• No results found

Watergeefstrategie rondom de periode van de eerste snee bij anjers op steenwol

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Watergeefstrategie rondom de periode van de eerste snee bij anjers op steenwol"

Copied!
24
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

a f u f

Proefstation voor de Bloemisterij in Nederland Linnaeuslaan 2a

1431 JV Aalsmeer Tel.: 02977-52525

ISSN 0921-710X

WATERGEEFSTATEGIE RONDOM DE PERIODE VAN DE EERSTE SNEE BIJ ANJERS OP STEENWOL

1987 Project-proefnr. 404-2 Rapport nr. 49 K. Uitermark M. de Graaf (I.C.W.) P. Braamhorst B. Mens (voluntair) februari 1988

Rapport nr. 49 is verkrijgbaar door het storten van f.7,50 op girorekening 174855 ten name van het Proefstation Aalsmeer onder vermelding van: Rapport nr. 49: Watergeven rond eerste snee bij anjer op steenwol.

CENTRALE LANDBOUW/CATALOGUS

0000 0939 5969

(2)

INHOUD ..__ Inleiding Methode en materiaal 2.1 Methode 2.2 Uitvoering 2.3 Opzet 2.4 Beoordeling Resultaten 3.1 Zuurstofdiffusie 3.2 Produktie 3.3 Houdbaarheid 3.4 Porositeit van de 3.5 Hergroei 3.6 Slappe planten 3.7 Nitrietbepalingen wortels Pag

3

4

4

5

5

9

11

11

13

13

14

14

Discussie 4.1 Verrichte metingen 16 4.1.1 Zuurstofdiffisie 4.1.2 Produktie, houdbaarheid 4.1.3 Porositeit 4.1.4 Nitrietbepalingen 4.2 Samenhang 17 5. Samenvatting Bijvoegsel: Elementenverbruik

18

18

Bijlagen 2 1

(3)

1. INLEIDING

Vaatziekten vormen de grootste bedreiging van de anjerteelt in de grond. Een afdoende ontsmetting voor of bestrijding tijdens de teelt is niet mogelijk. Bij uitbreiding van vaatziekten op het bedrijf heeft de teler de keuze tussen het stoppen met de anjerteelt of overschakelen op substraatteelt.

Ondanks de vaatziektenproblemen is van een grote doorbraak op het gebied van substraatteelt geen sprake. Met name de problemen met "slappe" anjers op "substraat-bedrijven" is voor veel telers een reden om (nog) niet op substraat over te gaan. De symptomen van dit verschijnsel kunnen als volgt beschreven worden: er treedt verwelking op, daarna vertoont het gewas een spichtige groei, het gewas wordt hard, de internodiën blijven kort, zodanig dat dit lijkt op rozetvorming. De plant gaat niet dood, maar herstelt zich ook niet. Uit een inventarisatie in de praktijk bleek 80% van de 19 ondervraagde telers grote problemen te hebben met de hergroei na de eerste snede, dit kwam overeen met het symptoom van "slappe anjers".

Omdat men vooral tijdens de eerste snede een groot deel van het gewas

verwijdert ontstaat een verstoorde top/wortel-verhouding. Dit kan aanleiding geven tot afsterving van een deel van het wortelstelsel. Bovendien ontstaat een kleiner bladoppervlak, waardoor de potentiële verdamping belangrijk afneemt. Na de watertoediening blijft het vochtgehalte in het substraat daardoor langer op een hoog niveau en inherent hieraan ontstaat een laag

luchtgehalte. Wortels gebruiken echter zuurstof en produceren koolzuurgas. Het zuurstoftransport vindt plaats door diffusie door de luchtgevulde poriën en vervolgens door de waterfilm die zich rondom de wortel bevindt. Een verstoorde

lucht/water-verhouding kan tot problemen leiden voor de plant in verband met zijn gaswisseling. Is bijvoorbeeld het luchtgehalte nu te laag, dan zal de zuurstofdiffusie onvoldoende zijn om aan de zuurstofvraag van de

plantenwortels te voldoen. De opname van water en voedingsstoffen wordt dan belemmerd en bovendien ontstaan organische verbindingen die een toxische werking kunnen hebben. Uiteindelijk zullen de wortels gaan afsterven.

Een verstoorde top/wortel-verhouding kan een versterkende werking hebben op de gevolgen van een tekort aan zuurstof.

Doelstelling/verwachting

Op dit moment vormt het probleem van "slappe planten" het grootste obstakel welke een verdere uitbreiding op substraat in de weg staat. De wijze van water geven rondom de eerste snede is daarom opgenomen in het substraat-onderzoek, zodat er voor de praktijk een werkbaar advies uit kan komen.

Het doel van de proef is het ontwikkelen van een watergeefstrategie rondom de periode van de eerste snee, zodat een goede water-luchthuishouding wordt gehandhaafd en mogelijk daardoor een goede hergroei optreedt. De oplossing van het hergroeiprobleem kan op korte termijn leiden tot een uitbreiding van de steenwolteelt.

(4)

2. METHODE EN MATERIAAL 2.1 Methode

Voor deze proef is uitgegaan van de cultivar 'Silvery Pink', een roze trosanjer. De stekken ter beschikking gesteld door Hilverda B.V. waren beworteld in plastic trays die gevuld waren met 50% wateropnemend en 50% waterafstotend steenwol; bij afleveren was de EC van dit granulaat 2 mS/cm bij 25°C.

Op 9 februari 1987 (week 7) werden de stekken in de kas (L 23) uitgeplant op steenwolbroden met een afmeting van 100 cm (1) x 30 cm (b) x 10 cm (h)

(Grodan). Op één steenwolmat werden 16 planten en 8 druppelaars (capaciteit + 1,3 l/uur) uitgezet. Per strekkende meter bed bevonden zich twee steenwol-broden, dus in totaal 32 planten.

Twee dagen vóór het planten waren de matten volgezet met voedingsoplossing (V.O.) volgens schema A.0.0.0. zoals dit vermeld staat in brochure nr. 6 "Voedingsoplossingen voor de teelt van anjers in steenwol en veen 1986". Aan de 100 x geconcentreerde V.O. was per m 30 kg extra Ca en 20% extra Fe

toegevoegd. Deze extra toevoeging werd volgehouden t/m week 17. Een halve dag na planten werden de met plastic omhulde matten aan de onderzijde gedraineerd.

Op basis van de drainage zijn de voedingsanalyses verricht. De frequentie van deze bepalingen was in het begin van de teelt éénmaal per maand op basis van een steekproef, na het inzetten van de behandelingen (25% oogst) éénmaal per 14 dagen op basis van een mengmonster.

Bij aanvang van de teelt werd de temperatuur ingesteld op 18 C (dag/nacht). Tevens werd er veel gebroesd en gebruik gemaakt van het energiescherm om een lage luchtvochtigheid te voorkomen als gevolg van het vele beton/steen in de kas. Na het toppen op 23 februari (week 9) werd de temperatuur geleidelijk verlaagd en vonden de gebruikelijke klimaatinstellingen plaats.

2.2 Uitvoering

De behandelingen hadden betrekking op de periode tijdens en na de eerste snede en waren zodanig gekozen dat er vier verschillende vochtsituaties in het substraat ontstonden, namelijk van zeer nat tot droog. Totdat 1/4 deel van de takken was geoogst, werd viermaal per dag water toegediend, zodanig dat 20% werd uitgespoeld.

Het gekozen behandelingsschema was als volgt:

1. tijdens en na de eerste snede doorgaan met viermaal per dag water toedienen en 20% uitspoelen;

2. nadat 1/4 deel is geoogst, wordt éénmaal per twee dagen water toegediend (1/8 deel) tot vier weken na de volledige oogst;

3. nadat 1/4 deel is geoogst, wordt gedurende een week geen water toegediend, daarna eenmaal per twee dagen tot vier weken na de volledige oogst;

4. nadat 1/4 deel is geoogst wordt gedurende een week geen water toegediend, daarna eenmaal per twee dagen totdat alles is afgeoogst. Op dat moment wordt weer gedurende een week geen water gegeven, waarna tot vier weken na de oogst weer éénmaal per twee dagen wordt gedoseerd.

De, van te voren gekozen, behandelingen zijn niet volledig gerealiseerd, maar desondanks zijn er toch vier verschillende vochtniveaus gecreëerd en is behandeling 2 en 4 na 25% oogst gedurende één week droog gehouden.

(5)

Voor de gerealiseerde watergiften wordt verwezen naar figuur 1. Het percentage drain staat weergegeven in figuur 2.

In figuur 3 is de relatie weergegeven tussen de verdamping en de straling, waarbij vanaf week 27 alleen voor behandeling I de verdamping is aangegeven. Dit is gedaan omdat vanaf week 27 niets meer wordt uitgedraineerd bij de

behandelingen II t/m IV. Dit betekent dat werd 'ingeteerd' op de vochtvoorraad van de steenwolbroden. De verdamping, die is gedefinieerd als het verschil

tussen de watergift en de drain, is vanaf dat moment voor de laatst genoemde behandelingen niet meer te bepalen.

2.3 Opzet

2 De proef werd uitgevoerd in afdeling 4B van het grote complex (150 m ) . Er

werd uitgegaan van vier blokken waarbinnen de behandelingen werden geloot. Op deze manier ontstonden 16 experimentele eenheden die 1,50 meter lang waren (48 planten). Per behandeling werd uitgegaan van één unit. De twee buitenste rijen zijn randrijen en werden gevoed vanuit een aparte unit. De kopeinden van de experimentele eenheden werden ook als rand beschouwd (lm), maar werden wel gevoed door de "unit" van de behandeling. Van 2/3 deel (32 planten) van iedere experimentele eenheid werd de uitspoeling (drain) bepaald. Op bijlage 1 is de plattegrond weergegeven.

2.4 Beoordeling

Tijdens de proefperiode werden onderstaande waarnemingen verricht:

1. Zuurstofdiffusieraetingen, verricht gedurende de hele proef met twee of drie wekelijkse intervallen. Met behulp van een O.D.R. (Oxygen Diffusion

Rate)-meter wordt het maximaal mogelijke zuurstoftransport door het wortel-medium gemeten.

2. Oogst van de eerste snede. Hierbij wordt bepaald tijdstip, hoeveelheid, kwaliteit (volgens VBN-normen) en de houdbaarheid (steekproef). De houdbaarheid werd bepaald na de eerste week drooghouden. Hierdoor is er geen onderscheid gemaakt tussen behandeling 3 en 4.

3. Uitspoeling. Aan de hand van deze wekelijkse bepaling is de watergift in-gesteld.

4. Hergroei. Deze is één maand (week 36) na de volledige eerste snee bepaald aan de hand van het gewicht van de scheuten. Tevens betekende dit het einde van de proef (1-9-1987).

5. Op basis van mengmonsters van de bij gedruppelde V.O. en drainage is vanaf de oogst tot het einde van de proef de opname van hoofd- en spoorelementen bepaald (verzoek Kees de Krey I.B.). Deze waarneming "staat los" van deze proef en wordt apart behandeld in het supplement.

Gedurende de uitvoering van de proef bleken de volgende waarnemingen noodzake-lijk/mogelijk:

6. Registratie van slappe planten. 7. Bepaling van het nitriet-gehalte.

8. Bepaling van het poriënvolume in de wortels.

Met behulp van een variatie-analyse zijn de resultaten van de waarnemingen 2 en 4 op hun significantie (5%) getoetst.

N.B. Bij een aantal waarnemingen wordt bij de resultaatbespreking verder ingegaan op de methodiek.

(6)

eu o s-Q . CU " O c i -cu -t-> (O ^t-*a- o ^ i - «D ro CSJ ro 0 0 CM **• CM o CM l O CM

(7)

CU <u

s

s -(U o. OJ C7> + J c O) o s_ a> o . c • r -<0 S--o -o • o O) C 3 C\J s-o> en •r- (O U . +J c a> o s_ O) Q . c ( 0 -o " O r— -o •o o LD O «3-O 0 0 C-J O o .—1 0 0

(8)

S -CU £ ai CU i -o. o t/l (/) a> «3 cu -o c <a x : CU X I D l c (O -o S -cu > CU -a cu -o -o •r— E cu a i

(9)

3. RESULTATEN

3.1 Zuurstofdiffusie 1)

Principe

Plantewortels en microörganismen gebruiken in een (kunstmatig) substraat zuurstof, met uitzondering van anaerobe organismen. Door dit verbruik ontstaat er een zuurstofgradiënt in het substraat. Als gevolg hiervan verplaatst

zuurstof zich vanuit de met lucht gevulde poriën middels diffusie door een waterfilm naar de organismen. De zuurstofdiffusiegradiënt (Oxygen Diffusion Rate, O.D.R.) kan benaderd worden door middel van een meting met een

zuur-stof diffusiesnelheidsmeter . Figuur 4. Zuurstofdiffusiemeter 1. Spanningsbron 2. Weerstand 3. Calomel-elektrode 4. Pt-elektrode V voltmeter A ampèremeter

4^00

Bij de Platina-elektrode wordt o.a. zuurstof gereduceerd, waardoor er een zuurstofgradiënt ontstaat naar de calomel-elektrode. De diffusiesnelheid bepaalt de hoeveelheid reductie, welke evenredig is met de gemeten stroom in het circuit. De gemeten waarden zijn afhankelijk van

1. De zuurstofgradiënt tussen de platina-elektrode en de grond; 2. De matrix (de vorm en hoeveelheid poriën) van de grond;

3. De hoeveelheid bodemvocht.

In grond geldt dat er geen plantengroei mogelijk is bij een gemeten waarde onder de 20 x 10 gram per cm per minuut, en dat er slechts een beperkt

aantal biologische processen mogelijk is onder de 50 x 10 gram. Daarboven vindt een normale groei en ontwikkeling plaats. Via„de omrekeningsfactor i

(stroom) * 2,653 * 10 flux van zuurstof in g. cm min , komen deze waarden overeen met 7,5/JA (absolute ondergrens) en 18,9yuA. Omdat de waarden worden afgelezen inyuA wordt in het verdere verhaal met deze eenheid gewerkt.

Enkele beperkingen van de zuurstofdiffusiemeting zijn: * 1 graad temperatuurverschil geeft 2,8% afwijking * Vuil op de elektrode beïnvloedt de meting

* Bij een pF boven de drie zijn de elektroden niet meer omhuld met een water-film en valt de meting te laag uit.

* Alleen het gebied waarin relatief lage waarden worden gemeten is belangrijk voor de bepaling; alleen bij die waarden wordt de stroom bepaald door de

zuurstofreductie (0„*20 )

In hoeverre deze * De genoemde grenzen zijn gevonden bij akkerbouwgewassen.

gelden voor de sierteelt is niet bekend.

Vanaf 6 maart tot het einde van de proef zijn twaalf maal O.D.R.-bepalingen verricht. Iedere O.D.R.-bepaling bestond uit vier metingen per experimentele eenheid, waarvan twee werden verricht op 1 cm van de onderkant van de mat en

twee metingen halverwege (5 cm) de mat. De metingen werden per bepaling 1) Literatuur: Kowalik, Piotr Jan 1985

Influenae of land improvement on soil oxidation, Swed. Uni.

(10)

CT)

(11)

verricht aan dezelfde mat.

In figuur 5 is op basis van een schatting het gemiddeld verloop van de O.D.R. weergegeven tot aan 25% oogst, vanaf dat moment treden immers de verschillen op als gevolg van de ingestelde behandelingen. Voor week 30 en 32 zijn geen O.D.R.-waarden aangegeven voor de behandelingen 2,3 en 4. De matten waren zodanig droog dat de O.D.R.-meter niets of slechts heel weinig zuurstof-diffusie aangaf. Gedurende de gehele proefperiode was de O.D.R. onderin de mat lager dan halverwege. Uit figuur 5 blijkt dat vanaf 4 weken vóór 25% oogst de O.D.R. in de onderste delen van de mat onder het "bestaansminimum" lag (< 7,5 /uA). Tot het einde van de proef gold dit ook voor behandeling 1.

3.2 Produktie

Zoals uit paragraaf 2.2 (uitvoerig) blijkt, diende de oogst van de eerste snee als indicatie voor het instellen van de behandelingen (25% oogst). In figuur 6 is het produktieverloop per behandeling per week weergegeven. Hieruit blijkt dat tot en met week 27 (aanvang behandelingen), maar ook daarna het produktie-verloop niet wordt beïnvloed door de verschillende watergeefstrategieën. Dit geldt ook voor de totale produktie en de kwaliteitsverdeling daarbinnen, zoals blijkt uit tabel 1. Zowel de totale hoeveelheden als het aandeel van de eerste en tweede kwaliteit verschillen onderling niet significant.

Tabel 1. Overzicht geproduceerde hoeveelheden veilbaar (eerste en tweede soort) en totale produktie per 6 m bed

Behandeling II III IV Veilbaar % veilbaar Totaal 1036 74 1400 1019 75 1363 993 72 1378 1014 72 1409 3.3 Houdbaarheid

Na de eerste week droog van behandeling 3 werden per veld op 13 juli van de behandelingen 1 t/m 3 vijf takken geoogst om de houdbaarheid te bepalen. Deze takken werden direct ingehoesd en bij 5 C op water gezet. De dag erna (14

juli) werden de bossen droog opgeslagen in dozen bij 17 C. Op 15 juli om 09.00 uur werd van de takken een stukje afgeknipt en werden ze op water gezet bij 5 C. Om 14.00 uur werden de takken schuin afgesneden, ontbladerd en opgestoken in de houdbaarheidsruimte (20 C, 60% RV en 12 uur licht).

Tabel 2. Vaasleven, het aantal opengebloeide knoppen van vijf takken en het percentage krimp Behandeling 1 2 3 Vaasleven dagen 12,7 12,5 13.8 Opengebloeide knoppen 32 33 30 Percentage krimp 70 68 71 Na analyse bleken de in tabel 2 genoemde grootheden tussen de behandelingen

(12)

CU O) C M CO

O «

V

ô<ij

7

CO o co V 7/ eu ai s~ CL en CNJ O ) eu • a £ 03 - E CU . Q t. CU Q. cu "O o i -Q. CU re +•> o co 3 en •r— -a ai J 3 CNJ • E cr> CU

\5 >

\ \ /

A\

1

^- J t ^ — o - ^ ^ ^

W^

^ ^ ^ ^ ^ ^ ^ ^ ^ ^ V I VI • ra C M r-^ CNJ CNJ LD 4-> &s en LO o CNJ O +4- CNJ - * o 3 O o s- O-O co o o CNJ 12

(13)

niet significant van elkaar te verschillen.

3.4 Porositeit van de wortels

"Luchtkanalen in wortels kunnen belangrijk zijn voor de zuurstofvoorziening van het wortelweefsel. De noodzaak tot inwendig zuurstoftransport in de wortel hangt nauw samen met de uitwendige zuurstofvoorziening (Armstrong 1979; De Willigen en Van Noordwijk, in voorbereiding). In een luchtige grond kan de directe omgeving van de wortel voor voldoende zuurstoftoevoer zorgen. In een waterig milieu ontstaan er problemen met de zuurstofvoorziening doordat de diffusie van gassen in de waterige fase aanzienlijk trager verloopt dan in de gasfase. Echte moerasplanten hebben vaak permanente luchtkanalen (aerenchym) in het schorsweefsel van de wortel (Kutschera en Lichtenegger 1982) . Veel

andere planten hebben het vermogen om op zuurstofgebrek te reageren door het inwendige zuurstoftransport te vergroten, door de vorming van luchtkanalen. Porositeit van de wortel kan dan als indicator gelden voor de omstandigheden waaronder de wortelgroei heeft plaatsgevonden. De mate waarin gewassen in staat zijn de wortelporositeit te vergroten bij onvoldoende externe aeratie verschilt van soort tot soort."

Dit stuk tekst is afkomstig uit het concept I.B.-rapport "Toetsing van een methode om porositeit van wortels te meten en toepassing daarvan op enkele bloemisterij gewassen", Meine van Rondwijk en Gerard Brouwer (1986). Het in staat zijn om het wortelstelsel aan te passen blijkt dus afhankelijk van de plantesoort. Uit een steekproef met anjers "uit de praktijk" bleek dit gewas een laag porositeitsgehalte te bezitten. Met betrekking tot de

uitwendige aeratie-omstandigheden was echter niets bekend. Daarom zijn van deze proef vóór en na de behandelingen planten opgestuurd naar het I.B.

(Gerard Brouwer) ter bepaling van het poriënvolume. Tabel 3. Volumepercentage luchtgevulde poriën.

Behandeling 11 mei (week 20^

dun dik 18 augustus (week 34) dun Adik *^ 0,1 0,1 0,1 0.1 1 2 3 4 0,0 0,0 0,0 0.0 dun: worteldiameter 0 t/m 0,05 cm dik: worteldiameter > 0,055 cm

Uit deze cijfers blijkt dat de anjer slecht in staat is zijn wortelstelsel aan te passen voor intern zuurstoftransport. Voor deze gevolgtrekking zijn de resultaten van week 34 reeds voldoende.

3.5 Hergroei

Op basis van een oriëntering in de praktijk en waarneming bij eerder verricht substraatonderzoek (Intern Verslag P.B.N. no. 7) bleek sprake te zijn van groeistagnatie na de eerste snede met als vermoedelijke oorzaak een te nat substraat (zie inleiding).

Om na te kunnen gaan wat de invloed is geweest van de in deze proef toegepaste

(14)

w a t e r g e e f S t r a t e g i e , z i j n v a n alle p l a n t e n op 1 september 1987 (week 3 6 ) alle s c h e u t e n gewogen. A l l e scheuten zijn w e g g e n o m e n v a n u i t h e t b l a d o k s e l . H e t b e t r o f h i e r s c h e u t e n die t o t e e n tweede snee m o e s t e n l e i d e n .

Op b i j l a g e 2 z i j n d e g e w i c h t e n p e r v e l d j e v e r m e l d m e t daarbij a a n g e g e v e n h o e

de stand v a n h e t gewas w a s . 9

In onderstaande tabel 4 zijn de gemiddelden per behandeling (1,5 m bed) weergegeven. Deze gemiddelden zijn geïndiceerd met letters welke

corresponderen met de significantie tussen de behandelingen. Gelijke letters bij verschillende behandelingen geven aan dat er tussen de behandelingen geen significant verschil aanwezig is.

2 Tabel 4. Gemiddeld scheutgewicht per behandeling d.d. 1-9-1987 (1,5 m bed) Behandeling 1. nat 2. 1/8 deel 3. 1 week droog 4. 2 weken droog Scheutgewicht in gram 4271 a 4198 a 3929 b 3547 b De meeste hergroei trad op bij behandeling 1 en 2.

3.6 Slappe p l a n t e n

N o g v o o r d a t d e b e h a n d e l i n g e n w e r d e n ingezet op 3 j u l i (week 27) w e r d e n er

v a n a f 29 j u n i v e r s p r e i d d o o r d e k a s d e zogenaamde slappe p l a n t e n aangetroffen. O p v a l l e n d w a s d a t d e p r o b l e m e n n a a r v o r e n k w a m e n op h e t m o m e n t d a t h e t w e e r

v e r a n d e r d e v a n k o u d e n regenachtig n a a r zonnig e n w a r m (veel i n s t r a l i n g ) . Te z a m e n m e t deze w e e r s o m s l a g b e g o n o o k d e p r o d u k t i e (zie figuur 6 ) , zodanig dat op 3 j u l i 2 5 % oogst w e r d b e r e i k t . U i t de v e r d r o g e n d e p l a n t e n k o n g e e n

p a t h o g è n e s c h i m m e l w o r d e n geïsoleerd ( R a t t i n k ) . O o k h e t r a a d p l e g e n v a n alle 'deskundigen' op h e t P B N b r a c h t g e e n oplossing v o o r h e t p r o b l e e m .

V a n a f 1 j u l i z i j n alle p l a n t e n gelabeld o m h e t 'ziektebeeld' i n k a a r t te b r e n g e n . D i t h e e f t geresulteerd tot b i j l a g e 3, waarbij v o o r de h e l e k a s

m i d d e l s e e n p l a t t e g r o n d d e slappe p l a n t e n z i j n w e e r g e g e v e n . Inventarisatie v a n h e t o p t r e d e n v a n slappe p l a n t e n v o n d plaats p e r v e l d p e r w e e k , w a a r b i j o o k

g e k e k e n is n a a r d e p l a a t s i n g v a n d e d r u p p e l a a r s . I m m e r s , b i j 5 0 % v a n d e 'plantgaten' in h e t p l a s t i c folie w a s e e n druppelaar g e p l a a t s t . U i t deze inventarisatie b l e e k : 1. 6% v a n de p l a n t e n ging slap;

2. e r is g e e n v e r b a n d m e t d e plaats v a n de druppelaar; 3. n a w e e k 3 0 k w a m de v e r s p r e i d i n g t o t stilstand. 3.7 N i t r i e t b e p a l i n g e n I n d e p r a k t i j k w e r d / w o r d t gesuggereerd d a t h e t v e r s c h i j n s e l v a n d e slappe p l a n t e n v e r o o r z a a k t w o r d t d o o r n i t r i e t v e r g i f t i g i n g . I n onderstaand schema w o r d e n enkele p r o c e s s e n w e e r g e g e v e n d i e s a m e n h a n g e n m e t d e stikstof-huishou-ding.

(1) nitrificatie onder aerobe omstandigheden

NH4 > N 02" > N 03"

n i t r o s o m o n a s b a c t e r i ë n n i t r o b a c t e r (2) denitrifictie onder anaerobe omstandigheden

NO " > N O ", • N O

3 ^ I ^ N^

2

(15)

Uit deze reacties blijkt dat nitriet zowel onder aerobe als anaerobe omstan-digheden ontstaat. Neigt het milieu naar anaerobie, dan kan als gevolg van het onvoldoende aanwezig zijn van zuurstof en het daardoor niet goed functioneren van nitrobacter een overmaat aan nitriet ontstaan volgens proces (1). Bij nog lagere zuurstof-hoeveelheden ontstaat vervolgens nitriet als gevolg van het denitrificatie-proces (2).

In week 27 werden de eerste slappe planten waargenomen en zoals uit paragraaf 3.6 blijkt, vond toen ook een weersomslag plaats van koud, donker weer naar zonnig met hoge temperaturen. Een hypothese op basis van bovengenoemde veron-derstellingen zou als volgt kunnen luiden: door de opgelopen substraattempera-tuur (helaas niet gemeten) verkrijgt men een hogere wortel- en micorobiele activiteit met als gevolg een hoger zuurstofverbruik. Bij een te lage zuur-stofdiffusie kan dit leiden tot anaerobie met als gevolg hoge nitrietconcen-traties.

Wanneer deze theorie waar is, dan moet er nitriet aangetoond kunnen worden in de matten bij de slappe planten. Hiervoor bleken op het Proefstation Aalsmeer helaas geen faciliteiten aanwezig. Daarom zijn deze bepalingen op de

Universi-teit van Groningen (Tjeerd Blacquière) verricht. Daarnaast is getracht het verschijnsel ook kunstmatig op te wekken. Daartoe is het plan opgevat om nitriet direct aan de mat toe te voegen. Bij een A.0.0.0. bemestingsschema wordt er 0,5 millimolair ammonia meegegeven. Wanneer dit volledig in nitriet wordt omgezet ontstaat dus ook 0,5 millimolair nitriet in de met voeding verzadigde mat. Dit is een goede benadering als de ophoping niet te groot is. Op vrijdag 17 juli werd echter besloten om 5 millimolair toe te dienen aan één broodje. In het broodje zit maximaal 25 liter water, het molecuulgewicht van natriumnitriet is 69 en zo is er 8,6 gram natriumnitriet afgewogen, opgelost en in het broodje gegoten. Aldus zou er een concentratie nitriet in het

broodje zitten die hoger is dan normaal gesproken voor kan komen. Mocht nitriet de oorzaak zijn, dan zou het effect nu duidelijk zichtbaar worden. Vanaf 23 juli gingen er enkele planten op de mat slap hangen. In het vocht van die mat op 23 juli werd de aanwezigheid van nitriet ook duidelijk aangetoond

(meer dan 50>um). Hier ging het slap gaan van de planten samen met de aanwe-zigheid van nitriet. Maar niet alle planten gingen slap, zelfs nog niet op 17 augustus. Dat de aanwezigheid van nitriet niet automatisch leidt tot slappe planten wordt bevestigd door aangetoond nitriet uit de mat van gezonde planten elders in de kas. En andersom bleek ook mogelijk: niet bij elke slappe plant kan nitriet in de mat worden aangetoond. Op 27 juli is bij een andere mat 0,5 millimolair nitriet in de mat gegoten. Tot het einde van de proef zijn op deze mat geen schadebeelden gevonden.

(16)

4. DISCUSSIE

Gezien de grote hoeveelheid verschillende bepalingen en daaruit volgende ver-onderstellingen/conclusies is dit hoofdstuk verdeeld in twee delen. In het eerste deel worden afzonderlijk enkele verrichte bepalingen behandeld, in het tweede deel wordt getracht een samenhang te vinden op basis van deze bepalin-gen.

4.1 Verrichte metingen

4.1.1. Zuurstofdiffusie (O.D.R.)

Tijdens de uitvoering t/m week 28 is gebleken dat er nooit waarden zijn geme-ten (figuur 5) hoger dan 18,9yuA, waarden die nodig zijn voor een ongestoorde wortelgroei. Tot en met week 23 lagen de waarden tussen 16,AIA en 7,5 AIA (—

absolute ondergrens voor de wortelactiviteit). Vanaf week 23, vier weken vóór 25% oogst, tot het einde van de proef lagen de O.D.R.-waarden onderin de mat van behandeling 1 (nat) beduidend lager dan 7,5yuA. Geconcludeerd kan worden dat de zuurstofdiffusie t/m week 28 zowel halverwege als onderin de mat te laag was en dat rondom de periode van de eerste snee de situatie van met name behandeling 1 kritiek was.

Een nadeel van de zuurstofdiffusiemeter bleek het beperkte meetbereik. Wordt de mat droger, dan wordt de O.D.R.-waarde lager als gevolg van het niet geheel met water omhuld zijn van de elektroden. Het hierdoor ontstane beperkte meet-bereik heeft ertoe geleid dat er geen meetgegevens ter beschikking waren in week 30 en 32 voor de behandelingen 2, 3 en 4. Verbetering van de appara- tuur

(elektroden) kan hier waarschijnlijk uitkomst bieden. Een tweede nadeel van deze meting is dat de O.D.R.-grenzen zijn afgeleid van akkerbouwgewassen. In hoeverre deze gelden voor sierteeltgewassen in steenwol is niet bekend. 4.1.2 Produktie. houdbaarheid

De produktie werd door de behandelingen zowel in kwantitatieve als kwalitatie-ve zin (sortering, houdbaarheid) niet beïnvloed door de gekozen watergeefstra-tegie.

De totale produktie t/m week 27 (aanvang behandelingen) verschilde niet significant, zodat de uitgangspositie wat dit betreft voor iedere watergeef-strategie nagenoeg gelijk was.

4.1.3 Porositeit

Naar aanleiding van de bepalingen op het Instituut voor Bodemvruchtbaarheid te Haren (Gerard Brouwer) ten aanzien van de porositeit van de wortels, kan

geconcludeerd worden dat de cultivar 'Silvery Pink' niet of nauwelijks in staat is om zijn wortelopbouw aan te passen aan de lage aeratie-omstandigheden

(aerenchymvorming).

Het vermogen om aerenchym te vormen kan van belang zijn om na te gaan of een

plantensoort geschikt is voor substraatteelt. Ontwikkeling van een toetsmetho-de hieromtrent is van belang om reeds in een vroeg stadium toetsmetho-deze geschiktheid

te kunnen bepalen.

4.1.4 Nitrietbepalingen

De bepalingen en 'prikproefjes' zoals omschreven in paragraaf 3.7 zijn als basis te smal om er conclusies aan te verbinden. Bij nitriet-bepalingen is de tijdsfactor belangrijk, zo blijkt uit de bepalingen dat alleen op de eerste

(17)

steekproefdatum schadelijke hoeveelheden (meer dan 50 Aimol volgens mededeling Tj. Blacquière) nitriet werden aangetoond.

4.2 Samenhang

Uit metingen blijkt dat op basis van 20% draineren voor aanvang van de behan-delingen een zeer lage zuurstofdiffusie ontstaat (figuur 5). Deze 'subopti-male' aanloopperiode heeft geleid tot een zwak ontwikkeld wortelstelsel in een dunne laag van het substraat. Op deze situatie grepen twee processen in,

namelijk:

1. weersomslag in week 27 nat/koud werd zonnig/heet; 2. de behandelingen vanaf week 27.

Beide processen (met uitzondering van behandeling 1 bij proces 2) droegen bij aan de verschuiving van de dunne laag waarin de fijne wortels optimaal func-tioneerden. Dit betekende dat als gevolg van de weersomslag door de gehele kas verspreid planten verwelkten en dat als gevolg van de 'drooglegging' door behandeling 3 en 4 de hergroei stagneerde. Bovenstaande wordt ondersteund door onderzoek op het Instituut voor Bodemvruchtbaarheid, waaruit bleek dat het wortelstelsel van de anjerplant zeer traag reageert op wisselende

aeratie-omstandigheden.

(18)

15. SAMENVATTING

Op het Proefstation voor de Bloemisterij te Aalsmeer is gedurende 1987 een proef uitgevoerd met als doel het ontwikkelen van een watergeefstrategie rondom de periode van de eerste snede. Aanleiding voor dit onderzoek waren de problemen in de praktijk met 'slap-gaande' planten.

Voordat de behandelingen, variërend van nat naar droog, tijdens de eerste snee werden ingesteld, verwelkten er planten.

Daarnaast reageerde het gewas met een groeistagnatie op de drogere behande-lingen. De oorzaak van deze twee gebeurtenissen wordt gezocht in een te zwak ontwikkeld wortelstelsel als gevolg van een te nat substraat tijdens de aan-loopperiode van de proef.

Bijvoegsel : Elementen verbruik

Vanaf het moment van de eerste oogst d.d. 26/6 (week 26) tot het einde van de proef is van iedere behandeling per 14 dagen een mengmonster samengesteld. Dit monster werd genomen van de toegediende voedingsoplossing en de uitgedraineer-de oplossing.

Op basis van de in die periode toegediende en uitgedraineerde voedingsoplos-sing en analyse van de mengmonsters was het mogelijk om het elementverbruik te bepalen. Omdat er bij behandeling II t/m IV in de periode 10/7 t/m 7/8 niets werd uitgedraineerd, zijn de bepalingen alleen verricht voor behandeling I. Het element-verbruik of ion-opname is alleen bepaald voor kalium en stikstof, omdat bij andere elementen het beeld vertekend kan worden door neerslagvor-ming in de steenwol, bijvoorbeeld van Ca- en Mg-fosfaten.

Op basis van de gegevens uit bijlage 4 zijn de figuren 7 en 8 samengesteld, voorstellende respectievelijk de N0„- en Kalium-opname in relatie tot de wateropname.

Uit figuur 7 blijkt de stikstof-opname in hoge mate gerelateerd te zijn aan de wateropname.

Opvallend in figuur 8 is dat dit in de eerste drie 14-daagse perioden niet geldt voor Kalium.

(19)

Figuur 7. Stikstofopname in relatie tot de wateropname per 14-daagse periode

NOo-opname (mmol/4 m2--netto)

2000 •• 1800 1600 .. 1400 .. 1200 1000 800 -600 ••

400

200 .. 10/7 24/7 25% oogst 100% oogst wateropname (1/4 m 2 -netto) NO. water

I 1

200

.. 150

100

.. 50 7/8 21/8 4/9 tijd

19

(20)

Figuur 8. Kaliumopname in r e l a t i e t o t de wateropname per 14-daagse periode

K-opname (mmol/4 m2--netto)

2000 l 1800 1 1600 L 1400 I 1200 i 1000

800

600 f 400 200 4-25% oogst

20

r

10/7 24/7 100% 'oogst wateropname ( — Kalium - water /4 m2-netto)

200

150

100

50

7/8 21/8 4/9 tijd

(21)

Bijlage 1. Plattegrond van de proef

C7> • o <—I ai o > C\J co «3- Q CC CC CC

sr

oo 3 CO cc cc oo cc cc -o e 5 co CO a: CM cc co

-rr

E CO

^1-EE

o:

i

Î

o o CO

21

(22)

Bijlage 2. Scheutgewicht in gram per veld, bepaling 1/9/87

Behand. Exp. eenheid (blok) Gew. (p) Stand van het veld

1 (nat) (1/8 deel) (1 week droog) (2 week droog) 1 2 3 4 1 2 3 1 2 3 4 1 2 3 4 4137 4757 4066 4124 4567 4426 4051 3748 3591 4513 3798 3812 3899 3509 3455 3324 17.084 (a) 16.792 (a) 15.714 (b) 14.187 (b) goed goed goed goed goed goed redelijk, h broodje slecht goed goed goed goed goed redelijk goed

matig, 1 brood slecht goed

(23)

Bijlage 3. Plattegrond met daarop aangegeven de slappe planten (x)

.C.f'.!.r*TZ...i..I..i ': Z.1...Z LZ,.: \..\. J..Z..,.:... ..;... I.ZZ Z ' Z *'l?j-: f ' ! 3 -1 2 ; i', ;••' / : £-j 2 I f 7 ' /j | V 2 x " " * 7 " w i U . j f x: ; " "• ;"' "~ ": " "' Z'"' " " " "" •"'"' * " j l " ' i . . . . ] . • . . . : * . ; . . . : : ~ :~:z.z...

: : T "zzzzzz: • - : t z z z - x z i " : 7*z:777z

_ ! _.

:

_• _ : r v..: >.: T.

:

; j

::

7 ;.i: : *.:.. ? : : z z x

« • - K I ; : 4 : : . . : _ . - 4 : ; :X:~X' z r . - Z . Z ~ :z.;..:.

i • . . ' " • ' • ' 1 : • • . . • . ' : • |:-: • j: • • ' • j' •• i' ' ' ' • " ] " • ' M Z ::._:.i_h:_: IZ:...:..ZZZXZ-Z._.L.... _ X . _Z7_ .E.Z.ZZ

- • . - i - : - j ( : ! ~ •• : t

-^ ....:!.:..::::: 1-::ZZ::-:Z:i:-

:

--:.«r_Z

_XX7_,7i„i - Z z - X . X „ "

Z .i .:. ...;:.. , ... .::: .Jï j;: Z .:.:... X ^ . *::, :.:. .:,... .:.!.: io \ : Z ;;:•: :• -i;;. •;. •• • i z i: :.: Z : ' 'X 7 1 . . ;: / : T' £ Z Z Z f 7 I Z Z 7!" 7 Z X ... j ::..:. Z ..!:.:.

• m Mil- ^^-^M^^mMiM

-/*..:

; X : : X : . X . Z . Z Z X X Z Z X : T Z ^ X Z Z X ^

... XX j : .-.:: .;i: J Z :!.: Z .!!: Ij::.: x z z..:..:. :: ...z. * Z 7 : 7 Z .:. f 7 Z ZZ Z Z X 1 i j l 7 Z Z 7 7 7 7 " 7 7 * Z ;;; ; Z Z Z z .., ,:, _ ._ . j . . . :...X.._. •;... j:„:... _;... .:: ... ,..;, ..:....;.._... j , :.; „L, 7 * : "" " T' * :; "• ~l •:: - * z ; 7 ZZ ~ ~] t :T"" : • * : . " ': 7 ~v •••••••• X - - i:-£;: •:::::;:•; Xpiz:;:^;::].,: - :: X , z .z,. _• z r

:.. z.: 7 71:.: z.;. z z.z 7 x7,:., 7,: .... : :..;.;:::. :. x..: \ :. j . . . 7 :Z7

J f

-_7:i:7 7777Z.:.izZZ7ZZ 7.TZ..777-777ZH7

.. X..:7..:T.: Z'Z.. • .,[.:. • " - k V ; ) » : , . . Z j X ' Z t Z . Z . ;.:.|.::..:..; Z,J;::. •1 ' i . - : : .•!••• •.,-• • . : . ! • • : • - : : : :; " •. ]•. V " :":" 'T'1 '" ;Z.::-:::--^'Z ": "' ~"\ \ ^ •- . . l - : - . . • - . . . . , . ...: K :•: J . ^: - •{. '• ' ::- Zi' . - '•;>• ••• . .]v; " ZZ!! J>- : "•:•:: X ' ZÜ. f. Z •• %} .!: ' .'Z'^Z Z : \ l

-...

::ï::;

. ...H

f

.

:

...

T

j „ . _ ,

7"

' : ••• ..ZZ.Z::X::ZU...::.... :ZZ:..:.. .:,..:. ZZZ:::.:Z:::4:::

r::<

hE7Z

x

:^^:..

:

:7z,::.zZ7::ï

:..:... z :zzz-7J;.... .;;:.;•.;;:ï. : X :..:z,:J.. 1....:M-.: ,.z.:.7Z ?-'""" 'T' " : • ; " ¥ ' " I !:.zzz,::z:j...., :j z Z . 7 Z Z4 : :: 1 . i . ! • . . _ _ . . . ; ! ' . i_

J7-!:v:.:i7:zx;.:p7V::,,,|

:i:i

::...:. . :|. ::+:. ..,:..

r

X,

CZ f I • ' •(••• 2 4-3 .:7:V • 1.'! ; ^ • i . 7 ••) •••!: . •••*•-• - r . f i i 1 ï i - -j:-:f-; -; ' ' r - -|-! 1 f f * i-f-H ••- •- -; •:

23

(24)

« co «tf co H n n w o co in o <* m H H CO CTl VO in CM H N ( N H ( N H in r- o H CM r*» o co co co vo vo vo CM co vo in H in H CM rH n d i r n o t H vo in ' j ' in t^ CT> <Ti ^ o H H H (Jl O Cl CO ^f H co r-> in ^ "* vo CM o in H CM m H CM H CO ti1 CO co ^< CM o er« H vo CM in in CM CM O ^J1 CM co t C M co m CM 01 -"tf VO CM CM H H H H CM <* |— CO CO CM H H CO ç co cri co co vo r* vo r-* o CM CM CM CM CM t^ r-> co co en 0 t r» H ^" H CM CM 1 I I I I vo r-* r- co co v > C » ^ > CM H CM CM

24

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

In de barbaersche tyden of middeleeuwen welke na de eerste germanische volkverhuizing zyn aengevangen; of volgens andere na den dood van Karel den grooten; in de tyden toen de

De effectieve waarden van de wisselspanning en van de gelijkgerichte wisselspanning zijn aan elkaar gelijk omdat het er bij de effectieve waarde niet toe doet of de spanning positief

Deeze gracht of vaart moet geene gemeenschap met de anderen hebben; dewyl men zorgen moet, dat daar in altyd water genoeg is, om te kunnen varen, en wel zoet water, gelyk reeds

- Ik bemin mijne echtgenoote uit al de krachten mijner ziel, mijnheer,’ zegde Frans op eenen ontroerden toon, ‘en hare liefde is niet min groot; doch de liefde van Frederik en Elisa

Multatuli, Brieven.. nog zoo toen ik naar beneden klom om 't petje te halen. Er was toen een metselaars-knecht die zoo vriendelyk tegen me was. Dit was de eerste opera die hy in 1834

Ik ben mede-erfgenamen en behoor tot hetzelfde lichaam en ben mededeelgenoot van Gods belofte in Christus, door het evangelie (Efeziërs 3:6).. Ik ben vernieuwd door de Heilige

Verspreidingsgebied: As, Dilsen-Stokkem, Genk, Kinrooi, Lanaken, Maaseik, Maasmechelen, Opglab- beek, Zutendaal. Deze Week wordt in heel Vlaanderen huis-aan-huis bedeeld uiterlijk

[r]