NOTA 610 22 februari 1971 Instituut voor Cultuurtechniek en Waterhuishouding
~lageningen
ALTt;BRii. Wageningen Universiteit & Research '
Omgevingswetenscll'll'~' Centrum Water h K!iP""
1'eam lnteo•·.-:-·1 V'
LUCHTHUISHOUDING VAN BODEM EN PLANT; OVERZICHT PROCESSEN EN KENMERKENDE GROOTHEDEN
J .W. Bakker
Nota's van het Instituut zijn in principe interne communicatiemidde-len, dus geen officiële publikaties.
Hun inhoud varieert sterk en kan zo1·1el betrekking hebben op een eenvoudige Neergave van cijferreeksen, als op een concluderende discussie van onderzoeksresultaten. In de meeste gevallen zullen de conclusies echter van voorlopige aard zijn omdat het onderzoek nog niet is afgesloten.
Bepaalde nota's komen niet voor verspreiding buiten het Instituut in aanmerking.
INLEIDING
TRANSFORT VIA GASFASE
TRANSFORT VIA VLOEIS'IOFFASE REAKTIE GEHAS LITERATUURLIJST INHOUD Blz. 2
5
7 9INLEIDING
ALIERRA,
Wageningen Universiteit & Researoh centro Omgevingswetenschappen Centrum Water & Klimaat Team Integraal Waterwileer
Dat de luchthuishouding van de bodem een belangrijke produktie beïnvloedende factor is, behoeft voor Nederlandse omstandigheden niet discutabel gesteld te worden. \</at wel ter discussie staat, is: Hoe karakteriseert men een grond en ontwatering m.b.t. de luchthuis-honding, of anders: welke grootheden kunnen dienen als bruikbare inçlicaties van de luchthuishouding.
Als indicaties zijn gebruikt: De gemiddelde grondwaterstand; voor meerdere grondsoorten zijn de z.g. opbrengst-ontwateringsdieptecur-ven bepaald uit meerjarig proefplekken onderzoek of uit gegeopbrengst-ontwateringsdieptecur-vens van grondwaterstandsproefvelden (C.O.L.N. onderzoek proefvelden N.H. B8erta, Geestmerambacht, IJsselmeerpolders etc.).
De som van de dagelijkse overschrijdingen ·van de grond1·1aterstand boven een bepaalde diepte gedurende bepaalde perioden zoals door Sicben voor de· IJsselmeerpolders is ontl-rikkeld.
Het struktuurkenmerk luchtgehalte bij een vochtspanning van
- 100 mb(pF2.0) of als de resultante van struktuur en nnh1atering het gemiddelde ·luchtgehal te tijdet1s de groeiperiode. De samenstelling van de bodematmosfeer en ten slotte de diffusiesnelheid van zuurstof
in de grond naar een dunne platina electrode (O.D.R.).
Vooral als gevolg van verschillen: in weersgesteldheid \'lorden vrij sterke verschillen gevonden in de relaties tussen bovengenoemde grootheden en gewasopbrengsten van diverse jaren.
Het blijkt dat geen dezer grootheden als eenduidige maat is te ge-bruiken van de luchthuishouding met betrekking tot gewasgroei. Een duidelijk inzicht in deze materie is zeker ge11enst om zinvolle interpretatie van deze metingen mogelijl' te maken. Daarom is ge-tracht een zo volledig mogelijk overzicht te geven van processen en relaties ~relke in verband met de luchthuishouding van invloed zijn op de uiteindelijke ge\'lasproduktie.
De luchthuishouding van de grond zou kunnen 1·1orden gedefinieerd als een reeks transportprocessen van 0
2 en
co
2 in verband met ademha-ling van plantenwortels en micro-organismen in de grond.Beginnend bij het luchtgehalte van de grond: ég (cm3 lucht/cm3 bodem) is in fig. 1 een schema van de processen gegeven plus de fac-toren v1elke hierop van invloed zijn. In het nu volgende wordt dit schema nader besproken en voorzien van voorbeelden.
Het luchtgehalte is te bepalen als verschil tussen totaal poriHnvolu~
me:é ten het vochtgehalte in vol%:Lw.
Van de grond is het luchtgehalte afhankelijk van de poriëngroottever-deling, de grond1·1aterstand en het watertransport in de niet-verza-digde zone.
De poriëngrootteverdeling bepaalt het verband vochtspanning -luchtgehalte - vochtgehalte, zoals dat ge1·10onlijk wordt weergegeven in de z.g. pF curven.
De verschillen tussen de diverse gronden kunnen groot zijn: de lucht-gehalten bij vochtspanning -100 mb bijvoorbeeld kunnen liggen tussen 5en) 35 vol%.
\•lat betreft de vochtspanning: deze is in de situatie waarbij geen 1qatertransport optreedt, gelijk aan -de hoogte boven de
grondwaterspie-gel (h ) , grv1
Bij 1qatertransport van de oppervlakte is de vochtspanning) slagover schot, .
naar beneden, het geval bij neer--h • Bij slecht doorlatende
grw
gronden komt het voor dat de doorlatendheid kleiner is dan de neerslag wat plasvorming en volledige verzadiging van het oppervlak tot gevolg heeft (vochtspanning
)J
nul).Bij transport van water vanuit het grondVlater, het geval bij verdam-pingsoverschot, is de vochtspanning
<
-h gr1q vooral in gronden met een laag capillair geleidingsvermogen (b.v. in zt•mre klei) is de daling van de vochtspanning sterk.Transport via gasfase.
Voor het gastransport in de grond over afstanden in de grootte-orde van centimeters en meer is vooral het transport door gasdiffusie
*
via de gasfase van belang •
Voor het gastransport door diffusie via de gasfase zoNel als via de waterfase geldt de vergelijking:
de
F = D
-dx
F =·flux = massa 11elke per tijdseenheid door de eenheid van oppervlak
( -2 -1
passeert g cm sec ) .
D =diffusiecoëfficiënt (cm2sec-1) met als indexgen w voor diffusie door grond via gas resp. waterfase en met index og en ow voor diffu-sie via puur gas of water
o
=
concentratie (in gram per cm3 vloeistof of gas) x=
afstand (cm)De 0
2 diffusiecoëfficiënt door de grond (Dg) wordt bepaald door luchtgehalte en structuur.
Vooral bij luchtgehalten beneden 0,20 is de structuur van groot belang (zie fig. 2).
Het verband tussen [
g en D kan g b
=af':.
g
goed beschreven worden met een formule van de vorm D
g
Een lineaire beschrijving bruikbaar (zie fig. 3).
is vooral in dit traject van E
g slecht
In homogene niet-geaggregeerde gronden vinden v1e ongeveer gelijke formules.
homogeen zand D = 1 2 E. 3,4 g ' g gezeefde fijnzandige zavel D = 1 2 g ' E: g 3,5
duinzand D = 0,5 €g3,0
g
= 0,4
E:
3,0 opp. verslempte zavelgrond Dg g
In gronden met uitgesproken structuur is de exponent b lager.
2 0
= 0,2
t
'
(zie fig. 2 niet-verslempte gronden). Dit betekent bijg
= 0,10 een 4 x hogereD dan bij de verslempte zavelgrond. Een
g ...
.
.. ·~ *b.v. Diffusiecoëf. 0 2 in lucht: D0g = 0,2 cm 2 /sec (T=20°C) en in water: D = 2,4 • 10-5 cm2/sec. Bij partiële gasdruk van o2 =
OW
210 m.bar bevat lucht 280 mg O~liter en H
20
9
mg O~liter. Bij een gelijke partiële drukgradiënt kan er door luchta·
28-~
x.
. .
~·1
-2 9 80"~
3. 1 o5o
diff d d . d te ' meer 2 un eren an oor wa r.verklaring hiervoor is waarschijnlijk het relatief grotere perce~tage doorgaande poriën (b.v. scheurtjes in gronden met 1blokkige struc-tuur1 of doorgaande gangen van bodemdieren).
De
o
2 en
co
2 concentraties in de bodematmosfeer zijn d~ resul-tanten van gasdiffusie coëfficiënten en 02 consumptie en
co
2 produktie +verdeling van deze met de diepte._ De 0
2 consumptie en
co
2 prqduktie is afhankelijk van:a. Bewortelingsintensiteit en activiteit van dE'l _1·1orte_ls. ; . b. De temperatuur (Q
10-;;:;2,2 à 2,7),daar de ~~~rtelonhlikkèling ook-. temp. afhankelijk
:.s;·
zijn de verschillen tussen de seizoenen · groter dah alleen de temperatuurverschillen zouden doen vermoeden c. De microbiologische activiteit, zware organische bemesting doetb.v. de bodemademhaling meer dan verdubbelen. d. De 0
2 conc. van de bodematmosfeer en vochtgehalte (fig. 4). De in land- en tuinbomT voorkomende 0
2 consumpties l:lggen tussen
-2 -1 ··5 -5 -2 ··1
50-1500 mg
o
2 m • uur ( 0,111 •. 10 à 4,2 • 10 mg cm sec ). Voor het transport van deze hoeveelheden
van 10··3 cm2sec-1 (komt voor bij{g=0,08 centratiegradiënt vereist van resp. 0,11 De 0
2 concentraties kunnen tot zeer lage
is bij een 1·1aarde voor D
g
à 0,12, fig. 2) een con-en 3,16 vol%
o
2 per cm. waarden dalen (fig.
6)
ook op zeer geringe diepte van 5 à 10 cm worcl,.t onder vochtige gras11at .
-' .
vaak zeer lage 0
2 conc. gemeten. De
co
2 concentraties fluctueren aan-zienlijk minder dan de 02 concentraties (fig.
S)
waarschijnlijk door .. dat vanco
2
±
40 x meer in H20 oplost dan vano
2 bij geli'jl~e partiële spanning. Het water in de grond is een belangrijlee buffer voerco
2• Alleen na langdurige stagnatie van het gastransport vinden we voor het gewas schadelijke
co
2 concentraties. Het
o
2 gehalte is vaak na. 1 à 2 dagen stagnatie van het gastransport tot voor het gevms schadelijk lage waarden gedaald. (Voorbeeld reactie r>ewas op 02 en
co
2, zie fig. 7 de verdamping is hier recht evenredig met liet bladopp.).Schade aan het gewas door slechte aeratie zal d.aarom in de eerste plaats veroorzaakt worden door te lage 0
2 conce,-,traties. In een natte periode is vaak de dalj_ng van 0
2 concentraties in
on
-diepere lagen het snelst .. als gevoJ.~ .. .rtn ho02re ?.(:on~':l.B.~.:.tn~:oa~ .. :·'::.ivite:i.t ~ .. n de ondiepere lagen, Tijdelijk vindt tnen daarom op grotere diepte hogere
0
Transport via vloeistoffase.
De weerstand voor gastransport in de relatief dunne laag van wa-ter + bodemdeeltjes die het vlorteloppervlak van de gasfase scheidt en de weerstand in de wortel zelf kunnen zeer aanzienlijk zijn. Hetzelfde geldt voor het transport in verzadigde 'bodemaggrégaten. De formules voor de
o
2 concentratie afname rond en in de wortel zijn gegeven in fig.
8.
De variatie van de genoemde grootheden is ilanzienlijk. Het 02 verbruik per cm3 wortèlweefsel (q) is 1 à 3 • 10-7 g/cm3 sec, (± 22°C).
De diffusiecoëfficiënt van 0
2 in de wortel: Di= 1,2 à 7.10-6
cm2/sec. Sommige planten reageren op onvoldoende aeratie door vorming van
wortels met luchtgevulde ruimten. Hierin zal·Di hoog zijn, 0
2 aan-voer via de wortels :zelf kan dan·van belang worden.
De diffusiecoëfficiënt van 0
2 in water: D OW = 2,4 10-5 cm2/sec·.,
de aanwezigheid van vaste d,elen doet. dit teruglopen tot in ieder geval
. . . b
a x
ét
·x D = D of ook wel D = D [ t •OW ew e\1 OW
Directe metingen van a zijn zeer schaars. Aangenomen wordt wel een
1tortuosity·1
' factor a van
±
0,60 of, wat in het interessantetra-jeçt van.Et ongeveer gelijke uitkomsten geeft: b = 3/2 à 4/).
Voor losse ongerichte pakking, zoals deze bij zanden voorkomen, lijken deze schattingen wel korrekt. Voor meer gerichte pakkingen zoals deze
bij kleien voorkomen kan a sterk dalen; metingen voor kleien
(SIDE:S
en BARDEN, 1970) geven de wel zeer lage waarden van a van 0,14 bij[t =. 0,55 tot 0,017 bij [ t = 0,31. De grootte van D en ook de dikte van de verzadigde laag zijn dus nog vrijonze-w ..
kere factoren in de berekeningen van transport door de grond.
De afhankelijkheid van zuurstofconsumptie van een wortelstelsel van de 0
2 concentratie beneden een bepaalde waarde kan verklaard worden uit het feit dat de 0
2 conc.afname in de waterfilm en !·tortel groter is dan deze 0
2 conc. vmardoor in het centrum van de wortel· de 0
2 conc. practisch nul wordt. Verhoging van de ademhaling (door ver-hoging Temp.) of vergroting van de weerstand rond de 11ortel
(voch-tiger grond) doet waarde stijgen. (fig. 4). Bij 21°C ligt deze in dit voorbeeld waarschijnlijk boven 21 vol% 0
2•
De beperking van de ademhaling in bodemaggregaten is op analoge wijze te verklaren.
Een meting 1•1elke een indruk geeft van de 0
2 diffusie in de water-fase is de meting van de z.g. oxygen diffusion rate (ODR). Gemeten wordt de .l;lo_eveelheid zuurstof die naar de oppervlakte van een in de grond gestoken platina electrode diffundeert, waar door electrische 0
2 re-.
duotie eE!n 0
2 concentratie = 0 wordt gehandhaafd. Deze 02 flux wordt
bepaald door o
2 conc. in de waterfase op het grensvlak van Vlater
en gasfase: C , \•Ta terfilmdikte en D •
p e\1
De formule voor het 0
2 conce!!tratieverlies buiten de v1ortel (fig. 8)
R ' R
of electrode C - C = - q2D ln(--) omgewerkt voor deze flux geeft:
p r r
ODR
=
DeVI
c
pew e
De dikte van de verzadigdè laag r -R kan voor verschillende situaties
- e
met deze formule worden berekend. (Letey· and Stolzy, 1967).
Bijvoorbeeld voor de waarde-van de O.D.R. waarbij de wortelgroei van
veel gewassen stopt: . , 10-6 2
(0,2 ~ g/cm sec.) en voor de waarde waarboven de aeratie geen beperkende factor meer
2 is nml. o,4o;ug/cm min. aangenomen: Dv 1 = D ow [
t
3/ 2 en CP is in evenwicht met 210 mb o 2druk (21 vol%). ge-eft voor ODR=
0,2 /''-geen laagdikte,an O,o8 en 0,35 mm voor een ( van resp. 0,2 en 0,5,,
;·en voor ODR =.0,_,_,. .1cg, 0,05 en 0,15 mm voor--t van resp. 0,2 en 0,5.
/
Een film van alleen 11ater rond een wortel zal alleen onder zeer natte omstandigheden weerstand van enige betekenis geven. De filmdikte wordt nameliJk geschat op ongeveer 0,38 mm bij een vochtspanning van -1 mb en 0,0025 mm bij een vochtspanning van -18 mb.
Voor een lichte zavel is in figuur
9
de invloed van vochtgehalte en 02 concentratie op de ODR weergegeven.
Tot het niveau waar electrische weerstanden een merkbare:•invloed krij-gen, is de ODR rechtevenredig met de 0
2 conc. De invloed van het vocht-gehalte ligt minder eenvoudig en is sterk afhankelijk van dichtheid en textuur. In niet-gehomogeniseerde geaggregeerde grond vertonen de ODRvtaarden ui teraard zeer grote spreiding.
-
.-Reaktie gewas,
De uiteindelijke mechanismen van de.reacties van het wortel-stelsel op onvoldoende aeratie schijnen zeer complex en afhankelijk van omstandigheden.· Enkele voorkomende symptomen zijn: stoppen van wortelgroei; vorming dikke luchthoudende wortels; vertraging boven-grondse groei met geel worden van het blad. Op plotse.ling verslech-terende aeratietoestand reageert het gewas vaak traag, de verdam-ping zowel als assimilatie vertonen meer verband met bladoppervlak dan met aeratietoestand.
Op volkomen afsluiten van gastoevoer (b, v. bij inundaties)
reageert b.v. stamslaboon binnen 24 uur en sterft af. Andere ge-wassen b.v. sla reageert zeer traag en herstelt zich van
7
dagen inundatie, Afsterven vooral van jonge. wortels komt veel voor. Bij inundatie daalt de zuurstofconcentratie in de grond meest binnen enkele uren tot0%.
Bij deze zeer lage zuurstofconcentra-ties worden door anaerobe bacteriën aan geoxydeerde stoffen zuur-stof onttrokken, z.g. gereduceerd. Van de ontstane gereduceerde stoffen kunnen sommige reeds in lage concentraties giftig zijn. Bekend is vergiftiging door H2S in natte sulfaathoudende gronden. Fig. 10 geeft een voorbeeld van de reductie onder graszode
tijdens inundatie; de hier gemeten redoxpotentiaal is rechteven-redig met log concentratie geoxydeerde stoffen - log gereduceerde stoffen en is dus een indicatie voor de mate van reductie in een grond. Duidelijk komt ook tot uiting hoe snel de reductie na inun-datie optreedt. Dit is vooral het geval in gronden met grote biolo-gische aktiviteit.
Er
is veel onderzoek gepubliceerd over de reacties van gewas-sen op luchtgehalte,o
2 en
co
2 conc. in de bodematmosfeer en OOR-waarden. In proeven waar één van deze waarden de variabele is, worden goede correlaties gevonden. In de praktijk met sterk wisse-lende vochtgehalten, temperatuur en grondsoort blijkt geen dezer waarden een eenduidige maat voor de aeratietoestand van grond en gewas te zijn.In proeven met één grondsoort, ~1aar onder wisselend vochtgehalte als indicatie voor luchthuishouding (g' ODR en
[oJ
en[coJ
worden gevolgd, 1~ordt vaak de beste correlatie gevonden tussenhet luchtgehalte (é ) en gewasgroei (Dasberg-Bakker, 1970) .
g,
Dit is waarschijnlijk;,te verklaren uit het feit dat een verandering
,''),
van {. alle andere fàbtoren in dezelfde zin doe.t veranderen.
g
Een daling van
é.
door verdichting of door verhoging van hetvocht-g
gehalte bijvoorbeeld gaat gepaard met zowel een daling vanhet macro-transport (daling Dg en
[o,j )
als met een daling van het microtrans-port in de verzadigde grond rond wortels en in bodemaggregaten als· gevolg van resp. grotere· d·ichtheid in verzadigde z\\ne en grotere dikte ervan (te meten als daling ODR) •Herhaald zij dat voor verschillende gronden, strukturen en ge!·tassen het luchtgehalte waarbij de aeratie voldoende is, niet gelijk is.
1'/armeer echter van een,beiiaalde·grond voldoende bekend is over de 'iri
;"t
schema 1 gegeven rela{îes zal voor de praktijk het luchtgehalte waar-schijnlijk een bruikbare maat zijn voor aeratie. Temeer daar de be-paling van het luchtgehalte relatief eenvoudig is.
LITERAWUR
!UUO{ER, J.W., 1965 - Luchthuishouding van bodem en plantenwortels; een literatuurstudie, Nota
r.c.w.
302.BAKKER, J.W. and A.P. HIDDING, 1970 - The influence of soilstructure and aircontent on gasdiffusion in soils. Neth.J.agric. Sci.18; 37-48.
DASBERY,
s.
and J.W. EUUlliER, 1970 ... ' Characterising soil.aeration under ohanging soil moisture ·conditions for baan growth, Agron;J,62: 689-693·LEMON,
E.R.,
1962 - Soil aeration and plantroot relations. Agron. J. 54: 167-170.LETEY, J, and L.H.
STOLZY,
1967 - Limiting distances for oxygensupply. Soil Sci. 103: 404-409.G1"cndwatc:·stan<1 Nee-rslag
r
--.Wal..ut·verbt·uik I I I I I I I I I I I I I Wa:::er·tl·ansj.>ort.I
Vochtrqmm.ing--,I
,_ _______ ,
Gtruktl~ur--
_I
j· Gastransport via g~ufaset
:
- - - - struktuur--f:---.ll_"_i_r_._"_o_e_r_. (_D_&_l_j luchtgeh. (Sg) II
!////~
....
0 2 verbruilin profiel ..--~~
i
/////:
I
[o
2J
bodematm.~---
__j Produktie gewas 'Nortelst.elsel 1- __,..,.// : ontwikkeling funktionering-,
I
I
GastJ•anspot·t viu \ I Wortel'
\\ r;;lf-We.eratand rond wortell
I
~ is f(dikte + D in ver-\ zadigde l~ag)
'
I
Weerstand in agg. is f(grootte t Dw)I
\ . . 02 cons. in en rond wortol
\ !
~
02 cons. in agg, ~rc-:-~J.---,
:
\ II
(o
2 ] wortelopp.I
\ II
\ : [D
in wortelweefsel II
02"----=-.
0 cons. door weefselI 2
I o2 aanvoer van elders
I dikte wortel
L- ,_ _
_"J. __
I
[o
2J
in weefselI
l[o
2Jinagg. : I I I I Hicrobiologische aktiviteit _ j reduktie-oxidatie N huishoudingFig. 1 Schema van bodew.kundige en plantkundige grootheden welke een rol spelen bij de luchthuishoudinr. vnn bodem en gewas.
Dg in cm 21sec 10-2 10_3 10_4 I humeus zand Dg :1.7 Eg3.8 zavel 0-5 cm Dg • 0.2 Eg 2.0
/i
IJ
/,'I!
• I!
I o•.; !
·; :l
I
i
/ /o/ o
I
!
I
;
I.
I
1o zavel verslempt 0-5 cm Dg • 0.4 Eg 3.0• I
!
I
/
I '· 0 'I
!
.1
/Jo
I
/
I • / I o /.I
/1
oI
.
II
II
II
.I
I
I
I II
I
0 0I
0.02 0.05 0.10 0.20 0.40 Eg in cm3/cm3 bodem D g . 1n cm /sec 2 202 0 15-2 0 10_2 5_2 0 0.2 . 3 3 0.3 Eg 1n cm/cm bodem 0 0.1prod.C02 ini66 ml/cm3 sec conrs.02 21 •c 1.0 0.5
.f•
/C / o: / / .
t /"
ocljp0.15 • b ' = 0.11V
c •. •O.o7 d " = Q.15!•
•~t· ,/f•
o---o C02 · - - · 02 16<>C 0 • oen br
,
. --;-...-;---:
0,
0 I•Ij/•
/ . c.
• ,. ~g 1 1 o--o--.=;.:::--·--~t~?•~: ~·
.
·---·
O'-L....---'---...J'----'---_jL
0d• oodem zonder ploot
0 5 10 15 20 0 5 10 15 20
vol. "/o o
2 bodematmosfeer Fig. 4 Invloed 0
2 gehalte van de bodematmosfeer op ademhaling van grond en
wortelstelsel ( stam-slaboon op fijnzandige zavel)
VERLOOP 02 EN C02 GAARD OP KOMKLEI vol 0/o 0 2 16 12 8 Fig 5 GEHALTE VAN BODEMLUCHT IN
BOOM-diepte (cm -mv) • 40 0 50 4 60 • 70 ~
'
' 4 'o~~---~---~---~·~\
. ,. 4 vol 0/o co2121
t!
~4
, ~ /". ~/ 0juli 1968 augustus september
BOOMGAARD cm-mv ··02 co2 20r
i
~ Î\~\ I . 'I, .
' \ / I \ ~.
r .
'//{
'\
~
401- _ /!
.
I ·, \
/ I : \ / I ! / 1 : . ;i
\\
:
\
;,
I
'
.
I
60f- \!
\
•
l
I : · \ , I : .t
II
;
:•
:-.
I I Ii
\
801- "-!
~ 1'
' /' "\. \ , /'.." \
f
1001 I I • I • l • I • I 20 40 60 02 _...
_,.//',
...I
-t\
I \\
/v
I ' ~.
~----
-·
/ / . / / GAZON co27
1 \ ! \ I ! \ \.
.
.
' '-.
:.
l'
... ~ ~ : ~ !. .!. ... ,• ~ I : \ If
\
I t \i
/ .. 1 : \ I 1 \ • , ~, J /,/ ·~ ... , I ' , I ~ ~ "," \·,
....
\ \ I " " ' ' ~\\ 801-[! ~ 23/5/691
i
1 \ - - - 3015/69 \ I I, \ --- 6/6/69 \ I\
i
\
---
27/6/69l
i \.
100 L \-.. l-' _JL...J 0 5 10 15 20 0 5 10 15Be~oop
010Fig7 INVLOED VAN 02 EN C02 GEHALTE VAN DE BODEMLUCHT OP KOM~OMMER, VERDAMPING NA 12 DAGEN
DOORLEIDEN VAN GASMENGSELS
'
\ verdamping g/etm 50 40 30 20 10 OL--L---~---~---~---~ 0 5 10 15 20val.% C02 gehalte 220 200 180 O%C02 160 140 120 100 80 60 40 20 0 0 152.2 5 10 15 21VOI.% 02 gehaltel
Ic
WORTEL L +---'---:.r< WATER +GROND flg 8 OASFASE q R2 Cp 4Di1·---0 r - re
02 concentratie als functie van de afstand r tot de wortelas (Lemen 1962)
ODR pg cm· 2min·1 0.56 rw • 29%vol. r919% 0.48 0.40 0.32 0.24 0.20 0.16 0.08 0 3 6 9 • 34 rg14% . - - - 0 - 38 12 15 18 21 0/ovol. 0 2 rg10% 200 100 50 30 Fig. 9 0
2 diffusiesnelheid naar een platina electrode \o.D.R.) als funktie van het 0
2 gehalte van de bodematmosfee~ en het vochtgehalte in een fijnzandige zavel
VERLOOP REDOX POTENTIAAL IN GRASZODE TUDENS INUNDATIE.
Fig 10 Redox potentiaal 700 x.)mv) 5cm_mv