• No results found

Enkele pogingen om te komen tot een waardering van landbouwgrond, in het bijzonder via een model voor de prijsvorming van landbouwgrond

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Enkele pogingen om te komen tot een waardering van landbouwgrond, in het bijzonder via een model voor de prijsvorming van landbouwgrond"

Copied!
29
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

BIBLIOTHEEK

STARINGGEBOUW

NN31545.0904

j u n i 1976

instituut voor Cultuurtechniek en Waterhuishouding Wageningen

BIBLIOTHEEK DE HAAFF

Droevendaalsesteeg 3a

Postbus 241

6700 AE Wageningen

ENKELE POGINGEN OM TE KOMEN TOT EEN WAARDERING VAN LANDBOUWGROND, IN HET BIJZONDER VIA EEN MODEL VOOR

DE PRIJSVORMING VAN LANDBOUWGROND

J.C.G. Damen

ieK

Nota's van het Instituut zijn in principe interne communicatie-middelen, dus geen officiële publikaties.

Hun inhoud varieert sterk en kan zowel betrekking hebben op een eenvoudige weergave van cijferreeksen, als op een concluderende discussie van onderzoeksresultaten. In de meeste gevallen zullen de conclusies echter van voorlopige aard zijn omdat het onder-zoek nog niet is afgesloten.

Bepaalde nota's komen niet voor verspreiding buiten het Instituut in aanmerking

l9?óyL

t 3 FEB. 1998

CENTRALE LANDBOUWCATALOGUS

(2)

I N H O U D

B i z .

1. INLEIDING 1

2. HUIDIGE WIJZE VAN WAARDERING VAN LANDBOUWGROND EN ENKELE MOGELIJKHEDEN TOT VERBETERING VAN DEZE

WAARDERING 2 2.1. Hoe heeft de waardering voor het agrarisch

gebruik van grond tot nu toe plaatsgevonden 2 2.2. Enkele voorstellen om te komen tot een

classificatie van landbouwgrond 4 3. EEN POGING TOT BESCHRIJVING VAN DE PRIJSVORMING

VAN LANDBOUWGROND VIA EEN MODEL VOOR DE GRONDMARKT 7 3.1. Overzicht van de ontwikkeling van het onderzoek

naar de prijsvorming van landbouwgrond 7 3.2. Factoren van invloed op de grondprijs 12

3.3. Marktmodel 13 3.4. Empirische toetsing van het marktmodel 14

3.5. Slotopmerkingen 20

LITERATUUR 22 BIJLAGE 23

(3)

1. INLEIDING

In een klein, dichtbevolkt land als Nederland zijn voortdurend wijzigingen nodig in het gebruik van de beperkte ruimte. Dit leidt over het algemeen tot veranderen van bestemmingen in het landelijk gebied. Dit landelijk gebied, voor een groot deel in landbouwkundig gebruik, is allereerst vanuit de landbouw aan veranderingen onder-hevig, voornamelijk door de steeds wisselende eisen ten aanzien van een economische- en rationele bedrijfsvoering. Bovendien zijn er voortdurend aanspraken op ruimte van niet-landbouwzijde zoals onder andere stadsuitbreidingen, wegenaanleg, industrieterreinen. Ook ont-staat er mede door de toenemende verstedelijking steeds meer belang-stelling voor landschappelijke, cultuurhistorische en recreatieve waarden. Omdat uitbreiding van bijna al deze functies resulteert in

aanspraken op landbouwgrond, is het van groot belang te weten welke landbouwgronden hiervoor het eerst in aanmerking komen.

Het aanbrengen van differentiatie in de waarde van landbouwgrond vormt de basis voor het oplossen van dit probleem.

In deze nota zal allereerst worden aangegeven hoe in het algemeen in Nederland tot een waardering van landbouwgrond wordt gekomen. Ver-volgens zal een poging worden gedaan enkele mogelijkheden om tot een waardering te komen aan te geven, maar voornamelijk zal worden

ge-tracht de waarde van landbouwgrond via de prijsvorming van landbouw-grond te benaderen met behulp van een model voor de landbouw-grondmarkt.

(4)

2 . HUIDIGE WIJZE VAN WAARDERING VAN LANDBOUWGROND EN ENKELE MOGELIJK-HEDEN TOT VERBETERING VAN DEZE WAARDERING

2 . 1 . H o e h e e f t d e w a a r d e r i n g v o o r h e t a g r a r i s c h g e b r u i k v a n g r o n d t o t n u t o e p l a a t s g e v o n d e n

»

De Rijksplanologische Dienst heeft een dertiental streekplannen die in de periode 1968-1973 rechtskracht verkregen onderzocht. Hier-bij bleek dat alleen 'het aantal arbeidskrachten in de landbouw' Hier-bij alle onderzochte streekplannen als van belang voor de agrarische waardering was opgenomen. Gegevens over bodemgeschiktheid, areaal

cultuurgrond, omvang van de verschillende bedrijfstakken (akkerbouw, tuinbouw, veehouderij en veredeling) en cultuurtechnische situatie kwamen slechts in 5 à 8 van de betrokken streekplannen voor. In drie steekplannen is de bedrijfsgrootte nog in beschouwing genomen. De

sociale situatie, bijvoorbeeld bedrijfsopvolging, grondmobiliteit en gezinssamenstelling kwamen in het geheel niet aan de orde.

Het vaststellen van welke gronden een agrarische bestemming zou-den moeten krijgen is in de genoemde periode bij de betrokken streek-plannen op een vrij onvolledige manier tot stand gekomen.

Het Adviesbureau Arnhem heeft drie methoden ontwikkeld om de waarde van landbouwgrond in structuur- en bestemmingsplannen aan te geven.

De eerste is de subjectieve waarderingsmethode.

Deze methode gaat er van uit dat de waarde van landbouwgrond over-wegend wordt bepaald door:

- geschiktheid van de grond voor een grondgebonden bedrijfsvoering; - de in- en externe structuur van de bedrijven;

- ontwikkelingsmogelijkheden voor de landbouw in het gebied.

Deze drie factoren worden in deelgebieden gewaardeerd in een aan-tal klassen variërend van zeer goed tot zeer slecht. De zo verkregen waarden worden samengevoegd tot een totaal waardering. Hoe de

gewich-ten bij deze samenvoeging zijn vastgesteld is niet geheel duidelijk. De vaststelling van de waarde voor de genoemde factoren in de

(5)

Bedrijfs-ontwikkeling. Het is duidelijk dat deze methode sterk subjectief is, er is daarom ook gezocht naar meer objectieve maatstaven.

Door het Adviesbureau Arnhem is dan ook een tweede methode ont-wikkeld die de kwantitatieve methode wordt genoemd. Bij dit systeem worden twee kengetallen vastgesteld, namelijk:

- de netto opbrengstwaarde van de grond; - het grondgebonden bedrijfsinkomen.

Het gebied waarbinnen de afweging plaats vindt moet dan evenals bij de eerste methode worden verdeeld in een aantal deelgebieden en voor ieder van deze deelgebieden moeten genoemde kengetallen worden vastgesteld. Om deze kengetallen voor een deelgebied te kunnen

bepa-len wordt een gemiddeld bedrijf voor dit gebied samengesteld. Ook dit gebeurt weer in overleg met medewerkers van de Directie

Bedrijfsontwikkeling. Met behulp van gegevens betreffende bodemtoe-stand, verkavelingstoebodemtoe-stand, bedrijfsgrootte, boux^rplan, veebezetting en bewerkingsmethode worden via lineaire programmeringen beide kenge-tallen bepaald.

De laatste methode van het Adviesbureau Arnhem is de grondbalans-methode. Nagegaan wordt hoeveel landbouwgrond er in een bepaalde periode zal vrijkomen. Dit wordt afgeleid uit leeftijd bedrijfshoof-den en opvolgingssituatie.

Het aldus gevonden aanbod van landbouwgrond wordt geconfronteerd met de vraag naar landbouwgrond vanuit de landbouw en de andere sectoren

(industrie, wonen, recreatie en natuur).

Tot zover is iets gezegd over bestaande methoden, waarmee de waarde van grond voor de landbouw in beschouwing wordt genomen bij

het afwegen van verschillende bestemmingen. Hierna zullen enkele moge-lijkheden worden weergegeven zoals die naar voren zijn gekomen op de discussiedag omtrent de wetenschappelijke en methodologische aspec-ten van de waardering van landbouwgebieden gehouden op 9 januari

(6)

2 . 2 . E n k e l e v o o r s t e l l e n o m t e k o m e n t o t

e e n c l a s s i f i c a t i e v a n l a n d b o u w

-g r o n d

Op de reeds genoemde discussiedag in j a n u a r i 1974 i s door J.H.

Post van het LEI een overzicht gegeven van de punten d i e in

beschou-wing dienen t e wordep. genomen b i j het classeren van landbouwgrond.

Achtereenvolgens worden de volgende punten genoemd:

inkomen per eenheid f a c t o r i n p u t (earning capacity van de i n g e z e t

-t e p r o d u k -t i e f a c -t o r e n ) ;

- h e t factorinkomen per eenheid oppervlakte (een aanduiding van het

gederfde inkomen, indien het gebied een andere bestemming k r i j g t ) ;

- het afhankelijk inkomen per eenheid f a c t o r - i n p u t in de landbouw;

- het percentage vrijkomende produktiefactoren d a t elders kan worden

aangewend ;.

- het percentage vrijkomende produktiefactoren i n de afhankelijke

bedrijfstakken dat e l d e r s kan worden aangewend;

- toekomstige ontwikkeling van het inkomen per eenheid f a c t o r - i n p u t ;

- toekomstige ontwikkeling van het inkomen per eenheid oppervlakte.

Gesteld, dat men over de genoemde kengetallen de beschikking zou

hebben, dan v e r d i e n t h e t , volgens P o s t , geen aanbeveling h i e r u i t

samenvattende kengetallen samen t e s t e l l e n . De okgelijksoortigheid

van de diverse g e t a l l e n maakt het wenselijk ze a l s op zichzelf

staande grootheden t e beoordelen.

Ten aanzien van de toepassing van de voorgestelde benadering zegt

Post dat de t e waarderen gebieden een zekere omvang dienen t e hebben

en wel n i e t k l e i n e r dan 1000 ha. Bovendien zouden de gebieden dan een

v r i j grote homogeniteit i n de basiskenmerken moeten hebben.

In ICW nota 787 g e t i t e l d : Regionale d i f f e r e n t i a t i e in de waarde

van landbouwgrond van A.M. F i l i u s en L . J . Locht, s t e l l e n deze auteurs

d a t onder zekere voorwaarden de marktwaarde a l s de marginale waarde

van landbouwgrond kan worden gezien.

Als belangrijke voorwaarden worden genoemd:

- de waardering van de f u n c t i e s van de grond moet v i a de markt lopen;

- de markt mag n i e t door de overheid worden beïnvloed of op andere

(7)

Deze functies van landbouwgrond zijn: - bijdragen aan het nationaal inkomen.

Gebruik van grond in de landbouw geeft een toegevoegde waarde. Hieronder kan in dit verband worden verstaan de bruto-opbrengst minus de waarde van de daarvoor benodigde produktiemiddelen

exclu-sief grond;

- voorzien in een plaats om te wonen;

- voldoen aan andere individuele en sociale waarden verbonden aan het bezit van landbouwgrond;

- zorgen voor de voedselvoorziening in moeilijke tijden en invoer-besparing;

- bijdragen aan ecologie en recreatie. Uitdrukkelijk is hierbij op-gemerkt dat het alleen om functies gaat die samenhangen met het gebruik van grond voor landbouwdoeleinden.

Na deze korte opsomming nog een korte toelichting op de genoemde functies:

- Ten aanzien van de eerstgenoemde functie zijn er verschillende mo-gelijkheden om deze bijdrage te benaderen. Allereerst is er een voorbeeld gegeven door E.W.G. Pij Is die een kaart heeft gegeven van submarginale gronden. De bodemgeschiktheid bepaald hier de waarde van de grond. Behalve door de bodem wordt de opbrengst ook bepaald door inzet van de overige produktiefactoren.

Soms wordt voorgesteld een aantal kengetallen (economische en fysische) in de beoordeling te betrekken. In de toegevoegde waarde door de produktiefactor grond zijn veel van deze kengetallen op een noemer herleid.

De toegevoegde waarde van de grond is dan ook voorgesteld (PRILLE (PRILLEVITZ, 1971) als aanvulling op en verbetering van de bodem-technische benadering.

Bij het wijzigen van de bestemming van grond, wordt een beslissing genomen die voor zeer lange tijd van invloed zal zijn. Daarom is het minder juist de toegevoegde waarde op een bepaald tijdstip te nemen, maar verdient het aanbeveling de contante waarde van de toe-gevoegde waarde over een reeks van jaren vast te stellen, FILIUS

en LOCHT, 1974 schatten de toegevoegde waarde van de grond in de tijd via een groei-model.

(8)

Behalve een waarde als produktiefaktor heeft landbouwgrond ook een waarde voor wonen. De grotere afstand tussen de woningen en het vaak fraaier uitzicht maakt dat boeren aantrekkelijk wonen. Het

aanbod is door planologische beperkingen vrijwel constant. Daaren-tegen stijgt de vraag door een stijging van het inkomen. Hieruit zal een prijsstijging resulteren. De waardering van het wonen kan mogelijk gemeten worden aan de prijs van de woonhuizen in het

be-treffende gebied plus de contante waarde van de reiskosten (ver-voers- en tijdkosten).

Een waardering voor de 'way of live' in de landbouw komt tezamen met de hiervoor genoemde functie tot uitdrukking in het feit dat

soms boeren met een lager inkomen genoegen nemen dan ze zouden kunnen verdienen buiten de landbouw.

Dit zal ook tot uitdrukking komen in een hogere marktwaarde van de grond, dan op basis van kapitalisatie van inkomen alleen wordt be-rekend. Een methode voor de kwantificering van deze functie apart is niet voorhanden. Door WIBBERLEY, 1959, worden de waarderingen voor wonen en 'way of live' samen geschat als 'residential en

social value' via de marktwaarde minus de contante waarde van de toegevoegde waarde.

Het 'food replacement cost' begrip is in een situatie van interna-tionale politieke spanning belangrijk en het houdt in dat voor iedere ha grond die aan de landbouw wordt onttrokken ergens anders zoveel grond moet worden verbeterd of ontgonnen dat de verloren netto produktie wordt gecompenseerd.

De kosten die moeten worden gemaakt om bij onttrekking van land-bouwgrond een gelijk produktieniveau te handhaven minus de contan-te waarde van de toegevoegde waarde geven de hoogcontan-te van deze 'Food replacement costs' aan. Deze aandacht voor de voedselvoorziening is gebaseerd op de zelfverzorgingsgedachte en er kan zeker aan worden getwijfeld of deze gedachte een juist gebruik van de produktieve krachten garandeert.

De waarde van de landbouwgrond uit het oogpunt van ecologie, natuur, landschap en recreatie is zeker onderwerp van studie. Het bepalen van deze waarde levert vooralsnog veel moeilijkheden op. Aangeno-men kan worden dat deze waarde niet tot uitdrukking komt in de

(9)

3 . EEN POGING TOT BESCHRIJVING VAN DE PRIJSVORMING VAN LANDBOUWGROND VIA EEN MODEL VOOR DE GRONDMARKT

U i t de b e s p r e k i n g van de f u n c t i e s van landbouwgrond b l i j k t d a t z i c h b i j h e t b e p a l e n van de waarde van d e z e f u n c t i e s v e l e m o e i l i j k heden voordoen en d a t de p r i j s van landbouwgrond m o g e l i j k een r e d e -l i j k e a a n d u i d i n g zou/kunnen geven van de waarde voor een a a n t a -l van deze f u n c t i e s .

Sinds R i c a r d o en z i j n g r o n d r e n t e - t h e o r i e z i j n e r v e l e pogingen gedaan om de p r i j s van grond t e v e r k l a r e n . Door v e r a n d e r i n g e n i n de samenleving z i j n s t e e d s a n d e r e f a c t o r e n hun i n v l o e d gaan u i t o e f e n e n op de g r o n d p r i j s . I n h e t onderzoek n a a r de p r i j s v o r m i n g van grond i s g e t r a c h t deze nieuwe elementen op t e nemen. Om een i n d r u k t e geven van de l a a t s t e o n t w i k k e l i n g e n i s een l i t e r a t u u r o v e r z i c h t g e g e -ven over h e t onderzoek n a a r de p r i j s v o r m i n g van landbouwgrond s i n d s

1960. I n d i t o v e r z i c h t neemt h e t onderzoek van Herdt en Cochrane een b i j z o n d e r e p l a a t s i n . I n de v e r s c h i l l e n d e o n d e r z o e k i n g e n i s s t e e d s een r e l a t i e b e p a a l d d i e de p r i j s van landbouwgrond zou kunnen v e r k l a -r e n . I n deze -r e l a t i e z a t e n zowel elementen van de v -r a a g a l s van h e t aanbod. Herdt en Cochrane hebben deze v r a a g en a a n b o d r e l a t i e s e x p l i -c i e t gemaakt. H i e r d o o r kwamen z i j t o t een model voor de g r o nd m a rk t . D i t model i s v e r v o l g e n s e n i g s z i n s a a n g e p a s t aan de s i t u a t i e i n Nederland en d a a r n a met behulp van gegevens over de g r o n d p r i j z e n i n h e t g e b i e d van de Midden-Randstad s t u d i e g e t o e t s t .

3 . 1 . O v e r z i c h t v a n d e o n t w i k k e l i n g v a n h e t o n d e r z o e k n a a r d e p r i j s v o r m i n g v a n l a n d b o u w g r o n d

I n d i t o v e r z i c h t v a n de l i t e r a t u u r over de p r i j s v o r m i n g van l a n d bouwgrond z a l a l s h o o f d l i j n worden aangehouden de w i j z e van b e n a d e -r i n g .

Na een a r t i k e l van A. Brun w a a r i n de p r o b l e m a t i e k b e t r e f f e n d e d e z e p r i j s v o r m i n g wordt aangegeven maar w a a r i n geen e i g e n e m p i r i s c h onderzoek i s u i t g e v o e r d , worden de v e r d e r e o n d e r z o e k i n g e n b e t r e f f e n -de -deze p r o b l e m a t i e k o n d e r s c h e i d e n n a a r h e t t y p e on-derzoek d a t i s

(10)

toegepast namelijk tijdreeksanalyse of cross-sectie. In zijn artikel stelt A. Brun dat het lijkt dat de klassieke grondrente theorie van Ricardo, die zeer beknopt inhoudt, dat de grondrente zijn oorzaak vindt in een gebrek aan goede grond en de beperktheid van de vruchtbaarheid, de prijs van de grond niet meer verklaart. Omdat in het merendeel van de geïndustrialiseerde landen de markt nog steeds pen regulator van de economie is, gelooft hij echter, dat de markten voor Produkten en produktiefactoren, het wel-vaartspeil en de beschikbare produktiefuncties in de landbouw, die de technische kennis, de structuren en de natuurlijke omstandigheden weerspiegelen, de prijs voor de grond bepalen.

Na een overzicht van de situatie in een aantal landen, noemt hij een aantal factoren, die van invloed zijn op de grondprijzen. Deze factoren zijn: de stijging van de produktiviteit in de landbouw, de zwakke mobiliteit, de toegenomen aanspraken; zoals urbanisatie, ontwikkeling en het toerisme en de communicatiemiddelen. Bovendien kan grond worden gebruikt als een vluchtweg in tijden van

onzeker-heid en geldontwaarding, terwijl speculaties over toekomstige ontwik-kelingen mede een rol kunnen spelen. •

Cross-sectie onderzoek

Voor 1960 is voornamelijk getracht de prijs voor landbouwgrond uit landbouwkundige factoren te verklaren. Een van de eerste pogingen om niet-landbouwkundige factoren te betrekken in het onderzoek naar een verklaring voor de prijs van landbouwgrond is van V.W. Ruttan (8). Als enige variabele voor de verklaring van de invloed van de bevol-kingsdruk op de prijzen van landbouwgrond (in dit geval grond + boer-derijen), is opgenomen de totale bevolking. Om de gebieden onderling vergelijkbaar te maken is de totale bevolking niet gedeeld door de

betreffende oppervlakte, maar is deze oppervlakte expliciet opgenomen. Omdat slechts gegevens van drie jaren beschikbaar waren is een cross--sectie analyse uitgevoerd voor ieder van de jaren met 51 deelgebie-den. Om de resultaten te verbeteren zijn deze gebieden in tweede in-stantie gesplitst in 25 gebieden, waarin in 1954 per gebied meer dan 50 000 acres geïrrigeerd was en 26 gebieden met minder dan 50 000

(11)

waren beter dan die voor de gebieden met minder geïrrigeerde gronden. Omdat niet de afzonderlijke transacties, maar de totalen per regio in de regressie-analyse zijn opgenomen, zijn de gevonden waarden voor

2

R zeer redelijk namelijk 0,78 - 0,88.

Een andere poging om niet landbouwkundige factoren in het onder-zoek te betrekken is van W.C. Scharlach en G.E. Schuh (9). Zij geven, gebruikmakend van cross-sectie onderzoek, aan dat er op grond van drie redenen variaties in de waarde van land zullen zijn tussen ver-schillende gebieden.

1. Uit de theorie van de vestigingsplaats volgt dat bepaalde plaatsen aantrekkelijker zijn voor vestiging dan andere plaatsen. Vandaar verschillen in de prijs voor grond.

2. Ook uit verschillen in de prijs voor arbeid, die door Schultz, e.a. (10) - met behulp van de theorie van de vestigingsplaats-keuze en de economische groeitheorie - worden verklaard uit geo-grafische verschillen, volgen weer afwijkingen in de waarde van

land.

3. Bovendien volgt uit de bedrijfseconomie een verschil in de vraag naar land als produktiefactor.

Als model van de grondmarkt wordt een regressievergelijking ge-schat waarin als variabele is opgenomen de kwaliteit van de grond, die altijd een rol heeft gespeeld bij verklaring van de markt voor

land. Ook zijn als landbouwkundige factoren toegevoegd de Hoeveelheid kunstmest, Uitgaven aan andere inputs, Loonniveau en de Bedrij fs-grootte. De afstand tot een grote stad is gebruikt als indicator van de invloed van de stedelijke ontwikkeling evenals de gegevens van de grondbelasting en de bevolkingsdichtheid.

2

Hoewel de R hoog was namelijk 0,89 waren er enkele variabelen die een slechte aanpassing gaven. Dit waren onder andere: het gebruik

2

van kunstmest en de bedrijfsgrootte. Bij de hoge R speelt het werken met gemiddelden per regio een rol.

Een Nederlands onderzoek van H. Jacobs (6) naar een verklaring van de prijs van de grond in Noord Nederland is uitgevoerd op ver-zoek van het Statistisch Bureau, directie landbouwstatistiek van de EEG. Een groot aantal variabelen is onderzocht, uiteindelijk bleken slechts een beperkt aantal voldoende belangrijk. Dit zijn onder andere

(12)

Kwaliteit van de grond, Afstand tot de verharde weg en Afstand tot de boerderij, Met of zonder gebouw, Bedrijfsgrootte, familierelatie en verwachting van een niet-agrarische bestemming. Ondanks het grote aantal variabelen is toch slechts een beperkte verklaring gevonden

2

(R = 0,40). Deze geringe verklaring wordt veroorzaakt door het wer-ken met de afzonderlijke transacties. Het subjectieve element speelt hier een belangrijke-rol. Het gebruik van gemiddelden per regio zou

2 *

R kunnen verhogen. Jacobs verwacht dat het gebruik van andere varia-belen de verklaring weinig of niet zullen verhogen. Volgens Jacobs

lijkt.voor verder onderzoek een analyse van het koopproces de aange-wezen weg.

De laatste van de serie cross-sectie onderzoeken is dat van

H. Feuerstein (3) die behalve cross-sectie ook tijdreeksanalyse heeft toegepast (zie pag. 12). Als variabelen zijn gebruikt: Ontvangsten uit verkoop voor niet-agrarische bestemmingen, Omvang van de schuld,

2 Kwaliteit van de grond, Bevolkingsdichtheid per km . Hierbij gaat hij uit van verkopen van grond zonder bedrijfsgebouwen. Het

ver-2

klaarde deel is vrij groot (R = 0,81). De factor Grondkwaliteit geeft hier de meeste verklaring. Opgemerkt dient te worden dat gerekend is met gemiddelden van 17 regio's. De spreiding binnen deze regio's is dus niet in beschouwing genomen. Omdat deze gezien de opmerkingen van H. Jacobs aanzienlijk is, is miss

uit het weglaten van deze spreiding.

2 van H. Jacobs aanzienlijk is, is misschien de hoge R te verklaren

Tijdreeksanalyse

Als eerste wordt hier vermeld het artikel van H. Feuerstein (3), waarvan de cross-sectie benadering al is besproken. De volgende variabelen zijn opgenomen: Ontvangsten uit verkoop van grond voor niet-agrarische doeleinden, Omvang van de schuld, Aankoop voor ves-tiging nieuwe bedrijven, Technische vooruitgang. De twee eerste varia-belen zijn dezelfde als die gebruikt bij het cross-sectie onderzoek. De factor aankoop voor vestiging van nieuwe bedrijven speelt een on-belangrijke rol. De technische vooruitgang hier gemeten via de tijd--variabele, is de meest belangrijke variabele in het onderzoek. De beperking die bij de cross-sectie analyse is genoemd namelijk het werken met gemiddelden, kan ook hier oorzaak zijn voor de vrij hoge

(13)

verklaren variantie.

In een onderzoek van K. Hyder en A.H. Maunder (5) is zowel met gemiddelden per regio als met de losse transacties een regressie-analyse uitgevoerd. Hier lijkt het vermoeden te worden bevestigd, dat door het gebruiken van de gemiddelde waarden per regio de waarde

2

van R rond de 0,90 schommelt en dat bij gebruik van de afzonderlijke 2

transacties R ligt tussen 0,40 en 0,50. Het onderzoek is uitgevoerd met gegevens uit Engeland. Als variabelen zijn gebruikt: Prijs per ha per bedrijf in het voorafgaande jaar in de regio, Interestvoet, Jaarlijkse opbrengst, Bedrijfsgrootte, Waarde van de boerderij als woning, Jaarlijkse oppervlakte grond, dat gebruikt wordt voor

stede-lijke bestemming en een Index voor de prijzen van aandelen. De jaar-lijkse opbrengst bleek in dit onderzoek een van de meest belangrijke variabelen. De laatste besproken tijdreeksanalyse is van R.W. Herdt en W.W. Cochrane (4). Zoals in de meeste andere onderzoeken is ook hier met gemiddelde waarden gewerkt. Dit onderzoek wordt juist hier besproken omdat de aanpak afwijkt van die van de voorafgaande onder-zoeken. Deze benaderingen hebben zich voornamelijk geconcentreerd op de vraag naar landbouwgrond. Hierbij is impliciet verondersteld dat het aanbod geen invloed heeft op de prijs. Herdt en Cochrane hebben echter ook het aanbod in hun onderzoek naar een model voor de bepaling van de prijs van grond expliciet opgenomen. Speciale aandacht wordt besteed aan de invloed van de technische vooruitgang gemeten via een produktiviteitsindex. Als andere variabelen zijn opgenomen de interestvoet, de werkloosheid als percentage van de beroepsbevol-king, de totale hoeveelheid grond behorende bij bedrijven, de verhou-ding tussen het prijsniveau van goederen gekocht door boeren en het prijsniveau van goederen verkocht door boeren, het algemeen prijs-niveau, en de grootte van het stedelijk gebied. De schatting van de

2

coëfficiënten van het model is goed te noemen R = 0,96. Zoals reeds vaker is opgemerkt wordt deze hoge graad van correlatie mede verklaard

door het gebruik van gemiddelde waarden in plaats van individuele transacties.

(14)

3 . 2 . F a c t o r e n v a n i n v l o e d o p d e g r o n d -p r ij s

De in de besproken onderzoeken genoemde variabelen, die de grond-prijs beïnvloeden, worden in deze paragraaf opnieuw in beschouwing genomen. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen agrarische- en niet-agrarische factoren. Als agrarische factoren is in de eerste plaats gedacht aan het marginaal produkt van de grond en de

kwali-teit van de grond. Over de mogelijkheden tot meting van het margi-naal produkt of de marginale produktiviteit heeft C. Clark een over-zicht gegeven (2). Hij onderscheidt drie benaderingen: de produktie-functie, lineaire programmering, en residual income to land. De pro-ductiefunctietechniek is toepasbaar in landen met verschillende gra-den van ontwikkeling. De twee andere zijn minder toegepast en ze

lijken meer geschikt voor ontwikkelde landen. Een aantal variabelen die minder worden gebruikt zijn de schuldensituatie van het bedrijf, de bedrijfsgrootte,de hoeveelheid kunstmest, de afstand van de grond tot de verharde weg en de afstand tot het bedrijfsgebouw. Deze twee laatste komen enkel voor wanneer met individuele transacties wordt gerekend.

De niet-agrarische factoren zijn meestal toegevoegd om de invloed van de verstedelijking te bepalen. Dit gebeurt dan met variabelen als

totale bevolking, bevolkingsdichtheid, afstand tot stedelijke kernen, waarde van de boerderij als woning. Een variabele die niet zozeer de

mate van verstedelijking bepaalt, maar meer de algemene economische situatie, is de interestvoet. Ook is aan de orde de subjectieve waarde uit hoofde van de woonfunctie en de sociale waarde (way of live)

(zie hoofdstuk 2 ) , naarmate het aantal bedrijven groter is (de be-drijf sgrootte kleiner is) spelen deze factoren een grotere rol.

Bij de agrarische maar ook bij de niet-agrarische factoren moet worden gelet op de onderlinge relatie. Door het opnemen van bijvoor-beeld de totale bevolking en de bevolkingsdichtheid zal de verkla-ring van de grondprijzen verbeteren. Wanneer echter de onderlinge relatie tussen beide variabelen erg groot is, kan men een van beide variabelen weglaten zonder de verklarende waarde van het model noe-menswaardig te beïnvloeden.

(15)

3 . 3 . M a r k t m o d e l

Het i s de bedoeling de p r i j s van de grond t e bepalen v i a een

marktmodel en n i e t v i a een enkele r e l a t i e die vaak a l l e e n een

vraag-r e l a t i e i s . In navolging van Hevraag-rdt en Cochvraag-rane b l i j f t het een v vraag-r i j

eenvoudig model dat s l e c h t s u i t d r i e vergelijkingen b e s t a a t namelijk

een v r a a g - , een aanbods- en een e v e n w i c h t s r e l a t i e .

De vraag

Zoals bekend geeft de vraagrelatie het verband tussen gevraagde hoeveelheid grond bij verschillende hoogte van de prijs. Deze vraag-curve heeft een dalend verloop, bij hoge prijzen zal de gevraagde hoeveelheid geringer zijn dan bij lage prijzen. De vraag naar grond met een zuiver agrarische bestemming zal in hoge mate worden bepaald

door het opbrengend vermogen van de grond, de ligging (afstand tot be-drijfsgebouwen en tot verharde weg), de technische vooruitgang en de betekenis in verband met wonen en 'way of live'. Bovendien kan er in de omgeving van stedelijke kernen vraag zijn naar grond voor woning-bouw, industrieterreinen, utiliteitsbouw en wegen, waardoor een ver-vangende vraag door uitgekochte boeren ontstaat ten aanzien van de overige grond in de omgeving. Door planologische beperkingen is de directe invloed van een vraag naar niet-agrarische grond op de prijs van grond met een agrarische bestemming niet zo groot, maar toch blijven ook speculatieve elementen bestaan.

Het aanbod

De aangeboden grond is meestal afkomstig van beëindigende bedrij-ven of bedrijbedrij-ven die gedeeltelijk beëindigen door bijvoorbeeld over

te gaan op een veredelingsbedrijf. De beëindiging is afhankelijk van de algemene economische situatie (stagnatie, werkloosheid - weinig beëindiging, expansie en krapte op de arbeidsmarkt - veel beëindi-ging) . De technische ontwikkeling met een tendens naar grotere be-drijven heeft op de vraag een invloed door een noodzaak tot bedrijfs-vergroting. Wanneer een groot aantal ondernemers echter geen grotere bedrijven wensen of kunnen financieren, zal de consequentie zijn dat ze specialiseren of de landbouw verlaten. Dit geeft weer aanbod op de grondmarkt.

(16)

De evenwichtsrelatie

De prijs komt tot stand als de gevraagde- en aangeboden hoeveel-heid aan elkaar gelijk zijn. Er is dan evenwicht tussen de vraag- en aanbodvergelijking. De relatie, die dit evenwicht weergeeft, wordt de evenwichtsrelatie genoemd.

3.4. E m p i r i s c' h e t o e t s i n g v a n h e t m a r k t -m o d e l

De" bedoeling is te toetsen wat de mogelijkheden zijn voor een differentiatie in landbouwvoorwaarden binnen een beperkt gebied

2

bijvoorbeeld blokken van 1 km , zoals in de Midden-Randstadstudie, of gemeenten. Er is namelijk vooral gedacht aan de afweging binnen regio's. De cijferreeksen voor groepen van landbouwgebieden zoals die worden gepubliceerd door het CBS konden hier daarom niet worden bruikt. Er is dan ook teruggevallen op individuele transacties en ge-middelde per gemeente. Hierdoor was het ook niet mogelijk bruikbare gegevens te krijgen over het opbrengend vermogen.

Voor het verkrijgen van een cijfer zou dit opbrengd vermogen door schatters moeten worden vastgesteld. Wat betreft Ligging en Ont-sluiting zijn de gegevens alleen via een zeer uitgebreide enquête en of veel veldwerk te verkrijgen. De factor Grondkwaliteit is nog

bui-ten beschouwing gelabui-ten. Wellicht differentieerd deze factor binnen het Midden-Randstadgebied niet veel wanneer met gemiddelden per ge-meente wordt gewerkt. De technische ontwikkeling wordt in het almeen in een tijdreeksanalyse benaderd door de trendfactor. Bij ge-brek aan een voldoende lange tijdreeks moest bij de toepassing van het marktmodel gebruik worden gemaakt van een mengvorm van tijdreeks en cross-sectie analyse. Omdat transacties beschikbaar waren van eind

1969 tot begin 1974 is in de regressie analyse een tijdsfactor inge-voerd ( x1 0) .

Voorts is de bedrijfsgrootte opgenomen (X.) en wel als represen-tant van enerzijds de woonfunctie, de sociale functie ('way of live') en de grensproduktiviteit, en anderzijds van de toekomstverwachting.

Dit aspect en de verandering van het areaal cultuurgrond (Xs) konden eenvoudig uit de landbouwstatistiek worden verkregen. Zoals

(17)

in het literatuuronderzoek al is aangegeven wordt de invloed van de urbanisatie vaak aangegeven door de afstand tot grote bevolkingscen-tra of de bevolkingsdichtheid (X,). Voor de vraagrelatie is boven-dien van belang of de koper en verkoper een familierelatie (Xj) heb-ben en of de verkochte grond verpacht of onverpacht(X-) is dan wel verkocht aan de Stichting Beheer Landbouwgronden (SBL) (X„).

Voor de bepaling/van de vraag komen we dan tot de volgende rela-tie:

q,. = f (Pj X. , X„> X_, X, , X_, Xg> X. J (1)

waarin: q, = de gevraagde hoeveelheid* d

P = de prijs

X. t/m X-n = de buiten het model bepaalde (exogene) variabe-len

Het aanbod van grond is direct afhankelijk van het aantal be-ëindigende bedrijven en de grootte van deze bedrijven. De ontwikke-ling van het aantal bedrijven (XQ) geeft samen met de omvang van het bedrijf en de verandering van de bedrijfsgrootte (X7) een indicatie van het aanbod. Het aanwezig zijn van planologische beperkingen heeft ook een sterke invloed op de aangeboden hoeveelheid. Het is echter moeilijk hiervoor een goede proxy te vinden. Voorlopig zal hiervoor

de bevolkingsdichtheid (Xfi) worden aangehouden. Ook hier zijn even-als bij de vraag de familierelatie (X.) en het al dan niet verpacht zijn van de grond (X„) dan wel verkocht aan SBL (X_) opgenomen.

Bovendien is ook hier de factor tijd toegevoegd (X.-.). De aanbodsre-latie wordt dan:

q„ = £\P» X., X_» X_, X-, X_, X_, X_, X.J (2) waarin: q = de aangeboden hoeveelheid

S

P = de prijs

X. t/m X._ = de buiten het model bepaalde (exogene) variabe-len

Zoals reeds is vermeld is voor een marktmodel een evenwichtsrela-tie noodzakelijk. Op een markt is evenwicht wanneer bij een bepaalde

(18)

prijs gevraagde en aangeboden hoeveelheid aan elkaar gelijk zijn.

Deze relatie is dus:

« d

=

« s

( 3 )

Veelal zal er geen behoefte bestaan te weten hoe groot de

coëf-ficiënten in de vraag- en aanbodvergelijkingen

(structuurvergelij-kingen) zijn, maar zal het gaan over de wisselwerking van vraag en

aanbod. Hiervoor wordt de 'herleidevorm vergelijkingen'bepaald. Dit

zijn de vergelijkingen waarbij een endogene (binnen het model

bepaal-de) variabele een functie is van alle exogene (buiten het model

be-paalde) variabelen. In dit model zijn twee endogene variabelen,

name-lijk P en q, zodat er ook twee herleidevorm vergename-lijkingen zijn. Met

een eenvoudig voorbeeld wordt aangegeven hoe deze vergelijking wordt

afgeleid.

Vergelijkbaar met de vergelijkingen (1) en (2) gaan we uit van

de eenvoudige vergelijkingen

q

d

= a

Q

+ ajP + a ^ j (la)

q

s

- b

o +

bjP

+

b

2

X

2

(2a)

waarin: q, en q = respectievelijk de gevraagde en aangeboden

hoe-tl 5

veelheden

T l • •

P = p r i j s

X

1

en X„ = exogene variabelen

Ook hier geldt de evenwichtsrelatie (3) zodat kan worden

ge-schreven

a + a.P + a„X. = b + b,P + b

0

X

0

o 1

l

1 o 1

12

In deze relatie komt alleen de endogene variabele P voor zodat

P kan worden geschreven als afhankelijke van de exogene variabelen

b - a a_ b„

p o ^ _

^

+

^

( 5 a )

a. - b. a - b. 1 a. - b. 2

(19)

Op gelijke wijze kan de herleidevorm vergelijking voor q worden vastgesteld. Bij een groot aantal variabelen worden deze herleide-vorm vergelijkingen meestal bepaald met behulp van matrix algebra

en de regel van Cramer. Voor het grondmodel zijn dus twee herleide-vorm vergelijkingen op te stellen, namelijk:

q = f(X., X», X„, X,, X_, X,., X^, X_, X_, X.-) (4) r = f(X., X„, X_, X,, X_, X,, X_, X„, X_, X . Q ) (5) De coëfficiënten in deze laatste herleidevorm vergelijking

wor-den hierna geschat met gegevens betreffende grondtransacties in de periode 1970-1974 uit het Midden Randstad gebied doorgerekend. Deze gegevens zijn gedeeltelijk per transactie en voor een deel per ge-meente bekend. Het aantal transacties per jaar was voor landbouw-grond niet groot zeker niet als onderscheid wordt gemaakt tussen gras- en bouwland en beide worden gesplitst in met of zonder bedrijfs-gebouwen. Het aantal transacties met bedrijfsgebouwen is beperkt, waardoor de spreiding in de prijzen bijzonder groot werd, dit voorna-melijk door toevallige omstandigheden. Ook het aantal transacties

tuinbouwgrond en bouwland was erg gering. Daarom is gewerkt met de prijzen van transacties met los grasland betreffende een oppervlakte groter dan 1 ha. Om toch over voldoende gegevens te kunnen beschik-ken, wanneer ten aanzien van de prijzen met gemiddelden per gemeente wordt gewerkt, zijn de grondprijzen van de verschillende jaren her-leid naar prijzen in 1970, om zo voldoende transacties te krijgen om een gemiddelde prijs per gemeente te kunnen bepalen.

Zou men tot een juiste schatting van de coëfficiënten in de vraag-en aanbodrelaties (structuurvergelijkingvraag-en) willvraag-en overgaan dan is het noodzakelijk dat de coëfficiënten in de beide relaties simultaan worden vastgesteld. Een methode die hiervoor onder bepaalde voorwaar-den kan worvoorwaar-den gebruikt is de 'two stage least squares' methode.

Hetgeen neerkomt op de methode van de kleinste kwadraten uitgevoerd in twee stappen (W. MERRILL, K.A. FOX, 1970). In de eerste fase worden de coëfficiënten in de herleide vorm vergelijking geschat. Met behulp van deze coëfficiënten worden in de tweede fase de coëfficiënten van de structuurvergelijkingen (vraag- en aanbodsrelatie) geschat. In de

(20)

tabellen 1 en 2 is de schatting van de coëfficiënten van herleide-vorm vergelijking (5) weergegeven.

De resultaten, verkregen bij het gebruiken van de gegevens van de afzonderlijke transacties, zijn niet erg gunstig. Gebruikt werden de gegevens betreffende verkochte stukken los grasland groter dan of gelijk aan 1 ha. Het aantal waarnemingen dat kon worden gebruikt was 821.

»

Tabel 1. Regressie-analyse waarbij gebruik is gemaakt van gegevens van alle transacties met los grasland > 1 ha

L i n e a i r e r e g r e s s i e c o ë f f i -c i ë n t e n <u 4->

s.

4J CO ß o O 111,3 cu • r t 4-J Cd r - l CU u 0) • H r-1 •A

1

fM -25,7 (2,1) • 4 PP CO -25,2 (1,5) CU TJ "-) •r-t 4J ß CU 4J •U ft r C O CJ O cd ^ ä ft cu c3 > > -22,1 (2,5) l co n-4 en • r-) r^ • H CTl U — T3 CU CU •Q U • u . o S o 3 M O 60 -0,34 (0,3) I - I cd cd cu &•? u cd ß •tf - H öp ß C o ^-N • r l H C O M oo r^ eu M --ö a l ß 3 o cd 4-> r^ H H O \ 0) 3 —' > CJ w 2,95 (2,3) t > • H CU ,C 4J ,C O • H i d co

9

• H CN

3 1

O > u CU CU pq ft 0 , 0 3 : i , 9 ) •

§ 2 ^

M U a O ' H 60 O ß U ^ ••H 60 co M CO I-» CU Ml -T3 ' t - ) 1 ß -r-l O cd n r~-^ • a c f t cu cu — > ,Q ^ 0,08 (0,2) i u 3 3 4-1 r-l 3 o n r* cu a\ 4-1 — •^ -cd ß r-l T H S T) CU ß ft o ft )-l O 00 0,003 ( 1 , 0 /~\ co 1-4 r-N cd -•u 1 c3 r ^ cd cy> •-. b0*~s G •rl a u <U CU > T3 •!-) nj ' £ *« M T3 _ CU CU ß > , Q ' H 1,58 (1,8) ^ s . ß CU

"H

cd cd 0

a

• H ^^ • Ü •<-> • H H 0,08 (2,4) i CU • r l 4J td i-H <u U fi u <u o w O G :<u CU - H r-4 O ft«H • H «W 4J «H r-4 :<ü 3 O S a 0,2:

Tussen haakjes zijn de bij de regressiecoëfficiënten behorende t-waarden vermeld

Bij een betrouwbaarheidseis van 95 % (t-waarde 1 ,96) is bij vier variabelen een verband aangetoond namelijk met familierelatie, verpacht zijn tijdens koop, verandering areaal cultuurgrond en de factor tijd. Wanneer we deze eis enigszins verlagen is er ook een

verband met bevolkingsdichtheid en verandering van het aantal bedrij-ven. De correlatiecoëfficiënt is echter nog erg laag. Hier zijn dus wel enkele verbanden aanwijsbaar maar de verklarende waarde voor de prijzen is nog gering.

Zoals uit het literatuuronderzoek blijkt kan de spreiding worden verminderd door de individuele afwijkingen uit te schakelen door het gebruik van gemiddelde waarden. Hier is gekozen voor gemiddelen per

(21)

gemeente. Het aantal waarnemingen waarmee kan worden gerekend vermin-derd hierdoor tot 63. Omdat de variabelen; familierelatie, SBL, en verpacht tijdens koop sterk gebonden zijn aan de transacties zijn deze in eerste instantie buiten beschouwing gebleven.

Tabel 2. Regressie-analyse waarbij gebruik is gemaakt van gemiddelden per gemeente van de transacties met los grasland > 1 ha

L i n e a i r e , f u n c t i e 2 3 4 <u • u

9

• u w ö o u 150,79 149,43 131,09 149,3 i co i n co • I - J ! - . • H CTi !-l ~ T > CU CU £> -U 4-1 • O § u O 00

x,

4 - 3 , 5 (2,6) - 3 , 4 (2,0) - 3 , 1 (1,7) - 3 , 7 6 ( 3 , 6 ) i-H cd co cu e^s u cd ö t 3 - H bû Ö Ö O ^ • H M CO u M r^ <U U -13 3 1 Ö 3 O cd +J r-^ u <-* a\ eu y — > O v

-x

c 5 - 0 , 5 (0,4) - 0 , 5 (0,5) - 0 , 5 (0,4) X ) •rH CU • Ü u r Ö O • H T 3 03 6 0 Ö • H C N

Ü

1

O > H eu cu pq p,

x.

6 0,03 (1,7) 0,03 (1,5) 0,03 (1,4) 0,03 (1,93! •

§2**

ÖO -u 0 O -H 00 o Ö ^ z -• H 0 0 f M W r N <U *4l -T 3 - I - I 1 Ö - H C cd ^ i -Î-I T t O-cu O-cu — > r Q ^ ~

x.

7 0,11 (0,3) 0,10 (0,2) 0,05 ( 1 , 0 i u 3 3 4-1 I - I 3 O CO r^ cu cr> •u — A ! _ cd ß i H - H > M i d CU ö P. O Cu >-i O M

x„

8 -0,0005 (0,3) -0,0005 (0,3) -0,0007 (0,3) i - i cd 4-1 fi &-« cd cd ö • r l ^ ~ • r l f j ( f l J j <u i - ^ CU > -t ) - I - I 1 Ö T - l O cd M r-N ( j f l O N CU CU - , > r Q V ^

x„

9 0,6 (0,7) 0,6 (0,7) 0 , 4 (0,4) cÜ Ö > ' H & t 3 3 B O O •9 ^ Ö Ö 0 • H 3 • B^ 4 J i - I > Ö • I-l - H U (U M a n <u a. r^ en o

-x,„

12 0,07 (0,10) 0,18 (0,25) cd , 0 u o cu r > P.cr> * ~ i ö CU Ö S -H 5 ^ 1 3 • r l TO i - l • CO S «J 3) M O ÖO

x,„

13 0,01 (0,03] u o 4-1 • • U M ,c • > o > ^ cd <u ftfî^ P. u cu <u Ö o > ' H CU • 4-1 4-1 r-4 Ä , C > O CJ M O O <U ,M M O - U U P , <U CU O > > X, , 14 -0,48 (1,37) • H-l :cu o o u u o o CU I - l p . • H • U i - l 3 S R 0,548 0,549 0,550 0,560 R2 0,30 0,30 0,30 0,31

Tussen haakjes zijn de bij de regressiecoëfficiënten behorende t-waarde vermeld

In de tweede regressieberekening is als nieuwe variabele het per-centage tuinbouw in 1973 in % van de oppervlakte cultuurgrond in

1973 (Xj2) toegevoegd. Hierdoor zijn echter de resultaten niet opmer-kelijk verbeterd. Bij de derde poging om de coëfficiënten van de

herleidevorm vergelijking te schatten is de variabele; gemiddeld

(22)

komen per ha grasland in 1970 (X..J toegevoegd. Dit gemiddeld inko-men per ha is berekend met behulp van SBE's (standaardbedrij

fseenhe-den). Deze variabele geeft echter ook geen reden om een verband tussen prijs van de grond en inkomen per ha te veronderstellen. Ook is de variabele; oppervlakte verpacht verkocht in % van de totale opper-vlakte, opgenomen. Wanneer een groot aantal variabelen, die weinig

aan de verklaring toevoegen, worden weggelaten, blijken drie varia-belen over te blijven die gezien de t-waarde een redelijk verband blijken te hebben met de grondprijzen, te weten gemiddelde bedrij fs-grootte, bevolkingsdichtheid, en oppervlakte verpacht verkocht in %

2 van de totale oppervlakte. Ook hier is de verklarende variantie (R )

laag maar wellicht het beste wat met deze gegevens te bereiken is. Een betere verklaring is waarschijnlijk alleen te verkrijgen door meer waarnemingen. Dit zal dan neerkomen op of meer waarnemingen over

een langere reeks van jaren, of meer waarnemingen over een groter gebied. Dit heeft tot gevolg dat wanneer de eerste benadering wordt gekozen er een trendfactor kan worden geschat, die zoals bij Herdt' en Cochrane een indicatie kan geven van de technische ontwikkeling in de landbouw.

Na deze s c h a t t i n g van de herleidevorm v e r g e l i j k i n g zou kunnen

worden overgegaan t o t h e t schatten van de coëfficiënten in de s t r u c

-tuurvergelijkingen. Veelal z a l zeker indien het onderzoek prognose

of het voeren van p o l i t i e k ten doel heeft worden v o l s t a a n met de

ken-n i s vaken-n de herleidevorm v e r g e l i j k i ken-n g e ken-n (KLAASSEN, 1957). Boveken-ndieken-n

i s de aanpassing van de herleidevorm v e r g e l i j k i n g e n onvoldoende om

hierop een s c h a t t i n g van de s t r u c t u u r v e r g e l i j k i n g e n t e baseren.

3 . 5 . S l o t o p m e r k i n g e n

A l l e r e e r s t kan worden opgemerkt dat aan de voorwaarden d i e aan

het gebruik van de marktwaarde moeten worden g e s t e l d ( z i e p a r . 2.2)

grotendeels i s Voldaan. Niet a l l e f u n c t i e s lopen v i a de markt, maar

de meest belangrijke zeker wel. Hoewel aan de t r a n s a c t i e s in

landbouwgrond geen beperkingen z i j n opgelegd, i s er toch d u i d e l i j k i n

-vloed van de beperkingen op de grondmarkt voor andere sectoren

merk-baar.

(23)

Gronden die qua ligging in de toekomst mogelijk een andere bestem-ming zouden kunnen krijgen worden om speculatieve redenen

vastgehou-den of tegen relatief hoge prijzen verkocht. In de analyse is dit merkbaar uit de redelijke verklaring die in de bevolkingsdichtheid

(Xfi) geeft, terwijl het hier zuiver agrarische grondtransacties be-treft. Opmerkelijk is de negatieve correlatie tussen grondprijs en bedrij f sgrootte (X,)' (zie tabel 2). Steeds is gedacht dat gebieden, die agrarisch van belang zijn, bestaan uit gebieden met grote bedrij-ven. Deze negatieve correlatie wordt onderschreven door een

onder-zoek van R. HEDTKE (1973) die heeft geconstateerd dat de marginale produktiviteit van de grond groter is bij de kleine bedrijven. Boven-dien zal de sociale waarde ('way of live') sterker vertegenwoordigd zijn wanneer de bedrij fsgrootte klein is, waardoor de invloed van deze subjectieve waarde op de prijs van grond groter is.

Dat dan toch de resultaten van dit onderzoek in vergelijking met dat in de besproken, voornamelijk buitenlandse literatuur slecht zijn te noemen, wordt in hoofdzaak veroorzaakt door een aantal sta-tistische zaken.

Het aantal waarnemingen per gebied (gemeente) is per jaar erg klein. Er is gebruik gemaakt van een reeks van vier jaar (1970-1974). Omdat de ontwikkeling in de tijd een belangrijke variabele is, zou een tijdreeksanalyse de meest geschikte weg zijn om de coëfficiënten van de variabelen te schatten. Vanwege de zeer korte periode waarover de gegevens beschikbaar waren, moest echter tot 'cross-sectie' analy-se worden overgegaan. Voor de factor 'grondkwaliteit', die in de li-teratuur steeds een goede verklaring geeft, kon geen bruikbare indi-cator worden gevonden. Doordat met gemeenten is gewerkt, blijft van de nauwkeurige aanduidingen op de bodemkaart slechts een algemene indicatie over die weinig verschillen vertoont in het Midden-Randstad gebied. Ook het bepalen van het opbrengend vermogen en het inkomen per bedrijf gaf moeilijkheden. Voor het inkomen is een benadering ge-zocht via het aantal SBE's. Het lijkt twijfelachtig of het adequaat opnemen voor de differentiatie tussen de gemeenten veel verbetering zal geven. Het grootste probleem is namelijk het beperkte aantal transacties per gemeente, waaruit de gemiddelde grondprijzen per ge-meende zijn berekend. Deze aantallen variëren van 5 tot 20.

(24)

Juist de grote invloed van toevallige omstandigheden op de prijs maken het bepalen van de juiste gemiddelde prijs per-gemeente zeker met weinig transacties tot een twijfelachtige zaak. Mede gelet op de goede resultaten in buitenlands onderzoek, verdient het zeker aanbe-veling over enkele jaren het aantal waarnemingen aan te vullen en via tijdreeksanalyse een poging te doen om tot betere resultaten te komen.

LITERATUUR

1. BRUN, A. L'évolution du prix de la terre et de la répartition de la propriété foncière agricole, Economie rurale, 95, 3-22, 1973.

2. CLARK, C. The value of agricultural land, Journal of agricultural economics, 20, no. 1 Jan. 1969.

3. FEUERSTEIN, H. Factors affecting farmland prices in Schleswig Holstein, Journal of agricultural economics, 25, no. 1, Jan.

1974.

4. FILIUS, A.M. en L.J. LOCHT, 1974. Regionale differentiatie in waarde van landbouwgrond. Nota ICW 787.

5. HEDTKE, R., 1973. Möglichkeiten und Grenzen einer Anwendung der Kosten-Ertrags-Analyse in de Strukturpolitik. Berlin. 6. HERDT, R.W. and W.W. COCHRANE. Farm land prices, Journal of farm

economics, May, 1968.

7. HYDER, K. and A.H. MAUNDER. The price of farms, Oxford agrarian studies, Vol. III. Nr. 1 Institute of Agricultural Economics. 8. JACOBS, H. De prijs van de grond in Noord Nederland, Instituut

voor Economisch Onderzoek v.d. Rijksuniversiteit Groningen, Groningen.

9. KLAASSEN, L.H. Inleiding tot de methode van het economisch onder-zoek, N.E.I. 1957.

10. MERILL, W.C. and K.H. FOX. Introduction to economie statistics, New York, J. Wiley and Sons, 1970.

11. PRILLEVITZ, F.C., 1971. Veranderend grondgebruik, Landbouwkundig Tijdschrift 83-11.

(25)

12. P U L S , E.W.G., 1971. Veranderend grondgebruik en bodemgesteld-heidsonderzoek, Landbouwkundig Tijdschrift 83-10. 13. RUTTAN, V.W. The impact of local population pressure on farm

real estate values in California, Land Economics, Nr. 37, 1961.

14. SCHARLACH, W.C. and G.E. SCHUH. The land market as a link be-tween the rural and urban sectors of the economy, Journal of farm economics, Nr. 44, 1962. - . '

15. SCHULTZ, Th.W. A framework for land economics, The long term • view, Journal of farm economics, Vol. 33, 1951.

16. WIBBERLEY, G.P., 1959. Agriculture and urban growth: a study of the competition for rural land. M. Joseph, London.

(26)

Bijlage 1

Analyse van de grondmarkt met gegevens die in de Midden-Randstad-studie zijn gebruikt om waardeverschillen in grond aan te geven

In de Midden-Randstadstudie is ook een poging gedaan om waarde-verschillen van de grond te verklaren. Voor de waarde-verschillende bestem-mingsmogelijkheden is de waarde voor de betreffende bestemmingen per

2

km vastgesteld via schattingen. Vervolgens is getracht een verband aan te geven tussen deze waarde en een aantal verklarende variabelen. Voor de verklaring van de geschatte waarde van de grond voor de

be-stemming landbouw is de afwijking ten opzichte van een optimaal vee-houderijbedrijf in de Midden-Randstad, optimaal zowel ten aanzien van cultuurtechnische produktie-omstandigheden als ten aanzien van veebezetting en bedrijfsvoering, vastgesteld. Deze afwijking is uit-gedrukt in de oppervlakte cultuurgrond op bedrijven met een arbeids-inkomen £ 20 000 gulden. Deze variabele is gebruikt met een aantal andere factoren die onder andere aangeven de nabijheid van sociale voorzieningen, de nabijheid van werkgelegenheid en de bereikbaarheid door middel van de afstand tot een autoweg.

In deze bijlageis nagegaan in hoeverre deze variabelen een verklaring kunnen geven voor de geconstateerde prijzen in de periode 1970-'74,

zoals die in deze nota zijn gebruikt. Een reden om te trachten een verklaring te vinden met de waargenomen grondprijzen is, dat er

tus-sen de geschatte grondwaarden in de Midden-Randstadstudie en de ge-constateerde prijzen flinke verschillen bestaan, zoals is te zien in fig. 1. Een verklaring die met geschatte prijzen niet kon worden ge-vonden is dan wellicht mogelijk via waargenomen prijzen.

Van beide waardebepalingen is niet aan te geven welke te prefere-ren is. De schattingen in de Midden-Randstadstudie beslaan een grote

2

oppervlakte (km ) waardoor een nivellering ontstaat. De waargenomen prijzen zijn bepaald aan de hand van enkele transacties (5 tot 20

transacties) en steeds over een betrekkelijk kleine oppervlakte (1 tot _+ 10 ha). Het resultaat met de geschatte grondwaarden en de reeds genoemde variabelen was in de Midden-Randstadstudie gering en zeker minder dan in tabel 2 van deze nota.

(27)

Vervolg b i j l a g e 1

o •rl O O t O .c —

Ï

M ™ o « r-o « u <u O N > - r j o. o.-» o f» "i n o •rl CA U O. O. O O TJ q o ^ • r l h h « « « ** > e. -" > . . . . ._ . > « " * K V ' K > » * " * ' < * - x *X>* )( » X X » .

I's

3 O O O J3 — •rl -a u 3 .0 H « (3 ü - n

Fig. 1. Een vergelijking van schattingen van de grondwaarden in de

Midden-Randstadstudie met waargenomen prijzen, beide omgere-kend naar gemiddelden per gemeente

(28)

Vervolg bijlage 1

Een regressieberekening van de in de Midden-Randstadstudie ge-bruikte variabelen met de grondprijzen leverde het resultaat op

zoals dat te zien is in vergelijking 1 van de tabel 1 in deze bijlage. Hierna is nagegaan of toevoeging van de in de Midden-Randstadstudie gebruikte variabelen, vooral de waarde voor de landbouwbestemming, een verbetering zou kunnen betekenen van de verklaring verkregen in tabel 2 van deze nota. Deze resultaten zijn weergegeven in de verge-lijkingen 2 tot en met 4 van tabel 1 van deze bijlage.

Tabel 1. Regressie-analyse, waarbij gebruik is gemaakt van de gemiddelde grond-prijzen per gemeente (transacties los grasland > 1 ha)

V e r g e l i j k i n g 1 2 3 4 V a r i a b e l e n CU 4-1 ö cd 4-1 CO ö O o 7 022 14 810 8 878 9 354. <u 4J 4-1 O O M 00 CO *H "~~> • H M TJ CU PP X4 0,135 ( 2 , 8 2 ) T3 • r 4 4-> .c o • H T J CO 60 0 • H CM

3 J

O > U CU CU m P< X6 0,327 ( 1 , 5 9 ) & 3 o

•a

•r-4 3 4J CU 00 ca 44 Ö CU O ^ CU A4 X1 2 0,0309 0,1125 ( 2 , 4 4 ) 0,091 ( 1 , 8 7 ) Midd en-Rand s t ad s t u d i e & * • H & H 3 CU O -d .o »J T 3

S S

S rH X1 9 0,501 ( 1 , 8 5 ) 0,273 ( 1 , 0 3 ) 0,163

S g

> 00 H C eu <u eu r U H ' H n * N H - H U fl u O CT) O O 23 CO > X2 0 600,05 ( 2 , 1 3 ) 185,44 292,76 ( 1 , 0 3 ) T3 • H CU r C CS <u T3 00 •r-l CU CU i - l ^5 CU • i-l 60 • H ^ä ^ S n ca e« cu S3 > & X2 1 0,7269 10,67 ( 1 , 1 6 ) TJ ö • H <U CU 00 r C CU M• r l O ~> ë

•3-SS

S3 > «• X22 2,154 ( 1 , 3 4 ) 1 CU 4-1 cd 1-4 <u u u O 4J CU - H i H O { X - r l • H »4-t 4J I H r-4 :CU 3 O S o R 0,351 0,512 0,424 0,444 R 0 , 1 0 , 2 0 , 1 0 , 1

)x Tussen haakjes zijn onder de regressiecoëfficiënten de t-waarden vermeld., t-waarden lager dan 1 zijn niet weergegeven

(29)

Vervolg bijlage 1 Hieruit blijkt dat het gebruik van de variabelen uit de

Midden-Rand s tad stud ie ten aanzien van de in de nota gebruikte variabelen geen verbetering en eerder enige verslechtering te zien geven.

2

(Hierbij gelet op R in vergelijking 1 in bovenstaande tabel en de vergelijkingen in tabel 2 van de nota).

Ook toevoeging van de nieuwe variabelen aan die gebruikt bij de analyse van de grondprijs in deze nota geeft geen verbetering van R te zien.

9

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

volgende artikel is een vertaling van aflevering XI &#34;La familie dee.. Marginellidae” uit de serie &#34;Clefs de determination des

CTmax and CTmin over LT50, LT50 over LT100, and LT100 over super cooling point (SCP) (with the exception of mammals and birds for which all data were TNZ and algae where lethal

Copyright and moral rights for the publications made accessible in the public portal are retained by the authors and/or other copyright owners and it is a condition of

- Fm en D0 zijn acceptabele waarden, waarbij geen compensatie gewenst is en men ook niet bereid is extra te betalen, deze waarden worden bepaald aan de hand

Uit het rapport van Broekema et al (2005) valt op te maken dat er in totaal 12.000 betaalde arbeidsplaatsen zijn waarvan het overgrote deel (7.360) binnen de directe

This article investigated whether one of the listed pervasive skills (namely competency in information and information technology) can successfully be integrated with

Een tweede aanpassing van de Richtlijn is dat er meer aandacht is voor milieutechnische goede biobrandstoffen, die, net als in de oorspronkelijke Richtlijn, dubbel mogen tellen voor

The purpose of this study was to determine the influence of flow, subjective norms and attitude on Generation Y students’ behavioural intention to adopt mobile games in South