Masterscriptie Strafrecht Universiteit van Amsterdam Faculteit Rechtsgeleerdheid
Deskundigen-bewijs in het
Strafrecht
Beschouwing over de Wet
Deskundigen in Strafzaken in
de rechtspraktijk en het
gebruik van
deskundigenrapportages
Bastiaan Sijbom Studentnummer: 10829873 Begeleider: Dhr. Mr. Drs. K.C.J. Vriend1
Inhoudsopgave
1. Inleiding……… 3
2. De deskundige in het Nederlandse strafrecht: De situatie voor het intreden van de Wet Deskundigen in Strafzaken………. 4
§ 2.1. Opsporingsonderzoek. ………...………...……… 4
§ 2.2. Het gerechtelijk vooronderzoek………...………...……… 4
§ 2.3. Het onderzoek ter terechtzitting………...………...……. 5
§ 2.4. De problematiek ten aanzien van de oude situatie………...………. 7
§ 2.5. De deskundige en de gerechtelijke dwaling………. 7
§ 2.6. Lucia de B.………...………...………...……….. 8
3. Het deskundigenbewijs en het EVRM. ………...………...……. 9
§ 3.1. Inleiding………...………...………...……… 9
§ 3.2. Straatsburgse jurisprudentie………...………...……… 9
§ 3.3. Richtlijnen uit de relevante jurisprudentie van het EHRM. ……… 10
4. De Wet Deskundige in Strafzaken………...………... 13
§ 4.1. Inleiding: Doel en aanleiding van de Wet Deskundigen in Strafzaken…… 13
§ 4.2. Een eigen regeling voor de deskundige………...……… 13
§ 4.3. De positie van de verdediging ………...………...………… 14
§ 4.4 de positie van de rechter-commissaris ………...……… 15
§ 4.5. De wettelijke eisen aan de deskundige. ………...……….… 16
§ 4.6. De eisen aan de deskundigenrapportage. ………...……… 17
§ 4.7. Artikel 6 EVRM en de Wet Deskundigen in Strafzaken.……… 18
§ 4.7.1 Het belang van de onafhankelijkheid van de deskundige.………… 20
§ 4.7.2 Schending van de Europese wetgeving? ………...………. 21
5. De kloof tussen de rechter en de deskundige.………...……… 23
§ 5.1. Inleiding………...………...………...……… 23
§5.2. De alfa’s en de bèta’s.………...………...……….. 23
§ 5.3. De kennisparadox. ………...………...………. 23
§ 5.4. De deskundige rapportage: ……….………..………… 24
§ 5.4.1. Kritiek van deskundigen: de verboden conclusies....……... 25
§ 5.4.2. Prosecutor’s fallacy………...………... 26
§ 5.4.3. Kritiek van deskundigen: wat is de context………..………... 27
§ 5.5. De logisch correcte methode………...………... 27
§ 5.6. Het Bayesiaans model………...………... 27
§ 5.7. Bijkans begrepen……… 28
§ 5.8. Mogelijke oplossingen………...………...……….. 29
§ 5.8.1. Pilot forensische ondersteuning………...……… 30
2
6. Conclusie en aanbevelingen………...………...………. 31
§ 6.1 Conclusie en beantwoording van de probleemstelling……….. 31
§ 6.2 Aanbevelingen………...………...………...…….. 32
3
Hoofdstuk 1: Inleiding
Het deskundigenbewijs heeft in de afgelopen decennia veel aandacht gekregen. Na een aantal gerechtelijke dwalingen werd duidelijk dat er problemen bestonden met betrekking tot de waardering van deskundigenbewijs in de rechtszaal en de bedoelde betekenis van het bewijs. Mede naar aanleiding van gerechtelijke dwalingen werd het wetsvoorstel Deskundigenbewijs ingediend; dit wetsvoorstel is op 1 januari 2010 in werking getreden. Bij het opstellen van de wet deskundigenbewijs is aandacht besteed aan de vereisten die voortvloeien uit artikel 6 EVRM.
De onderzoeksvraag van deze scriptie luidt als volgt: Hoe verhoudt het wettelijke kader van het deskundigenbewijs zich tot het eerlijk proces, neergelegd in artikel 6 EVRM, en levert het wettelijke kader voldoende waarborgen voor het begrip en gebruik van deskundigenbewijs in de rechtszaal?
Deze hoofdvraag zal uiteengezet worden aan de hand van de volgende deelvragen: 1. Hoe is de Wet Deskundigen in Strafzaken opgebouwd en welke regelingen zijn
neergelegd in deze wet die ontbraken in de periode voor de invoering van deze wet? 2. Welke problemen met betrekking tot deskundigenbewijs treden op ter terechtzitting
en wat is de reden van deze problematiek?
3. Op welke manier heeft het verkeerd gebruik van deskundigenbewijs bijgedragen aan gerechtelijke dwalingen? Deze deelvraag zal besproken worden aan de hand van voorbeelden uit jurisprudentie.
4. Hoe is de Wet Deskundigen in Strafzaken opgebouwd en in hoe verhoudt deze wet zich tot artikel 6 EVRM en daarbij behorende jurisprudentie van het EHRM?
Om de hoofdvraag te kunnen beantwoorden wordt uiteengezet welke functie de deskundige in Nederlandse strafrechtzaken heeft. Daarnaast zal er gekeken worden naar de vereisten die gesteld worden aan de persoon die op mag treden als deskundige. Een deskundige levert een deskundigenrapport aan de rechter dat als advies of bewijs gebruikt kan worden. Het gebruik van deskundigenbewijs is in het verleden niet zonder problemen verlopen. In dit onderzoek zal bekeken worden waar deze problematiek vandaan komt. Dit zal gedaan worden aan de hand van juridisch literatuuronderzoek. Om de problematiek te concretiseren zal er aandacht zijn voor een aantal gerechtelijke dwalingen uit de Nederlandse strafrechtspraak waarbij deskundigenbewijs een rol gespeeld heeft. Vervolgens zal gekeken worden hoe de wet Deskundigen in Strafzaken zich verhoudt tot artikel 6 EVRM en uitspraken van het EHRM.
In beginsel wordt er een literatuuronderzoek gedaan naar het deskundigenonderzoek in strafzaken. Dit theoretische kader zal ingaan op het inhoudelijke thema van de hoofdvraag. Daarna zal er gekeken worden naar theoretische complicaties met betrekking tot het gebruik van deskundigenbewijs. Vervolgens wordt er uiteengezet hoe deze complicaties in de praktijk tot problemen hebben geleid. Na het descriptieve gedeelte volgt er een conclusie waarin enkele aanbevelingen gedaan zullen worden.
4
Hoofdstuk 2: De deskundige in het Nederlandse strafproces: De situatie voor de invoering van de Wet Deskundige in Strafzaken in 2010
2.1 Het opsporingsonderzoek
De wettelijke regeling voor de wetswijziging van 2010 kende slechts enkele artikelen die bevoegdheden toekenden aan de politie of het Openbaar Ministerie om in het
opsporingsonderzoek (indirect) deskundigen in te kunnen schakelen.1 Een voorbeeld hiervan
is artikel 150 WvSv(oud): de officier kan er voor kiezen om een deskundige mee te nemen.2 In
het geval van een dringende noodzaak kon de officier van justitie een deskundige meenemen naar een plaats ten behoeve van een schouw. Dit kon alleen bij een heterdaad situatie en als er sprake was van een verdenking van een delict waarbij artikel 67a WvSv van toepassing was.
Politiefunctionarissen hadden in dit stadium geen expliciete bevoegdheden op basis van het
wetboek van strafvordering tot het inschakelen van deskundigen.3 Politiefunctionarissen
konden echter wel aanspraak maken op afgeleide bevoegdheden, bijvoorbeeld artikel 14 jo. 94 SV, waarbij de politie de bevoegdheid had om bepaalde dwangmiddelen toe te passen om
‘de waarheid aan het licht te brengen’.4 In de jurisprudentie van de Hoge Raad werd besloten
dat het gebruik van ‘buitenwettelijke bevoegdheden’ toelaatbaar werd geacht.5 In een andere
zaak van de Hoge Raad werd besloten dat ‘ook al voldoet de politiebeambte niet aan de voorwaarden van artikel 151WvSv, hij bevoegd is om vaste gerechtelijke deskundigen in te
schakelen ten behoeve van zijn onderzoek.’6
2.2. Het gerechtelijk vooronderzoek
De artikelen 181 tot en met 241 WvSv(oud) waren gewijd aan het gerechtelijk
vooronderzoek.7 Het GVO werd gestart op verzoek van de politie of het Openbaar Ministerie,
bijvoorbeeld als een getuige weigerde te spreken of als er een deskundigenonderzoek vereist was. Het had als doel om een objectieve tegenhanger te zijn van het opsporingsonderzoek; daarmee wordt bedoeld dat het onderzoek geïnitieerd door het Openbaar Ministerie en de politie vaak tegen een verdachte gericht is waarna de rechter pas in actie komt als het Openbaar Ministerie daarom verzocht heeft. Van het GVO werd een meer objectieve benadering verwacht waarin de belangen van de verdachte niet geschaad zouden worden. Het is niet alleen in het belang van de verdachte dat er objectief onderzoek gedaan wordt, het is tevens in het belang van de maatschappij dat de waarheid boven tafel komt omdat het
1 Kwakman, De deskundige in het strafproces in Het onderzoek ter zitting. Eerste interim-rapport onderzoeksproject
Strafvordering 2001, 1999, blz. 348
2 Kwakman, De deskundige in het strafproces in Het onderzoek ter zitting. Eerste interim-rapport onderzoeksproject
Strafvordering 2001, 1999, blz.348
3 Kwakman, De deskundige in het strafproces in Het onderzoek ter zitting. Eerste interim-rapport onderzoeksproject
Strafvordering 2001, 1999, blz.349
4 Kwakman, De deskundige in het strafproces in Het onderzoek ter zitting. Eerste interim-rapport onderzoeksproject
Strafvordering 2001, 1999, blz. 349
5 HR 20 november 1990, NJ 1990, 302 6 HR 21 februari 1978 NJ 1978, 663 7 Hierna: GVO
5
schadelijk is voor de samenleving als er op basis van een onvolledig of onzorgvuldig onderzoek
onschuldigen worden veroordeeld.8
Het deskundigenonderzoek zat in het ‘oude systeem’ voornamelijk verweven in het
gerechtelijk vooronderzoek.9 Op 1 januari 2013 werd het GVO afgeschaft in het Nederlands
strafproces.10 Het GVO bood de verdachte meer mogelijkheden om zich te mengen in het
onderzoek.11 De verdachte had het recht om controlerende deskundigen aan te wijzen, die bij
het onderzoek aanwezig konden zijn en die aanwijzingen konden geven. Daarnaast bestond de mogelijkheid om een tegendeskundige aan te wijzen die het verslag van de door de rechter-commissaris benoemde deskundigen kon controleren. Als de rechter-rechter-commissaris, om de reden die in de persoon van de deskundige zijn gelegen, de toelating van zodanige deskundigen weigerde moest deze weigering wel door de rechtbank worden beoordeeld. De verdediging had daarnaast de mogelijkheid om op basis van artikel 232 lid 3 WvSv(oud) de deskundige alsnog toe te laten. De eventuele uitspraak van deze tweede, of controlerende deskundige kon de redengevend zijn voor een contra-expertise waarbij de rechter-commissaris het onderzoek aan een derde deskundige kon opdragen. Een verzoek tot contra-expertise dient overigens tijdig te worden ingediend, blijkt uit het Pindanootjesarrest van de
Hoge Raad.12 Hier werd bepaald dat de contra-expertise nog mogelijk moet zijn. De
onmogelijkheid van een contra-expertise die te wijten valt aan de politie of het Openbaar
Ministerie levert niet automatisch niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie op.13 Er
wordt gekeken naar invloed dat het rapport heeft of zal hebben op de bewijsconstructie.14
Bewijsuitsluiting of niet-ontvankelijkheid is dus wel mogelijk in een dergelijke situatie. Als laatste heeft de verdediging de mogelijkheid om bij de rechter-commissaris een verzoek tot een deskundigenonderzoek in te dienen. De verdediging had ook het recht om in het GVO een deskundigenonderzoek bij te wonen op basis van het beginsel van de interne openbaarheid. Dit kon echter wel geweigerd worden als “het belang van het onderzoek zich daartegen verzette.” Hierbij kan gedacht worden aan een situatie waarbij een verdachte het te
onderzoeken plaats-delict zou kunnen veranderen of getuigen zou kunnen beïnvloeden.15
2.3. Onderzoek ter terechtzitting
Artikel 260 WvSv verleent de officier van justitie de bevoegdheid om getuigen en deskundigen op te roepen. Dit artikel geeft ook de verplichting aan de officier van justitie om aan de verdachte mede te delen dat hij het recht heeft om deskundigen te doen oproepen of op het onderzoek ter terechtzitting mee te brengen. De verdachte dient tenminste drie dagen voor het onderzoek ter terechtzitting mondeling of per brief aan de officier van justitie te melden
8 Corstens, Het Nederlands strafprocesrecht, 2008, blz. 287 9 Titel 3 boek 2 GVO afdeling 5 Wetboek van Strafvordering
10 Wet van 27 mei 1999 tot partiële wijziging van het Wetboek van Strafvordering (herziening van het gerechtelijk vooronderzoek)
11 Corstens, Het Nederlands strafprocesrecht, 2008, blz. 345 12 HR 2 februari 1993, NJ 1993, 476
13 Kwakman, De deskundige in het strafproces in Het onderzoek ter zitting. Eerste interim-rapport onderzoeksproject
Strafvordering 2001, 1999, blz. 349
14 Hielkema, Deskundigen in Nederlandse strafzaken, 1996, p. 149 e.v. 15 Corstens, Het Nederlands strafprocesrecht, 2008, blz. 354
6
welke deskundigen hij wil (doen) oproepen.16 Dit verzoek kan geweigerd worden door de
rechter. Deze weigering dient schriftelijk en gemotiveerd te gebeuren.17 Als de rechter van
mening is dat de verdediging niet zijn verdedigingsbelang is geschaad kan hij een verzoek tot
het horen van een deskundige weigeren.18 Het verdedigingsbelang is van groot belang. Een
rechter mag in zijn oordeel om een deskundige al dan niet te horen, niet vooruit lopen op de
inhoud van de verklaring van de deskundige.19 De noodzakelijkheid is dus volgens de Hoge
Raad niet een bruikbare maatstaf. De rechter mag wel afwegen of hetgeen waar de deskundige zich over gaat uitspreken enige betrekking heeft op het tenlastegelegde. Is dit niet het geval, dan is weigering op zijn plaats omdat de verdachte dan ook niet in zijn verdediging
wordt geschaad.20 De verdachte kan overigens ook tijdens de zitting verzoeken om de door
hem ter zitting meegebrachte deskundigen te horen. De rechter moet dan dezelfde afweging
maken als wanneer de verdachte een voortijdig verzoek doet.21 Volgens artikel 315 WvSv en
volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad gaat het om de vraag in hoeverre de noodzaak
van een deskundigenonderzoek is gebleken.22
De rechter kan op grond van artikel 315 WvSv ook deskundigen horen als hij van mening is dat
er nog geen sprake is van ‘’het best beschikbare bewijs’’.23 Als aanvullend
deskundigenonderzoek noodzakelijk blijkt, heeft de rechtbank de optie om de
rechter-commissaris in te schakelen. Het onderzoek gold dan als een GVO.24 De rechter heeft meer
opties tot het zelfstandig oproepen van getuigen.25 De overige procespartijen hebben de
mogelijkheid om op basis van artikel 328 WvSv de rechter te verzoeken een van deze opties
te gebruiken.26 Het accent ligt bij de mogelijkheden waarbij de rechter zelf deskundigen kan
doen oproepen meer op het noodzakelijkheidsoordeel dan wanneer de verdediging hierom
verzoekt.27 Dit gold voornamelijk voor een situatie waarbij op basis van artikel 316 WvSv een
GVO gevorderd wordt, omdat het inroepen van dit artikel het proces zal opbreken en er een afweging gemaakt dient te worden tussen enerzijds het procesbelang en anderzijds het verdedigingsbelang.
Het komt er op neer dat zowel het Openbaar Ministerie als de verdachte voorafgaand aan de zitting invloed kunnen uitoefenen op de verschijning van deskundigen op het onderzoek ter
16 Artikel 263 Wetboek van Strafvordering(oud) 17 Artikel 264 WvSv(oud)
18 HR 6 oktober 1995, NJ 1997, 137
19 Kwakman, De deskundige in het strafproces in Het onderzoek ter zitting. Eerste interim-rapport onderzoeksproject
Strafvordering 2001, 1999, blz.353
20 Hielkema, Deskundigen in Nederlandse strafzaken, 1996, blz. 149 21 HR 6 oktober 1995, NJ 1997, 137
22 Kwakman, De deskundige in het strafproces in Het onderzoek ter zitting. Eerste interim-rapport onderzoeksproject
Strafvordering 2001, 1999, blz.353
23 Deze term is een vertaling van de door Kwakman aangehaalde term ‘The best available evidence’; Kwakman, De deskundige in het strafproces in Het onderzoek ter zitting. Eerste interim-rapport onderzoeksproject Strafvordering 2001, 1999, blz. 352
24 Artikel 316 WvSv
25 Niet limitatief: Artikel 310 WvSv, 317 WvSv, 318 WvSv
26 Kwakman, De deskundige in het strafproces in Het onderzoek ter zitting. Eerste interim-rapport onderzoeksproject
Strafvordering 2001, 1999, blz.353
7
terechtzitting. De rechter kan pas in de loop van het proces zelf beslissen of het nog
aanvullende deskundigen wenst te horen.28
2.4. Problematiek ten aanzien van de situatie
Het was in de situatie voorafgaand aan 1 januari 2010 geen verplichting voor opsporingsinstanties om de verdachte op de hoogte te stellen dat er ten behoeve van het onderzoek een deskundige was ingeschakeld. De verdachte kwam hier in sommige gevallen pas achter als hij inzage kreeg in het dossier.
De verdachte had geen expliciet recht tot het inschakelen van een deskundige of tot contra-expertise. Het inschakelen van een deskundige door de verdachte kon alleen geschieden via de officier van justitie, de rechter-commissaris of de rechter. Als een verdachte besluit een deskundige in te willen schakelen zal deze deskundige vaak één kant van de zaak belichten die in het voordeel kan zijn van de verdachte. Met andere woorden: nadelig werken voor de zaak
die het Openbaar Ministerie heeft voorbereid.29 Een verdachte kan zelf besluiten een
deskundige in te schakelen maar dit brengt hoge kosten met zich mee. Naast deze financiële drempel is er nog een volgend probleem: het is volgens Van Koppen de verdediging nimmer gelukt om het onderzoeksmateriaal, bijvoorbeeld de vingerafdrukken, op te vragen voor
contra-expertise.30 Tevens was het maar de vraag of de verdachte een tegemoetkoming zou
krijgen in de kosten die gemaakt worden door de contra-expertise.
2.5 De deskundige en de gerechtelijke dwaling
De laatste jaren zijn gerechtelijke dwalingen in toenemende mate onder de aandacht van het
publiek en juristen gekomen.31 In enkele van deze zaken is het gebruik van deskundigenbewijs
mede verantwoordelijk geweest voor de dwaling.
Een gerechtelijke dwaling die veel gevolgen heeft gehad voor het juridisch apparaat in
Nederland is de Schiedammer parkmoord. 32 In deze zaak werd er DNA materiaal op het
lichaam van het slachtoffer gevonden dat niet overeen komt met het DNA materiaal van de
dader. Dit bewijsmateriaal is destijds achtergehouden door justitie.33 Naar aanleiding van de
Schiedammer parkmoord is er een onderzoeksrapport opgesteld door de Commissie Posthumus. Na de herziening van de Schiedammer parkmoord werd er een debat gepland met de Tweede Kamer met als onderwerp dit evaluatierapport. Er werd gesuggereerd dat de Schiedammer parkmoord geen incident zou zijn. Bij justitie zouden meer vonnissen bekend zijn waarin mensen ten onrechte veroordeeld zouden zijn omdat er informatie zou zijn achtergehouden voor de rechter. Als reactie op deze verdenkingen heeft de minister van Justitie de Tweede Kamer toegezegd dat er een commissie zou worden ingesteld die dit zou
28 Kwakman, De deskundige in het strafproces in Het onderzoek ter zitting. Eerste interim-rapport onderzoeksproject
Strafvordering 2001, 1999, blz.355
29 Wagenaar, Van Koppen & Crombag, Dubieuze zaken. De psychologie van strafrechtelijk bewijs, 2006, blz. 303 30 Van Koppen, De hordes van contra-expertise in strafzaken in Strafblad, 2005, blz. 92
31 Nijboer, het tijdvak van de (forensische) expertise in bewijsrecht, het bewijs geregeld?, blz. 117 32 Posthumus, Evaluatieonderzoek in de Schiedammer parkmoord, 2005, p. 168
8
onderzoeken. Uiteindelijk is dit vertaald in de instelling van de Commissie Evaluatie Afgesloten
Strafzaken.34 De taakstelling en bevoegdheden zijn neergelegd in het instellingsbesluit dat is
gepubliceerd in de Staatscourant van 13 april 2006.35
2.6. Lucia de B.
De zaak Lucia de B. is een van de grootste gerechtelijke dwalingen in het Nederlandse
strafproces.36 In deze zaak werden onder andere statistische en toxicologische
deskundigenrapporten gebruikt. Lucia de B. wordt uiteindelijk veroordeeld door het hof voor
zeven moorden en drie pogingen tot moord.37
De rechtbank heeft het statistisch rapport van deskundige Elfers gebruikt waaruit blijkt dat de kans dat Lucia de B. bij toeval bij zoveel sterfgevallen aanwezig is geweest ligt op 1 op
342.000.000.38 Deskundige Elfers geeft aan dat hij de vraag of de aanwezigheid van Lucia de
B. bij de incidenten toeval kan zijn, kan beantwoorden met ‘een ongeclausuleerd nee’.39 In
hoger beroep en in de literatuur is er kritiek geuit op de berekening van Elfers.40 De Leidsche
hoogleraar Richard Gill kwam na zijn berekeningen uit op een kans van 1 op 47.41 Volgens Gill
heeft Elfers zich schuldig gemaakt aan confounding door bij bepaalde verbanden na te laten
naar gemeenschappelijke onderliggende oorzaken te zoeken.42 Er is sprake van confounding
wanneer een derde factor, die gerelateerd is aan zowel de determinant als de uitkomst, het
causale verband tussen die twee verstoort.43
Ten aanzien van het toxicologisch rapport, waaruit zou blijken dat het eerste slachtoffer overleden is aan een te hoog digoxinegehalte in haar bloed, zijn er ook twijfels. Het rapport wordt echter wettig en overtuigend bewezen geacht door het gerechtshof. Direct bewijs ontbreekt en alleen de verklaringen van professor Wolff waarin hij aangeeft dat er sprake is
van digoxinevergiftiging zijn aanwezig.44 Na de herziening van de zaak is er door de Commissie
Evaluatie Afgesloten Strafzaken een rapport opgesteld over de zaak Lucia de B. Professor Gideon Koren, die een reputatie heeft als digoxinedeskundige, verklaart in dit rapport dat de
conclusies van Wolff onjuist zijn.45 Tevens blijkt dat de deskundige Wolff nooit over digoxine
34 Hierna: CEAS 35 Stcrt., nr. 74, p. 16
36 De feiten worden bekend verondersteld. Voor meer informatie: Rb. ’s-Gravenhage 24 maart 2003, LJN AF6172, Hof Amsterdam 4 mei 2006, LJN AW8270, HR 14-03-2006 ECLI:NL:PHR:2006:AU5496 (Lucia de B.)
37 Hof ‘’s-Gravenhage, ECLI:NL:GHSGR:2004:AP2846 38 Rb. ’s-Gravenhage 24 maart 2003, LJN AF6172
39 Hof Amsterdam 4 mei 2006, LJN AW8270, STAtOR 5, 2004, blz. 11. 40 Bijvoorbeeld:
41 Gill, Learning from Lucia, 2010
42 Gill geeft het volgende voorbeeld van confounding: Ooievaars bouwen bijvoorbeeld vaak nesten in dorpen met veel kinderen. Dat betekent niet dat de ooievaars inderdaad baby’s brengen. Dorpen met veel kinderen zijn vaak welvarender, waardoor ze meer ooievaars aantrekken. In medische statistiek moet vaak de tijd meegenomen worden als
gemeenschappelijke, onderliggende oorzaak. Gill is van mening dat bij de diensten en incidenten de tijd een belangrijke rol speelt.
43 Colignatus, Data selection and confounding in the court case of Lucia de Berk, 2007 44 Hof Den Haag 18-06-2004, ECLI:NL:GHSGR:2004:AP2846( Lucia de B.)
9
gepubliceerd heeft en dat er nergens zijn naam geciteerd wordt in de internationale literatuur met betrekking tot digoxine.
De vraag die diende te worden beantwoord in het rapport, was hoe het mogelijk is geweest dat er in zoveel op zichzelf staande (deskundigen)onderzoeken fouten zijn gemaakt. In het CEAS-rapport heeft de Commissie een zestal vragen opgesteld met betrekking tot de zaak Lucia de B. Nu worden alleen de vragen behandeld die in direct verband staan met het
deskundigenbewijs.46
- Ten aanzien van de geraadpleegde deskundigen rijzen er vragen naar de selectieprocedure. Het lijkt er naar oordeel van de auteurs op dat er geen structureel onderzoek naar de specifieke kwaliteiten van de aan te wijzen persoon ten grondslag van de selectie heeft gelegen. Argumenten als ‘toevallige bekendheid’ met een persoon spelen in deze zaak een belangrijke rol. De auteurs van het rapport geven aan dat ‘een systeem van certificering van deskundigen en het opzetten van een register
een begin van een oplossing zouden kunnen zijn.’47
- Een tweede vraag rijst ten aanzien van de startinformatie die de (statistische) deskundigen hebben gebruikt voor hun adviezen en rapportages. Deze informatie zou informatie moeten zijn op basis waarvan een deskundige een valide en
reproduceerbare berekening kan maken.48 In de zaak Lucia de B. is dit niet zorgvuldig
gebeurd. Er is bijvoorbeeld niet gedefinieerd wat verstaan wordt onder kernbegrippen
als ‘reanimatie’ en ‘incident’.49
Uit bovenstaande uiteenzetting blijkt dat het gebruik van deskundigen in strafzaken uitzonderlijke zorg verdient. Hoe kan bepaald worden of een deskundige genoeg vakkennis heeft en hoe kan een rechter kritisch kijken naar het door de deskundige aangeleverde rapport? In de volgende hoofdstukken wordt aandacht besteed aan de inperking van willekeur, de selectie en keuze van deskundigen en de Wet Deskundigen in Strafzaken die op 1 januari 2010 in werking is getreden.
46 Voor meer informatie over de andere zes vragen, Zie het rapport: Grimbergen, Groenhuijsen & Vogelzang, Rapport van
het van het driemanschap in de zaak tegen mevrouw de B., 2007
47 Grimbergen, Groenhuijsen & Vogelzang, Rapport van het van het driemanschap in de zaak tegen mevrouw de B., 2007, pagina 43
48 Grimbergen, Groenhuijsen & Vogelzang, Rapport van het van het driemanschap in de zaak tegen mevrouw de B., 2007, pagina 44
49 Er is in het statistisch onderzoek nooit een eenduidige definitie gegeven van incident. Is een incident een sterfgeval? Of enkel een onregelmatigheid? Zie: Grimbergen, Groenhuijsen & Vogelzang, Rapport van het van het driemanschap in de zaak
10
3. Het deskundigenbewijs en het EVRM 3.1. Inleiding
Het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens heeft een grote invloed op het Nederlandse (straf)recht en haar rechtspraak. Een Nederlandse burger kan zich beroepen op artikelen opgenomen in het EVRM en artikel 46, eerste lid EVRM bepaalt dat alle verdragsstaten verplicht zijn zich te houden aan de einduitspraken van het EHRM in zaken
waarbij zij partij zijn.50 In hoofdstuk twee van deze scriptie is de Nederlandse regeling op het
gebied van deskundigenbewijs voor 1 januari 2010 besproken. De Wet Deskundigen in Strafzaken is onder andere ingevoerd om beter overeen te komen met de Europese wetgeving
en uitspraken.51 In dit hoofdstuk worden de relevante uitspraken van het EHRM met
betrekking tot het deskundigenbewijs besproken.
3.2. Straatsburgse jurisprudentie
Uit artikel 6 EVRM volgt dat een ieder recht heeft op een eerlijk proces. Hieronder valt ook het recht op ‘Equality of Arms’. Dit begrip wordt niet woordelijk genoemd in dit artikel maar volgt uit de standaardjurisprudentie van het EHRM. Er dient bijvoorbeeld toegang te zijn tot de dossier en de verdachte moet de mogelijkheid hebben het bewijsmateriaal te toetsen.
Bönisch vs. Oostenrijk is een voorbeeld waarbij deze gelijke procespositie in het geding
kwam.52 Het EHRM constateerde een schending van artikel 6 lid 1 EVRM omdat de rechtbank
teveel betekenis toekende aan de verklaringen van een deskundige die de kwaliteit van de vleesproducten van Bönisch beoordeelde. Opmerkelijk in deze zaak was het feit dat de benoemde deskundige directeur was van het instituut voor voedselcontrole, door wie vervolging was gestart. Deze deskundige zou een bonus krijgen bij veroordeling van Bönisch. In de functie als gerechtsdeskundige die de man bekleedde was hij een adviseur van het
gerecht.53 De deskundige kreeg de gelegenheid om bij alle verhoren aanwezig te zijn, vragen
te stellen aan de verdachte en getuigen en hij mocht commentaar leveren op hun verklaring. De deskundige van de verdediging werd enkel als getuige gehoord en werd alleen ondervraagd
ter zitting en kreeg geen kans om de andere deskundige te ondervragen.54 Het Hof oordeelde
dat er genoeg aanleiding was om aan de onafhankelijkheid van de benoemde deskundige te twijfelen, waardoor het vond dat de rechter de tegendeskundige van de verdachte had
moeten horen als deskundige in plaats van enkel als getuige.55 Uit dit arrest blijkt dat de rol
van een deskundige onderscheiden moet worden van de rol van een getuige. Dit arrest leert ons tevens dat als er genoeg reden is om te twijfelen aan de onafhankelijkheid van de
50 Europees Verdrag van de Rechten van de Mens. Hierna: EVRM
51 Kwakman, De deskundige in het strafproces in Het onderzoek ter zitting. Eerste interim-rapport onderzoeksproject
Strafvordering 2001, 1999, blz. 348-349; Dubbelaar, Tekst & Commentaar Strafvordering, inleidende opmerkingen onder 2,
2011, blz. 215
52 EHRM (GC) 6 mei 1985, appl. No. 8658/79 (Bonisch vs. Oostenrijk) publ. ECHR Series A, vol. 92, NJ 1989, 385, m.nt. P. van Dijk
53 Keulen, De Wet deskundige in strafzaken en het EVRM in De deskundige in het recht, 2011, blz. 52 54 Keulen, De Wet deskundige in strafzaken en het EVRM in De deskundige in het recht, 2011, blz. 52 55 Keulen, Artikel 6 Eerlijk proces in Het EVRM en het Nederlandse strafprocesrecht,2004, blz. 123, 124
11
benoemde deskundige, de verdediging in principe recht heeft op contra-expertise op basis
van ‘Equality of Arms’.56 In de zaak Brandstetter vs. Oostenrijk oordeelde het Europese Hof
dat de verdediging geen recht op expertise toekwam nadat een eerdere contra-expertise onverenigbare resultaten had opgeleverd. Anders dan in de zaak Bönisch oordeelde het Hof dat de onafhankelijkheid van de deskundige voldoende was aangetoond. Net als in Bönisch oordeelde het Hof dat de verdediging een recht op contra-expertise toekomt als er
twijfels bestaan over de onafhankelijkheid van de deskundige. 57
Een ander juridisch aspect dat wordt belicht in Brandstetter vs. Oostenrijk is dat het begrip ‘Equality of Arms’ verder reikt dan enkel gelijke wapenen. In dit begrip kan ook de interne openbaarheid gelezen worden. De verdachte dient op dezelfde manier als het OM inzage te krijgen in de processtukken. Doordat de verdediging niet de beschikking kreeg over dezelfde processtukken achtte het Hof artikel 6 lid 1 EVRM geschonden.
Een van de elementen van artikel 6 lid 1 EVRM is het recht op een contradictoir proces. Het Hof verklaart in Mantovanelli vs. Frankrijk dat het niet alleen is vereist dat een partij de mogelijkheid moet hebben om bewijs in te brengen dat noodzakelijk is om zijn verklaringen te steunen, maar ook om al het bewijsmateriaal dat is ingebracht om de beslissing van de
rechter te beïnvloeden, te voorzien van commentaar.Uit deze zaak blijkt ook dat dat uit artikel
6 EVRM geen algemeen beginsel kan worden afgeleid dat de partijen, in het geval van een actieve deskundige in de zaak, verhoren die deze deskundige afneemt mag bijwonen of
documenten mag inzien die de deskundige onder zich heeft.58 De algemene regel is dat
partijen behoorlijk kunnen participeren in het proces. De Hof was in deze zaak van mening dat de klagers geen reële kans geboden is om effectief commentaar te leveren op het medisch rapport van de deskundige. In deze zaak was de vraag die de deskundige moest beantwoorden in grote mate gelijk aan de vraag die de rechter moet beantwoorden, en daarom lijkt de deskundige in casu geenszins op een getuige. Omdat de deskundigenrapportage van groot
belang was in deze zaak hadden de klagers bij het onderzoek betrokken moeten worden.59
3.3 De richtlijnen uit de relevante jurisprudentie van het EHRM
Na deze uitspraken op het gebied van deskundigenbewijs in het strafrecht zijn er verschillende uitspraken geweest van het EHRM met betrekking tot dit onderwerp. Deze uitspraken sluiten
aan bij de inzichten die uit deze uitspraken naar voren zijn gekomen.60 Het EHRM maakt
duidelijk dat een deskundige een speciale functie vervuld in het proces. Het is geen ‘speciale getuige’, maar een aparte actor in het strafproces wiens taak meer lijkt op die van een rechter.
56 Keulen, Artikel 6 Eerlijk proces in Het EVRM en het Nederlandse strafprocesrecht,2004, blz. 123, 124 57 Keulen, De Wet deskundige in strafzaken en het EVRM in De deskundige in het recht, 2011, blz. 53 58 Keulen, De Wet deskundige in strafzaken en het EVRM in De deskundige in het recht, 2011, blz.53 59 Keulen, De Wet deskundige in strafzaken en het EVRM in De deskundige in het recht, 2011, blz.54.
60 Ehrm 2 juni 2005, Cotting versus België, appl. no.48386/99, EHRM 2007, Sara Lind Eggertsdottir versus IJsland, appl. No. 31930/04, NJ 2010, 323; EHRM 8 november 2006, Eskelinen e.a. versus Finland, appl. No. 43803/98; EHRM 5 april 2007, Stoimenov versus the former Yugoslaf Republic of Macedonia, appl no. 17995/02
12
De deskundige onderzoekt informatiebronnen en vormt op basis daarvan zijn oordeel.61 De
rechter neemt dit oordeel direct over omdat de rechter niet in staat is dit onderzoek over te doen. Als dit oordeel van de deskundige gebruikt gaat worden in de zaak dan vloeien uit het ‘fair hearing-beginsel’ eisen voort waaraan voldaan moet worden als de rechter besluit de
verklaring van de deskundige te gebruiken.62
Als het deskundigenrapport (mede) de zaak geïnitieerd heeft dan zal in vrijwel alle gevallen een contra-expertise mogelijk moeten zijn door een onafhankelijke, andere deskundige die in
het proces dezelfde positie inneemt als de eerste deskundige.63 In het geval van een
gerechtsdeskundige moet bezien worden of deze deskundige werkelijk onafhankelijk en onpartijdig is. De onpartijdigheid en onafhankelijkheid komt niet automatisch in het geding als deze deskundige bij het zelfde orgaan werkt als de deskundige wiens rapport de strafzaak mede heeft geïnitieerd. Of de rechten van de verdachte uit artikel 6 EVRM inderdaad geschonden zijn hangt mede af van de opstelling van de deskundige en de proceshouding van de verdachte. Daarnaast kan, als de deskundige in principe dezelfde vraag dient te beantwoorden als de rechter, vereist worden dat de verdediging in het onderzoek wordt betrokken.
61 Keulen, De Wet deskundige in strafzaken en het EVRM in De deskundige in het recht, 2011, blz.54 62 Keulen, De Wet deskundige in strafzaken en het EVRM in De deskundige in het recht, 2011, blz.54 63 Keulen, De Wet deskundige in strafzaken en het EVRM in De deskundige in het recht, 2011, blz.54
13
Hoofdstuk 4. De nieuwe Wet Deskundigen in Strafzaken 4.1. Inleiding
De jurisprudentie heeft de laatste jaren steeds meer eisen gesteld aan het gebruik van
deskundigenbewijs.64 In het Wetboek van Strafvordering werd voor 1 januari 2010 het
deskundigenbewijs niet uitgebreid geregeld.65 Dit is veranderd met de invoering van de Wet
Deskundige in Strafzaken. Kwakman gaf in het eerste interim-rapport van 2001 aan dat hij een voorstander is van een eigen statuut voor de deskundige. Dit interim-rapport werd opgesteld
naar aanleiding van de herziening van het Wetboek van Strafvordering.66 Deze aanbeveling is
overgenomen in het ‘Algemeen kader herziening Wetboek van Strafvordering’.67 Er is een
nieuwe titel IIIC toegevoegd aan het Eerste boek van het Wetboek van Strafvordering met als
doel een nieuwe, verbeterde regeling van de deskundige te codificeren.68 Naast een regeling
die kwaliteitseisen schept voor de deskundigen wordt er ook een deskundigenregister ingesteld met een wettelijke basis die als doel heeft het bewaken van de kwaliteit en de
bevordering van het gebruik van deskundigen in het strafrecht.69 Dit register, genaamd het
NRGD register, is het register voor de gerechtelijke deskundigheid.70 Het register, de eisen en
de wijze waarop de eisen worden getoetst zijn opgenomen in een Algemene Maatregel van
Bestuur.71 De Algemene Maatregel van Bestuur voorziet in het oprichten van het College en
dit College heeft tot taak de gedragscode gerechtelijke deskundigen op te stellen en te
beslissen over de inschrijving van de deskundigen.72 Dit College bestaat uit een met
rechtspraak belast lid van de rechterlijke macht en is tevens de voorzitter, een lid van het openbaar ministerie, een advocaat, een politiefunctionaris en drie gerechtelijk deskundigen.
Uit de Memorie van Toelichting vloeien drie hoofddoelen van de wet voort.73 Het eerste doel
is het meest duidelijk: De deskundige krijgt een eigen regeling in de nieuwe wet, daarnaast worden de rechten van de verdediging uitgebreid omdat er een ruimere mogelijkheid is tot het verzoeken om tegenonderzoek. Als laatste wordt de positie van de rechter-commissaris versterkt. Deze drie hoofddoelen zullen in dit hoofdstuk verder besproken worden.
4.2. Een eigen regeling voor de deskundige
De nieuwe wet heeft een afzonderlijke titel waarin alle rechten en plichten van de deskundige
zijn opgenomen.74 De deskundige krijgt hierdoor een volwaardige positie in de nieuwe wet.75
Net als in de oude regeling ontbreekt in deze artikelen de definitie van de deskundige, al wordt er in artikel 51 lid 1 WvSv wel ‘specifieke of bijzondere kennis vereist’. Tevens geeft artikel 227
64 Bijvoorbeeld het anatomisch correcte poppenarrest: HR 14 maart, NJ 1989, 748
65 Dubelaar & Nijboer, De procespositie van deskundigen eindelijk wettelijk verankerd, 2008, blz. 15
66 Kwakman, De deskundige in het strafproces in Het onderzoek ter zitting. Eerste interim-rapport onderzoeksproject
Strafvordering 2001, 1999, blz. 393-395
67 Kamerstukken II 2003/04, 29 271, nr. 1, p. 11. 68 Kamerstukken II 2006/07, 31 116, nr. 3, p. 6, p. 1 69 Kamerstukken II 2006/07, 31 116, nr. 3, p. 6. 70 www.NRGD.nl
71 Abels & Waayers-van Dijk, Kwaliteitseisen aan deskundigen in strafzaken, Ars Aequi 2009/9, blz. 585 72 Artikel 2 jo. 3 sub c Besluit register deskundige in strafzaken
73 Kamerstukken II 2006/07, 31 116, nr. 3. P. 4. 74 Artikel 51I t/m 52m WvSv
14
WvSv aan dat de deskundige ‘de rechter moet voorlichten, bijstaan en zo nodig een onderzoek moet instellen en daarover een met redenen omkleed verslag dient uit te brengen.’ Naast de opdracht tot het geven van informatie of het doen van onderzoek dient de deskundige als
tweede taak verslag uit te brengen ‘naar waarheid, volledigheid en naar beste inzicht.’76
Tevens dienen de bevindingen van de deskundigen controleerbaar te zijn om te voorkomen
dat eventuele twijfel niet geuit zou worden.77 Als de deskundige een standpunt inneemt dat
binnen zijn vakgebied aan te merken valt als een minderheidsstandpunt dan dient de
deskundige dit te melden.78
In de literatuur wordt er een onderscheid gemaakt tussen de definitie van een deskundige in de oude situatie en de definitie van de deskundige in de situatie na 1 januari 2010. De eerste definitie luidt als volgt: ‘De deskundige is een neutrale vakman of wetenschapper, die naar ‘eer
en geweten’ verslag uitbrengt over een technisch probleem.’79 De tweede definitie luidt als
volgt: ‘De deskundige kan gedefinieerd worden als een persoon die de rechter bijstaat met
bijzondere kennis en vaardigheden die hij via ervaring, beroep of studie heeft verworven.’80
Hieruit wordt een verschuiving duidelijk van een definitie waarbij de nadruk ligt op de neutraliteit en de beëdiging, naar een definitie waarbij de nadruk ligt op het onderzoek als instrument en de benodigde kennis van het deskundigengebied.
4.3 De positie van de verdediging
Het oude artikel 151 WvSv voorzag in de benoeming van deskundigen door de officier van justitie. De nieuwe wet heeft als doel een verruiming van de mogelijkheden voor de verdachte om op zijn verzoek deskundigenonderzoek te laten plaatsvinden. De officier van justitie is verplicht om de verdachte te informeren als er besloten is een deskundige in te schakelen. Dat betekent dat de verdachte hierdoor in een eerder stadium dan voorheen kan aangeven of hij
aanvullend of specifiek onderzoek wil laten doen.81 Dit heeft ook een positieve uitwerking
voor de proceseconomie aangezien het efficiënter is om een verzoek tot onderzoek in een vroeg stadium van het proces te doen omdat aanvulling of uitbreiding meer geld en tijd zal
kosten als het onderzoek verder gevorderd is.82 Het recht van de verdachte om een onderzoek
te verzoeken bij de officier van justitie is nu neergelegd in artikel 150a lid 3 WvSv. Mocht dit verzoek afgewezen worden dan kan de verdachte dit verzoek herhalen bij de rechter-commissaris op grond van artikel 150b lid 2 WvSv.
De verdachte heeft pas tijdens het onderzoek ter terechtzitting een recht op tegenonderzoek. De voorwaarden voor dit onderzoek zijn een tijdig, expliciet en gemotiveerd verzoek. Deze voorwaarden garanderen niet dat het verzoek op de zitting wordt ingewilligd. Als de verdediging meent dat de officier, dan wel de rechter-commissaris het verzoek tot
76 Art 51 lid 3 WvSv
77 Kamerstukken II 2006/07, 31 116, nr. 3. P. 18 78 Kamerstukken II 2007/08, nr. C, p. 2
79 De Smet, Deskundigenonderzoek in strafzaken, 2001, blz. 411 80 De Smet, Deskundigenonderzoek in strafzaken, 2001, blz. 411 81 Kamerstukken II 2006/07, 31 116, nr. 3, p. 13
82 Kroese, De verdediging en de forensisch deskundige; uitoefening van het recht op contra-expertise in het strafproces, 2007, blz. 38
15
expertise onterecht heeft afgewezen, dan bestaat de mogelijkheid om tijdens het onderzoek ter terechtzitting aan de zittingsrechter opnieuw een verzoek om contra-expertise te doen. De rechter beoordeelt of dit onderzoek bijdraagt aan de beantwoording van de vragen van
348 en 350 WvSv.83 Dit recht is geen absoluut recht en hoe later de contra-expertise wordt
aangevraagd, hoe zwaarder de proceseconomie hier onder lijdt. Bovendien is het maar de vraag in hoeverre het onderzoeksmateriaal nog bestaat in een laat stadium van het proces. De verdediging is er dus bij gebaat om in een vroeg stadium contra-expertise te verzoeken. Het verzoek kan nog tijdens het onderzoek ter terechtzitting ingewilligd worden, maar het risico is dan groter dat dit verzoek niet ingewilligd zal worden wegens de eerdergenoemde te
grote belasting van de proceseconomie doordat een zaak zal moeten worden aangehouden.84
Dit heeft een negatieve invloed op de doorlooptijden in het strafrecht en dit is volgens Crombag, van Koppen en Wagenaar een reden dat in rechtszaken een verzoek tot
contra-expertise soms niet wordt ingewilligd.85
4.4. De positie van de rechter-commissaris
De positie van de rechter-commissaris wordt onder andere in het vooronderzoek versterkt. De rechter-commissaris heeft tot taak toezicht te houden op het verloop van het opsporingsonderzoek en aanvullende onderzoekshandelingen te verrichten tijdens het gehele vooronderzoek. De reden dat deze bevoegdheden naar de rechter-commissaris geschoven zijn is dat er getracht wordt een betere, en gelijkwaardigere, positie te creëren voor de verdachte en de officier van justitie. In het vooronderzoek kan hierdoor betrouwbaar bewijsmateriaal worden vergaard zodat de rechtbank zich voldoende geïnformeerd kan achten. In het verleden werden geregeld zaken terugverwezen naar de rechter-commissaris voor aanvullend
onderzoek waardoor er onnodig vertraging werd opgelopen.86
Naast proceseconomische voordelen is de verdediging ook gebaat bij de verruiming van de bevoegdheden van de rechter-commissaris. De rechter-commissaris heeft een toezichthoudende functie waardoor hij controleert of het Openbaar-Ministerie tijdens het
opsporingsonderzoek rechtmatig heeft gehandeld en of er aanvullende
onderzoekshandelingen gewenst zijn. De rechter-commissaris is bevoegd een vergoeding te verlenen aan de verdachte voor het deskundigenonderzoek. Dit geldt echter niet voor het technisch onderzoek aangezien het dit onderzoek niet onder de regelingen van het
deskundigenonderzoek valt.87 De wetgever heeft uitdrukkelijk aangegeven enkel het
politieonderzoek als ‘technisch onderzoek’ aan te merken. Als de technische recherche hulp krijgt van derden om het onderzoek te voltooien dient dit onderzoek wel als een
deskundigenonderzoek aangemerkt te worden.88 Omdat de verdachte bij het
deskundigenonderzoek meer rechten heeft dan bij het technisch onderzoek is het
83 Kamerstukken II 2006/07, 31 116, nr. 3, p. 13-14 84 Kamerstukken II 2006/07, 31 116, nr. 3, p. 13
85 Wagenaar, Van Koppen & Crombag, Dubieuze zaken. De psychologie van strafrechtelijk bewijs, 2006, blz. 303 86 Kamerstukken II 2009/10, 32 177, nr. 3. P. 3
87 Kamerstukken II 2009/10, 32 177, nr. 3. P. 3 88 Kamerstukken II 2006/07, 31 116, nr. 3, p. 10
16
onderscheid tussen beide onderzoeken relevant. De Hoge Raad heeft in twee arresten duidelijkheid gegeven wanneer er sprake is van een technisch onderzoek en wanneer er
sprake is van een deskundigenonderzoek.89
4.5. Wettelijke eisen aan de deskundige
In twee zaken van de Hoge Raad en het Hof is aandacht besteed aan wettelijke eisen die gesteld worden aan deskundigen. In het Anatomisch correcte poppenarrest werd een verhoormethode gebruikt waarbij kinderen, die mogelijk slachtoffer waren geworden van seksueel misbruik, met behulp van poppen konden aanwijzen waar er lichamelijk contact is geweest. Deze methode werd in dit arrest als niet als verantwoord en betrouwbaar beschouwd. Er werd vereist dat op verweren ten aanzien van de betrouwbaarheid van door
de deskundige gebruikte methoden en apparatuur expliciet moest worden gerespondeerd.90
Dit werd bevestigd het Schoenmakersarrest. In dit arrest werd een orthopedische schoenmaker met jarenlange ervaring gevraagd zijn deskundigheid te laten schijnen over voetspoorafdrukken die gevonden waren bij een plaats delict. De verdediging had een verweer met betrekking tot de deskundigheid van de deskundige en het Hof had dit verweer niet zonder nadere motivering mogen verwerpen. In dit arrest werden motiveringseisen geformuleerd door de Hoge Raad. Deze eisen houden in dat wanneer er een uitdrukkelijk verweer is gevoerd tegen de inbreng van de deskundige, de rechter moet uitleggen dat hij de betrouwbaarheid van het deskundigenonderzoek heeft getoetst en voldoende heeft
bevonden.91
Sinds 1 januari 2010 is op basis van artikel 51k WvSv een openbaar landelijk deskundigenregister ingesteld. Het doel van dit register is bijdragen aan de bevordering van
de kwaliteit van de inbreng van deskundigen in strafzaken.92 Op grond van de Algemene
Maatregel van Bestuur zijn criteria geformuleerd of een deskundige in aanmerking komt voor
inschrijving in het register.93 De belangrijkste eisen zijn dat de deskundige voldoende kennis
en relevante ervaring moet hebben. Bij zijn aanmelding bij het register moet hij deze ervaring kunnen aantonen. Abels en Waayers-van Dijk geven aan dat het van belang is dat binnen een deskundigheidsgebied eisen opgesteld worden die gangbaar zijn binnen dit specifieke gebied om te voorkomen dat de eisen van het College te ver af komen te staan van de eisen die binnen een specifiek deskundigengebied gelden. Dit is tevens de achilleshiel van het deskundigenregister. Het is de vraag of de eisen die het deskundigenregister aan haar deskundigen stelt niet zo algemeen zijn dat de kwaliteitseisen die binnen een deskundigengebied gelden de kwaliteitseis van het register overbodig maken. Tevens zal het volgens Abels en Waayers van Dijk problematisch zijn voor het College om eenzijdig eisen op
89 Om niet in zijsporen te treden is gekozen dit onderscheid niet verder uit te werken. Voor meer informatie zie: HR 13 mei 1997, NJ 1998, 318; HR 29 maart 1994, NJ 1994, 577
90 HR 14 maart, NJ 1989, 748 91 HR 27 januari 1998, NJ 1998, 404
92 Abels & Waayers-van Dijk, Kwaliteitseisen aan deskundigen in strafzaken, Ars Aequi 2009/9, blz.586 93 Abels & Waayers-van Dijk, Kwaliteitseisen aan deskundigen in strafzaken, Ars Aequi 2009/9, blz. 587
17
te stellen voor deskundigenbewijs als deze eisen niet op voldoende draagvlak kunnen rekenen
binnen een expertisegebied.94
Een nieuw vereiste uit het register is dat gevraagd wordt van een deskundige om zich bewust te zijn van de positie en de rol die hij heeft in het proces en de consequenties van zijn
bevindingen.95 Hij dient de grenzen van zijn deskundigheid in acht te nemen en begrijpelijk te
rapporteren zodat zijn bevindingen door de procesdeelnemers op verantwoorde wijze kunnen
worden geïnterpreteerd.96 Indien de vraag die door de opdrachtgever aan hem is voorgelegd
geheel of ten dele buiten zijn specifieke deskundigheid ligt, dient hij de opdrachtgever daarvan
in kennis te stellen.97 In de volgende paragraaf wordt er verder ingegaan op de eisen die
gesteld worden aan de rapportage van de deskundige. 4.6 Eisen aan de deskundigenrapportage
In de wet deskundige in strafzaken zijn verschillende regelingen ten aanzien van het deskundigenbewijs vastgelegd. In de vorige paragraaf is uiteengezet welke eisen er gesteld worden aan een deskundige en in deze paragraaf zal aandacht besteed worden aan de eisen die gesteld worden aan de deskundigenrapportage. Er kan onderscheid gemaakt worden tussen gedragsrapportages en technische rapportages. De gedragsrapportages zijn verslagen over de psyche van de verdachte. Zij bieden bijvoorbeeld een inzicht op het gebied van de ontoerekeningsvatbaarheid, recidivekans en strafbaarheid van de verdachte. De technische rapportages hebben meestal een natuurwetenschappelijke basis. Hierbij kan gedacht worden aan DNA-rapporten, vingerafdrukrapporten en ballistische rapporten.
Artikel 51l lid 1 WvSv geeft aan dat de deskundige aan zijn formele opdrachtgever verslag
uitbrengt.98 Tevens moet de deskundige aangeven welke onderzoeksmethode hij heeft
toegepast. De wetgever heeft er voor gekozen om het methode-vereiste niet te strikt te omlijnen omdat er naast wetenschappelijke methodes ook aanvaarde werkwijzen binnen een
vakgebied bestaan. Tevens maakt de ontwikkeling binnen verschillende
(forensische)wetenschappen het onmogelijk om alle methoden bij te houden. Daarom is er
gekozen voor de algemene omschrijving uit artikel 51l WvSv.99 Daarnaast is vereist dat er door
de deskundige beschreven wordt wat de mate van betrouwbaarheid en de resultaten van de methode zijn en wat zijn eigen bekwaamheid in het gebruik van de methode is. Het uitbrengen van het schriftelijke verslag gebeurt in beginsel onbeëdigd. Het artikel vereist van de
deskundige dat hij volledig, naar waarheid en naar beste inzicht verslag uitbrengt.100 De
inhoud van het verslag moet door de deskundige gebaseerd worden op ‘wat zijn wetenschap
94 Abels & Waayers-van Dijk, Kwaliteitseisen aan deskundigen in strafzaken, Ars Aequi 2009/9, blz. 588 95 Zie art. 51k Sv en de daarop gebaseerde AMvB: Het Besluit Deskundigen in Strafzaken, m.n. art. 12 en 13
96 Besluit van 18 juli 2009, houdende instelling van het Nederlands register gerechtelijk deskundigen en kwaliteitseisen aan deskundigen in strafzaken
97 Abels & Waayers-van Dijk, Kwaliteitseisen aan deskundigen in strafzaken, Ars Aequi 2009/9, blz.589 98 Art.51l wetboek van strafvordering
99 Reijntjes, Deskundigen en tegenspraak over het toetsen van deskundigenbewijs in strafzaken in Deskundigen en
tegenspraak in het Belgische en Nederlandse strafrecht, blz. 134
18
en kennis hem leren over datgene wat aan zijn oordeel onderworpen is.’101 De rechter ter
terechtzitting moet beslissen of hij op dat moment de deskundige wil horen of dat een
uitgebracht verslag volstaat. In principe is een schriftelijk verslag voldoende.102 Het
deskundigenverslag dat de deskundige uitgebracht heeft wordt als schriftelijk bescheid gezien en kan op dezelfde manier worden gebruikt op basis van artikel 344 lid 1 onder 4o WvSv. In de literatuur wordt er geregeld kritiek geuit op de manier waarop deskundigen rapportages opstellen. Veelgehoorde kritiek is dat de deskundigen onvoldoende inzicht geven in de manier
hoe tot een antwoord gekomen is.103 Van Koppen geeft aan dat de betrouwbaarheid van een
rapportage niet zozeer aan de hand van materiele criteria getoetst kan worden. Hij is van mening dat bekeken moet worden of de rapportage op een formeel aanvaardbare wijze tot
stand is gekomen.104 De deskundige dient meer mededelingen te doen over de betekenis van
het onderzoek en de bevindingen binnen zijn vakgebied om de procespartijen beter in staat te stellen om de resultaten te waarderen en te wegen. Op deze manier kan de deskundige
bijdragen aan de kwaliteit van de besluitvorming.105 Reijntjes geeft aan dat het de
verantwoordelijkheid van de deskundige is om de gebruikte onderzoekstechniek en de reden van de keuze van deze onderzoekstechniek te vermelden en dat hij vervolgens ingaat op de
validiteit van het onderzoek.106 Bij het ingaan op de validiteit zal bijvoorbeeld besproken
worden wat de foutenmarge is bij de gebruikte methode.107 Reijntjes is daarnaast van mening
het van een groot belang dat alternatieve scenario’s besproken worden door niet alleen te verifiëren, maar ook te falsificeren. Sommige wetenschappers geven aan dat ze deze vereisten graag in de wet zouden zien omdat deze vastlegging onontbeerlijk zou zijn voor het goede gebruik van een deskundigenrapportage in het strafrecht. Ik ben het met Reijntjes eens dat deze voorschriften niet in de wet thuis horen maar toebehoren aan de deontologie van het vakgebied van de deskundige omdat een algemene regel niet zou volstaan voor de
verschillende vakgebieden.108
4.7. Artikel 6 EVRM en de Wet Deskundigen in Strafzaken
In hoofdstuk 3 wordt duidelijk dat het EHRM, in de jurisprudentie met betrekking tot het deskundigenbewijs, de nadruk legt op het belang van de ‘Equality of Arms’ en het recht op contra-expertise. In dit hoofdstuk wordt uiteengezet hoe de Wet Deskundigen in Strafzaken de Equality of Arms zich verhoudt tot de uitspraken van het EHRM.
101 Art. 51l lid 3, tweede volzin juncto 343 WvSv
102 Art. 51l lid 2 WvSv).37Kamerstukken II 2006/07, 31116, nr. 3, p. 24 103 Van Koppen, De hordes van contra-expertise, Strafblad 2005, blz. 84
104 Van Koppen, Paradoxen van deskundigen. Over de rol van experts in strafzaken, 2004, blz. 40 105 Kamerstukken II 2006/07, 31 116, nr. 3, p. 5
106 Reijntjes, Deskundigen en tegenspraak over het toetsen van deskundigenbewijs in strafzaken in Deskundigen en
tegenspraak in het Belgische en Nederlandse strafrecht, blz. 151
107 Reijntjes, Deskundigen en tegenspraak over het toetsen van deskundigenbewijs in strafzaken in Deskundigen en
tegenspraak in het Belgische en Nederlandse strafrecht, blz. 151
108 Reijntjes, Deskundigen en tegenspraak over het toetsen van deskundigenbewijs in strafzaken in Deskundigen en
19
Uit paragraaf 4.4 blijkt dat de Hoge Raad een onderscheid heeft gemaakt tussen het deskundigenonderzoek en het technisch opsporingsonderzoek. Als er sprake is van een deskundigenonderzoek dan wordt dit meegedeeld aan de verdachte en de verdachte kan dan
binnen veertien dagen tegenonderzoek verzoeken.109 Als de officier van justitie dit verzoek
niet honoreert kan de verdachte naar de rechter-commissaris stappen.110 Het lijkt er op dat
de Wet Deskundigen in Strafzaken een passende regeling heeft voor onderzoek door deskundigen in opdracht van de politie en justitie. Echter, deze wettelijke regeling wordt in de
praktijk amper gebruikt.111 De reden dat de wetgever dit onderscheid blijft maken is wegens
een aanwijzing van het College van Procureurs-Generaal die recent ontwikkeld is.112 Deze
aanwijzing maakt onderscheid tussen het technisch opsporingsonderzoek dat de opsporingsinstanties toebehoort en het ‘overige deskundigenonderzoek’. De aanwijzing beweert dat de wetgever niet de bedoeling heeft gehad onderzoeken die normaliter door de technische recherche of specialistische functionarissen van andere opsporingsinstanties worden verricht onder te brengen in het deskundigenonderzoek zoals gecodificeerd in de wet. De aanwijzing heeft geprobeerd duidelijk te maken wanneer er sprake is van opsporingsonderzoek en van deskundigenonderzoek zoals bedoeld in de wet. Alleen het onderscheid maken op basis van specifieke specialismen bleek niet doorslaggevend te zijn
voor deze tweedeling.113 Als een opsporingsonderzoek veroorzaakt dat het gevonden spoor
vernietigd zal worden dan moet de opsporingsinstantie contact opnemen met de officier van
justitie.114 De officier van justitie dient te beoordelen of er een deskundige benoemd dient te
worden en of de verdediging moet worden betrokken bij het formuleren van de vraag aan de
te benoemen deskundige.115 Deze waarborg komt voort uit de eisen die artikel 6 EVRM stelt
aan de ‘Equality of Arms’. In de aanwijzing staat tevens beschreven dat ‘als sprake is van technisch opsporingsonderzoek dan zijn de artikelen 150 tot en met 150c WvSv niet van toepassing. Dit betekent dat kennisgeving van het onderzoek aan de verdachte niet verplicht
is’.116 Bijvoorbeeld in het geval van complexe onderzoeken naar zware misdrijven die grote
maatschappelijke beroering veroorzaken, of bij het eerder genoemde destructief onderzoek kan er aanleiding zijn om toch kennis te geven van het technisch sporenonderzoek zodat de
verdachte zich kan uitlaten over de onderzoeksvragen aan de deskundige.117 Bij de aanwijzing
zit een bijlage met wetenschappelijke terreinen waarbij analyse en interpretatie van de
onderzoeksresultaten valt onder het technisch onderzoek.118 Keulen betoogt dat als personen
109 Artikel 150 lid 3 WvSv 110 Artikel 150b WvSv
111 Keulen, De Wet deskundige in strafzaken en het EVRM in De deskundige in het recht, 2011, blz.59
112 De aanwijzing technisch onderzoek/deskundigenonderzoek, 2009A018(<www.om.nl;vgl. voor de tekst ook expertise en recht 2010, p. 14). de mogelijkheid van afbakening door het college van procureurs-generaal was in de MvT al
aangestipt(Bijlage Handelingen II 2006/07, 31 116, nr. 3, p. 10)
113 Keulen, De Wet deskundige in strafzaken en het EVRM in De deskundige in het recht, 2011, blz.56 114 Dit wordt ook wel destructief onderzoek genoemd.
115 Keulen, De Wet deskundige in strafzaken en het EVRM in De deskundige in het recht, 2011, blz.58 116 Aanwijzing technisch onderzoek deskundigenonderzoek.
117 Keulen, De Wet deskundige in strafzaken en het EVRM in De deskundige in het recht, 2011, blz.5456. 118 Bijvoorbeeld: accountancy, ballistiek, bloedsporen, DNA, Gezichtsreconstructie.
20
op basis van deze specialismen tot bevindingen komen, deze gehoord dienen te worden als
deskundige ter terechtzitting.119
Bovenstaande regeling zorgt ervoor dat veel onderzoek dat analyse en interpretatie vereist wordt geschaard onder het technisch onderzoek, waarbij participatie van de verdediging niet
vanzelfsprekend is.120
4.7.1 Het belang van de onafhankelijkheid van de deskundige
Uit de rechtspraak van het EHRM blijkt het belang van de onafhankelijkheid van de deskundigen. Uit artikel 51i lid 4 WvSv is af te lezen dat bij algemene maatregel van bestuur regels kunnen worden opgesteld ten aanzien van de kwalificaties waarover een deskundige moet beschikken. Daarnaast bepaalt artikel 52K lid 1 WvSv dat er een landelijk openbaar register van gerechtelijke deskundigen is. In deze artikelen valt impliciet het vereiste van onafhankelijkheid en onpartijdigheid te lezen. In paragraaf 5 is verder ingegaan op de eisen die gesteld worden aan registerdeskundigen.
Uit de rechtspraak van het EHRM komt nog een belang naar voren. Dit belang ziet op de situatie wanneer de deskundige in feite dezelfde vraag moet beantwoorden als de rechter. Als deze situatie zich voordoet vereist de jurisprudentie van het EHRM dat partijen mogelijkheden hebben om onderdeel uit te maken van dit onderzoek. Op basis van artikel 150a WvSv kan de verdediging verzoeken om aanvullend onderzoek te laten doen of aanwijzingen geven over het uit te voeren onderzoek. Als de rechter-commissaris het onderzoek opdraagt is de verdediging in staat zelf een deskundige aan te wijzen die bij het onderzoek aanwezig kan zijn
en inspraak heeft in dit onderzoek.121
Deze wettelijke regelingen laten een grote inbreng toe van de verdediging. Echter, artikel 6 EVRM en haar bijbehorende uitspraken vereisen ook dat de verdediging een recht op het gebruikte materiaal voor het onderzoek heeft en dat dit materiaal de deskundige ter beschikking staat. De rechter-commissaris kan het onderzoek van de deskundige niet sturen. De rechter-commissaris kan na een verzoek hiertoe van de verdediging wel aanvullend of nader onderzoek opdragen, maar het is niet mogelijk dat hij aanwijzingen geeft betreffende
de wijze waarop het onderzoek wordt uitgevoerd.122 De deskundige voert de
onderzoeksopdracht zelfstandig uit zonder bemoeienis van de opdrachtgever of procespartijen waardoor de wet, met de verdedigingsrechten in het achterhoofd, weinig waarborgen biedt.
119 Keulen, De Wet deskundige in strafzaken en het EVRM in De deskundige in het recht, 2011, blz.5456.
120 Keulen, De Wet deskundige in strafzaken en het EVRM in De deskundige in het recht, 2011, blz.54 56; De aanwijzing technisch onderzoek/deskundigenonderzoek, 2009A018(<www.om.nl;vgl. voor de tekst ook expertise en recht 2010, p. 14). de mogelijkheid van afbakening door het college van procureurs-generaal was in de MvT al aangestipt(Bijlage Handelingen II 2006/07, 31 116, nr. 3, p. 10)
121 Artikel 228 WvSv.
21
4.7.2. De verhouding met de uitspraken van het EHRM.
De conclusie kan getrokken worden dat de nationale regelingen niet volledig overeenkomt met de rechtspraak van het EHRM. De wet kan wel op een bepaalde manier geïnterpreteerd worden waardoor deze beter aansluit bij de uitspraken uit Straatsburg. Keulen geeft aan dat
een oplossing gevonden kan worden in het ‘kiezen van een ander vertrekpunt’.123 Het EHRM
hanteert een materieel vertrekpunt waarbij doorslaggevend is ‘of de betrokkene op basis van zijn deskundigheid een oordeel heeft gegeven op basis van onderzoeksmateriaal dat hem ter beschikking is gesteld.’ De wet Deskundige in Strafzaken hanteert een formeel vertrekpunt
waarbij de nadruk ligt op de benoeming van de deskundige.124 Een materieel vertrekpunt zou
dan ook beter aansluiten bij de rechtspraak van het EHRM. De oude wetgeving leek wel een materieel vertrekpunt te hebben. Dat bleek vooral uit het feit dat onder de verklaring van de deskundige werd verstaan: ‘zijn bij het onderzoek op de terechtzitting medegedeeld gevoelen betreffende wat zijn wetenschap hem leert omtrent datgene wat aan zijn oordeel onderworpen is.’ Door deze regeling konden verklaringen en bescheiden van personen met een expertise die niet benoemd of beëdigd waren als bewijs gebruikt worden. In de huidige wetgeving kan eigenlijk alleen antwoord van een deskundige op een vraag als een
deskundigenverslag worden aangemerkt.125 Als men werkt vanuit een materieel perspectief
dan zou een tegenonderzoek ook ten aanzien van een technisch onderzoek mogelijk zijn, aldus
Keulen.126 Uit arresten van de Hoge Raad is al eerder naar voren gekomen dat: ‘In sommige
gevallen de eis van een eerlijke procesvoering kan meebrengen dat aan een verzoek tot het doen verrichten van een tegenonderzoek gevolg behoort te worden gegeven.’ Dit geval hangt af onder andere af van: de gronden waarop het verzoek steunt, het belang van het gevraagde tegenonderzoek in het licht de aanwezigheid van ander bewijsmateriaal, de overtuigende kracht die kan worden toegekend aan het bestreden onderzoeksresultaat en de
omstandigheid dat het verzoek redelijkerwijs eerder had kunnen worden gedaan.127 Ook in
andere arresten wordt het recht op een tegenonderzoek niet aan onderzoek door enkel
benoemde deskundigen gekoppeld.128 Het gaat dus niet om de formele maar om de materiele
afweging of het een onderzoek betreft waarop tegenonderzoek toepasbaar zou zijn. Naast dit aspect is het ook gewenst dat de verdediging een recht op contra-expertise heeft. Door de versterking van de positie van de rechter-commissaris is er al gezorgd voor een betere waarborg voor de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van door de rechter ingeschakelde deskundigen. De verdedigingsrechten zijn met een regierol van de rechter-commissaris gediend omdat de procespartijen verzoeken tot hem kunnen richten die op het
deskundigenonderzoek betrekking hebben.129
123 Keulen, De Wet deskundige in strafzaken en het EVRM in De deskundige in het recht, 2011, blz.59. 124 Art. 51i WvSv
125 Knigge, Deskundige wetgeving?, 2010, blz. 1
126 Keulen, De Wet deskundige in strafzaken en het EVRM in De deskundige in het recht, 2011, blz. 60 127 HR 8 september 2009, NJ 2009, 424
128 Kwakman, De deskundige in het strafproces in Het onderzoek ter zitting. Eerste interim-rapport onderzoeksproject
Strafvordering 2001, 1999, blz. 348-349; Dubbelaar, Tekst & Commentaar Strafvordering, inleidende opmerkingen onder 2,
2011, blz. 215
22
Bovengenoemde aanpassingen garanderen geen probleemloos gebruik van
deskundigenbewijs in het strafrecht. Deze kanttekeningen bij de huidige wet zullen echter wel een betere waarborg vormen voor de positie van de verdediging.