• No results found

Individuele verschillen in impliciet leren en intuïtie

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Individuele verschillen in impliciet leren en intuïtie"

Copied!
28
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Individuele verschillen in impliciet leren

en intuïtie

Naam: Lidia Thérѐse Meier

Student nr.: 6095127

Vakgroep: Masterthese Brein en Cognitie

Faculteit: Maatschappij- en gedragswetenschappen

Universiteit: Universiteit van Amsterdam.

Begeleiders: Drs. E. Lobach & Prof. Dr. D.J. Bierman Datum: 21-8-2014

Abstract

Uit voorgaande onderzoeken is gebleken dat impliciet (onbewust) leren al vroeg kan

plaatsvinden, al voordat er genoeg informatie lijkt te zijn om te kunnen leren. Het doel van dit onderzoek is om dit vroeg impliciet leren te repliceren en te bepalen welke factoren dit vroeg impliciet leren kunnen verklaren. Dit is gedaan met een goktaak waarbij er deuren met positieve of negatieve feedback konden worden geopend of worden dichtgelaten. De

verschillende onderzochte factoren waren 1) de fysiologische gevoeligheid voor de feedback, 2) werkgeheugencapaciteit 3) retroactief leren (het effect van het later leren van de spelregels op het heden) en 4) presentiment (het fysiologische effect van toekomstige feedback). Van deze vier verschillende factoren bleek werkgeheugencapaciteit het vroeg impliciet leren te kunnen verklaren. De andere drie factoren bleken geen verband met het vroeg impliciet leren te vertonen.

(2)

Inhoudsopgave • Abstract--- 1 • Introductie--- 3 o Onderzoeksvraagstelling--- 4  Feedback gevoeligheid--- 4  Werkgeheugen--- 4  Retroactief leren--- 5  Presentiment--- 5 o Hypotheses--- 6 • Methoden--- 7 o Proefpersonen--- 7 o Materialen--- 8 o Procedure--- 10 o Data analyses--- 11 • Resultaten--- 13 • Discussie--- 19 • Referenties--- 21 • Bijlagen--- 22 o Exit interview--- 22 o Informatie brochure ---25 o Informed Consent --- 26 o Protocol--- 27 2

(3)

Introductie

Mensen nemen wel eens beslissingen op basis van hun intuïtie, ze nemen bijvoorbeeld een werknemer niet aan omdat ze er een slecht ‘gevoel’ over hebben. Dit intuïtief beslissen kan worden omschreven als een beslissing nemen zonder dat men dit beredeneerd heeft; er wordt geclaimd puur op gevoel te beslissen. Dit ‘gevoel’ zou verklaard kunnen worden door de hypothese dat gebeurtenissen in het verleden hebben geleid tot onbewuste kennis die relevant is voor de beslissing in het heden. Omdat deze kennis onbewust is kan deze niet gebruikt worden om de beslissing te rechtvaardigen. Zo zou je onbewust een werknemer met rood haar minder snel aannemen als je in het verleden een nare ervaring hebt gehad met personen met die eigenschap.

Een hypothese voor het onbewuste effect van gebeurtenissen in het verleden op beslissingen in het heden is de ‘Somatic marker hypothese’ (Damasio, 1994). Deze hypothese stelt dat fysiologische, autonome reacties (bijv. zweten) op de feedback van keuzes worden gekoppeld aan de keuzes die men maakt. Wanneer zich een vergelijkbare keuze of gebeurtenis opnieuw voordoet zou deze onbewust beïnvloed worden door de gekoppelde fysiologische reactie. Impliciet leren is een vorm van leren waarbij de somatische marker een rol kan spelen. Hierbij wordt er geleerd zonder dat men de bedoeling had om te leren of zonder dat men doorheeft dat er wordt geleerd. Dit is bij riskante keuzes te zien, omdat met name de feedback van met name riskante keuze beter onbewust fysiologisch zou zijn opgeslagen zodat er in de toekomst niet nogmaals een zelfde ‘fout’ kan worden gemaakt.

Damasio (1994) heeft evidentie gevonden voor de somatic marker met de IOWA goktaak. Bij deze taak zijn er 4 verschillende stapels met kaarten met elk een andere kans op winst. De kaarten hebben een positieve of negatieve geld uitkomst en het doel is zoveel mogelijk geld te verdienen. De gemiddelde speler leert onbewust na 40 á 50 kaarten wat de ‘goede’ stapels zijn en wat de minder goede. De somatic marker in zijn onderzoek werd gemeten door middel van huidgeleiding. Deze fysiologische respons liet voorafgaand aan de keuze voor een riskante stapel een sterkere activatie zien dan bij de keuze voor een minder riskante stapel. Er is de nodige kritiek op dit onderzoek. Zo zouden de riskante stapels grotere verschillen in geldbedragen bevatten, en daardoor alleen al ‘spannender’ zijn. Hierdoor was het niet mogelijk om vast te stellen of de fysiologische respons betekende dat er onderscheid werd gemaakt tussen gunstig en ongunstige kaartenstapels. Ook zouden de proefpersonen bewuste kennis hebben gehad over de goede en foute kaartendecks, hetgeen hun tactische keuze in de goktaak kan hebben beinvloed. Dit kwam uit het onderzoek onvoldoende naar voren (Maia & McClelland, 2004).

Uitgaande van deze somatische marker hypothese is in 2010 door Lobach en collega’s de ‘Intuition Door’ game ontwikkeld. Deze taak is net als de IOWA gambling task een probalistische goktaak. Bij deze computertaak krijgt de proefpersoon een deur op het computerscherm te zien. Op deze deur staat een Chinees karakter en de proefpersoon kan er voor kiezen om de deur open te maken of dicht te laten. Als de deur open wordt gemaakt krijgt de proefpersoon feedback te zien; deze is de in de vorm van een positief- of negatief aantal punten. Het doel van de taak is zoveel mogelijk punten te scoren. In totaal zijn er drie verschillende deuren met drie verschillende kansen op succes. De positieve deur heeft 70% kans op succes, de negatieve deur heeft 30% kans op succes en de neutrale deur heeft 50% kans op succes. Deze verschillende winst-waarschijnlijkheden zijn gerepresenteerd door de 3 verschillende Chinese karakters op de deur. Het grote verschil met de IOWA goktaak is dat de proefpersonen ook de deur dicht mogen laten terwijl in de IOWA goktaak altijd een kaart van 1 van de 4 stapels moest worden genomen.

(4)

De proefpersonen in dit onderzoek met de deurentaak vertoonden na al 15 geopende deuren een leereffect (Lobach, 2010 & Stupers, 2013), waarna nog maar weinig verbetering optrad. Na deze 15 deuren lijken de proefpersonen de verschillende kansen op succes door te hebben door vaker de positieve deur te openen. Het (onbewust) leren lijkt hiermee al in het begin van de taak plaats te hebben gevonden.

Dit is een onverwacht effect want de proefpersonen beschikken nog maar over erg weinig informatie. Het impliciet leren lijkt te zijn gebeurd nog voordat van elke type deur gemiddeld maar vijf keer feedback is gezien.

Er is nog geen goede verklaring voor dit onverwachte, vroege, impliciete leereffect wat al in vier eerdere onderzoeken van Lobach consistent naar buiten is gekomen . In figuur 1 is het vroege impliciete leereffect uit de ‘Intuition door game’ te zien in een grafiek van Lobach en Stupers (2013). Al in het eerste blok is een groot verschil te zien tussen het openen van positieve of negatieve deuren en na slechts 15 trials treedt al een impliciet leereffect op.

Figuur 1. Leereffect in onderzoek van Lobach en Stupers(2013). In deze figuur zijn het percentage geopende

positieve deuren (groen) uitgezet tegen het percentage geopende negatieve deuren (rood). Te zien is dat er na 15 trials (blok 1) al een leereffect optreedt waarbij er meer positieve deuren worden geopend dan negatieve deuren.

Onderzoeksvraagstelling

Het doel van dit onderzoek is om er achter te komen welke factoren vroeg impliciet leren verklaren en wat hierin de individuele verschillen zijn. De factoren die individuele verschillen in impliciet leren zouden kunnen verklaren zijn:

1. Fysiologische gevoeligheid voor feedback (FGF) afgeleid van de Somatic Marker. Grotere fysiologische gevoeligheid zou kunnen zorgen voor een groter leereffect. Deze factor hangt samen met de somatische marker theorie waarbij fysiologische, autonome reacties op de feedback van eerdere keuzes worden gekoppeld aan de keuzes die men maakt (Damasio, 1994). In dit geval zou de somatische marker dan mogelijk al vroeg ontstaan en zou er een relatie kunnen zijn met de gevoeligheid voor feedback. Daardoor zou er al vroeg in taak gebruik gemaakt kunnen worden van de feedback en geleerd kunnen worden. Pe rc en ta ge g eo pe nd e d eu re n% (% ) 4

(5)

2. Werkgeheugencapaciteit (WGC);

Geheugen zou invloed kunnen hebben op vroeg impliciet leren. Simulaties lieten zien dat er extreme expliciete geheugenprestaties nodig zijn om het vroege leereffect te verklaren. Proefpersonen zouden minimaal de uitkomst van de laatste trial van een bepaald type trial perfect moeten onthouden en daarop hun beslissing voor hetzelfde type trail voor 100% moeten baseren. Als deze laatste feedback voor een trial met hetzelfde deur-symbool negatief was, zou de deur moeten worden overgeslagen (Bierman, persoonlijke communicatie).

3. Retro-actief leren (RL);

Een controversiële verklaring voor het vroege impliciet leren betreft het effect van de toekomst op een beslissing in het heden: retrocausaliteit. Natuurlijk geldt dat anticipatie van een toekomstige situatie een effect heeft op beslissingen. Maar in ons onderzoek gaat het om toekomst die op geen enkele manier rationeel te anticiperen is. Retrocausaliteit is een begrip dat aangeeft dat gebeurtenissen in de toekomst invloed zouden hebben op een respons in het heden (Lobach, 2010). Zo heeft Bem (2011) onderzoek gedaan naar

retrocausale processen en introduceert daarbij ‘retroactief leren’. Dit onderzoek deed hij in de context van een expliciet-leren taak, in deze taak werd er bewust een lijst met woorden onthouden die later moesten worden gereproduceerd (recall). In deze taak herinneren de proefpersonen zich meer woorden als deze woorden na de eerste aanbieding en de recall nóg eens geoefend worden. Het leren van de woorden in de toekomst heeft volgens Bem een positief effect op het reproduceren van deze woorden in het heden. Overigens bleek dat replicatie van juist dit onderzoek van de diverse retrocausale onderzoeksparadigmaas die Bem uitprobeerde geen effecten vertoonde. In de context van een Go-NoGo taak vonden Bierman en Bijl (2014) ook een effect op de responstijden in de test van een latere training op een subset van Go symbolen. Hierbij was er geen sprake van een expliciete leeropdracht en kon men dus spreken van impliciete retroactieve training (Bierman & Bijl, 2014).

4. Presentiment (P);

Een andere controversiële factor die het leereffect zou kunnen beïnvloeden is presentiment (Bierman & Radin, 1997). Dit is een vorm van retrocausale processen die plaatsvinden op trial niveau. Het gaat weer over de invloed van de toekomst, dit keer op een onbewuste fysiologische respons, een soort fysiologisch ‘waarschuwing’ signaal (bv. een versnelde hartslag). Presentiment effecten zouden kunnen worden gezien als symmetrisch in de tijd met de response (Bierman, 2010)

(6)

In de figuur hieronder worden alle factoren die van invloed zouden kunnen zijn op het impliciet leereffect nog eens schematisch weergegeven.

Figuur 2. Schematische weergave van onderzoeksvraagstelling. WGC= Werkgeheugencapaciteit,

FGF= Fysiologische gevoeligheid voor feedback, SM= Somatic marker, RL= retroactief leren, P= presentiment en L = vroeg impliciet leer effect. Factor WGC en FGF worden als normale verklaringen gezien, factor RL en P als paranormaal.

Om te kunnen toetsen of de verschillende factoren van invloed zijn op het vroeg impliciet leer effect zijn er enkele aanpassingen gedaan aan de originele Lobach’s Intiuition door game. Deze aanpassingen en de andere meetmethodes worden hieronder besproken.

1. Fysiologische gevoeligheid voor feedback (FGF);

De mate van hartslagverandering tijdens feedback is gebruikt als maat voor fysiologische gevoeligheid voor feedback.

We verwachtten een sterker vroeg impliciet leereffect naarmate de hartslagreactie op de feedback sterker is.

2. Werkgeheugencapaciteit (WGC);

Om te onderzoeken of het snelle leren gedeeltelijk of geheel te verklaren is uit het zich herinneren van de effecten van eerdere trials is een geheugentest opgenomen in de experimentele procedure. We verwachtten een sterkere voorkeur voor positieve deuren naarmate proefpersonen een hogere werkgeheugenscore hebben.

3. Retro-actief leren (RL);

Deze meer controversiële verklaring, dat latere training van de onbewust te leren spelregels in deze taak een effect terug in het verleden heeft is door twee aanpassingen in de taak onderzocht;

• door twee condities te creëren; de proefpersonen worden random in twee gelijke groepen verdeeld waarbij één groep na 12 geopende deuren een contingency switch (verwisseling van de onbewust te leren spelregels) krijgt en de andere groep niet.

(7)

• door volkomen gelijke feedback voor alle proefpersonen te geven voor het eerste blok geopende deuren zodat elke proefpersoon na blok 1 precies evenveel weet over de drie typen deuren. In de eerdere versie was er per proefpersoon gerandomiseerd. Na het eerste blok treedt random toewijzing van positieve/negatieve uitkomsten op zoals in de voorgaande experimenten is toegepast (volgens de vooraf bepaalde kansen voor positieve, negatieve en neutrale deuren).

We verwachtten dat proefpersonen uit de non-switch groep retroactief leren en daardoor in blok 1 een sterkere voorkeur hebben voor de positieve deur dan de switch-groep.

4. Presentiment (P);

Deze controversiële verklaring die retrocausale processen onderzoekt op trial niveau meten we in deze taak met plaatjes. In de oorspronkelijk versie van de deurentaak werd er alleen gewerkt met bedragen die je kon winnen of verliezen. De fysiologische responsen op dit soort gebeurtenissen, speciaal in de groep van eerstejaars proefpersonen die zich door vele experimenten moeten heen worstelen, zijn klein. Daarom is in het laatste blok (blok 5) positieve en negatieve feedback met plaatjes gegeven. Deze plaatje zijn ook aangeboden om verveling tegen te gaan. We verwachten dat er vlak voor het openen van de deuren een hartslagverschil te vinden is tussen positieve of negatieve feedback. Bij de plaatjes verwachten we een sterker effect dan bij de andere blokken met alleen punten. Dus in condities waar je een grote respons verwacht zou je ook grotere pre-sentimenteffecten moeten zien (Bierman, 2011).Ook wordt er verwacht dat het presentiment in het plaatjesblok samenhangt met de voorkeur voor de positieve deur in blok 1.

Methode Deelnemers

De deelnemers zijn zo veel mogelijk gerekruteerd door middel van de website

proefpersonen.net van de afdeling Psychologie aan de Universiteit van Amsterdam. De

proefpersonen moesten voldoende kennis hebben van de Nederlandse taal om de instructie te begrijpen. Verder moesten de proefpersonen tussen 17-30 jaar zijn, dit is gedaan om zo weinig mogelijk variantie te hebben indirect veroorzaakt door de leeftijd. Het aantal

benodigde proefpersonen is gebaseerd op een power-analyse waarin uitgegaan werd van de effectgrootte in voorgaande vergelijkbare onderzoeken van Lobach (2010), waarin duidelijke impliciete leereffecten optraden.

Er hebben 79 proefpersonen aan het onderzoek meegedaan. 15 proefpersonen zijn niet in de analyses meegenomen, 12 personen wegens een programmafout en 3 personen wegens uitval van apparatuur. De 64 overige proefpersonen zijn voorafgaand aan de taak random verdeeld in de non-switch en switch conditie (zie Tabel 1)

(8)

Tabel 1.

De verdeling van leeftijd en geslacht van de proefpersoenen per groep.

Materiaal

Impliciet-leren taak

Het onderzoek is uitgevoerd met de ‘Lobach intuiton door game’. Bij deze probalistische gok taak krijgen proefpersonen achtereenvolgens deuren te zien die zij mogen openen of dicht laten. Er staan drie verschillende Chinese tekens (figuur 3) op de deuren en aan elk teken is een percentage positieve beloningen gekoppeld. Deze percentages zijn 25%, 50% en 75%. Er is verteld dat achter elke deur een positieve of negatieve beloning zit.

Het doel van de taak is een zo hoog mogelijke score te krijgen. Er zijn vier verschillende bedragen (feedback) om de score mee te verkrijgen, -50, +50, -100 en +100. Er zijn vijf blokken met elk 12 geopende deuren en een voor elke proefpersoon verschillend aantal dichtgelaten deuren. Wel is er een limiet gesteld aan het aantal deuren dat achtereenvolgens mag worden dichtgelaten, er is gekozen voor maximaal 5 deuren achterelkaar. In blok 1 krijgt elke proefpersoon dezelfde deuren in dezelfde volgorde aangeboden. Als de proefpersoon een deur dichtlaat, wordt deze later in het blok weer ingevoegd. Het resultaat is dat elke proefpersoon precies dezelfde informatie heeft over de drie verschillende deurtypen (vier deuren per Chinees teken). De deurtypes die in de volgende blokken volgen worden volledig random (met teruglegging) gekozen. Er zijn in totaal 5 blokken van 12 geopende deuren, 60 deuren in totaal.

Groep Man Vrouw Totaal Gemiddelde leeftijd Switch 6 26 32 19,9 jaar (SD=1,3) Non-switch 10 22 32 20,8 jaar (SD=2,1) Totaal 16 48 64 20,3 jaar (SD=1,8)

Figuur 4. Schematische weergave van weergave deur en

meetmomenten IBI van de verschillende hypothesen(hartslag) uit Stupers (2013).

Figuur 3. De drie verschillende

deuren (Stupers, 2013)

(9)

Retroactief leren.

Bij de Switch groep verandert na 12 geopende deuren (blok 1) het winstpercentage van de tekens. Er begint eigenlijk een nieuw spel. Er kan vanaf dan opnieuw geleerd worden welk Chinees teken aan welk winstpercentage gekoppeld zit. De non-switch groep heeft 4 blokken lang ( 4 x 12 deuren) een vast winstpercentage aan een Chinees teken gekoppeld. Deze switch wordt niet aangekondigd en is van te voren niet bekend bij de proefpersoon.

Presentiment.

Om Presentiment te meten zijn in blok 5 positieve en negatieve plaatjes als feedback gebruikt. De plaatjes worden aangeboden in de 50/50 conditie (de neutrale deur). Als IBI’s tijdens de feedback verschillen voor een positieve en negatieve uitkomst veronderstelt de presentiment hypothese dat IBI’s vlak voor de keuze ook verschillen voor de toekomstige positieve en negatieve uitkomst. Het zou consistent zijn als presentiment effecten correleren met de retroactief leren effecten. De plaatjes zijn verkregen uit het IAPS (International Affective Picture System (referentie)). Dit een veelgebruikte bron in psychologisch onderzoek. Voor de negatieve plaatjes zijn plaatjes gebruikt met de hoogste negatieve arousal score (nummer 3000, 3010, 3080, 3170, 6230,6350, 6550 en 9410). Voor de positieve plaatjes zijn plaatjes gebruikt met de hoogste positieve arousal score ( nummer 1440, 1460, 1710, 1750, 2050, 2080, 5760 en 5830).

Werkgeheugentaak.

Om de capaciteit van het werkgeheugen te meten is er een geheugentaak gebruikt waarbij verschillende symbolen in een specifieke volgorde moeten worden onthouden. Deze symbolen worden achter elkaar aangeboden. Er wordt begonnen met twee symbolen en naarmate er beter wordt onthouden, worden er meer vormen aangeboden, tot geen verbetering meer optreedt. Het programma geeft als output het aantal symbolen dat een proefpersoon correct kon reproduceren. Deze geheugentaak is te vinden op

http://gocognitive.net/demo/working-memory-capacity (zie figuur 5).

.

Figuur 5. De werkgeheugentaak op het moment van recall. Het programma maakt een random keuze

uit de rij onderste symbolen. Bij recall moet de proefpersoon de symbolen uit de onderste rij aan klikken in de volgorde die net daarvoor is aangeboden. De bovenste vier symbolen geven hier de recall van de proefpersoon weer.

(10)

Hartslagregistratie.

De hartslag registratie heeft plaats gevonden met behulp van vier active electrodes (zie figuur 6) op beide oren, rechts onder de ribben en direct links van het borstbeen en een AD-box van Biosemi. De elektroden zijn aangebracht met de Signa elektrode gel van Parker.

De ruwe ECG signalen zijn via thresholding in BVA omgezet naar ‘inter beat intervallen’. Deze methode is gebruikt in eerder onderzoek en is een betrouwbare en nauwkeurige methode voor het meten van de hartslag. (Lobach, 2010). Omdat er geen synchronisatie is tussen de stimulus onset en fysiologie worden de IBI waarden voor en na de stimulus-onset geïnterpoleerd om een virtuele waarde op het moment van stimulus onset te berekenen. Om ruis door irrelevante inviduele fysiologische verschillen te verminderen worden de IBI’s vervolgens gestandaardiseerd, met een gemiddelde van 1.

Figuur 6. De actieve elektrodes Figuur 7. De hartslag weergave in Biosemi software

Intuïtie-Vragenlijst.

Met behulp van een vragenlijst (Human Information Processing questionaire, Taggart & Valenzi, 1990) is de informatieverwerkingsstijl (intuïtief of rationeel) gemeten. Aan deze vragenlijst zijn twee vragen over spanningsbehoefte toegevoegd. Deze vragen zijn bedoeld voor exploratief onderzoek naar de verschillen in informatieverwerkingsstijl (Intuïtief of Rationeel).

Exit interview.

In het exit interview is de proefpersoon gevraagd over de ervaringen met de taken. Met een zorgvuldig opgebouwde serie vragen is achterhaald of men bewuste kennis heeft opgedaan van de verschillende winstkansen bij de verschillende karakters op de drie deuren. (zie Bijlage 1).

Procedure.

Voor de start van het onderzoek lazen de proefpersonen een informatiebrochure waarin het verloop van het onderzoek werd uitgelegd (Bijlage 2). Daar hoorde ook het tekenen van een informed consentformulier bij (Bijlage 3). Daarna werd door de proefleidster nogmaals gevraagd of alles duidelijk was en uitgelegd dat nu de hartelektrodes bevestigd werden. Hierna kon de proefpersoon plaatsnemen achter de computer en werd er begonnen met de deurentaak. Deze taak duurde ongeveer 20 minuten. Na de deurentaak werd er verder gegaan met de geheugentaak (10 min.) en de daaropvolgende vragenlijst (5 min). In totaal moest de proefpersoon ongeveer 35 minuten achter de computer zitten. Na deze computertaken werden de elektrodes verwijderd en vond het exit interview plaats. Deze werd afgenomen door de proefleidster. Het gehele experiment nam ongeveer 60 minuten in beslag.

(11)

Data analyse Geplande analyses

Hypothese 1. Vroeg impliciet leren (L) effect treedt op.

Deze hypothese is geoperationaliseerd middels de volgende formule;

L= % geopende positieve deuren / (% geopende positieve deuren in blok1 + % geopende negatieve deuren in blok 1 ) >0.5

Om te kijken of de data significant boven de 0.5 waarde uit komt is een t-test uitgevoerd met als drempel waarde 0.5.

Hypothese 2. Relatie tussen vroeg impliciet leren (L) & Fysiologische gevoeligheid voor feedback (FGF).

Het feedback effect is berekend door IBI 1 (de IBI op het moment van het verschijnen van de feedback) min IBI 4 (3 IBI’s later) in blok 1 te nemen . Dit verschil in IBI is gesplitst voor het zien van positieve of negatieve feedback. Voor de positieve waarden is alleen de feedback genomen waarbij +100 getoond werd en voor de negatieve feedback is alleen de -100 waarde genomen. Met een test voor gepaarde waarnemingen is berekend of er een significant verschil is in feedback effect bij het zien van een positieve feedback (+100) en een negatieve feedback (-100). Met dezelfde analyse is berekend of er in blok 5, het plaatjes blok, een significant verschil te zien is in feedback effect bij het zien van positief plaatje of negatief plaatje. Voor het vervolg is voor elke proefpersoon een fysiologische gevoeligheid voor

feedbackscore (of FGF-score) berekend als het absolute verschil tussen het IBI-verschil bij positieve feedback en het IBI-verschil bij negatieve feedback. Met de Pearson correlatie is getoetst of er een significantie correlatie is tussen de FGF-score in blok 1 en vroeg impliciet leren. Deze correlatie is ook uitgevoerd tussen de FGF-score in blok 5 en vroeg impliciet leren.

Hypothese 3. Relatie tussen vroeg impliciet leren (L) & Werkgeheugencapaciteit (WGC).

Met de Pearson correlatie is getoetst of de score uit de werkgeheugen taak significant correleert met vroeg impliciet leren.

Hypothese 4. Relatie tussen vroeg impliciet leren(L) & Retroactief leren effect(RL).

Met een t-test is getoetst of de vroeg impliciet leren score tussen de non-switch en switch groep significant verschilde.

Hypothese 5 . Relatie tussen vroeg impliciet leren (L) & Presentiment effect (P).

Presentiment is gemeten door eerst het gemiddelde te berekenen van de twee IBIs direct voorafgaand aan de keuze om een neutrale deur in blok 5 te openen. Met een t-test voor gepaarde waarnemingen is getoetst of er een significant verschil te zien was in deze gemiddelde IBI voorafgaand aan het openen van een deur met positieve of een deur met negatieve feedback.

Vervolgens is een presentimentscore berekend als het verschil tussen de gemiddelde IBI voorafgaand aan positieve feedback en de gemiddelde IBI voorafgaand aan negatieve

feedback. Met de Pearson correlatie is vervolgens gekeken of er een significante correlatie te zien was tussen deze presentimentscore en vroeg impliciet leren.

Als meerdere factoren een relatie laten zien met vroeg impliciet leren, dan zal met een regressie-analyse van de afzonderlijke factoren de unieke bijdrage aan het vroeg impliciet leereffect worden bepaald.

(12)

Exploratieve analyses

Exploratie 1. Hoe verloopt het leereffect.

Als exploratie is een grafiek gemaakt voor het verloop van het leereffect gedurende de taak zoals dit ook in voorgaande experimenten is gedaan. Hiermee kan worden bekeken of het leereffect afneemt of toeneemt gedurende de taak en of er verschil is tussen de non-switch en switch groep.

Exploratie 2. Presentiment op eerder tijdstip.

Met een t-test voor gepaarde waarnemingen is gekeken naar het effect van feedback (positief of negatief) op 3 IBI’s voor het openen van de neutrale deur. Dit is verder uitgesplitst voor de non-switch en de switch groep met een t-test voor gepaarde waarnemingen.

Resultaten

Exclusie van proefpersonen

Er zijn in totaal 64 van de 79 proefpersonen in de analyses meegenomen (uitvalspercentage van 19%). Er zijn geen post hoc beslissingen genomen om proefpersoenen niet mee te nemen in de analyses

1. Vroeg impliciet leren

Van de positieve deuren zijn gemiddeld 75% geopend in blok 1 van de negatieve deuren zijn gemiddeld 56% geopend.

De variabele L is getoetst tegen een verwachtingswaarde van 0.5. Het vroeg impliciet leren is voor beide groepen samen 0.57, hiermee is er sprake van een significant leereffect in blok 1,

t(73)=4.41, p < 0.01 (tweezijdig getoetst).

2. Fysiologische gevoeligheid voor feedback

De fysiologische gevoeligheid voor feedback is geoperationaliseerd door in blok 1 IBI 1 (de IBI op het moment van het verschijnen van de feedback) van IBI 4 (3 IBI’s later) af te trekken. Dit verschil in IBI is gesplitst voor het zien van positieve of negatieve feedback. Met een t-test voor gepaarde waarnemingen is berekend of er een verschil is in sterkte van feedback effect bij het zien van een positieve feedback (+100) en een negatieve feedback (-100), voor het berekenen van dit verschil is gewerkt met de absolute waarde van het feedback effect. De gemiddelde waarde van het feedback effect bij het zien van positieve feedback was 0.03 en de waarde bij het zien van negatieve feedback was 0.04. Dit verschil was net niet significant, t(62)=-1.80, p=0.08 (tweezijdig getoetst).

Met een t-test voor gepaarde waarnemingen is berekend of er in blok 5, het plaatjes blok, een significant verschil te zien is in feedback effect bij het zien van een positief plaatje of negatief plaatje. De waarde van het feedback effect bij het zien van positieve feedback was 0.044 en bij het zien van negatieve feedback 0.045. Hier was geen significant verschil te zien;

t(62)=0.03, p=0.97 (tweezijdig getoetst).

In blok 1 is er dus een groter verschil te zien in feedback reactie op een negatieve of positieve feedback dan in blok5 te zien is bij positieve of negatieve feedback in de vorm van een plaatje.

(13)

Voor het vervolg is voor elke proefpersoon een feedbackeffectscore (of FGF-score) berekend als het absolute verschil tussen het IBI-verschil bij positieve feedback en het IBI-verschil bij negatieve feedback. De waarde van het feedback effect in blok 1 is met de Pearson correlaties gecorreleerd met het leereffect in blok 1, daar kwam geen significante correlatie uit, r=-0.08,

p=0.54 (zie figuur 8A).

De correlatie tussen het feedback effect in blok 5, het plaatjes blok, en het leereffect in blok 1 was ook niet significant, r=-0.14, p=0.37 (zie figuur 8B).

3. n

3. Werkgeheugencapaciteit

De gemiddelde werkgeheugen score was 5.01 (SD=1.3). Met de Pearson correlatie is getoetst of er een correlatie te vinden was tussen vroeg impliciet leren en de werkgeheugen score, hier kwam een significante correlatie uit van r =0.28, p <0.05 (zie figuur 9).

Figuur 9. Weergegeven is de correlatie tussen vroeg impliciet leren en de geheugenscore van de

non-switch en non-switch groep samen. 0 0,5 1 0 2 4 6 8 Vr oe g im plic ie t le re n Geheugen score

Correlatie vroeg impliciet leren &

werkgeheugencapaciteit

0 0,1 0,2 0,3 0,4 0,5 0,6 0,7 0,8 0,9 0 0,05 0,1 Vr oeg im pl ic et ler en

Feedback effect in blok 5

Correlatie FB blok 5 en

vroeg impliciet leren

Figuur 8A.Weergegeven is de correlatie tussen vroeg

impliciet leren en het feedback effect in blok1.

Figuur 8B. Weergegeven is de correlatie tussen vroeg

impliciet leren en het feedback effect in blok 5.

13 0 0,1 0,2 0,3 0,4 0,5 0,6 0,7 0,8 0,9 0 0,05 0,1 Vr oeg im pl ic iet ler en

Feedback effect in blok 1

Correlatie FB blok 1

en vroeg impliciet

(14)

4. Retroactief leren

Het leereffect in de non-switch groep is 0.56 en in de switch groep, waar retroactief leren niet mogelijk is, 0.58. Met een tweezijdige t-test is geen significant verschil gevonden tussen deze resultaten, t(61)=-0.62, p=0.52. Hiermee is er geen verschil tussen de groepen en geen sprake van retroactief leren (zie figuur 10).

Figuur 10. Weergegeven is de gemiddelde vroeg impliciet leren score voor de non-switch

(retroactief leren groep) en de switch groep.

5. Presentiment

Presentiment is geoperationaliseerd door eerst het gemiddelde te berekenen van de twee IBIs direct voorafgaand aan de keuze om een neutrale deur in blok 5 te openen. Met een t-test voor gepaarde waarnemingen is geen significant verschil te zien in deze gemiddelde IBI

voorafgaand aan het openen van een deur met positieve of een deur met negatieve feedback,

t(1)=1.6, p =0.21. Er is hiermee geen sprake van presentiment.

Werkgeheugenscore en vroeg impliciet leren.

Van alle vier factoren bleek dus alleen werkgeheugencapaciteit samen te hangen met het vroeg impliciet leren.

Om te bepalen in hoeverre werkgeheugenscore het impliciet leer-effect kan verklaren is een herhaalde-metingen ANOVA uitgevoerd met het percentage geopende positieve deuren en het percentage geopende negatieve deuren in blok 1 als within subjects factor. Dit is de factor vroeg impliciet leren.

De ANOVA is uitgevoerd over alle 79 proefpersonen, omdat de redenen voor exclusie voor deze analyse niet van belang zijn. Deze ANOVA is een keer zonder en een keer mét de werkgeheugenscore als covariaat uitgevoerd.

De eerste ANOVA laat het al eerder aangetoonde effect zien voor vroeg impliciet leren,

F(1,77) = 28.10, p < .001, partial eta squared = .27. Dit is het leereffect in blok 1.

De tweede ANOVA, waarbij werkgeheugenscore als covariaat is toegevoegd, laat het

verwachte interactie-effect zien tussen impliciet leren en werkgheugenscore F(1,76) = 5.10, p < .03, partial eta squared = .06. Dit betekent dat een hogere werkgeheugenscore samengaat met een sterkere mate van impliciet leren. Daarentegen is het hoofdeffect voor impliciet leren volledig verdwenen, F (1,76) = .85, n.s. Dit betekent dat de werkgeheugenscore het vroeg impliciet leren zou kunnen verklaren.

0 0,5

Vr

oe

g

im

plic

ie

t le

re

n

Switch

Non-switch

14

(15)

Exploraties

Exploratie 1=Hoe verloopt het leereffect

Exploratief is er gekeken naar het verloop van het leereffect in de non-switch en switch conditie. Dit is gedaan door het verloop van het percentage geopende positieve deuren en negatieve deuren te laten zien gedurende de 5 blokken (zie figuur 11).

Er is gekeken of het hebben van een switch van de onbewust te leren spelregels een verandering teweeg brengt in het leergedrag. De switch groep laat vanaf blok 1 al een voorkeur zien voor het openen van positieve deuren. In blok 2, net na de switch is een verandering te zien in het voorkeur gedrag. Er is minder voorkeur voor een type deur, na blok 2 is er in de switch groep een leercurve te zien die tot het laatste blok aanhoudt. In de non-switch groep is er ook een voorkeur te zien voor de positieve deur vanaf blok 1. Het aantal geopende deuren neemt af naarmate er meer blokken verstreken zijn in de non-switch groep, de voorkeur voor het openen van een positieve deur blijft gedurende de taak aanwezig.

Exploratie 2=Presentiment op eerder tijdstip.

Er is exploratief gekeken naar het verschil in IBI’s bij negatieve en positieve feedback 3 IBI’s voorafgaand aan het moment dat de proefpersoon op de deur klikt. Dit is 1 IBI eerder dan bij de originele presentiment score gebruikt is.

Bij deze meting is een significant verschil gevonden voor de hartslag per minuut voorafgaand aan het openen van een neutrale deur met positieve feedback of een deur met negatieve feedback. Deze waardes zijn in de grafiek omgerekend naar hartslag per minuut. Met een t-test voor gepaarde waarnemingen is gekeken naar het effect van feedback (positief of negatief) op IBI nummer 4 (3 IBI’s voor het openen van de neutrale deur), hierbij was een significant verschil te zien voor het verschil in feedback (positief of negatief) t(62)=2.6,

p<0,01 (zie figuur13). De presentiment score is niet gecorreleerd met het vroeg impliciet

leren, dit is getoetst met de Pearson correlatie en hier kwam geen significante correlatie uit,

r=-0.07, p=0.54. 0,% 10,% 20,% 30,% 40,% 50,% 60,% 70,% 80,% 1 2 3 4 5 Pec en ta ge geo pen de d eu ren

Blokken

Switch

%Pos Open %Neg Open 0,% 10,% 20,% 30,% 40,% 50,% 60,% 70,% 80,% 1 2 3 4 5 Per cen ta ge g eo pen de d eu ren

Blokken

Non-switch

%Pos Open % Neg Open

Figuur 11. Het percentage geopende positieve deuren en negatieve deuren gedurende 5 blokken

(apart voor de non-switch en switch groep).

(16)

Figuur13. Hartslag (hier weergegeven in hartslagen per minuut) is versneld bij drie hartslagen

voorafgaand aan negatieve feedback ten opzichte van positieve feedback (Pijl 1). Pijl nummer 2 was de oorspronkelijke presentimentmaat. Bij de pijl ‘klikt op deur’ is de deur in beeld verschenen bij de proefpersoon en kan deze op de deur klikken om hem te openen. Duidelijk is hier de symmetrie in de tijd tussen presentiment en fysiologische respons op de feedback waar te nemen.

72 72,5 73 73,5 74 74,5 75 75,5 76 76,5 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 Ha rt sl ag pe r m inuut Meet moment

Presentiment

PosFB NegFB klikt op deur 1. 2. 16

(17)

Discussie

Uit voorgaande onderzoeken is gebleken dat impliciet (onbewust) leren al vroeg kan plaats vinden, al voordat er genoeg informatie lijkt te zijn om te kunnen leren. Het doel van dit onderzoek was om dit vroeg impliciet leren te repliceren en te kijken welke factoren dit vroeg impliciet leren kunnen verklaren. Hieronder worden de factoren en de bijbehorende

uitkomsten weergegeven;

• Het vroeg impliciet leren is opgetreden, al na 15 trials is er sprake van impliciet leren. 1. Fysiologische gevoeligheid voor feedback; Er zijn geen aanwijzingen

gevonden dat de reactie op de feedback (het zien van een positieve of negatieve score) het vroeg impliciet leren kan verklaren.

2. Werkgeheugencapaciteit; Er is een correlatie gevonden tussen de

werkgeheugenscore en het vroeg impliciet leren. Ook is er een analyse gedaan waaruit bleek dat werkgeheugen met grote zekerheid volledig vroeg impliciet leren verklaart.

3. Retroactief leren; Er zijn geen aanwijzingen gevonden dat de informatie later in de taak een positieve invloed heeft op het leren in het begin van de taak. Retroactief leren zou dus geen verklaring zijn voor het vroeg impliciet leren. 4. Presentiment; Er zijn geen aanwijzingen gevonden dat de informatie later in de

trial (het verschijnen van de positieve of negatieve feedback) invloed heeft op de hartslag vlak voor het openen of dicht laten van diezelfde deur. Exploratief is er wel een presentiment effect gevonden, namelijk een verschil in hartslag voor het openen of dichtlaten van de deur dat eerder in de tijd werd gevonden dan verwacht. Dit nieuwe presentiment effect correleerde niet met het vroeg impliciet leren dus ook deze factor is waarschijnlijk geen verklaring voor het vroeg impliciet leren.

Uit de exploratieve hypotheses zijn nog andere interessante dingen naar voren gekomen. Zo was er een mooie leercurve te zien voor beide groepen. Bij de non-switch groep nam echter het aantal geopende deuren (positief en negatief) gedurende de taak af. Dit was bij de switch-groep niet het geval. Voor deze afname in geopende deuren bij de non-switch switch-groep is geen goede verklaring; het zou kunnen zijn dat de taak saaier werd en er daardoor meer deuren werden dichtgelaten. De proefpersoon zou kunnen denken dat als er meer deuren worden overgeslagen de taak sneller voorbij zou kunnen zijn.

Verder is in de exploratieve analyses naar voren gekomen dat de correlatie tussen de

geheugenscore en vroeg impliciet leren voor de groepen verschilt. De non-switch groep heeft een significante correlatie tussen werkgeheugenscore en vroeg impliciet leren en de switch groep heeft geen significante correlatie. Dit is een merkwaardig verschil aangezien de switch conditie in principe geen invloed heeft op deze correlatie.

Ondanks dit verschil in groepen lijkt werkgeheugen de bepalende factor in vroeg impliciet leren. Dit zou betekenen dat proefpersonen met een hoge werkgeheugenscore beter in staat zijn de uitkomst van de vorige trials te onthouden en daardoor meer positieve deuren openen dan negatieve. Er is echter een kanttekening te plaatsen bij deze factor. Aan het onderzoek hebben vooral psychologie studenten en psychobiologie studenten meegedaan. Sommige studenten hebben tijdens het exit interview aangegeven dat ze net een college hadden gehad over een zelfde soort geheugentaak. Daarbij werd ze verteld dat met een tactiek, het linken van een figuur aan een naam, de taak veel beter gaat. De studenten gaven aan dat van deze tactiek gebruik hadden gemaakt tijdens de werkgeheugentaak. Dit zou betekenen dat een deel van de proefpersonen over extra informatie beschikten en hierdoor de taak beter hebben uitgevoerd. Dit kan de resultaten beïnvloed hebben, de correlatie tussen

(18)

werkgeheugencapaciteit en vroeg impliciet leren zou zonder de tactiek minder sterk kunnen zijn of helemaal niet bestaan. Er werd overigens niet aangeven dat deze tactiek ook bij deurentaak is gebruikt.

Een volgende kanttekening is de eerste deur. In de taak is geen rekening gehouden met de eerste deur die in de taak verscheen, het kan namelijk zo zijn dat de proefpersonen de eerste deur sneller hebben geopend uit nieuwsgierigheid of puur uit automatisme omdat het de eerste was. Omdat de eerste deur een positieve deur was kan het zijn dat het percentage positief geopende deuren hiermee onterecht hoger is. Dit kan van invloed zijn op de vroeg impliciet leren score.

In dit onderzoek is er een duidelijke exploratieve presentiment score gevonden. Dit betekent dat er vóór het openen van de deur een hartslag verschil gevonden is tussen een deur met positieve of negatieve feedback. Er zou bij volgend onderzoek en vorig onderzoek verder terug in de tijd moeten worden gekeken om presentiment te vinden.

Verder is in dit onderzoek geen presentiment gevonden bij de feedback in vorm van plaatjes, maar alleen bij de feedback in vorm van getallen (score). Dit zou kunnen betekenen dat de plaatjes die in dit onderzoek gebruikt zijn niet genoeg indruk maakten op de proefpersonen, de arousal was misschien niet hoog genoeg. Er was een groot verschil in de reactie op de plaatjes aangegeven tijden het exit interview. Sommige proefpersonen vonden de plaatjes erg leuk en wilden alle deuren openen uit nieuwsgierigheid om alle plaatjes te zien. Sommige vonden enkele plaatjes weer zo eng dat ze uit angst voor een eng plaatje veel meer deuren dicht hebben gelaten. Dit kan voor veel ruis hebben gezorgd. In volgend onderzoek kan er misschien meer rekening worden gehouden met de verschillende reacties op de plaatjes door bijvoorbeeld de proefpersonen soortgelijke plaatjes van te voren te laten scoren om een beeld te krijgen van de arousal per persoon.

Aan de hand van dit onderzoek is geprobeerd meer inzicht te krijgen in vroeg impliciet leren. De resultaten laten zien dat werkgeheugen vermoedelijk het vroeg impliciet leren kan

verklaren. De andere factoren in dit onderzoek vertoonden geen relatie met vroeg impliciet leren. Dit betekent dat er één bruikbare factor uit dit onderzoek is gekomen waarmee verder onderzoek kan worden gedaan. Zo kan er bijvoorbeeld verder onderzoek gedaan worden met een geheugentaak waarbij de proefpersonen geen tactiek informatie hadden.

Dit onderzoek heeft ook maatschappelijk belang. Met de uitkomst van dit onderzoek wordt de rol van het werkgeheugen bij beslissingen en leren in het dagelijks leven benadrukt. In

hoeverre neemt men in het dagelijks leven objectieve beslissingen? Kun je wel objectieve beslissingen nemen als je onbewust zo veel ‘leert’ ?

Deze vragen zouden in verdere onderzoeken naar de rol van het werkgeheugen in het vroeg impliciet leren kunnen worden onderzocht.

(19)

Referenties

Bem, D. J. (2011). Feeling the future: Experimental evidence for anomalous retroactive influences on cognition and affect. Journal of Personality and

Social Psychology, 100, 3, 407 – 425.

Bierman, D. J. (2010). Consciousness induced restoration of time symmetry (CIRTS). A psychophysical theoretical perspective. Journal of Parapsychology, 24, 273-300.

Bierman, D. J. & Bijl, A. (2014). Retro-active training of rational vs. intuitive thinkers. Universiteit van Amsterdam.

Bierman, D., & Radin, D. (1997). Anomalous anticipatory response on random future conditions. Perceptual and Motor Skills , 8 (4), 689-680.

Damasio, A. R. (1994). Descartes’ error: Emotion, reason and the human brain. Avon, New York.

Frensch, P. A. & Rünger, D. (2003). Implicit learning. Current Directions in

Psychological Science, 12, 1, 13 – 18.

Lang,P.J, Bradley, M.M. & Cuthberth, B.N. (1999). International Affective Picture System (IAPS): Technical Manual and Affective ratings. Gainesville, Fl. The

Cennter for Research in Psychophysiology, University of Florida.

Lobach, E. (2010). Somatic components of intuition and Psi.

Maia, T. V., & McClelland, J. L. (2004). A reexamination of the evidence for the somatic marker hypothesis: What participants really know in the Iowa gambling task. PNAS, 101, 16075-16080

Shanks, D. S. (2004). Implicit Learning. Handbook of Cognition, 202 – 219.

Stuper, L. (2013). The influence of early implicit learning and psi on intuitive decision making. Universiteit van Amsterdam.

Taggart, W., & Valenzi, E. (1990). Assessing rational and intuitive styles: A human information processing metaphor. Journal of Management Studies, 27:2, 149-172.

(20)

Bijlagen Bijlage 1

Exit interview

1. Wat is uw leeftijd? ...

2. Wat is uw geslacht? M/V

3. Bij de taak met de deuren, wat denkt u dat men met dit experiment eigenlijk wil trachten aan te tonen?

... ... 4. Was het je opgevallen dat er verschillende Chinese karakters op de deuren stonden?

5. Heeft u enig idee van de betekenis van de Chinese karakters uit dit onderzoek? Zo ja, geef de betekenis op de lijn naast onderstaande karakters aan.

1 _________________________________

2 _________________________________

3 _________________________________

(21)

6. Ging je op een bepaalde manier te werk bij het openen van de deuren? ……….

7. Had je een taktiek?

………

8. Had je een voorkeur voor bepaalde deuren, zo ja, welke? Of waren er juist deuren die je dicht wilde laten, zo ja, welke?

………..

9. Er zijn drie verschillende type deuren, waarvan één met een 70 / 30 verhouding; 70% positieve opbrengst en 30 % negatieve opbrengst. Eén met een 30 / 70 verdeling; 30% positieve opbrengst en 70% negatieve opbrengst. En één met een 50 / 50 verdeling. Welke verhoudingen horen bij welk karakter?

1:... 2:... 3:...

10. Wat vond u van de plaatjes achter de deuren (aan het einde van de taak)?

--- 11. Heeft u uit angst voor een vervelend plaatje meer deuren dicht gelaten?

---

12. Heeft u voor de aanvang van dit experiment cafeïne genuttigd? Zo ja hoeveel ongeveer? Gelieve uit te drukken in kopjes:

...

13. Heeft u voor de aanvang van dit experiment alcohol genuttigd? Zo ja hoeveel ongeveer? Gelieve uit te drukken in glazen:

... 14. Bent u dyslectisch?

...

15. Wat is uw mening over het algehele onderzoek? Beantwoord deze vraag alstublieft zo eerlijk mogelijk:

...

(22)

...

... ...

...

(23)

Bijlage 2

Informatiebrochure "Individuele verschillen in beslissen"

Geachte deelnemer aan het onderzoek " Individuele verschillen in beslissen ",

U gaat participeren in het onderzoek: " Individuele verschillen in beslissen ". Voordat het onderzoek begint, is het belangrijk dat u kennis neemt van de procedure die in dit onderzoek wordt gevolgd. Leest u derhalve het onderstaande zorgvuldig door.

Doel van het onderzoek

Met dit onderzoek proberen we meer inzicht te krijgen in de individuele verschillen bij het nemen van beslissingen. Dit doen wij aan de hand van metingen van de hartslag, een computertaak en een vragenlijst.

Instructie en procedure

Er zullen vier electrodes geplaatst worden om de hartslag te meten. Deze electrodes worden aangebracht met een gel, deze kan iets wat koud aanvoelen. Twee komen links en rechts op de oorlel en de andere links onderaan de ribben. Om een betrouwbare hartslag te meten is het van belang dat u zo rustig mogelijk zit.

Het experiment bestaat uit een computertaken. Bij de eerste taak krijgt u een deur te zien op het computerscherm. Bij iedere deur krijgt u de keuze om de deur te openen of dicht te laten. Als u de deur opent, kan daarachter een geldbedrag liggen, of u moet juist geld inleveren. Wanneer u er voor kiest de deur niet te openen, krijgt u niets. De enige manier om punten te verdienen is dus door een deur te openen. In het verloop van de computertaak komen er ook plaatjes voorbij.

Deze taak duurt ongeveer 20 minuten. Na deze taak krijgt u nog een kort geheugen testje, dit duurt max 5 minuten. Als laatst krijgt u een vragenlijst die op de computer wordt afgenomen. Dit duurt ongeveer 15 minuten.

Terwijl u bezig bent, is de proefleider in de kamer ernaast aanwezig. Het gehele onderzoek zal ruim een 50 minuten in beslag nemen. Aan het eind zal de proefleider met u een exit-interview houden en uw bevindingen bespreken.

Vrijwilligheid

U kunt uw medewerking te allen tijde staken. Binnen 24 uur kunt u uw toestemming om van uw gegevens gebruik te maken intrekken, zonder dat u een reden hoeft op te geven. In dat geval vernietigen wij de gegevens die we van u verzameld hebben.

Vertrouwelijkheid van onderzoeksgegevens.

Uw testgegevens worden volledig geanonimiseerd.

Vergoeding

Eerstejaars psychologiestudenten aan de UVA krijgen een vergoeding in de vorm van 1 proefpersoonpunt.

Nadere inlichtingen

Mocht u vragen hebben over dit onderzoek, dan kunt u deze nu stellen.

Mocht u achteraf nog vragen hebben dan kunt u zich wenden tot de verantwoordelijke onderzoeker Drs. E. Lobach, tel. 0613 074 441, email e.lobach@uva.nl (Weesperplein 4, Amsterdam, kamer 1.01) of de proefleider Mw. Meier, tel. 0625108814, email lidiameier@hotmail.com.

Voor eventuele klachten over dit onderzoek kunt u zich wenden tot het lid van de Commissie Ethiek van de afdeling Psychologie van de Universiteit van Amsterdam, de heer professor V. Lamme (telefoon: 020 5256675; e-mail: V.Lamme@uva.nl, Weesperplein 4, Amsterdam, kamer 3.10).

Resultaten van het onderzoek

Indien gewenst kunt u een samenvatting ontvangen van de resultaten van het onderzoek. Laat hiertoe uw email-adres achter bij de proefleider. Ook kunt u hierover zelf contact opnemen met de onderzoeker.

(24)

Bijlage 3

Informed consent

‘Ik verklaar hierbij op voor mij duidelijke wijze te zijn ingelicht over de aard en methode van het onderzoek, zoals uiteengezet in de informatie brochure ‘Individuele verschillen in beslissen’. Mijn vragen zijn naar tevredenheid beantwoord.’

‘Ik stem geheel vrijwillig in met deelname aan dit onderzoek. Ik behoud daarbij het recht deze instemming weer in te trekken zonder dat ik daarvoor een reden behoef op te geven en besef dat ik op elk moment mag stoppen met het experiment. Indien mijn onderzoeksresultaten gebruikt zullen worden in wetenschappelijke publicaties, dan wel op een andere manier openbaar worden gemaakt, zal dit volledig geanonimiseerd gebeuren. Mijn persoonsgegevens zullen niet door derden worden ingezien zonder mijn uitdrukkelijke toestemming.’

‘Als ik nog verdere informatie over het onderzoek zou willen krijgen, nu of in de toekomst, kan ik me wenden tot de verantwoordelijke onderzoeker Drs. E. Lobach, tel. 0613 074 441, email e.lobach@uva.nl (Weesperplein 4, Amsterdam, kamer 1.01) of de proefleider Mw. Meier, tel. 06 25108814, email lidiameier@hotmail.com. Voor eventuele klachten over dit onderzoek kunt u zich wenden tot het lid van de Commissie Ethiek van de afdeling Psychologie van de Universiteit van Amsterdam, de heer professor V. Lamme (telefoon: 020 5256675; e-mail: V.Lamme@uva.nl, Weesperplein 4, Amsterdam, kamer 3.10).’

Aldus in tweevoud getekend:

……… ………

Naam proefpersoon Handtekening

‘Ik heb toelichting verstrekt op het onderzoek. Ik verklaar mij bereid nog opkomende vragen over het onderzoek naar vermogen te beantwoorden.’

……… ………

Naam proefleider Handtekening

(25)

Bijlage 4

Protocol Deurentaak, Lidia Meier 2014

Voorbereidingen:

• Informatiebrochure, informed consent en exit-interview klaarleggen • Gel en plakkers klaarzetten

• BioSemi aansluiten • Presentation klaarzetten

• ActiView starten en klaarzetten • Geluid checken!

Aankomst proefpersoon:

• Aanmelding proefpersonen.net - Proefpersoon ophalen van boven • Wc?

• Telefoon uit? • Logboek invullen

• Informatiebrochure laten lezen

• Informed consent laten ondertekenen (tweevoud) en ppnr/naam proefpersoon noteren

Start experiment:

• Vertellen wat er gaat gebeuren,dat er plakkers worden opgeplakt en vertellen op welke plekken en dan de pp daarna mag gaat zitten.

• Koppelen aan hartslagmeter (eerst stickers, dan gel): Eerst borstbeen, dan ribben dan oren.

• Als de pp achter de comp zit, vertellen dat pp zo stil mogelijk dient te zitten ivm met de hartslag meting. Vertellen dat er zo eerste de deurentaak komt, vervolgens een geheugentaakje, dan een vragenlijst en als laats nog vragen in de vorm van een

interview. Zeggen dat tussen de taken door je weer komt om de volgende taak even uit te leggen. Waarschuwen dat er emotionele plaatjes in de deurentaak voor kunnen komen. Als er iets is kan de pp op de knop drukken van de intercom of roepen. Vragen of de pp alles begrepen heeft en of er nog vragen zijn? Zo niet, plezier wensen en vertellen dat de taak nu wordt aangezet.

1. Deurentaak

- Deurentaak aanklikken en pp nummer invullen, op start klikken. - Denk aan ActiView! Saven!

- Computer niet gebruiken zolang pp bezig is - Daarna stoppen met Saven

- Presentation: Continue & Finish 2. Geheugentaak

- Eerste taak uitleggen, 2 symbolen en meer als het goed gaat - Oefentrails, 4x

- Dan echte taak, opnieuw instellingen doen, 2 symbolen - niet vergeten te safen, kopiëren naar excel!

(26)

3. HIP intuïtievragenlijst

- Na eerste scherm verspringt venster naar ander beeldscherm, dit dien je te corrigeren door op het juiste moment heen en weer te slepen

- Na de vragenlijst vertellen dat het nu klaar is achter de computer − Ontkoppel de proefpersoon van de hartslagapparatuur

4. Exit-interview mondeling afnemen - Proefpersoonnummer noteren

• Proefpersoon bedanken en de weg wijzen, evt proefpersoonpunten toewijzen.

Aansluiten BioSemi:

• 2 elektrodes (DRL en CMS) op oorlellen en uiteinden in BioSemi bij DRL, aandraaien!

• 2 elektrodes (EXG1 = borst) en (EXG2 = buik), uiteinden in BioSemi bij EXG1 en 2. Groene elektrode in EXG1 en blauwe elektrode in EXG2.

• Eerst stickers op elektrode, dan gel, dan wit velletje weghalen en plakken maar • Na afloop elektrodes direct met de handen voorzichtig maar goed schoonmaken (gel eruit) onder lauw water (Pas op met de kraan en metalen voorwerpen!). Goed droogdeppen met een stukje papier!

ActiView:

• Computer opstarten:

Erbij blijven. In opstartscherm 'metingen zonder updates' selecteren

ActiView openen

• Ga na het openen van ActiView naar het meest rechtse tabblad “About ActiView”

• In de linkermarge staat (direct onder Start en Stop) een knop waarop staat

“Load Config File”. Klik daarop

• Open de configuratie file I_K_Op5840.cfg

• Druk dan op "Start" linksboven in de hoek: je ziet dan dat EXG1 en EXG2 de kanalen zijn waarop het signaal binnenkomt. (Mogelijk nog op 2 mV zetten)

ActiView file opslaan

• "Start file" (rechtsonder)

• Ga naar het mapje van de juiste taak en benoem de file: ppnummer_taak. (bijv 02_hart, 02_psi, 02_int)

• Klik OK

• Klik op "Paused" om te gaan registreren

Aan het eind van de taak

(27)

• Stoppen met saven • "Stop" (linksboven)

Na afloop:

• Als dit nog niet gebeurd is: elektrodes schoonmaken en accu aan oplader koppelen

• Kijk of alle data goed zijn opgeslagen

• Maak een kopie van de data van die dag naar de andere schijf.

• Kijk of alle voorraden nog compleet zijn en vul zonodig aan. Nieuwe voorraad gel (check zwarte schuifkast) of stickers bij de Audiovisuele Dienst

Bijlage 5 Logboek

(28)

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Indien er significante verschillen zijn (P= &lt; 0,05) wordt er een post-hoc test uitgevoerd waaruit naar voren komt er verschil zit tussen de voor –en nameting, de voormeting en

Uit dit onderzoek blijkt dat impliciet leren een effectievere leerstrategie is dan expliciet leren bij het aanbieden van de leerlijn mikken. Er is geen verschil in

Tussen de metingen is gedurende drie weken tijdens drie lessen het onderdeel werpen (zowel precisie als mikken) aangeboden in verschillende oefenvormen (bij de ene groep op basis

• volgens tekst 1: het bezit van feitenkennis / globale kennis 1 • volgens tekst 2: robuuste kennis / ingedaalde kennis / goed.

Zonder (globale) kennis komen creativiteit en inventiviteit nooit op gang / Zonder (globale) kennis is inzicht niet mogelijk. Maximumlengte van het antwoord:

In beide figuren is het aantal keren dat naar rechtsboven wordt gekeken (door alle proefpersonen in die conditie samen) binnen een bepaalde tijdsperiode af te

from the life sciences is the commercially available Euretos AI Platform  , a solution that aims to address the added value of machine-actionable data through an integration

Die daling is in principe tijdelijk, omdat de huidige generaties overlijden en vervangen worden door nieuwe generaties wier vermogen niet is aangetast door