4. Kwantitatieve beeldanalyse van microbiële activiteit in
verschillende bodemecosystemen
J. Bloem
Micro-organismen spelen een belangrijke rol bij de afbraak van organische stof en de mineralisatie van stikstof. Voor de ontwikkeling en verbetering van modellen van koolstof- en stikstofstromen in bodemecosystemen zijn betrouwbare kwantita tieve metingen van de biomassa en activiteit van bodemorganismen noodzakelijk. In Nederlandse landbouwgronden bestaat ca. 80% van de totale biomassa uit bacteriën. De gangbare methode voor het bepalen van bacteriën en schimmels in de grond is het handmatig tellen met behulp van een epifluorescentie-microscoop (Bloem et al., 1992a). Hierbij wordt een dun laagje grondsuspensie aangebracht op een objectglas en worden de micro-organismen gekleurd met een fluorescerende verbinding die oplicht bij aanstraling met ultraviolet of blauw licht. Hierdoor kunnen de micro-organismen worden onderscheiden van gronddeeltjes. Na het tellen van de aantallen en het schatten van de volumes, wordt de biomassa
berekend. Bij bacteriën wordt ook het aantal delende cellen bepaald, als maat voor de specifieke groeisnelheid (Bloem et al., 1992b; Bloem et al., submitted).
Handmatige tellingen zijn echter tijdrovend en subjectief, en de volume schattingen zijn zeer grof.
Sinds 1985 zijn enkele publikaties verschenen waaruit bleek dat bacteriën in watermonsters veel objectiever, nauwkeuriger en sneller kunnen worden gemeten met behulp van video-microscopie en computer-beeldanalyse (Sieracki et al., 1985; Bjornsen, 1986). Beeldanalyse van bacteriën in grond is echter moeilijker dan in water omdat door de aanwezigheid van gronddeeltjes de bacteriën op
verschillende diepten in het preparaat liggen. Daardoor kunnen niet alle cellen gelijktijdig scherp worden afgebeeld met een gewoon microscoop en een videocamera. Bovendien treedt in grondpreparaten vaak een sterkere achtergrondkleuring op door de aanwezigheid van een grotere hoeveelheid
organisch materiaal. In deze bijdrage wordt de toepassing van Confocale Laser-Scan Microscopie en een beeldanalysesysteem voor automatische meting van bacteriën in bodemmonsters beschreven zoals die sinds 1991 op het IB-DLO in gebruik is.
Apparatuur
De te analyseren videobeelden worden gemaakt met een Confocale Laser-Scan Microscoop (CLSM) (Leica, Heidelberg, D). Hierbij wordt het object aangestraald met een scannende bundel laserlicht en wordt het fluorescentiesignaal van de micro-organismen gedetecteerd door zeer lichtgevoelige photomultipliers. Het confocale principe houdt in dat alleen licht afkomstig van een zeer klein en dun deel van het preparaat (dat in focus is) wordt gedetecteerd. Strooilicht afkomstig van omringende delen (die niet in focus zijn) wordt tegengehouden. Op deze wijze worden scherpe en contrastrijke beelden verkregen van (ca. 0.5 jim) dunne plakjes van het preparaat. Door een aantal (gewoonlijk 7) plakjes boven elkaar te scannen en te combineren in één beeld wordt een veel grotere scherptediepte bereikt dan met een gewoon microscoop. Op deze wijze worden zowel bacteriën die boven op gronddeeltjes liggen als lager liggende cellen gelijktijdig scherp afgebeeld.
De digitale beelden van de CLSM worden met een Quantimet 570 beeldanalyse systeem (Leica, Cambridge. UK) volautomatisch bewerkt en geanalyseerd. Het programma van de Quantimet stuurt bovendien de gemotoriseerde kruistafel met het preparaat en start bij ieder nieuw beeldveld het scan-programma van de CLSM. Daardoor kan een preparaat zonder menselijk ingrijpen worden gemeten.
Figuur 5. Bewerking van een video beeld van bodembacteriën, (a) origi neel grijs-beeld van de confocale laser-scan microscoop, (b) ruis weg gewerkt d.m.v. erosie en dilatie. (c) gaten in achtergrond en deeltjes opgevuld, (d) achtergrond afgetrok ken d.m.v een top-hat transformatie met een schijfvormig structuurele ment. (e) achtergrond verder weg gewerkt d.m.v. een top-hat met een bolvormig structuurelement, (f) op gescherpt met een min-max filter, (g) binair beeld na drempeling: alle deeltjes boven grijswaarde 25 zijn rood. (h) gereconstrueerd beeld: het centrum van de cellen wordt gemar keerd door een gele stip en de om trek door een rode lijn.
L*v • 1 r r PO f 1 I* s si. 9 M ICJtO» M
j
1
k
'W
If
u,
TOTAL CJtCY • 3*3« MEAN CM CV 114.« • POINTS 721 L*v*l L*n»«l» of Profil* = 31.9 HICXONS1
j1
/
\l
/
r\0 10.0 Pi wol Position. MICJIOMS 20.0 30.0 40.0 30.0 M CAM CJtCY
114.9 • POINTS
721
Original image Smoothed by erosion and dilation
Cr«y L*«»l
230- Un«(h of Profil* = 31.» HICMM —
ft
1 1
\l
L/
N
Holes filled by flooding
Crotf
230- L*n*«h of Profil* = SI.9 MIC
^ 1 ( •• TOTAL C*EY • 33«! MEAN CKEY 113.9 • POINTS 721 0.« sa.i
5
TOTAL CJICY ««3« MEAN GJtEY «.433 • POINTS 721A
1
rj
l/l p
,mf TOTAL GREY îaais MEAN GXCV 14.17 • POINTS 721?
Background subtracted by top hat transform (disc)20.« 3t.t »•I Po»»tl®«. MICKOMK
TOTAL CRCV 4394 MEAN CJtEY « . 094 • POINTS 721
Background subtracted by top hat transform (ball) Sharpened by delineation (min-max filter)
a b
c d
e f
Figuur 6. Principe van de beeldbe werking gedemonstreerd met een grijswaardenprofiel langs een ca. 50 Hm lange lijn door een complex beeld (groene lijn in figuur 5). 6a t/m 6f corresponderen met 5a t/m 5f; legenda zijn gelijk.
Beeldbewerking
Één beeld is opgebouwd uit 512 x 512 beeldpunten. Bij de gebruikte vergroting wordt een bacterie afgebeeld door gemiddeld 40 beeldpunten, waarbij 1 beeld punt gelijk is aan 0.1 x 0.1 |i.m. In een gedigitaliseerd beeld heeft ieder beeldpunt een grijswaarde die kan variëren van 0 (= zwarte achtergrond) tot 255 (= wit object van maximale helderheid). Een beeld van fluorescerend gekleurde bacteriën is te vergelijken met bergpieken in een landschap. Door alle deeltjes (pieken) die boven een bepaalde drempelwaarde uitkomen te meten kunnen in principe bacteriën worden gemeten. Figuur 5a geeft een voorbeeld van een (buiten gewoon) complex beeld. Hierdoor is een ca. 50 jim lange lijn getrokken waarvan het grijswaardenprofiel staat afgebeeld in figuur 6a. Hierin zit een aantal pieken (< 2 urn breed) dat afkomstig is van bacteriën. Er zit echter ook een hele grote piek
in die duidelijk geen bacterie weergeeft, maar een brok organisch materiaal. Verder is de grijswaarde van de achtergrond langs het midden van de lijn veel hoger (ca. 60) dan langs het einde van de lijn (ca. 10), en zitten er veel kleine piekjes (ruis) in het profiel. Omdat drempeling van een dergelijk beeld geen bruikbaar resultaat geeft moet het beeld eerst worden bewerkt voordat het kan worden geanalyseerd.
Eerst wordt de ruis weggewerkt door de grijswaarde (helderheid) van ieder beeldpunt te middelen met zijn omgeving. Het resultaat is een wat wazig beeld met vloeiende overgangen (figuren 5b en 6b). Vervolgens worden gaten in de achtergrond opgevuld (figuren 5c en 6c) om achtergrondcorrectie te vergemakkelij ken. De geëgaliseerde achtergrond wordt daarna van het beeld afgetrokken door middel van twee "top-hat" transformaties. Bij een top-hat transformatie wordt een structuurelement bijvoorbeeld een platte schijf of een bol, met een bepaalde diameter aan de onderzijde langs het profiel geschoven of gerold. Iedere piek waar het structuurelement niet in past verdwijnt van het profiel zodat alleen bredere pieken en plateaus overblijven. Dit profiel (de achtergrond) wordt van het oorspronkelijke profiel afgetrokken. Het resultaat is een profiel met alleen smallere pieken waarvan de basis op dezelfde hoogte (grijswaarde 0) ligt (top-hats). Het resultaat van de eerste top-hat met een schijf staat in de figuren 5d en 6d. De lage piekjes die hierin zijn achtergebleven worden verder gereduceerd door de tweede top-hat met een bol (figuren 5e en 6e). Nu zijn vijf smalle en hoge pieken overge bleven die corresponderen met bacteriën in het beeld. Hierop kan een drempeling worden toegepast. Dan blijkt echter dat de pieken smaller worden (en dus de bacteriën schijnbaar kleiner) naarmate de drempel hoger wordt ingesteld. Om de afmetingen van de pieken minder afhankelijk te maken van de drempelwaarde, wordt het beeld vervolgens drastisch opgescherpt. Hierbij wordt de grijswaarde van ieder beeldpunt vervangen door de minimale of de maximale waarde die in zijn directe omgeving wordt aangetroffen (min-max filter of delineatie). Dit resulteert in een beeld met praktisch verticale hellingen (= scherpe randen) (figuren 5f en 6f).
Beeldanalyse
Het bewerkte grijsbeeld wordt gedrempeld (gesegmenteerd), waarbij ieder beeldpunt met een grijswaarde boven een vaste drempel van 25 de waarde 1 krijgt terwijl alles beneden de drempel 0 wordt. Zo ontstaat een binair beeld dat is opgebouwd uit nullen (achtergrond = zwart) en enen (bacteriecellen = rood) (figuur 5g). In dit beeld vormen cellen die in agglomeraten liggen slechts één deeltje. Lokale helderheidsmaxima in de gedetecteerde deeltjes worden gebruikt om het aantal cellen in agglomeraten te bepalen en de individuele cellen in het beeld te reconstrueren (figuur 5h). In dit beeld worden vervolgens het aantal en de afmetingen van de cellen gemeten. Uit de gemeten oppervlakte en omtrek van een cel kunnen nauwkeurig de lengte, de breedte en het volume worden bere kend.
De resultaten van 10 tot 20 beelden van een preparaat worden verzameld in histogrammen waarin de frequentieverdeling is uitgezet van het volume (figuur 7), de lengte, de breedte, de lengte/breedte-verhouding, en het aantal cellen per agglomeraat. Tevens worden de delende cellen geïdentificeerd. Uit de aantallen en de volumes wordt de biomassa berekend, terwijl de celdelingsfrequentie, het celvolume en de lengte/breedte-verhouding kunnen worden gebruikt als maat voor de activiteit van de bacteriën in de bodem. Aantallen en volumes van schimmels en nematoden kunnen op vergelijkbare wijze worden bepaald.
Conclusies
Automatische beeldverwerking maakt microscopische metingen van bodemmicro-organismen vele malen sneller, nauwkeuriger en objectiever dan handmatige tellingen. Het grof indelen van 100 bacteriën in 5 grootteklassen kost met het oog een uur, terwijl met beeldverwerking 100 bacteriën (in één beeld) binnen 2
minuten kunnen worden ingedeeld in 64 grootteklassen. De tijd die nodig is voor het scannen van de afzonderlijke beeldvelden is de beperkende factor. Deze
bedraagt, afhankelijk van de instellingen, ca. 1.5 min per beeldveld. Volumes van fluorescerende standaardbolletjes met gespecificeerde diameters van 0.44 tot 4.54 pm (0.044 - 49.0 p.m3) werden gemeten met een afwijking van 0 tot 11%.
300 250 200 150
100
Figuur 7. Frequentieverdeling van
celvolumes van bacteriën in een bo- 50 demmonster uit het veld. Er werden 1113 cellen gemeten die werden 0 onderscheiden in 64 grootte-klassen.
Het gemiddelde celvolume was 0.24 C6lV0lUITI6 (/Vm3)
|imJ.
Literatuur
Bjemsen, P.K., 1986. Automatic determination of bacterioplankton biomass by image analysis. Appl. Environ. Microbiol. 51: 1199-1204.
Bloem. J„ D.K. van Müllem and P.R. Bolhuis, 1992a. Microscopie counting and calculation of species abundances and statistics in real time with an MS-DOS personal computer, applied to bacteria in soil smears. J. Microbiol. Methods 16: 203-213.
Bloem, J„ P.C de Ruiter, GJ. Koopman, G. Lebbink and L Brussaard, 1992b. Microbial numbers and activity in dried and rewetted arable soil under integrated and conventional management. Soil Biol. Biochem. 24: 655-665.
Bloem, J- G. Lebbink, K.B. Zwart, LA. Bouwman, S.LG.E. Burgers, JA. de Vos and P.C de Ruiter, 1994. Dynamics of microorganisms, microbivores and nitrogen mineralization in winter wheat fields under conventional and integrated management. Agric. Ecosyst. Environ, (submitted).
Sieracki, M.E., P.W. Johnson and J.McN. Sieburth, 1985. Detection, enumeration, and sizing of planktonic bacteria by image-analyzed epifluorescence microscopy. Appl. Environ. Microbiol. 49: 799-810.
aantal cellen
l i i i l l l l l i i l l l l l i i i l i i i i l l l i i i i i i i i i i i i i i i i i i l l l l i i l l l l l l l l l l l l i
0.00 0.25 0.50 0.75 1.00 1.25 1.50 1.75 2.00