Psychopathie en emotieherkenning
De invloed van interpersoonlijke en affectieve psychopathische trekken op
het herkennen van negatieve emoties
Student: Lisa Bruins
Studentnummer:10002281
Bachelorthese Klinische Psychologie Begeleidster: L. Nentjes MSc
Aantal woorden: 4951 Mei 2015
Inhoudsopgave ABSTRACT 3 INHOUD 4 METHODE 8 DEELNEMERS 8 MATERIALEN 10 VRAGENLIJSTEN 10 PROCEDURE 12 ANALYSEPLAN 12 RESULTATEN 13 DISCUSSIE 18
Abstract
De invloed van een hoge Psychopathy Checklist-Revised (PCL-R; Hare, 2003) Factor 1 score op het herkennen van negatieve emoties werd onderzocht bij een groep van 81 mannelijke gedetineerden. Alle gedetineerden met persoonlijkheidsstoornissen maakten een computertaak waarbij emotieherkenning (Ekman & Friezen, 1976) werd onderzocht. Er werd getracht bevestiging te zoeken voor de Social Predatory theorie ofwel het contrasterende Violence Inhibition Mechanism model (VIM model). Verwacht werd dat (1) mensen met een hoge Factor 1 score beter zijn in het herkennen van negatieve emoties (Social Predatory theorie), of dat (2) mensen met een hoge Factor 1 score minder goed zijn in het herkennen van negatieve emoties (VIM model). Gevonden werd dat mensen met een hoge PCL-R Factor 1 score minder goed waren in het
herkennen van de emotie verdriet. Deze bevinding was in overeenstemming met het VIM model.
Inhoud
Psychopathie is een klinische stoornis die zich al vroeg in de kindertijd manifesteert en gekenmerkt wordt door interpersoonlijke, affectieve en
gedragskarakteristieken. Typische kenmerken van een psychopaat zijn gevoelloosheid, oppervlakkige charme, impulsiviteit en egocentrisme. Psychopaten staan er om bekend te liegen en te manipuleren en laten vaak gedragsproblemen zien, waardoor velen van hen een lange criminele geschiedenis hebben (Hare, 2003, Neumann & Hare 2008, Demetrioff, 2013). Ongeveer 25% van de gevangenen is psychopaat, tegenover 1% in de algemene bevolking. Psychopathie brengt dan ook hoge kosten met zich mee en is een groot sociaal probleem (Dawel et al., 2012).
Psychopathie wordt voornamelijk gemeten met de Psychopathy Checklist-Revised (PCL-R; Hare, 1991 Hare, 2003). De PCL-R resulteert in een algemene psychopathie score en twee factor scores: Factor 1 reflecteert een set van interpersoonlijke en affectieve karakteristieken, zoals een sterk opgeblazen gevoel van eigenwaarde, oppervlakkige charme, gebrek aan schuldgevoel, pathologisch liegen en manipulerend gedrag. Factor 2 reflecteert een set van gedragskarakteristieken, zoals impulsiviteit, criminaliteit en een gebrekkige beheersing van gedrag (Hare, 1991). Tegenwoordig wordt er steeds meer vanuit gegaan dat psychopathie een dimensioneel construct is, iedereen vertoont in meer of mindere mate psychopathische trekken (Edens et al., 2006).
Omdat mensen met psychopathie die hoog scoren op Factor 1 bedreven zijn in het manipuleren en charmeren van anderen stellen sommige wetenschappers dat deze psychopaten ‘social predators’ zijn. Ze zouden specifiek goed zijn in het herkennen van zwakheden bij anderen en daarop kunnen inspelen. Vele clinici, werknemers en burgers
uit de maatschappij zijn al in de maling genomen door een charmante en misleidende psychopaat. Zo bleek uit onderzoek van Porter, ten Brinke en Wilson (2009), dat psychopaten 2.5 keer zo vaak dan niet-psychopaten een voorwaardelijke
vrijheidsstelling toegewezen kregen. Ook onderzoek van Hakkanen-Nyholm en Hare (2009) wees uit dat psychopathische moordenaars een lagere straf opgelegd kregen of eerder op verlof mochten dan niet-psychopathische moordenaars. In onderzoek van Seto en Barberee (1999) werd gevonden dat gevangenen die zitten voor
zedendelinquenten en hoog scoorden op psychopathie de beste behandelresultaten behaalden, maar de meeste kans hebben op recidive. Hieruit werd geconcludeerd dat deze gevangenen de behandeling hadden gebruikt om zichzelf in een goed daglicht te stellen om zo eerder te worden vrijgelaten. In deze onderzoeken werd er geen
onderscheidt gemaakt tussen de psychopathie Factor 1 en Factor 2 scores, mogelijk zouden psychopaten met een hoge Factor 1 score, waarbinnen veel interpersoonlijke en affectieve psychopathische kenmerken aanwezig zijn hier beter in zijn.
Psychopaten zijn duidelijk erg gehaaid in het misleiden van anderen, hierin schromen ze ook niet om gebruik, en zelfs misbruik van anderen te maken. Een theorie die hierop gebaseerd is, is de Social Predatory theorie. Psychopaten zijn een soort
roofdieren, die eerder een gemakkelijk zwak slachtoffer zouden aanvallen dan de aanval zouden inzetten op een boos en vechtlustig slachtoffer (Frank, 1988). De Social
Predatory theorie stelt daarom dat psychopaten bedreven zijn in het selecteren van ‘makkelijke slachtoffers.’ Gemakkelijke slachtoffers zijn mensen met een bepaalde kwetsbaarheid, ze hebben een laag zelfvertrouwen, zijn emotioneel instabiel en weinig assertief (Demetrioff, 2013). Verschillende studies hebben aangetoond dat psychopaten in staat zijn om mensen te herkennen die in potentie kwetsbaar zijn om slachtoffer te worden. Psychopaten herkennen dergelijke slachtoffers op basis van non-verbale
signalen, zoals hun loopje en emoties (Book, Quinsey & Langford, 2007, Wilson, Demetrioff & Porter, 2007, Wheeler, Book & Costello, 2009).
Het is duidelijk dat gezichtsherkenning erg belangrijk is voor het herkennen van kwetsbaarheid. Naar verwachting van de Social Predatory theorie zouden psychopaten beter zijn in het herkennen van kwetsbare emoties dan gezonde mensen. Onderzoek van Book, Quinsey en Langford (2007) en onderzoek van Ragbeer en Burnettte (2012) zijn in overeenstemming met deze theorie. Book, Quinsey en Langford toonden aan dat een hoge mate van psychopathie samenhangt met het beter kunnen beoordelen van
emotionele gezichtsuitdrukkingen. Ragbeer en Burnette lieten zien dat mannen met een hoge score op psychopathie een beter geheugen hadden voor het herkennen van
emotionele gezichten.
In tegenstelling tot wat vaak werd beweerd, namelijk dat agressieve mensen minder gevoelig zouden zijn voor het herkennen van signalen van woede in boze gezichten, lieten Wilkowski en Robinson (2012) zien, dat agressieve mensen over het algemeen een grotere perceptuele gevoeligheid hadden voor het opvangen van subtiele signalen in boze gezichten. Deze bevindingen zouden er op kunnen wijzen, dat
psychopathische mensen, die vaak ook een sterk verhoogde mate van agressie laten zien, mogelijk ook beter zijn in het herkennen van negatieve emoties, zoals boosheid.
Een andere theorie spreekt deze aanname juist tegen. Het Violence Inhibition Mechanism (VIM; Blair, 2001) model suggereert dat er bij normaal functionerende mensen een systeem is voor het herkennen van bedreigende emoties. Dit systeem is functioneel omdat gezonde mensen leren bedreigende emoties te herkennen en deze vervolgens te vermijden (Blair et al., 2004). Het VIM model suggereert ook dat het VIM dysfunctioneel is bij psychopathische mensen, deze groep mensen zouden minder empathisch vermogen hebben wat op zijn beurt antisociaal gedrag inhibeert. Een
aanname van het VIM model dat hier uit voortvloeit is dat psychopaten meer moeite hebben dan gezonde mensen met het herkennen van bedreigende emoties. In contrast tot wat eerder is beweerd bij de Social Predatory theorie, zou dit erop kunnen wijzen dat psychopaten met een hoge Factor 1 score, minder goed zouden zijn in het herkennen van negatieve emoties dan gezonde mensen. Het VIM model wordt ondersteund door onderzoek van Blair, Colledge, Murray en Mitchell (2001). Zij toonden aan dat kinderen met psychopathische trekken, tekortkomingen lieten zien in het herkennen van
verdrietige en boze gezichten in vergelijking tot gezonde kinderen. Dit wijst weer op tekortkomingen bij psychopaten in het herkennen van negatieve emoties. Zowel voor het VIM model, als voor de Social Predatory theorie die elkaar tegenspreken, lijken empirische bevindingen te vinden die beide theorieën ondersteunen. In de huidige studie zal daarom getracht worden om een antwoord te krijgen op de vraag, welke van de theorieën het bij het juiste eind heeft.
In voorgaande onderzoeken is er veel onderzoek gedaan naar mensen die hoog scoren op een psychopathie vragenlijst, maar afkomstig zijn uit een studenten
steekproef en voor het grootste gedeelte uit vrouwen bestaan. De meeste psychopaten zitten echter in gevangenschap en zijn man. Deze groep heeft waarschijnlijk meer baat bij het accuraat herkennen van kwetsbare emoties dan de gewone bevolking, omdat zij meer motivatie hebben om kwetsbare individuen te manipuleren en te exploiteren. Ook is er een verschil tussen mannen en vrouwen op het accuraat herkennen van gezichten, vrouwen doen dit beter dan mannen (Thaver & Johnson, 2000). In het huidige
onderzoek naar gezichtsherkenning werd daarom onderzoek gedaan naar mannen afkomstig uit forensische instellingen en een gevangenis.
Een andere beperking die in het huidige onderzoek ook overkomen werd is het benaderen van psychopathie als een categorisch construct. Vaak worden forensische
mensen wel of niet gediagnosticeerd als psychopaat, terwijl iedereen eigenlijk wel in meer of mindere mate psychopathische trekken in zich heeft (Demetrioff, 2013). In het merendeel van de onderzoeken uit het verleden werden psychopaten versus niet-psychopaten vergeleken in het herkennen van emoties, maar hierin werd psychopathie amper benaderd als een dimensioneel construct (Edens et al., 2006). In dit onderzoek zal psychopathie dimensioneel benaderd worden en zal er onderscheidt gemaakt worden tussen Factor 1 en Factor 2.
Vanwege de eerder gevonden contrasterende bevindingen over psychopathie en gezichtsherkenning werd er in deze studie gekeken of (a) de Social Predatory theorie bevestigd kan worden en een hoge Factor 1 score positief samenhangt met het
herkennen van negatieve emoties of dat (b) het VIM model bevestigd kan worden en een hoge Factor 1 score positief samenhangt met het minder goed herkennen van
negatieve emoties. Voor de negatieve emoties bangheid en verdriet worden in navolging van de theorie de meeste samenhang verwacht met Factor 1, om die reden worden deze emoties in het bijzonder onderzocht.
Methode
Deelnemers
Zessentachtig mannelijke gedetineerden met cluster B persoonlijkheidsstoornis (PS) deden mee aan dit onderzoek. De gedetineerden waren afkomstig uit zes
forensische psychiatrische inrichtingen en een gevangenis. De inclusiecriteria van dit onderzoek waren (a) de aanwezigheid van een DSM-IV , Antisociale, Narcistische,
Borderline of een Paranoïde PS, of een niet anderszins omschreven PS met op zijn minst vijf cluster B kenmerken en (b) een goede beheersing van de Nederlandse taal. De exclusiecriteria van dit onderzoek waren (a) de aanwezigheid van psychotische symptomen, (b) schizofrenie of een bipolaire stoornis, (c) huidige alcohol of drugs
afhankelijkheid (maar geen misbruik), (d) lage intelligentie (IQ < 80), (e) serieuze neurologische tekortkomingen, (f) een autisme spectrum stoornis en (g) pedofilie.
Tabel 1 geeft een overzicht van de karakteristieken van de deelnemers. Onder de deelnemers kwamen elf verschillende nationaliteiten voor, de meeste van hen waren Nederlands (74.4%), Surinaams (8,1%) of Marokkaans (7,0%). De PS diagnoses die voorkwamen waren de antisociale (63,4%), borderline (24,1%), narcistische (24,1%), paranoïde (7,1%) en vermijdende (1.8%) PS. De misdrijven die voorkwamen onder de deelnemers waren moord (30,2.%), mishandeling (19,8%), diefstal met (10,5%) en zonder (1.2%) geweld, pedofiele (10.5%) en niet pedofiele (18,6%) seksuele misdrijven, brandstichting (5,8%) en drugs misdrijven (3.5%). De gemiddelde tijd dat de
gedetineerden geïnstitutionaliseerd zaten, sinds hun laatste misdrijf was 6.9 jaar. De studie was goedgekeurd door de ethische commissie van de faculteit
Psychologie en Neurowetenschappen aan de Universiteit van Maastricht. De deelnemers werden geselecteerd via hun dossier informatie en met behulp van therapeuten die op de hoogte waren van de in- en exclusiecriteria. Alle deelnemers tekenden een
toestemmingsverklaring voor vrijwillige deelname en ontvingen een beloning van 25 euro.
Tabel 1
Gegevens (Leeftijd, IQ) en de PCL-R Scores van de Deelnemers (n=81).
M (SD) Range Leeftijd 39,4 (9,68) 23-65 IQ 95,1 (11,01) 75-121 PCL-R totaal 24,01 (6,56) 9,5-36,8 PCL-R F1 10,14 (3,34) 3,0-16,0 PCL-R F2 11,0 (4,52) 0,0-18,0
Materialen
Vragenlijsten
Structured Interview for DSM-IV Personality Disorders. Persoonlijkheidsstoornissen werden voor alle deelnemers gemeten met behulp van het Structured Interview for DSM-IV Personality Disorders (SIDP-DSM-IV; Pfohl, Blum & Zimmerman, 1995). Het SIDP-DSM-IV is een semigestructureerd interview en is opgedeeld in 10 domeinen. Binnen die domeinen worden vragen gesteld die betrekking hebben op verschillende levensgebieden en waarbinnen de criteria van de verschillende DSM-IV persoonlijkheidsstoornissen worden doorlopen. Voorbeelden hiervan zijn relaties en sociale contacten, zelfperceptie, activiteiten, en interesses en percepties van anderen.
De deelnemer beantwoordt vragen over wat hij denkt en doet in allerlei alledaagse situaties. De vragen worden gescoord met behulp van een vierpuntschaal (0=niet
aanwezig; 1=bijna aanwezig; 2=aanwezig; 3=sterk aanwezig). De afname van de SIDP-IV resulteert in twee scores, (1) een dichotome, waarmee er gesteld kan worden of er wel of niet aan de diagnose is voldaan en een (2) dimensionele, om de ernst van de diagnose te bepalen.
Psychopathy Checklist-Revised. Psychopathie werd bij alle deelnemers gemeten met behulp van de Psychopathy Checklist-Revised (PCR-L; Hare, 2003). De vragenlijst bestaat uit 20 items, die onderverdeeld kunnen worden in Factor 1 en Factor 2. De items worden gescoord met behulp van een driepuntschaal (2= item is van toepassing; 1=item is in een aantal opzichten van toepassing; 0= item is niet van toepassing). De PCL-R resulteert in een dimensionele score die bepaald in hoeverre iemand overeen komt met de ‘prototypische psychopaat.’ De minimale PCL-R score die kan worden behaald is 0 en de maximale score die kan worden behaald is 40. Waarbij iemand met een score van 0 geen psychopathische trekken vertoond en waarbij iemand met een score van 40 alle
psychopathische trekken vertoond. De Europese cut-off score om het onderscheidt te maken tussen wel of niet een psychopaat is 30. Echter wordt psychopathie steeds meer benaderd als een dimensioneel construct (Edens et al., 2006), deze benadering wordt in deze studie ook verkozen. In onderzoek van Nentjes, Bernstein, Arntz, van Breukelen en Slaats (2015) met dezelfde groep deelnemers als in de huidige studie is een
betrouwbaarheidsanalyse uitgevoerd van de PCL-R. Daaruit bleek dat de
betrouwbaarheid van de psychopathie totaal score en van de Factoren 1 en 2 goed was, de intracorrelatiecoëfficiënten die daarbij horen waren respectievelijk .76, .74 en .74. Gestandaardiseerde Cronbach’s alpha voor de psychopathie totaal score en de Factoren 1 en 2 waren respectievelijk, .79, .82 en .82.
Uitkomstvariabele
Emotie Herkenningstest. Emotieherkenning werd gemeten met behulp van de Emotie Herkenningstest (Ekman & Friezen, 1976). Deze computertest meet het herkennen van de zes basisemoties angst, verdriet, walging, blij, boos en verrassing. Door het gebruik van morphing veranderden de gezichten op een computerscherm geleidelijk van intensiteit. Eerst werd er een neutraal gezicht getoond, dat in stapjes veranderde naar een expressief gezicht met één van de zes basisemoties met behulp van computeranimatie technieken. Elk neutraal gezicht werd getoond voor een seconde, waarna met een intensiteit van 5% geleidelijk iets meer van de emotie te zien was, tot uiteindelijk de volledige emotie. Vijf mannelijke en vijf vrouwelijke gezichten werden getoond, die ieder de zes basisemoties lieten zien (10 gezichten x 6 emoties). De deelnemers werden gevraagd om op de linkermuisknop te klikken, zodra zij zeker wisten de emotie te herkennen. Na het stoppen van de presentatie van het gezicht werden de keuzes voor de zes basisemoties gepresenteerd. In totaal waren er 60 trials, waartussen tweemaal een korte pauze zat van vijftien seconden.
Potentiële Covariaten. Potentiele covariaten in de huidige studie zijn IQ en leeftijd. IQ werd gemeten met behulp van de Wechsler Adult Intelligence Scale-III (WAIS-III, Wechsler, 1997). IQ was meestal al gemeten in de forensische instellingen, wanneer dit niet het geval was, werd er een verkorte versie van de WAIS-III afgenomen bij de deelnemers.
Procedure
De forensische deelnemers voltooiden eerst de PCL-R, het SIDP-IV en indien nodig de WAIS III, waarnaar zij vervolgens de Emotie Herkenningstest gingen maken. Het testen van de deelnemers werd gedaan in een rustige ruimte. Met deze groep deelnemers zijn meerdere studies gedaan (Nentjes, Bernstein, Arntz, van Breukelen en Slaats, 2015, http://www.ncbi.nlm.nih.gov/pubmed/23786270).
Analyseplan
De data zijn geanalyseerd met het computerprogramma IBM SPSS Statistics, versie 22. De deelnemers waren al geworven voor een eerdere analyse (2015,
http://www.ncbi.nlm.nih.gov/pubmed/23786270). Een poweranalyse toonde aan dat er een power was van .84. De huidige sample van 81 deelnemers stelt ons in de
gelegenheid om een medium effect te vinden. Er zijn vier herhaalde metingen ANOVA’s uitgevoerd met emoties van het gezicht als binnen-deelnemers variabele. De zes
basisemoties blijdschap, boosheid, walging, angst, verassing en verdriet werden als levels meegenomen. De herhaalde metingen ANOVA’s verschilden van elkaar doordat in de eerste ANOVA het aantal correct beantwoorde emoties werd meegenomen als
binnen-deelnemers variabele met PCL-R totaalscore als covariaat. Strikt genomen worden de PCL-R scores niet gezien als een covariaat, maar in de volgende analyses wordt dit gedaan om psychopathie als een dimensionele variabele te kunnen benaderen. In de tweede ANOVA werd ook het aantal correcte emoties meegenomen als
binnen-deelnemers variabele, alleen werden hier de PCL-R Factorscores 1 en 2 meegenomen als covariaten. In de derde en de vierde analyse werd een procentuele variabele
meegenomen als binnen-deelnemers variabele. Deze variabele staat voor het
gemiddelde percentage van de intensiteit van de gezichten waarop de proefpersoon een emotie herkende. Dit werd logischerwijs alleen gedaan voor de goed beantwoorde trials. Deze variabele wordt in deze studie de procentuele intensiteit score genoemd.
De derde ANOVA had de procentuele intensiteit score als binnen-deelnemers variabele en PCL-R totaalscore als covariaat. Tot slot had de vierde ANOVA de procentuele intensiteit score als binnen-deelnemers variabele met de PCL-R
Factorscores 1 en 2 als covariaten. Voor alle vier de analyses werd er gekeken of de covariaten leeftijd en IQ van invloed waren. Tot slot zijn er vier regressie analyses uitgevoerd voor de emoties bangheid en verdriet om de specifieke hypothesen te
kunnen toetsen. Hierbij werden er twee regressie analyses uitgevoerd voor bangheid, de eerste met het aantal correct beantwoorde trials en de tweede met de procentuele intensiteit score. Ook werden er twee regressie analyses uitgevoerd voor verdriet, de eerste met het aantal correct beantwoorde trials en de tweede met de procentuele intensiteit score. Hierbij werden de covariaten leeftijd en IQ ook meegenomen om een mogelijk effect van deze twee variabelen te kunnen testen.
Resultaten
Datapreparatie. De resultaten zijn geanalyseerd voor alle deelnemers (n=81). Er zijn deelnemers met ontbrekende procentuele scores op de basisemoties, ook zijn er twee extreme waarden bij de emotie boosheid. Daarom zijn alle basisemoties log-getransformeerd. Dit betekent dat er bij de ene analyse meer deelnemers geanalyseerd konden worden dan bij de andere, dit staat aangegeven bij de analyses. Afgezien van de
emotie boosheid, was er voor de andere emoties aan de assumptie van normaliteit voldaan. Voor de karakteristieken van de deelnemers zie tabel 1.
Herhaalde metingen ANOVA met psychopathie totaalscore en correct beantwoorde trials. Er zijn vier herhaalde metingen ANOVA analyses uitgevoerd, de eerste herhaalde metingen ANOVA analyse is uitgevoerd met emoties van het gezicht als
binnen-deelnemers variabele, met de correct beantwoorde zes basisemoties, blijdschap, boosheid, walging, angst, verassing en verdriet als levels.Als covariaten werden totaalscore PCL-R, leeftijd en IQ meegenomen.
Mauchly’s test gaf aan dat de assumptie van sphericity is geschonden voor de hoofdeffecten van de zes emoties, X2(2)=32.701, p=.003. Aangenomen dat de assumptie
van sphericity is geschonden, werd er gekeken naar de Greenhouse-Geisser.De resultaten staan beschreven in tabel 2. De zes basisemoties, blijdschap (M=9.31, SD=.12), boosheid (M=7.74, SD=.19), walging (M=5.44, SD=.23), angst (M=3.61, SD=.23), verassing
(M=7.84, SD=.21) en verdriet (M=6.43, SD=.20) verschilden allemaal van elkaar (p<.001), met uitzondering van de emoties boosheid en verassing (p=1.00). Tabel 2
Herhaalde metingen ANOVA met psychopathie totaalscore en correct beantwoorde trials. Leeftijd en IQ als covariaten. N=77
F-waarde Vrijheidsgraden p-waarde
Emotie 4.30 4.30, 385 .03
Emotie * Totaal 0.50 4.30, 385 >.05
Emotie * Leeftijd 1.05 4.30, 385 >.05
Emotie * IQ 1.48 4.30, 385 >.05
Noot. Totaal = Psychopathy Checklist-Revised Totaalscore.
Herhaalde metingen ANOVA met psychopathie Factor 1 en Factor 2 score en correct beantwoorde trials. De tweede herhaalde metingen ANOVA analyse is uitgevoerd met emoties van het gezicht als binnen-deelnemers variabele, met de correct beantwoorde
zes basisemoties als levels. Als covariaten werden ditmaal de PCL-R Factorscores 1 en 2, leeftijd en IQ meegenomen.
Mauchly’s test gaf aan dat de assumptie van sphericity is geschonden voor de hoofdeffecten van de zes emoties, X2(2)=34.62, p=.002. Daarom werd er gekeken
naar de Greenhouse-Geisser. De resultaten van deze analyse staan beschreven in tabel 3. Tabel 3
Herhaalde metingen ANOVA met psychopathie Factor 1 en Factor 2 score en correct beantwoorde trials. Leeftijd en IQ als covariaten. N=76.
F-waarde Vrijheidsgraden p-waarde
Emotie 1.95 4.26, 380 .01
Emotie * F1 1.95 4.26, 380 >.05
Emotie * F2 0.81 4.26, 380 >.05
Emotie * Leeftijd 0.36 4.26, 380 >.05
Emotie * IQ 0.08 4.26, 380 >.05
Noot. F1= Factor 1; F2=Factor 2.
Herhaalde metingen ANOVA met psychopathie totaalscore en procentuele intensiteit score. Naast de twee herhaalde metingen ANOVA’s voor de correcte
antwoorden op het herkennen van de zes emoties, zijn er ook twee herhaalde metingen ANOVA’s uitgevoerd met de procentuele intensiteit score. In deze derde herhaalde metingen ANOVA werden emoties van het gezicht meegenomen als binnen-deelnemers variabele, met de procentuele intensiteit score van de goed beantwoorde zes
basisemoties als levels.Als covariaten werden totaalscore PCL-R, leeftijd en IQ meegenomen.
Mauchly’s test gaf aan dat de assumptie van sphericity niet is geschonden voor de hoofdeffecten van de zes emoties, X2(2)=23.39, p=.05. Daarom worden de Sphericity
assumed testen gerapporteerd. De resultaten van deze analyse staan beschreven in tabel 4.
Tabel 4
Herhaalde metingen ANOVA met psychopathie totaalscore en procentuele intensiteit score. Leeftijd en IQ als covariaten. N=69.
F-waarde Vrijheidsgraden p-waarde
Emotie 0.39 3.73, 345 >.05
Emotie * Totaal 1.07 3.73, 345 >.05
Emotie * Leeftijd 0.17 3.73, 345 >.05
Emotie * IQ 1.85 3.73, 345 >.05
Noot. Totaal = Psychopathy Checklist-Revised Totaalscore.
Herhaalde metingen ANOVA met psychopathie Factor 1 en Factor 2 score en procentuele intensiteit score. De vierde en laatste herhaalde metingen ANOVA is uitgevoerd met de emoties van het gezicht als binnen-deelnemers variabele, met de procentuele intensiteit score van de goed beantwoorde zes basisemoties als levels.Als covariaten werden PCL-R Factorscores 1 en 2, leeftijd en IQ meegenomen.
Mauchly’s test gaf aan dat de assumptie van sphericity is geschonden voor de hoofdeffecten van de zes emoties, X2(2)=32.701, p=.003. Daarom werden de
Greenhouse-Geisser testen gerapporteerd. De resultaten van deze analyse staan beschreven in tabel 5.
Tabel 5
Herhaalde metingen ANOVA met psychopathie Factor 1 en Factor 2 score en procentuele intensiteit score. Leeftijd en IQ als covariaten. N=68.
F-waarde Vrijheidsgraden p-waarde
Emotie 0.24 3,67, 340 >.05
Emotie * F1 1.34 3,67, 340 >.05
Emotie * F2 0.99 3,67, 340 >.05
Emotie * Leeftijd 0.47 3,67, 340 >.05
Emotie * IQ 1.61 3,67, 340 >.05
Noot. F1= Factor 1; F2=Factor 2.
Regressie analyses. De herhaalde metingen ANOVA analyses werden aangevuld met regressie analyses voor het testen van de specifieke hypothesen. In deze regressie
analyses werden de emoties bangheid en verdriet nader bekeken. Dit werd gedaan voor zowel het aantal correct beantwoorde trials als voor de percentuele correct
beantwoorde trials. In de onderstaande tabellen zijn de resultaten van de vier regressie analyses te vinden. Uit de resultaten van de tabellen 8 en 9 blijkt dat er een effect is gevonden voor de emotie verdriet. Een hoge psychopathie Factor 1 score blijkt een goede voorspeller te zijn voor het minder goed kunnen herkennen van de emotie verdriet.
Tabel 6
Regressie analyse van bangheid met psychopathie Factor 1 en Factor 2 score en correct beantwoorde trials.
B SE(B) Beta t p-waarde
F1 -.06 .07 -.10 -.88 >.05 F2 Leeftijd IQ .01 -.01 .05 .05 .03 .02 .01 -.05 .29 .10 -.46 2.54 >.05 >.05 >.05 Noot. F1= Factor 1; F2=Factor 2.
Tabel 7
Regressie analyse van bangheid met psychopathie Factor 1 en Factor 2 score en procentuele intensiteit score.
B SE(B) Beta t p-waarde
F1 -.92 .69 -.15 -1.32 >.05 F2 Leeftijd IQ .41 .29 -.20 .52 .27 .21 .09 .14 -.17 .77 .38 .34 >.05 >.05 >.05 Noot. F1= Factor 1; F2=Factor 2.
Tabel 8
Regressie analyse van verdriet met psychopathie Factor 1 en Factor 2 score en correct beantwoorde trials.
B SE(B) Beta t p-waarde
F1 -.17 .06 -.32 -2.88 .005 F2 Leeftijd IQ .056 -.01 .04 .05 .02 .02 .14 -.07 .25 1.25 -.64 2.34 >.05 >.05 .02 Noot. F1= Factor 1; F2=Factor 2.
Tabel 9
Regressie analyse van verdriet met psychopathie Factor 1 en Factor 2 score en procentuele intensiteit score.
B SE(B) Beta t p-waarde
F1 -.16 .06 -.29 -2.74 .008 F2 Leeftijd IQ .05 .18 -.21 .04 .20 .17 .12 .11 -.14 1.10 .89 -1.26 >.05 >.05 >.05 Noot. F1= Factor 1; F2=Factor 2.
Discussie
In deze studie werd onderzocht of een hoge psychopathiescore op Factor 1 invloed heeft op het beter (Social Predatory theorie) of minder (VIM model) goed herkennen van negatieve emoties. In het bijzonder de negatieve emoties bangheid en verdriet. Factor 1 reflecteert de interpersoonlijke en affectieve kenmerken, zoals
oppervlakkige charme en manipulerend gedrag. In de huidige studie werd gevonden dat over alle emoties heen mensen met veel psychopathische trekken even goed waren in het herkennen van emoties als mensen met weinig psychopathische trekken. Echter werd in lijn met onze hypothese een effect voor de emotie verdriet gevonden: mensen met een hoge psychopathiescore op Factor 1 waren minder goed in het herkennen van de negatieve emotie verdriet.
Deze bevinding is in overeenstemming met het VIM model. Het VIM model suggereert dat ieder mens een systeem heeft voor het herkennen van bedreigende emoties (Blair, 2001), dit systeem helpt mensen om bedreigende emoties te herkennen en waar nodig te vermijden. Blair veronderstelt dat dit systeem bij psychopaten
verstoord is. Een aanname die voortvloeit uit deze theorie is dat psychopaten mogelijk meer moeite hebben dan gezonde mensen met het herkennen van negatieve emoties. In de huidige studie werd er naar verwachting gevonden dat de emotie verdriet minder
goed herkend werd. Deze bevinding zou erop kunnen wijzen dat het Violence Inhibition Mechanism bij mensen met een hoge PCL-R Factor 1 score inderdaad dysfunctioneel is en zij meer moeite hebben met het herkennen van bedreigende emoties.
Wat niet overeen kwam met het VIM model was de emotie bangheid. Tegen verwachting in werd er geen effect gevonden voor deze negatieve emotie. Mensen met een hoge Factor 1 scorekonden net zo goed bangheid herkennen als mensen met een lage Factor 1 score. Daarom zou het aannemelijk kunnen zijn dat het VIM model geen juist model is. Echter werd in onderzoek van Blair, Colledge, Murray en Mitchell (2000) wel bewijs gevonden voor dit model. Kinderen met psychopathische trekken waren minder goed in het herkennen van verdrietige en bange gezichten. Ook bij volwassenen met veel psychopathische trekken werd er een deficiëntie gevonden in het herkennen van angstige gedragingen (Marsh & Cardinale, 2012). Er is zelfs bewijs dat mensen met veel psychopathische trekken zelf ook minder angst ervaren, dit geldt voornamelijk voor mensen met een hoge Factor 1 score (Veilt, Konicar, Klinzing, Barth, Yilmaz &
Birbaumer, 2013). Deze bevindingen wijzen erop dat mensen met veel psychopathische trekken wel gestoord zijn in hun angstige emotie en vormen bewijs voor het VIM model.
Dat er in deze studie geen bewijs voor de emotie bangheid werd gevonden kan ook een methodologische verklaring hebben. Bangheid werd namelijk door alle mensen, hoog en laag psychopathisch niet goed herkend. Het gemiddelde correct beantwoorde trials bij bangheid was 3.6, terwijl een score van 10 mogelijk was. Verdriet was voor iedereen makkelijker te herkennen, gemiddeld werd deze emotie 6.3 keer van de 10 keer juist herkend. Mogelijk was er hier sprake van een plafond effect, voor alle mensen was er geen betere score mogelijk, de emotie bangheid was in deze taak gewoon te moeilijk te herkennen. Voor vervolgonderzoek kan het goed zijn om andere duidelijke bange gezichtsemoties te tonen.
De theorieën die in het huidige onderzoek werden beschreven, waren het VIM model en de Social Predatory Theorie. De hypothese die voortkwam vanuit de Social Predatory theorie voorspelde dat de mensen met een hoge psychopathie Factor 1 score waarschijnlijk beter zouden zijn in het herkennen van negatieve emoties. Dit werd verwacht omdat mensen met veel psychopathische Factor 1 kenmerken goed zijn in het manipuleren en exploiteren van anderen. Ze selecteren kwetsbare slachtoffers die ze kunnen gebruiken voor hun persoonlijk gewin. Om die reden zouden ze mogelijk beter zijn in het herkennen van kwetsbare negatieve emoties als bangheid en verdriet. Het tegenovergestelde is uitgekomen in het huidige onderzoek, er is geen bevestiging gevonden voor de Social Predatory theorie.
Dat er in de huidige studie geen bewijs gevonden werd zou kunnen betekenen dat de Social Predatory theorie toe is aan verfijning. Er werd immers in voorgaande
onderzoeken wel veel bevestiging gevonden voor deze theorie. Book, Quinsey en
Langford (2007) toonden aan dat psychopathie en voornamelijk Factor 1, gerelateerd is aan het beter herkennen van karaktertrekken die passend zijn voor kwetsbaarheid. Ook waren mensen met veel psychopathische trekken beter in het herkennen van kwetsbare slachtoffers op basis van hun loopje (Wheeler, Book & Costello, 2009). Deze bevindingen kunnen erop wijzen dat psychopaten met een hoge Factor 1 score kwetsbaarheid halen uit andere dingen dan het gezicht, bijvoorbeeld uit de manier van lopen of specifieke karaktertrekken. Ze zijn niet beter in het herkennen van negatieve gezichtsemoties, omdat ze deze basale emoties misschien ook niet nodig hebben. Psychopaten gaan meer berekenend te werk en halen kwetsbaarheid uit andere dingen dan uit gezichtsemoties, om zo toch makkelijk kwetsbare slachtoffers te selecteren.
Het gevonden bewijs in deze studie voor het VIM model, namelijk dat mensen met een hoge psychopathische Factor 1 score minder goed zijn in het herkennen van
verdriet is erg belangrijk voor de klinische praktijk. Het zou goed mogelijk kunnen zijn dat mensen met veel interpersoonlijke en affectieve psychopathische trekken geen grens kennen, omdat zij de grens simpelweg niet herkennen. Als iemand bijvoorbeeld in een conflict erg verdrietig wordt, zal een gezond persoon snel een stapje terug doen en de verdrietige persoon eerder willen geruststellen. Iemand met veel interpersoonlijke en affectieve psychopathische trekken herkent het verdriet niet en zal daarom ook niet een stapje terug doen, waardoor grenzen overschreden worden. In dat geval kan het nuttig zijn om mensen met veel interpersoonlijke en affectieve psychopathische trekken te trainen in het herkennen van verdrietige gezichten. Of dit helemaal opgaat is wel de vraag, want iemand met veel psychopathische kenmerken wil ook vaak misbruik maken van de ander (Social Predatory theorie) en zal door zijn of haar koelbloedige
eigenschappen zoals een gebrek aan schuldgevoel en een gebrek aan empathie niet snel medelijden of erkenning tonen. Mogelijk geldt dit ook voor bangheid, maar daar is in de huidige studie geen bewijs voor gevonden en dit zal in toekomst verder onderzocht moeten worden.
Het is van groot belang om hier een duidelijker antwoord op te krijgen, zodat de behandeling in forensische instellingen hierop toegepast kan worden en nog beter zou zijn datdeze behandeling plaatsvindt ter preventie van een forensische opname. De behandeling kan dan verbeterd worden, zodat de mensen met veel psychopathische kenmerken dan mogelijk minder snel het criminele circuit binnentreden en de wereld daardoor een behoorlijk stuk prettiger leefbaar wordt.
Literatuurlijst
Baron-Cohen, S., Wheelwright, S., Hill, J., Raste, Y., & Plumb, I. (2001). The “reading the mind in the eyes” test revised version:
A study with normal adults, and adults with Asperger syndrome or high-functioning autism. Journal of Child Psychology and Psychiatry, 42, 241–251.
Blair, R.J.R. (2001). Neurocognitive models of aggression, the antisocial
personality disorders, and psychopathy. Journal of neurology, neurosurgery & psychiatry, 71, 727-731.
Blair, R.J.R., Colledge, E., Murray, L., Mitchel, D.G.V., (2001). A selective impairment in the processing of sad and fearful expressions in children with psychopathic tendencies. Journal of Abnormal Child Psychology, 29, 491-498.
Blair, R.J.R., Mitchell, D.G.V., Peschardt, K.S., Colledge, E., Leonard, R.A., Shine, J.H., et al. (2004). Reduced sensitivity to others’ fearful expressions in psychopathic
individuals. Personality and Indivudual Differences, 37, 1111-1122.
Book, A.S., Quinsey, V.L., & Langford, D. (2007). Psychopathy and the perception of affect and vulnerability. Criminal Justice and Behavior, 34, 531-544.
Dawell, A., O’Kearney, R., McKone,E., & Palermo, R. (2012). Not just fear and sadness: Meta-analytic evidence of pervasive emotion recognition deficits for facial and vocal expressions in psychopathy. Neuroscience and Biobehavioral Reviews, 36, 2280-2304.
Demetrioff, S.L.B. (2013). Psychopathic Traits and Interpersonal Judgment: Examining Accuracy, Tendency, and Influence of Sex of Judge and Target. Opgehaald 4 maart, 2015, van Google Scholar.
Edens, J.F., Marcus. D.K., Lilienfeld, S.O. & Poythress Jr, N.G. (2006). Psychopathic, not psychopath: Taxometric Evidence for the dimenional structure of psychopathy. Journal of Abnormal Psychology, 1, 131-144.
Ekman, P., & Friesen, W.V. (1976). Pictures of facial affect. Palo Alto, CA: Consulting Psychologists.
First, M.B., Spitzer, R.L., Gibbon, M., & Williams, J.B. (1997). Structured clinical interview for DSM-IV axis I disorders (SCID-I). New York, NY: New York State
Psychiatric Institute.
First, M.B., Spitzer, R.L., Gibbon, M., Williams, J.B., & Benjamin, L.
(1994). Structured clinical interview for DSM-IV axis II personality disorders (SCID-II). New York, NY: New York.
Frank, R. H. (1988). Passions within reason: The strategic role of emotions. New York: Norton.
Hakkanen-Nyholm, H., & Hare, R.D. (2009). Psychopathy, homicide, and the courts: Working the system. Criminal Justice and Behaviour, 36, 761-777.
Hare, R.D. (1991). Manual for the Hare Psychopathy Checklist - Revised. Toronto, Ontario: Multi-Health Systems.
Hare, R.D. (2003). Manual for the Hare Psychopathy Checklist – Revised (2nd ed.). Toronto, Ontario: Multi-Health Systems.
Levenson, M.R., Kiehl, K.A., & Fitzpatrick, C.M.
(1995). Assessing psychopathic attributes in a non-institutionalized population. Journal of Personality and Social Psychology, 68, 151–158.
Marsh, A.A. & Cardinale, E.M. (2011). Psychopathy and Fear: Specific Impairments in Judging Behaviors that Frighten Others. Emotion, 12, 892-898.
Nentjes, L., Meijer, E., Bernstein, D., Arntz, A. & Medendorp, W. (2013). Brief communication: Investigating the Relationship between psychopathy and interoceptive awareness. Journal of Personality Disorders, 27, 617-624.
Neumann, C.S., & Hare, R.D. (2008). Psychopathic traits in a large community sample: Links to violence, alcohol use, and intelligence. Journal of Consulting and Clinical Psychology, 76, 893-899.
Petrides, M., & Milner, B. (1982). Deficits on subject-ordered tasks after frontal- and temporal-lobe lesions in man. Neuropsychologia, 20, 249–262.
Pfohl, B., Blum, N., & Zimmerman, M. (1995). Structured interview for DSM-IV personality: SIDP-IV. Iowa City, IA: University of Iowa College of Medicine.
Porter, S., ten Brinke, L., & Wilson, K. (2009). Crime profiles and conditional release performance of psychopathic and non-psychopathic sexual offenders. Legal and Criminological Psychology, 14, 109-118.
Ragbeer, S.N. & Burnette, M.L. (2013). Remember me? Psychopathic traits and emotional memory in an undergraduate sample. Personality and individual differences, 54, 372-377.
Seto, M.C. & Barbaree, H.E. (1999). Psychopathy, treatment behavior, and sex offender recidivism. Journal of interpersonal violence, 14, 1235-1248.
Wechsler, D. (1997). WAIS-III administration and scoring manual. San Antonio, TX: The Psychological Corporation.
Wheeler, S., Book, A., & Costello, K. (2009). Psychopathic traits and perceptions of victim vulnerability. Criminal Justice and Behavior, 36, 635-648.
Wilkowski, B.M. & Robinson, M.D. (2006). Agreeableness and the prolonged spatial processing of antisocial and prosocial information. Journal of Research in Personality, 40, 1152-1168.
Wilkowski, B.M. & Robinson, M.D. (2012). When aggressive individuals see the world more accurately: The case of perceptual sensitivity to subtle facial expressions of anger. Personality and social psychology bulletin, 38, 540-553
Wilson, K., Demetrioff, S., & Porter, S. (2008). A pawn by any other name? Social information processing as a function of psychopathic traits. Journal of Research in Personality, 42, 1651-1656.