• No results found

Vergeten jonge kinderen sneller of is hun taalvaardigheid te onderontwikkeld om herinneringen vast te houden? : het fenomeen Childhood Amnesia uitgelicht

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Vergeten jonge kinderen sneller of is hun taalvaardigheid te onderontwikkeld om herinneringen vast te houden? : het fenomeen Childhood Amnesia uitgelicht"

Copied!
32
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Vergeten Jonge Kinderen Sneller of is hun Taalvaardigheid te

Onderontwikkeld om Herinneringen Vast te Houden?

Het fenomeen Childhood Amnesia uitgelicht door Leyi Au Yeung

Bachelorthese

Naam: Leyi Au Yeung Studentnummer: 10166343 Begeleider: Jaap Murre Aantal Woorden: 7179 Datum: Augustus 2014

(2)
(3)

Inhoudsopgave

Inhoudsopgave 1

Abstract 2

Inleiding 3

Onderontwikkelde taalvaardigheid bij kinderen en adolescenten in de kindertijd 5 Versneld vergeten bij kinderen, adolescenten en volwassenen in de kindertijd 14

Conclusie en discussie 24

(4)

Abstract

In dit overzicht is er gekeken naar het fenomeen Childhood Amnesia. Hierbij gaat het om gebeurtenissen rond het derde en vierde levensjaar die vaak vergeten zijn of niet meer opgehaald kunnen worden. Twee theorieën worden besproken in dit overzicht. De theorie van taalvaardigheid,waarbij kinderen een te onderontwikkeld taalvermogen hebben om herinneringen te kunnen onthouden over een lange periode en de theorie van versneld vergeten, waarbij kinderen op een veel hoger tempo vergeten dan volwassenen. Wat blijkt is dat taal een rol kan spelen bij het ophalen van herinneringen, omdat het kan zijn dat taal ondersteunend is voor het versterken van herinneringen. Daarnaast speelt

versneld vergeten een rol bij Childhood Amnesia. Het blijkt dat jonge kinderen na een lange retentie meer zijn vergeten dan oudere kinderen, dit geeft een patroon aan van verschillende tempo's van vergeten. Deze twee theorieën sluiten elkaar niet uit.

(5)

Inleiding

"Als ik een foto van mezelf zie van vroeger, dan kan ik mij niet eens meer herinneren waar die genomen was, wanneer die genomen was en hoe ik mij voelde toen die foto genomen werd." Men spreekt hier van Childhood Amnesia. Het fenomeen waarbij gebeurtenissen van de vroege kindertijd vergeten zijn of bijna niet meer opgehaald kunnen worden. De eerste herinneringen van volwassenen zijn vaak

herinneringen van het derde en vierde levensjaar (Macdonald, Uesiliana & Hayne, 2000). De theorie van Freud meent dat in de kindertijd men veel sexuele en gewelddadige gedachtes heeft en dat kinderen deze gedachtes proberen te onderdrukken, waardoor deze gedachtes niet meer toegankelijk zijn. Daarnaast meent Freud dat Childhood Amnesia voortduurt tot het achtste levensjaar (Freud, 1953). De theorie van Freud heeft weinig empirische ondersteuning en het onderzoek van Macdonald, Uesilian en Hayne (2000) laat zien dat herinneringen van het derde en vierde levensjaar door volwassenen kunnen worden opgehaald, dus de leeftijdsgrens van Childhood Amnesia is ook overschat. Voor andere theorieën is er meer ondersteuning, zoals de ontwikkeling van taal en sociale vaardigheden en versneld vergeten bij jonge kinderen (Hayne, 2004).

Het is belangrijk om onderzoek te doen naar Childhood Amnesia, omdat de eerste drie jaren van kinderen gepaard gaat met veranderingen op fysiek, emotioneel, sociaal en cognitief gebied (Hayne, 2000). Het is merkwaardig dat deze gebeurtenissen, die op latere leeftijd van essentieel belang zijn, zijn vergeten. Kan het zijn dat het

(6)

onderzoek naar gedaan wordt, dan zal de ontwikkeling van het autobiografisch geheugen beter in kaart gebracht kunnen worden.

In dit overzicht worden twee theorieën besproken, de theorie van te

onderontwikkeld taalvaardigheid en versneld vergeten bij jonge kinderen. Persoonlijke gebeurtenissen worden vaak gedeeld met mensen uit de omgeving. Deze herinneringen kunnen alleen gedeeld worden door het gebruik van taal. Bij jonge kinderen is de

taalvaardigheid nog niet optimaal, dus is het lastig voor kinderen om deze herinneringen te kunnen delen, omdat zij moeite hebben met het vertellen van een volledig verhaal. Het kan zijn dat als kinderen door middel van taal deze herinneringen niet goed kunnen uiten deze ook niet goed bewaard zullen blijven in het autobiografisch geheugen. Het gaat er om dat taal helpt bij het onthouden van gebeurtenissen om deze later weer te kunnen delen met anderen (Nelson, 1993).

Versneld vergeten kan ook bijdragen aan Childhood Amnesia. Het kan zo zijn dat kinderen op een veel hoger tempo vergeten dan volwassenen, waardoor vroege

herinneringen verloren gaan, naarmate kinderen ouder worden. Bauer en Larkina (2013) hebben dit aangetoond met een longitudinaal onderzoek bij kinderen van verschillende leeftijden. Wanneer kinderen ouder worden, vergeten zij meer van herinneringen van het derde levensjaar. Terwijl jonge kinderen die dichterbij het derde levensjaar zitten meer weten te vertellen over hun herinneringen van het derde levensjaar.

Dit overzicht is verdeeld in twee paragrafen. In de eerste paragraaf wordt besproken hoe taalvaardigheid bij kinderen belemmerend is voor het onthouden van herinneringen en deze later weer te kunnen ophalen. Hierbij is niet alleen onderzoek gedaan naar kinderen, maar ook gekeken bij adolescenten. In de tweede paragraaf wordt

(7)

besproken hoe versneld vergeten kan bijdragen aan herinneringen die vergeten worden na een lang interval tussen de testfases door.

Onderontwikkelde Taalvaardigheid bij Kinderen en Adolescenten in de Kindertijd

Het onvermogen om taal te produceren kan een verklaring zijn voor Childhood Amnesia. Het kan zijn dat kinderen pas herinneringen aan kunnen maken van een bepaald gebeurtenis als zij bepaalde woorden hebben geleerd om de gebeurtenis te beschrijven (Morisson en Conway, 2010). In dit onderzoek is er gekeken naar wanneer een woord een kind heeft geleerd en wanneer een het woord koppelt aan een gebeurtenis. Hierbij gaat het om twee fenomenen van het verkrijgen van woorden: The age of aqcuisation en the age of encoding. The age of acquisation is een maat waarbij gekeken wordt naar wanneer kinderen het woord hebben geleerd. The age of encoding is een maat waarbij gekeken wordt naar wanneer kinderen het woord hebben gebruikt om een herinnering aan te maken. Dit onderzoek is gedaan bij vijftig adolescenten met een gemiddelde leeftijd van 19.96 jaar. The age of acquisation maat is verkregen door middel van beoordelingen van volwassenen op welke leeftijd zij schatten het woord te hebben geleerd. Deze maat is mogelijk onbetrouwbaar, maar wanneer dezelfde beoordelingen bij kinderen worden gedaan, geven kinderen dezelfde leeftijd aan van wanneer het woord verkregen is. De adolescenten kregen woorden te zien waarbij werd gevraagd naar de vroegste herinnering bij het woord en op welke leeftijd zij schatten dat de gebeurtenis plaatsvond, dit werd gedaan aan de hand van een vragenlijst. Deze herinneringen had men vergeleken met the age of acquisation van het woord. Hieruit bleek dat woorden die verkregen en geleerd

(8)

zijn pas na ongeveer 12 maanden gekoppeld worden aan een herinnering. Dit laat zien dat er een delay is tussen de koppeling van een woord aan een herinnering, het kan zijn dat wanneer kinderen een bepaalde gebeurtenis meemaken en deze niet kunnen

conceptualiseren, dit ervoor zorgt dat de herinnering verloren gaat. Naar mijn mening is dit onderzoek een goede ondersteuning van de theorie van taalvaardigheid. Het fenomeen dat woorden pas na een lange tijd gebruikt kunnen worden om een herinnering aan te maken kan aantonen dat daardoor herinneringen op jonge leeftijd verloren gaan, omdat kinderen nog een vocabulaire moeten opbouwen.

Bij het onderzoek van Morisson en Conway (2010) is er niet gekeken naar sociale interactie. Bij het onderzoek van Reese, Jack en White (2010) wordt dit wel meegenomen in het onderzoek. Het kan zijn dat sociale interactie ook meespeelt in hoeverre taal

vordert bij kinderen, bijvoorbeeld communicatie met de ouders. Reese, Jack en White (2010) hebben onderzoek gedaan bij adolescenten uit Nieuw Zeeland die in de kindertijd tussen de 19 en 65 maanden al waren geïnterviewd over hun vroegste herinneringen. Reese, Jack en White (2010) hebben de adolescenten geïnterviewd over verschillende herinneringen. Dit waren 49 adolescenten tussen de 12 en 13 jaar. Door middel van een interview werd gevraagd aan de adolescenten om hun vroegste herinnering op te halen. Daarna hadden zij gevraagd naar de herinneringen die zij als kind hadden opgehaald en of zij deze nog konden herinneren. Tijdens het interview liet de interviewer de

deelnemers zelf vertellen over de vroegste herinneringen, dit is de free recall methode. Nadat de deelnemers erover vertelde, begon de interviewer door te vragen naar meer gegevens, zoals wie erbij waren en waar de gebeurtenis plaatsvond. Tijdens het interview naar herinneringen die de deelnemers al hadden opgehaald in de kindertijd, werd er

(9)

gevraagd of de deelnemers nog een bepaalde gebeurtenis konden herinneren. Nadat deelnemers zeiden dit wel te kunnen herinneren, werd aan de deelnemers gevraagd om er meer over te vertellen. Dezelfde vragen werden gesteld bij dit interview, dus waar de gebeurtenis plaatsvond en wie bij de gebeurtenis aanwezig waren. Om te kijken of de herinneringen allemaal klopten, werd aan de ouders gevraagd om terug te luisteren naar het interview. Aan de hand van uitspraken die gedaan werden door de deelnemers, beoordeelden de ouders of deze correct waren. Alleen de fragmenten beoordeeld met definitief correct werden meegenomen in de resultaten. Wat bleek is dat een groot deel van de adolescenten, 49 waarvan 4 niet, nog wel konden navertellen waar die

herinneringen over gingen. Taalvaardigheid is gemeten aan de hand van de Picture Vocabulary Test. Adolescenten met een hoge score op de Picture Vocabulary Test hadden ook uitgebreidere herinneringen over de gebeurtenissen van vroeger, maar het correleerde niet samen met hoeveel herinneringen er werden opgehaald. Wat wel bleek was dat wanneer adolescenten in de kindertijd veel met de moeders hadden gepraat over gebeurtenissen, zij meer konden ophalen van de vroegste herinneringen tijdens het interview. Hierbij gaat het om moeders die vooral veel vragen hadden gesteld die open waren en veel nieuwe informatie bevatten over de gebeurtenis. Dit hadden ze gemeten door middel van het opnemen van verschillende fragmenten die de moeder met het kind deelden tussen de maanden door dat er geen interviews waren. Dit onderzoek sluit niet de theorie van taalvaardigheid uit, omdat het kan zijn dat door sociale interactie met de ouders, kinderen hun herinneringen verbaal versterken en beter opslaan in het geheugen. Dan blijkt het zo te zijn dat taal helpt bij het onthouden van herinneringen, waardoor deze niet verloren gaan. Dit betekent dat de deelnemers tussendoor hun herinneringen hebben

(10)

versterkt door verhalen van de ouders. Het is dus uit dit onderzoek niet duidelijk of herinneringen van zichzelf verloren gaan, omdat de taalvaardigheid nog niet goed was, omdat er veel gebeurd kan zijn in de tussentijd, waardoor de herinneringen bijgebleven zijn.

Het kan zijn dat taal alleen een rol speelt in de vroege kindertijd (25 maanden) bij het ophalen van herinneringen (Cleveland en Reese, 2008). Uit onderzoek van Cleveland en Reese (2008) blijkt dat kinderen voor het aanmaken van herinneringen van voor de 40 maanden taalvaardigheid nog wel een rol speelt. Taalvaardigheid speelt een minder belangrijke rol voor herinneringen die aangemaakt worden na de 40 maanden. Dit kan komen, doordat taalvaardigheden nog zeer beperkt zijn in de vroege kindertijd (rond de 2 jaar). Cleveland en Reese (2008) hebben dit onderzocht aan de hand van interviews die afgelegd werden op verschillende tijdstippen bij kinderen. Het onderzoek was gedaan met 50 kinderen van 19 maanden. De kinderen werden geïnterviewd op 19 maanden, 25 maanden, 32 maanden, 40 maanden en 65 maanden. Voordat het interview plaatsvond op elk tijdstip, werd gevraagd aan de moeders om met de kinderen te praten over

gebeurtenissen die recent waren gebeurd voor dat bepaalde tijdstip. De kinderen die toentertijd nog 19 maanden waren, werd gevraagd aan de moeders om te praten over een gebeurtenis van voor de 19 maanden en een recente gebeurtenis. Bij de andere

gesprekken tussen moeder en kind ging het om recente gebeurtenissen van dat tijdstip. Tijdens de interviews werden de kinderen op 25 maanden gevraagd om twee

gebeurtenissen te vertellen die zij recentelijk hadden meegemaakt, bij de 32 en 40 maanden werd gevraagd om drie gebeurtenissen te vertellen. De interviewers kozen de onderwerpen uit die de kinderen met de moeders hadden besproken, waarna werd

(11)

gevraagd van het kind om zoveel mogelijk te vertellen over de gebeurtenis. Toen de kinderen bij de 65 maanden werden geïnterviewd, moesten zij vertellen over de

gebeurtenissen die zij vroeger hadden meegemaakt en waar zij ook over hadden verteld in de vorige interviews en moeder-kind gesprekken. Om ervoor te zorgen dat de kinderen de gebeurtenissen vertelden die voorkwamen in de interviews en gesprekken met de moeders, werd aan de moeders gevraagd of alle herinneringen nog uniek waren. De herinneringen die niet uniek waren, werden niet meegenomen in de resultaten. Tijdens het interview bij kinderen van 65 maanden werd gevraagd naar gebeurtenissen die zij hadden verteld op de voorgaande interviews. De interviewer kondigde een onderwerp aan en begon te vragen naar hoeveel het kind er nog vanaf wist. Tijdens het interview werd gebruik gemaakt van prompting, hierbij bleef de interviewer vragen stellen zoals 'Weet je er nog meer van?' of 'Is er nog meer over te vertellen?'. Wanneer het kind de gebeurtenis dan nog niet kon ophalen, werd er gebruik gemaakt van cues. Deze cues bevatten

informatie over de gebeurtenis die toentertijd plaatsvond. Deze cues werden alleen aangeboden als het kind de informatie in de voorgaande interviews wel kon ophalen. Kinderen van 65 maanden oud kunnen meer herinneringen ophalen van de interviews van 40 en 32 maanden dan die van 25 maanden. De herinneringen van 19 maanden waren niet meegenomen in het onderzoek vanwege te weinig herinneringen die opgehaald werden in het interview. Ook was er gekeken naar taalvaardigheid van de kinderen op de

verschillende leeftijden, deze werden gemeten aan de hand van twee taaltests, de MacArthur Communicative Development Inventory: Words and Sentences en de Expressive Vocabulary Test. Omdat de MacArthur Communicative Development

(12)

voor de metingen na 25 maanden. Deze metingen werden meegenomen om te kijken of taalvaardigheid correleert met het ophalen van herinneringen van vroeger tijdens het interview bij de kinderen van 65 maanden, dit blijkt niet te correleren. Wat wel blijkt is dat er een positieve correlatie is gevonden bij kinderen voor de 40 maanden met

taalvaardigheid en hoe goed de kinderen herinneringen konden ophalen tijdens de interviews na moeder-kind gesprekken, dus wanneer kinderen een goede taalvaardigheid hebben, zullen zij ook meer kunnen herinneringen kunnen ophalen. Kinderen van 65 maanden hebben meer moeite met het ophalen van vroege herinneringen van voor de 25 maanden, daarnaast blijkt het zo te zijn dat taalvaardigheid een grote rol speelt bij

kinderen voor de 40 maanden bij het ophalen van toen destijds recente herinneringen. Het kan zijn dat goede beheersing van de taal helpt bij het ophalen van herinneringen, dit betekent ook dat wanneer taal bij kinderen minder goed ontwikkeld is dit belemmerend kan zijn voor het ophalen van herinneringen. Dit is ondersteunend voor de theorie van taalvaardigheid, omdat het erop lijkt dat kinderen door taal gelimiteerd worden en hierdoor herinneringen niet goed kunnen ophalen of kunnen onthouden, dit kan zorgen voor het fenomeen Childhood Amnesia.

De theorie van taalvaardigheid heeft wat evidentie gekregen. Het is te merken dat kinderen na het leren van een woord pas na een langere retentie het woord koppelen aan een herinnering, door deze lange retentie kunnen herinneringen verloren gaan, omdat deze niet geconceptualiseerd kunnen worden (Morisson en Conway, 2010). Naar mijn mening kan dit gekoppeld worden aan het onderzoek van Cleveland en Reese (2008), omdat het kan zijn dat vooral bij jonge kinderen (voor 40 maanden) de vocabulaire nog klein is, waardoor dit samenhangt met taalvaardigheid. Daarnaast is sociale interactie ook

(13)

een vorm van taalvaardigheid opdoen, door vele gesprekken te voeren met de ouders kan het ervoor zorgen dat kinderen verbaal beter de herinneringen kunnen opslaan, maar ook dat daardoor de taalvaardigheid verbetert. Het kan ook zijn dat als kinderen herinneringen proberen te verbaliseren dit zorgt voor het beter kunnen onthouden van de herinnering. Als kinderen bijvoorbeeld geïnterviewd worden dan moeten deze kinderen verbaal adequaat zijn om de herinnering goed te kunnen verwoorden.

Bij het onderzoek van Morris, Baker-Ward en Bauer (2010) wordt er gekeken naar narrative coherence, dit is in hoeverre een herinnering gestructureerd wordt verteld. Hierbij hebben ze gekeken naar de herinneringen van kinderen van 4, 6 en 8 jaar na één week werden de kinderen opnieuw geïnterviewd en na één jaar nogmaals. Ouders van kinderen werd gevraagd om op een kalender gebeurtenissen aan te geven die de kinderen hadden meegemaakt. Tijdens het interview na één week werden kinderen geïnterviewd over negen gebeurtenissen die voorkwamen op de kalender. Hierbij werd eerst gevraagd aan de kinderen om zoveel mogelijk te vertellen van een bepaalde gebeurtenis, als het de kinderen niet lukte werden er cues gegeven. Deze cues kregen de interviewers van ouders die een korte beschrijving hadden gegeven van de gebeurtenissen. De cues gaven wat informatie weer van de gebeurtenis. Na één week werden de kinderen opnieuw

geïnterviewd, dit keer werd gevraagd aan de kinderen om de herinneringen te produceren die zij in het voorgaande interview hadden opgehaald. Na één week wisten de kinderen 85% van de herinneringen op te halen, de 4-jarigen hadden minder herinneringen

opgehaald dan de 6-jarigen en de 8-jarigen. Na één jaar werd 79% weer opgehaald van de herinneringen die de kinderen in het voorgaande jaar hadden verteld. Het blijkt dat

(14)

Om te kijken naar narrative coherence werd er naar drie aspecten gekeken context van het verhaal, chronologie van het verhaal en thema van het verhaal, met thema van het verhaal wordt bedoeld in hoeverre de herinnering bij hetzelfde onderwerp blijft. Wat blijkt is dat kinderen die een sterkere narrative coherence vertonen in hun verhaal, deze ook makkelijker kunnen ophalen na één jaar. Ook is gebleken dat oudere kinderen van 6 en 8, na één jaar grotere narrative coherence vertoonde in het ophalen van hun

herinneringen dan kinderen van 4 jaar. Dit is evidentie voor de theorie van

taalvaardigheid, omdat oudere kinderen ook meer narrative coherence vertonen en dus ook makkelijker de herinneringen op zouden kunnen halen. Taal kan dus helpen bij het versterken van herinneringen om deze in de toekomst te kunnen ophalen. Een

mogelijkheid is dat het produceren van een herinneringen door middel van een interview al helpt bij het versterken van het geheugen. Oudere kinderen kunnen beter een

gestructureerd verhaal vertellen dan jonge kinderen, waardoor het voor hun ook makkelijker is om op te slaan. Terwijl jonge kinderen die meer moeite hebben met het vertellen van een herinnering taal niet kunnen gebruiken als een steun om de herinnering op te slaan in het geheugen.

Bauer en Larkina (2013) hebben kinderen in de eerste sessie geïnterviewd over herinneringen van het derde levensjaar. 80 kinderen van 3 tot 3,5 jaar deden mee aan het onderzoek. Deze kinderen werden bij de tweede sessie op verschillende tijdstippen opnieuw geïnterviewd. Zo werden er kinderen op hun vijfde, zesde, zevende, achtste en negende levensjaar opnieuw geïnterviewd. In de eerste sessie gingen kinderen in gesprek met een van hun ouders. Hierbij werden er recente gebeurtenissen verteld. Bij de tweede sessie werden de kinderen gevraagd om over vier herinneringen te praten waar de

(15)

kinderen het met een van de ouders over heeft gehad. Ook werd gevraagd naar twee recente herinneringen van de kinderen. Ouders luisterden mee vanuit een andere kamer en noteerden of de kinderen over de correcte gebeurtenis vertelden. Wat blijkt is dat kinderen van 8 en 9 jaar minder herinneringen weten op te halen van het derde levensjaar dan kinderen van 5, 6 en 7 jaar. Het blijkt dat kinderen van 5 en 6 jaar bij het vertellen van hun herinneringen ook incomplete verhalen vertellen. Vaak missen er veel aspecten in het verhaal. Dit kan bijdragen aan het niet kunnen versterken van de herinnering, waardoor het op latere leeftijd vergeten wordt. Het kan namelijk zo zijn dat doordat veel aspecten niet goed in een verhaal kunnen worden gebracht deze ook niet versterkt zullen worden in hun geheugen. Dit geeft echter geen volledige verklaring voor waarom

kinderen van 8 en 9 jaar minder weten te herinneringen dan kinderen van 5, 6 en 7 jaar. Het blijkt dat 7 jarigen niet significant slechter, maar ook niet significant beter presteren dan de andere leeftijdsgroepen, dus hoe compleet het verhaal wordt verteld door 7 jarigen verschilt niet van 8 of 9 jarigen.

Naar mijn mening geven deze onderzoeken verschillende factoren van taal weer die invloed kunnen hebben op Childhood Amnesia. Dit is te merken uit het onderzoek van Cleveland en Reese (2008), vooral kinderen hun taalvaardigheid is gecorreleerd met het ophalen van herinneringen. Het kan evenals zijn dat taal belemmerend is voor het ophalen van herinneren en dat hoe beter de taal beheerst is, hoe beter herinneringen kunnen worden onthouden. Ook hebben kinderen in hun kindertijd de taal net pas geleerd, gebeurtenissen van toen zijn dan nog niet verbaal gekoppeld (Morisson en Conway, 2010). Het kan zo zijn dat kinderen op een andere manier de gebeurtenissen hebben opgeslagen. Een ander mogelijkheid is dat deze onderzoeken teveel beroep doen

(16)

op het verbaal ophalen van herinneringen. Dit kan ervoor zorgen dat daardoor

herinneringen van vroeger lastiger zijn op te halen. Wel laten deze onderzoeken zien dat het vertellen van verhalen en hoe volledig deze verteld worden ervoor kan zorgen dat deze herinneringen langer in het geheugen blijven, zelfs na een lange retentie. Het blijkt dat hoe completer het verhaal verteld wordt, hoe beter de kinderen na een lange tijd de herinneringen kunnen onthouden. Onderzoek van Bauer en Larkina (2013) laat zien dat er meer aan de hand is dan alleen de volledigheid van een verhaal. Ik vind het namelijk merkwaardig dat 7 jarigen meer herinneringen kunnen ophalen van het derde levensjaar, maar dat 8 jarigen en 9 jarigen dit niet kunnen, terwijl de volledigheid van het verhaal niet significant verschilt. Dit betekent dat er meer aan de hand is dan alleen verbale vaardigheden die een rol spelen bij het onthouden van herinneringen.

Versneld Vergeten bij Kinderen, Adolescenten en Volwassenen in de Kindertijd

Naast de theorie van verkrijgen van taal bij Childhood Amnesia, is er veel onderzoek gedaan naar de theorie van versneld vergeten bij kinderen. Bauer en Larkina (2013) hebben onderzoek longitudinaal onderzoek gedaan bij kinderen op verschillende leeftijden. Hierbij is er ondersteuning gevonden voor het versnelde proces van vergeten bij kinderen. Bauer en Larkina (2013) vonden dat de mate waarin kinderen vergeten sneller is dan de mate waarin volwassenen vergeten. Dit hebben ze onderzocht aan de hand van interviews. 80 kinderen werden geïnterviewd toen zij nog 3,5 jaar oud waren over recente herinneringen die zij hadden meegemaakt. Kinderen werden op hun vijfde, zesde, zevende, achtste of negende opnieuw gevraagd om de herinneringen op te halen

(17)

die zij op 3,5 jarig leeftijd hadden verteld. Wat bleek is dat 8 en 9 jarigen minder

herinneringen hadden opgehaald van hun voorgaande interview dan 5, 6 en 7 jarigen. Dit betekent dat kinderen naarmate zij ouder worden ook meer zijn vergeten. Uit dit

onderzoek is te blijken dat jonge kinderen (5, 6 en 7 jaar) minder zijn vergeten dan oudere kinderen (8 en 9 jaar), hieruit is te concluderen dat na een langere tijd er meer herinneringen zijn vergeten. Dit kan betekenen dat bij kinderen herinneringen snel verloren gaan over een periode van 5 tot 6 jaar.

Morris, Baker-Ward en Bauer (2010) hebben onderzoek gedaan bij kinderen van 4, 6 en 8 jaar. Zij hebben onderzoek gedaan bij 48 4-jarigen, 44 6-jarigen en 43 8-jarigen. Na één week werden de kinderen opnieuw geïnterviewd. Ouders hadden gebeurtenissen op een kalender genoteerd die het kind had meegemaakt en in het interview zouden de interviewer en het kind praten over negen gebeurtenissen van de kalender. Na één jaar werden de kinderen opnieuw geïnterviewd, de kinderen waren nu 5, 7 en 9 jaar oud. Kinderen werden gevraagd om te vertellen over een bepaalde gebeurtenis die zij in het voorgaande interview hadden verteld. De interviewer begon met de vraag 'Kunt jij me meer vertellen over de gebeurtenis X?', daarna mocht het kind zelf beginnen met vertellen over de gebeurtenis. De interviewer maakte ook veel gebruik van prompting, waarbij kinderen aangemoedigd werd om meer te vertellen. De interview deed dit vaak te vragen of de kinderen meer konden vertellen erover en of dat alles was wat zij wisten te

vertellen. Als het dan nog niet lukte om de gebeurtenis op te halen, kregen de kinderen een cue, deze cue bevatte informatie die de kinderen in het voorgaande interview wel wisten te vertellen. Het bleek dat kinderen van 4 jaar in het interview na één jaar minder herinneringen wisten op te halen dan kinderen van 6 en 8 jaar, maar na het geven van

(18)

cues konden de kinderen van 4 soms wel de herinneringen ophalen. Dit is evidentie voor de theorie van versneld vergeten, omdat het laat zien dat jonge kinderen (4 jaar) na één jaar meer zijn vergeten dan oude kinderen (6 en 8 jaar). Naar mijn mening is dit

tegenstrijdig met wat er gevonden is bij Bauer en Larkina (2013), waarbij oudere

kinderen na een lange retentie meer zijn vergeten dan jonge kinderen. Als jonge kinderen na een korte retentie van één jaar meer zijn vergeten dan oudere kinderen, dan kan versneld vergeten niet verklaren waarom oudere kinderen na een lange retentie van 5 tot 6 jaar meer zijn vergeten dan jonge kinderen. Er is alleen bij Morris, Baker-Ward en Bauer (2010) niet gekeken naar herinneringen van het derde levensjaar, maar gekeken naar herinneringen die recent zijn voor de kinderen. In het volgende onderzoek wordt er wel gekeken naar herinneringen van het derde levensjaar.

Peterson, Warren en Short (2011) hebben onderzoek gedaan bij 140 kinderen van verschillende leeftijdsgroepen. De kinderen werden verdeeld in 5 leeftijdsgroepen, 27 kinderen van 4 tot 5 jaar, 23 kinderen van 6 tot 7 jaar, 29 kinderen van 8 tot 9 jaar, 35 kinderen van 10 tot 11 jaar en 26 kinderen van 12 tot 13 jaar. Kinderen werden

geïnterviewd over de vroegste herinneringen die de kinderen konden ophalen. Na twee jaar werden de kinderen opnieuw gevraagd om de vroegste herinneringen te kunnen ophalen. Eerst werd gevraagd aan de kinderen of zij hun vroegste herinneringen konden ophalen. Tijdens het interview waren de herinneringen van de kinderen op het

voorgaande interview als cue gebruikt als de kinderen geen herinneringen ophaalden van het voorgaande interview. Er waren 6 cues in totaal, 3 cues waren herinneringen die de kinderen als vroegste herinneringen hadden opgehaald en 3 cues waren valse

(19)

kinderen ophaalden van hun voorgaande interview werden er minder cues geleverd. Als kinderen dus één herinnering wisten op te halen van het voorgaande interview dan werden er 5 cues aangeboden. Wat bleek is dat er een verschuiving plaatsvond van vroegste herinneringen die de kinderen nog konden aanbieden. Door bevestiging van de ouders kon de leeftijd van de herinneringen van allebei de interviews bevestigd worden. Bij alle leeftijdsgroepen vond er een verschuiving plaats van 7 maanden van vroegste herinneringen die zij konden ophalen. Er was een significant effect van leeftijd op het aantal herinneringen die opgehaald werden, naarmate kinderen ouder worden, zullen zij ook meer herinneringen ophalen. Dit kan evidentie zijn voor de theorie van versneld vergeten, waarbij op jonge leeftijd er minder herinneringen kunnen worden opgehaald, terwijl naarmate leeftijd vordert dit probleem niet aanwezig is. Wat niet verklaard kan worden is de verschuiving van vroegste herinneringen die kinderen konden ophalen na twee jaar.

Scarf, Gross, Colombo en Hayne (2013) hebben onderzoek gedaan naar het episodisch geheugen bij 12 kinderen van 3 jaar en 12 kinderen van 4 jaar. Dit geeft ondersteuning voor het versneld vergeten. In dit onderzoek werd er gebruik gemaakt van unieke ervaringen. De kinderen werden individueel begeleid naar een zandbak, waarna ze op zoek gaan naar een schatkist. Wanneer de kinderen de schatkist hadden gevonden, werd er verteld dat de schatkist op slot zat. Na een dag werden de kinderen gevraagd om te kiezen tussen 3 objecten, een sleutel en 2 andere objecten, waarna ze op dezelfde dag weer naar de zandbak werden begeleid. Wat bleek is dat 4 jarigen de sleutel significant vaker kozen dan 3 jarigen. Hierbij leek het dat 3 jarigen willekeurig een voorwerp kozen, terwijl 4 jarigen bewust voor de sleutel kozen. Het kan zijn dat 3 jarigen de associatie

(20)

tussen de sleutel en schatkist niet begrepen en daarom willekeurig een voorwerp kozen. Om aan te tonen dat 3 jarigen de associatie wel konden maken, hebben de onderzoekers het uitstel verkort. Dit onderzoek is gedaan bij 36 kinderen met een uitstel van 15

minuten, 30 minuten of geen uitstel. Hieruit blijkt dat 3-jarigen na een uistel van 15 tot 30 minuten de de sleutel wel kozen uit de 3 voorwerpen en dat dit niet een willekeurige keuze was. Ook hadden Scarf et al (2013) gekeken naar een retentie van een week, het bleek dat 4-jarigen de associatie tussen de sleutel en schatkist na een week nog wisten. Hieruit kan men concluderen dat er een verschil is tussen het episodisch geheugen van 3 jarigen en 4 jarigen. Het blijkt dat 3 jarigen veel sneller vergeten dan 4 jarigen. Het is dan op te merken dat versneld vergeten met leeftijd verminderd. Enig kritiek op het

onderzoek is dat er niet gekeken is naar lange termijn effecten.

Een ander onderzoek met een unieke ervaring is van Jack, Simcock en Hayne (2012). Zij hebben onderzoek gedaan bij 56 kinderen van 27 tot 51 maanden met een retentie van 6 jaar. Jack, Simock en Hayne (2012) maakten gebruik van een Magic Shrinking Machine, dit was een machine die ervoor zorgde dat voorwerpen die erin gingen, verkleinden als zij eruit kwamen. De kinderen gingen samen met de onderzoekers spelen met de Magic Shrinking Machine, zij hebben zeven voorwerpen in de Magic Shrinking Machine gestopt. Na één dag werden de kinderen opnieuw gevraagd over de Magic Shrinking Machine, ook werd hun gevraagd om de voorwerpen aan te wijzen die zij in de machine hebben gegooid. Wat bleek is dat alle kinderen nog wisten waar de machine voor diende en welke voorwerpen erin gingen. Na 6 jaar werden de kinderen gevraagd om te praten over de Magic Shrinking Machine. Aan de hand van een interview werd gevraagd of de kinderen nog wisten waarvoor zij werden geïnterviewd, waarna er

(21)

cues werden gegeven die informatie bevatten van de Magic Shrinking Machine, naarmate de kinderen minder erover wisten te vertellen. Wat bleek is dat leeftijd geen bepalende factor was voor het wel of niet kunnen ophalen van deze gebeurtenis na 6 jaar. Uit dit onderzoek kan men niet constateren dat versneld vergeten een rol speelt bij het ophalen van herinneringen. Een ander mogelijkheid kan zijn dat een retentie van 6 jaar lang genoeg is om deze gebeurtenis vergeten te zijn voor alle kinderen van 27 tot 56 maanden. Wat bleek is dat kinderen die met de ouders hadden gepraat over de machine meer van de machine wisten op te halen dan kinderen die er niet over hadden gepraat met de ouders. Dit laat zien dat sociale interactie een rol speelt bij het onthouden van een gebeurtenis.

Het is lastig om bij kinderen onderzoek te doen, omdat het kan zijn dat niet alle kinderen het onderzoek goed begrijpen of dat ouders ze kunnen helpen met het versterken van opgehaalde herinneringen. Dit kan ervoor zorgen dat de resultaten niet altijd even betrouwbaar zijn. Daarnaast is er een vergelijking nodig tussen kinderen, adolescenten en volwassenen om te kunnen zien of kinderen daadwerkelijk versneld vergeten vertonen.

Peterson, Grant en Boland (2005) hebben onderzoek gedaan naar het ophalen van vroegste herinneringen bij kinderen en adolescenten. Dit onderzoek is gedaan bij 136 kinderen en adolescenten waarvan 48 kinderen van 6 tot 9 jaar, 32 kinderen van 10 tot 13 jaar, 30 kinderen van 14 tot 16 jaar en 26 kinderen van 17 tot 19 jaar. Dit hebben ze onderzocht door interviews af te leggen bij alle kinderen. Tijdens het interview werd er gevraagd naar de deelnemers hun vroegste herinneringen, hierbij moesten de deelnemers ook een schatting maken van hoe oud zij waren toen de gebeurtenis plaatsvond. Door bevestiging van de ouders kon men meten of de verhalen van de deelnemers klopten. Wat bleek is dat de leeftijd van de vroegste herinneringen van kinderen tussen de 6 en 9 jaar

(22)

verschilden van de andere leeftijdsgroepen. Kinderen tussen de 6 en 9 jaar haalden herinneringen op rond de 36 maanden, terwijl andere leeftijdsgroepen herinneringen ophaalden van rond de 43 maanden. Zoals bij het onderzoek van Peterson, Warren en Short (2011), is bij dit onderzoek ook een verschuiving plaatsgevonden bij vroegste herinneringen die opgehaald kunnen worden. Naar mijn mening zou versneld vergeten deze verschuiving kunnen verklaren. Kinderen die wel toegang kunnen krijgen tot herinneringen van het derde levensjaar, maar adolescenten niet, kan betekenen dat er een proces van vergeten plaatsvindt. Hierbij gaat het om het versneld vergeten, want kinderen van 10 tot 13 jaar hebben ook geen herinneringen kunnen ophalen van voor de 40

maanden, dit kan betekenen dat binnen 4 jaar kinderen herinneringen zijn vergeten van het derde levensjaar. Als er gekeken wordt naar de vroegste herinneringen van de

adolescenten van 14 tot 16 jaar en 17 tot 19 jaar deze herinneringen, verschillen deze niet van kinderen van 10 tot 13 jaar. Dit kan betekenen dat kinderen sneller vergeten op jonge leeftijd (6 tot 9 jaar) dan kinderen die ouder zijn (10 tot 13 jaar).

Onderzoek van Tustin en Hayne (2010) kan verklaren waardoor kinderen

vroegere herinneringen hebben dan adolescenten en volwassenen. Zij hebben onderzoek gedaan bij 48 kinderen, adolescenten en volwassenen. De kinderen, adolescenten en volwassenen werden geïnterviewd. Hierbij werd er gevraagd naar herinneringen van het derde levensjaar, herinneringen van voor het derde levensjaar, de vroegste herinnering en recente herinneringen. Aan de hand van een tijdslijn konden de deelnemers aangeven rond welke leeftijd zij dachten dat de gebeurtenis plaatsvond, ook moesten zij dit verbaal ondersteunen. Ouders bevestigden of de herinneringen van de deelnemers klopten, als de herinneringen definitief waren gebeurd, werd er doorgevraagd naar de correcte leeftijd

(23)

van de herinnering. De ouders konden 95,6% van de herinneringen verifiëren. De leeftijd van de vroegste herinneringen was bij kinderen en adolescenten jonger dan bij de

volwassenen. Volwassenen rapporteerden de vroegste herinneringen rond het derde levensjaar, terwijl adolescenten en kinderen de vroegste herinneringen rapporteerden voor 2,5 jaar. Er was geen significant verschil tussen de leeftijd van vroegste

herinneringen bij kinderen (5 tot 9 jaar) en adolescenten (12 en 13 jaar), maar de leeftijd van vroegste herinneringen van kinderen was wel lager dan die van adolescenten. Het kan zijn dat voor kinderen deze herinneringen veel recenter zijn dan voor adolescenten en volwassenen, waardoor deze herinneringen ook makkelijker op te halen zijn. Naarmate tijd vordert zullen herinneringen ook vergeten worden, maar wat vooral opvalt is dat kinderen significant meer herinneringen hebben kunnen ophalen dan adolescenten en volwassenen en adolescenten meer herinneringen hebben kunnen ophalen dan

volwassenen. Als men dit vergelijkt met adolescenten en volwassenen verklaart het snelle vergeten waarom de herinnering stug verminderen naarmate leeftijd vordert.

Het kan zijn dat opvallende gebeurtenissen beter onthouden kunnen worden dan alledaagse gebeurtenissen. Gross, Jack, Davis en Hayne (2013) hebben gekeken naar de geboorte van een kleinere broer of zus bij kinderen en vergeleken met volwassenen. Een interview werd afgelegd bij 47 kinderen. De kinderen werden verdeeld in verschillende leeftijsgroepen, 2 tot 3 jaar, 4 tot 5 jaar en 5 tot 6 jaar, waarbij het afkappunt één maand voor het behaalde jaar was. Tijdens het interview mochten de kinderen eerst uit zichzelf praten over de geboorte van hun kleinere broer of zus, dit is de free recall methode. Terwijl de kinderen aan het vertellen waren, bleef de interviewer vragen of er meer was dat de kinderen wisten te vertellen en probeerde de interviewer de kinderen aan te

(24)

moedigen meer te vertellen. Na de free recall begon de interviewer universele vragen te stellen. Dit waren 17 vragen over de geboorte, zoals 'Waar was jij tijdens de geboorte?', 'Wat was jij aan het doen tijdens de geboorte?' of 'Wie vertelde jou over de geboorte?'. Bij kinderen bleek dat naarmate de leeftijd toenam er ook meer werd verteld over de geboorte tijdens de free recall. Wat bleek is dat ouders maar 64,8% van de antwoorden bevestigden als correct bij de universele vragen. 5 jarigen hadden meer correcte

antwoorden gegeven op de universele vragen dan de 3 en 4 jarigen. 3 en 4 jarigen hadden meer correcte antwoorden gegeven dan de 2 jarigen. In het onderzoek werd er ook nog met volwassenen vergeleken, de resultaten van de volwassenen komen uit een ander onderzoek met dezelfde methode. Wat bleek is dat naarmate de leeftijd van volwassenen tijdens de geboorte toenam er ook meer werd verteld over de geboorte tijdens de free recall. Volwassenen rapporteerden over het algemeen meer informatie over de geboorte dan kinderen op elke leeftijdsgroep.

Enig kritiek op dit onderzoek is dat de interviews plaats hebben gevonden twee maanden na de geboorte. Voor kinderen is dit al een redelijk lange retentie aangezien in voorgaande onderzoek al gebleken is dat kinderen onder de 7 jaar niet lang herinneringen kunnen vasthouden. Dus het kan zijn dat mogelijk wat herinneringen verloren zijn

gegaan. Als het interview eerder plaats zou hebben gevonden dan zou dat vergeleken kunnen worden met interviews die wat later plaats hebben gevonden. Hierbij kan men een goed beeld krijgen van of kinderen daadwerkelijk de herinneringen zijn vergeten over de geboorte of dat de kinderen de geboorte minder goed begrijpen. Bij volwassenen kan het zo zijn dat zij meer herinneringen hebben opgehaald, omdat deze versterkt worden door familieverhalen en foto's, maar het blijkt dat volwassenen die op jongere leeftijd de

(25)

geboorte hebben meegemaakt ook minder erover rapporteren dan volwassenen die op oudere leeftijd de geboorte hebben meegemaakt. Dit onderzoek kan verklaard worden door het versneld vergeten bij kinderen, omdat jongere kinderen (2 jaar) minder weten te rapporteren over de geboorte na 2 maanden dan oudere kinderen (5 jaar). Maar er kunnen ook andere factoren een rol spelen, zoals het begrip van kinderen over een geboorte.

Bauer en Larkina (2014) hebben onderzoek gedaan bij kinderen en volwassenen naar de vroegste herinneringen. Er deden 100 kinderen mee van 7 tot 11 jaar oud en 40 volwassenen. De kinderen werden verdeeld per leeftijd waarvan er in iedere

leeftijdsgroep 40 kinderen zaten. Aan de hand van een vragenlijst werd aan de volwassenen gevraagd wat de leeftijd was van de vroegste herinnering die zij konden bedenken. Daarna werden de kinderen en volwassenen geïnterviewd. Volwassenen en kinderen kregen bepaalde woorden te zien, waarna zij een gebeurtenis erbij moesten vertellen. Deze gebeurtenis kon recent zijn of heel lang geleden. Na het vertellen va de gebeurtenis, moesten de volwassenen en kinderen kunnen aangeven hoe oud zij waren tijdens de gebeurtenis en in welk seizoen deze gebeurtenis plaatsvond. De leeftijd van de herinneringen van kinderen werd door ouders geverifieerd. Wat bleek is dat de leeftijd van de vroegste herinneringen van volwassenen later is dan die van kinderen. Daarnaast hebben de onderzoekers ook gekeken naar de herinneringen die zijn opgehaald aan de hand van de gegeven woorden tijdens het interview. Kinderen haalden veel meer recente herinneringen op dan herinneringen langer terug in de tijd, dit gold voor elke

leeftijdsgroep. Bauer en Larkina (2014) hebben deze herinneringen in een grafiek gedistribueerd en vergeleken met twee verschillende soorten functies, de power functie en de exponentiële functie. De exponentiële functie houdt in dat vergeten halveert

(26)

naarmate tijd vordert, dus dat vergeten op een veel hoger tempo gebeurt. Het blijkt dat wanneer de herinneringen van kinderen worden gedistribueerd in een grafiek, deze veel passender zijn voor de exponentiëele functie. Terwijl bij volwassenen de vergeetcruve meer een power functie, wat betekent dat vergeten naarmate tijd vordert op een minder tempo gebeurt.

Enig kritiek op dit onderzoek is dat tijdens het vragen naar herinneringen bij de gegeven woorden de interviewer heeft verteld dat volwassenen en kinderen herinneringen mochten produceren van wanneer zij maar wilden. Dit betekent dat recente herinneringen veel sneller naar boven zullen komen dan herinneringen van lang geleden. Als de

interviewer erbij vertelde dat de kinderen en volwassenen moeten proberen de vroegste herinnering bij het woord op te kunnen halen, zal dit een betere distributie geven. Aan de hand van dit onderzoek kan niet verondsteld worden dat kinderen op een hoger tempo vergeten. Wel kan gezegd worden dat er weer een verschuiving plaatsvindt van leeftijd van vroegste herinnering wat kan duiden op vergeten over een langere periode van tijd.

Kort samengevat is er veel evidentie voor de theorie van vergeten. Op

verschillende manieren is het onderzocht, namelijk met unieke ervaring, herinneringen ophalen van vroeger en herinneringen voor een lange tijd vasthouden. Het blijkt dat kinderen nog wel toegang hebben tot hun vroegste herinneringen, maar dat er naarmate ze ouder worden er een verschuiving plaatsvindt, waardoor de vroegste herinneringen niet meer toegankelijk zijn. Het kan zijn dat deze herinneringen vergeten zijn door het opkomen van veel nieuwe herinneringen. Versneld vergeten kan dus een rol spelen bij Childhood Amnesia, omdat kinderen van verschillende leeftijd niet dezelfde informatie

(27)

kunnen produceren na een lange retentie. Het kan zo zijn dat jonge kinderen veel sneller vergeten in dezelfde periode dan oudere kinderen.

Conclusie en Discussie

Het blijkt dat de theorie van onderontwikkeld taalvermogen nog goed onderzocht moet worden. Veel onderzoeken vereisen namelijk dat kinderen hun herinneringen moeten verbaliseren. Bij kinderen is taal nog te onderontwikkeld, waardoor dat belemmerend kan zijn voor het vertellen van een goed en volledig verhaal tijdens een onderzoek. Een andere mogelijkheid kan zijn dat kinderen woorden nog niet hebben geleerd, waardoor gebeurtenissen niet geconceptualiseerd kunnen worden. Dit kan er ook voor zorgen dat herinneringen niet voor een lange tijd onthouden kunnen worden. Sociale interactie kan ook een rol spelen bij het onthouden en ophalen van herinneringen. Omdat het spreken over gebeurtenissen tegen de omgeving ervoor kan zorgen dat de herinnering versterkt wordt. Dit kan gebeuren, doordat ouders kinderen helpen met het beheersen van de taal.

Een andere mogelijkheid is dat versneld vergeten een rol speelt. Als men kijkt naar jonge kinderen van onder de 7 jaar oud en oudere kinderen van boven de 7 jaar, dan zijn er grote verschillen gevonden in het ophalen van herinneringen over een lange tijd. Het blijkt dat in dezelfde periode jonge kinderen veel meer vergeten zijn dan oude kinderen. Dit kan evidentie zijn voor versneld vergeten bij kinderen. Daarnaast is er een verschuiving gevonden in verschillende onderzoeken van de leeftijd van vroegste herinneringen. Kinderen na een lange retentie gevraagd worden om opnieuw hun vroegste herinnering op te halen, halen andere herinneringen op dan wanneer zij jonger

(28)

zijn. Hieruit kan men ook constaren dat herinneringen na een lange tijd niet meer toegankelijk zijn, mogelijk doordat deze zijn vergeten.

Taalvaardigheid en versneld vergeten kunnen mogelijk samen een rol spelen. Want als kinderen hun gebeurtenissen niet goed kunnen vertellen of incomplete verhalen vertellen door een nog onderontwikkeld taalvermogen, kan dit ertoe leiden dat deze herinneringen daarom ook vergeten worden. Daarnaast spelen nog vele andere factoren een rol. Het is namelijk goed mogelijk dat interactie met de ouders en andere

familieleden ervoor kan zorgen dat bepaalde gebeurtenissen toch onthouden worden. Eventueel zou hersenontwikkeling ook een rol kunnen spelen bij Childhood Amnesia. De hippocampus kan ook een rol spelen bij het vasthouden van herinneringen. Het kan zijn dat de hippocampus nog bezig is met matureren, dat daardoor herinneringen vaak verloren gaan of niet goed worden opgeslagen. Onderzoeken waarbij gebruik wordt gemaakt van interviews zullen sociale interactie vaak moeten meenemen in hun

confounds. Het kan namelijk zo zijn dat ouders de kinderen ook proberen te helpen met ophalen van herinneringen die zij in interviews hebben verteld. Dit kan ervoor zorgen dat deze herinneringen versterkt worden, terwijl als er een normaal beloop zou zijn deze ook vergeten zouden kunnen worden.

In het vervolg zal er veel gekeken moeten worden naar verschillende

onderzoeksmanieren. Want tussen de periodes door bij longitudinaal onderzoek waarbij er interviews moeten worden afgelegd, kan het zo zijn dat kinderen door de omgeving beïnvloed zijn. Dit geldt alleen voor kinderen die geïnterviewd worden, omdat de

(29)

wel, want volwassenen hebben nog steeds weinig tot geen herinneringen over hun vroege kindertijd, terwijl zij zat verhalen horen over zichzelf van familie en ouders.

(30)

Literatuurlijst

Bauer, P. J., & Larkina, M. (2013). The Onset of Childhood Amnesia in Childhood: A Prospective investigation of the Course and Determinants of Forgetting of Early-Life Events. Memory, 2013.

Bauer, P. J., & Larkina, M. (2014). Childhood Amnesia in the Making: Different Distributions of Autobiographical Memories in Children and Adults. Journal of Experimental Psychology: General, 143, 2, 597 - 611.

Cleveland, E. S., & Reese, E. (2008). Children Remember Early Childhood: Long-Term Recall across the Offset of Childhood Amnesia. Applied Cognitive Psychology, 22, 127 - 142.

Freud, S. (1953). Three essays on the theory of sexuality. In J. Strachey (Ed.), The standard edition of the complete psychological works of Sigmund Freud (Vol. 7). London: Hogarth Press.

Gross, J., Jack, F., Davis, N., & Hayne, H. (2013). Do Children Recall the Birth of a Younger Sibling? Implications for the Study of Childhood Amnesia. Memory, 21, 3, 336 - 346.

Harlene, H. (2003). Infant Memory Developmant: Implications for Childhood Amnesia. Developmental Review, 24, 33 - 73.

Jack, F., & Harlene, H. (2010). Childhood Amnesia: Empirical Evidence for a Two-Stage Phenomenon. Memory, 18, 8, 831 - 844.

(31)

Jack, F., Simock, G., & Harlene, H. (2012). Magic Memories: Young Children's Verbal Recall After a 6-Year Delay. Child Development, 83, 1, 159 -172.

Morris, G., Baker-Ward, L., & Bauer, P. J. (2010). What Remains of That Day: The Survival of Children's Autobiographical Memories Across Time. Applied, Cognitive Psychology, 24, 527 - 544.

Morisson, C. M., & Conway, M. A. (2010). First Words an First Memories. Cognition, 116, 23 - 32.

Nelson, K. (1993). The Psychological and Social Origins of Autobiographical Memory. Psychological Science, 4, 1, 7 - 14.

Peterson, C., Grant, V. V., & Boland, L. D. (2005). Childhood Amnesia in Children and Adolescents: Their Earliest Memories. Memory, 13, 6, 622 - 637.

Peterson, C., Warren, K. L., & Short, M. M. (2011). Infantile Amnesia Across the Years: A 2-Year Follow-up of Children's Earliest Memories. Child Development, 82, 4, 1092 - 1105.

Reese, E., Jack, F., & White, N. (2010). Origins of Adolescents' Autobiographical Memories. Cognitive Development, 25, 352 - 367.

Scarf, D., Gross, J., Colombo, M., & Hayne, H. (2013). To Have and To Hold: Episodic Memory in 3- and 4-Year Old Children. Developmental Psychobiology, 55, 125 - 132.

(32)

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Het concept zoals het er nu ligt, met uitvoeringsvariatie A of B, voldoet aan alle eisen van de opdrachtgever. Eis nr 3, geschikt zijn voor volwassenen en kinderen was een lastige

gen. werd het blad aangewezen ‘als periodiek verschijnend drukwerk, welks verschijning tijdelijk kan worden verboden.’ Het G.B. werd in het blad op 18 febr. 1933 opgenomen met

• Teken jullie stadion op een wit tekenpapier in de vorm die jullie hebben gekozen.. • Kleur het

Voor alleenstaande moeders met een kind jonger dan drie jaar is de arbeidssituatie weinig rooskleu- rig: niet eens de helft van hen heeft een betaalde baan.. Bij alleenstaande

Alleen water en thee zonder suiker en zonder melk zijn tot één uur voor het onderzoek toegestaan.. Op de dag van

In de weekendkrant stelde hij zich oprecht de vraag of we het verschil tussen kinderen en volwassenen niet beter opgeven, nu ook kinderen bekwaam worden geacht een oordeel te

euthanasiewet veronderstelt, dat kinderen van, bijvoorbeeld, 8 jaar bekwaam zijn om een oordeel te vellen over de keuze tussen leven en dood, dan moeten ze ook bekwaam zijn om

Zodra de inwerktijd van de radioactieve stof voorbij is, gaan u en uw kind weer naar de afdeling Nucleaire Geneeskunde.. Nu worden de