepen. Dus er is veel particulier initiatief geweest, maar uiteindelijk zie je dat nu, die economie zodanig is geworden dat de kunstenaars verdreven worden, want het wordt te duur en dat de sociaal zwakkere verdreven worden.”

aldus een stakeholder (nr. 7), al lang bewoner van het Spijkerkwartier en actief in meerdere werkgroepen en organisaties.

4.1.2: Initiatieven en programma’s

In het Spijkerkwartier bestaan meerdere initiatieven die mede door de geïnterviewde stakeholders zijn opgezet. Verder valt het experiment duurzaamheidszones onder meerdere programma’s van de gemeente Arnhem en de provincie Gelderland. Om meer context informatie te bieden voor hoofdstuk 4.2: ‘Wat zijn de perspectieven van de stakeholders?’ en de positie van het experiment duidelijker te maken zal er in deze paragraaf hier kort op in worden gegaan. Hierbij worden niet alle initiatieven meegenomen, alleen degene die naar voren kwamen tijdens de eerste bijeenkomst en interviews. Één van de stakeholders (nr. 7) gaf aan tijdens de eerste bijeenkomst dat er veel werkgroepen waren:

(24)

“Er zijn echt veel sessies die momenteel lopen, ik denk dat er wel 30 of 35 werkgroepen zijn die zich bezighouden met zaken die allemaal te maken hebben met de leefbaarheid van deze wijk.”.

BuurtGroenBedrijf

Het BuurtGroenBedrijf is een initiatief waarbij men sinds 2018 groen onderhoud. Hun doel hierbij is beheer van het groen en het schoonhouden van het Spijkerkwartier. Dit gaat over schonere straten, het beter onderhouden van bomen en meer groen in de straat. Projecten die ontstaan zijn via het

buurtgroenbedrijf zijn bijvoorbeeld kleine stadstuinen en fruitbomen (BuurtGroenBedrijf, 2019) Werkgroep Verkeer Spijkerkwartier

De Werkgroep Verkeer Spijkerkwartier is momenteel bezig met het Parkeerplan. Dit parkeerplan speelt in op de onvrede van bewoners over de vaak drukke straten van het Spijkerkwartier en de daaropvolgende congestie. Het Parkeerplan gaat er voor zorgen dat iedereen die in de wijk moet zijn kan parkeren, maar er worden regelingen getroffen om de mensen te weren die in wijk alleen inrijden voor een parkeerplek. Hierbij kunnen vergunningen door bewoners en ondernemers aangevraagd worden en zal er een betaald parkeer systeem worden ingesteld. Het is de bedoeling dat de opbrengsten van dit systeem weer terug wordt gestoken in de wijk op het gebied van verkeer om verdere vooruitgang te waarborgen. Het parkeerplan is in juli 2019 ingegaan en men is momenteel bezig met het verbeteren van knelpunten (Werkgroep Verkeer Spijkerkwartier, 2019).

Spijkerenergie

Spijkerenergie is een initiatief waarbij men gezamenlijk een duurzame wijk probeert te creëren. Dit houdt in dat er onder andere kennis wordt gedeeld, zonnepanelen worden geïnstalleerd of

tochtstrippen worden geplaatst. Met het motto “voor de buurt, door de buurt” zijn meerdere buurtbewoners samen gekomen en is Spijkerenergie gestart. Het doel van Spijkerenergie is uiteindelijk om een grotendeels duurzame en energie neutrale wijk te maken voor de volgende generatie. Momenteel zijn er via dit initiatief 310 zonnepanelen geplaatst en kunnen bewoners advies krijgen op het gebied van zonne-energie (Spijkerenergie, 2019).

Spijkerpeil

Spijkerpeil is een initiatief dat een platform biedt voor wijkbewoners om mee te kunnen beslissen wat er in de het Spijkerkwartier gebeurt. Ze geven aan dat er vanuit de wijk maar ook vanuit de gemeente Arnhem een wil is om meer met de bewoners te werken. Alle wijkbewoners vanaf 16 jaar kunnen online punten verdelen over onderwerpen die zij als belangrijk achten. Voor de stemming van 2018 hebben 401 buurtbewoners meegedaan, waarbij het onderwerp met de meeste punten ‘groen in de wijk’ was (Spijkerpeil, 2019).

DeBlauweWijkEconomie

DeBlauweWijkEconomie is een overkoepelend initiatief waar buurtbewoners met ideeën kunnen komen en hier vervolgens samen met overheden, kennisinstellingen en bedrijven aan kunnen gaan werken. De belangrijkste punten die genoemd worden zijn: verbinden, samenbrengen, meerwaarde creëren en actiegericht werken. Voorbeelden van initiatieven die ontstaan zijn onder

DeBlauweWijkEconomie zijn: Spijkerenergie, De Groengroep en Spijkerzwam (DeBlauweWijkEconomie, 2019).

Werkgroep Openbare Ruimte

Deze werkgroep is bezig met een visie op de openbare ruimte en hoe deze zich moet gaan ontwikkelen in de nabije toekomst. Hiervoor worden wijkbewoners, ondernemers en bezoekers geraadpleegd. Binnen deze visie wordt alles meegenomen, zoals gemeenschappelijke ruimte, speeltuinen, bomen of verkeersborden (Werkgroep Openbare Ruimte, 2019).

Gelders Energieakkoord

Het Gelders Energieakkoord is een samenwerkingsverband van veel verschillende organisaties en instellingen in de provincie Gelderland. Het gaat hier om dat men samen gaat werken om een

energietransitie te laten plaatsvinden en dus samen op verschillende terreinen in 2050 energieneutraal wil zijn. Het is een initiatief van Alliander, de Gelderse Natuur- en Milieufederatie en

(25)

Klimaatverbond Nederland. Er zijn 65 verschillende overheden, 40 energiecoöperaties, 80 bedrijven en 19 NGO’s momenteel bij betrokken.

Binnen het Gelderse Energieakkoord zijn er vijf programma’s opgezet: Regionale

Samenwerking, Bedrijventerreinen van de Toekomst, Mobiliteit en Landbouw, Landgebruik en Wijk van de Toekomst (Gelders Energieakkoord, 2019). Wijk van de toekomst is hier belangrijk omdat het gekoppeld is aan Spijkerenergie in het Spijkerkwartier (Wijk van de Toekomst, 2019; Gelders Energieakkoord, 2019). De Wijk van de Toekomst focust zich op een stapsgewijze afkoppeling van het aardgas in Gelderse wijken en tegelijkertijd de constructie van een nieuw systeem voor

warmtevoorziening dat betaalbaar en veilig is. Hierbij wordt er ook gekeken naar het reduceren van wateroverlast, hittestress en duurzaam vervoer.

New Energy made in Arnhem

New Energy made in Arnhem is een programma dat in 2015 is opgesteld door de gemeente Arnhem. Het doel was om in 2020 van Arnhem een duurzamere stad te maken, waarbij er gefocust werd op het volledig elektrisch maken van het bestaande trolleybussensysteem, 125.000 zonnepanelen op daken, veel laadpalen voor elektrische auto’s, vijf zonnevelden en vier windturbines (Gemeente Arnhem, 2015).

4.1.3: Uitkomst eerste meeting gedachtenexperiment

Van de meerdere meetings die gepland zijn was dit onderzoek aanwezig bij de eerste. Zoals al eerder is beschreven in de methoden, is een van de primaire dataverzamelingspunten van dit

scriptieonderzoek de meeting die plaatsvindt als gevolg van een gedachtenexperiment. Het is echter zo dat in eerste instantie ervan uit werd gegaan van één meeting waaruit een bepaald plan zou komen. Dit is echter niet gelukt, de reden waarom zal zo in dit hoofdstuk beschreven worden. Dit betekent tevens dat er een tweede meeting wordt gepland waar men verder gaat bouwen op de fundamenten die zijn gelegd in de eerste meeting. Hier zal naar waarschijnlijkheid een plan gemaakt worden.

In dit hoofdstuk zal er verder de setting beschreven worden, de belangrijkste punten van de meeting en de bereikte resultaten benadrukt worden.

De meeting vond plaats in het Dazo 125, een lokale ontmoetingsplek voor ondernemende

wijkbewoners en een broedplaats voor initiatieven. Er was hier een grote ruimte waarin men met zijn allen rond een tafel zat. Ook waren er de faciliteiten om een presentatie te geven. Bij de meeting zelf waren 13 personen aanwezig:

1. Een Overheidsfunctionaris van de provincie Gelderland 2. Een ZZP’er die actief is voor de provincie Gelderland 3. Een bewoner actief in werkgroep verkeer

4. Een landschapsarchitect, bewoner van het Spijkerkwartier en tevens actief in werkgroep openbare ruimte en andere werkgroepen.

5. Een ondernemer, financieel directeur, bewoner van het Spijkerkwartier en actief in bepaalde werkgroepen en initiatieven

6. Directeur, wijkbewoner en actief in meerdere werkgroepen en initiatieven

7. Langdurig bewoner van Spijkerkwartier, vrijwilliger en actief in meerdere werkgroepen en initiatieven.

8. Initiatiefnemer, ondernemer en wijkbewoner van het Spijkerkwartier.

9. Landschapsontwerper, actief bij het procesmanagementbureau dat het experiment organiseert en masterstudent

10. Onderzoeker van Hogeschool Arnhem en Nijmegen

11. Werknemer van de gemeente Arnhem, lid van team New Energy made in Arnhem

12. Projectleider van het experiment en werknemer van het procesmanagementbureau dat het experiment organiseert.

13. Procesmanager van IMS en het procesmanagementbureau dat het experiment organiseert, oud bewoner Spijkerkwartier.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Relevant ook om te verduidelijken waarom het gaat bij integriteit, feitelijk het kernbegrip in veel van mijn onderzoek, met daarin centraal de geldende morele waarden en normen

Das spielt sicher eine Rolle, aber es kann keine Entschuldigung dafür sein, dass Menschen in Machtpositionen weniger Hemmungen gegenüber anderen Menschen haben, sich eher im

[r]

‘Focused factories are able to provide a certain part of healthcare more efficiently, while also offering this in a more service orientated way compared to general hospitals’ –

Het is juist nodig een veelsoortige ontwikkeling van het onderwijs te stimuleren; daarbij moet het orientatiepunt niet alleen de arbeidsmarkt zijn, maar vooral ook de eisen die

1952; Report of the executive management to the congress of the National Party of Transvaal 1953; Report of annual meeting 9 April 1954; Auditor report for the year ended 30

v oorzitter De Blaey het veld ruimen. Dit zou om 'persoonlijke rede- nen' zijn, aldus de Driemaster. In werkelijkheid was er een hoogop- lopend conflict ontstaan toen De Blaey,

Niet alleen krijgen de kenmerken van de cda-aanhang dan werkelijk betekenis, maar in de vergelijking met de over de afgelopen dertig jaar bezien grootste partij ter