• No results found

De invloed van motivatie op zelfcontrole : een aanvulling op het Limited Resource Model

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De invloed van motivatie op zelfcontrole : een aanvulling op het Limited Resource Model"

Copied!
36
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De Invloed van Motivatie op Zelfcontrole: Een Aanvulling op het Limited Resource Model

Inge A. M. ter Laak Universiteit van Amsterdam

Bachelorthese Sociale Psychologie Studentnummer: 6058787

Datum: 19-06-2014 Docent: Loes Kreemers Aantal woorden: 5985

Aantal woorden abstract: 130

(2)

Abstract

Zelfcontrole is van belang bij het halen van lange-termijn doelen. Volgens het limited

resource model, is de hoeveelheid zelfcontrole die iemand kan uitoefenen beperkt en kan deze uitgeput raken. Dit model blijkt echter geen sluitende verklaring te hebben voor de

modererende rol van motivatie bij het uitputtingseffect. Bij voldoende motivatie blijken uitputtingseffecten namelijk te verminderen, terwijl bij een gebrek aan motivatie deze effecten juist voorkomen. Factoren zoals soort motivatie, priming en regulatory fit blijken daarnaast de rol van motivatie te beïnvloeden. Een mogelijke oplossing is dat de invloed van motivatie wordt opgenomen in het limited resource model. Een andere voorgestelde visie is dat dit model geheel vervangen dient te worden door een motivationeel procesmodel. De implicaties en beperkingen van dit model worden besproken in het licht van de behandelde studies.

(3)

Inhoudsopgave

De Invloed van Motivatie op Zelfcontrole:

Een Aanvulling op het Limited Resource Model 4

Motivatie als Middel tegen het Uitputtingseffect van Zelfcontrole 8

Bevorderende en Beperkende Omstandigheden 10

Inzichten en Beperkingen van een Alternatief Procesmodel 17

Conclusies en Discussie 20

Literatuur 24

(4)

De Invloed van Motivatie op Zelfcontrole: Een Aanvulling op het Limited Resource Model

De meeste mensen proberen regelmatig hun slechte gewoontes of gedrag te veranderen. Met de jaarwisseling van begin 2013 formuleerden vier op de vijf Nederlanders goede voornemens om bijvoorbeeld de verleiding van ongezond eten te weerstaan of te beginnen met sporten. De overgrote meerderheid bleek echter snel terug te vallen in oude gewoontepatronen (Goede voornemens duren vaak nog geen week, 2013). Het blijkt dus vaak lastig om zelfcontrole uit te oefenen om de goede voornemens daadwerkelijk om te zetten in gedrag. Onder het

uitoefenen van zelfcontrole wordt het in lijn brengen van gedrag, gedachtes en gevoelens met (lange-termijn) doelen verstaan (Karoly, 1993). Voor succesvolle zelfcontrole is het enerzijds nodig om directe behoeftebevrediging te onderdrukken, zoals in het voorbeeld van het

weerstaan van verleidingen. Anderzijds is het noodzakelijk om doelmatig gedrag te initiëren, zoals bij het beginnen met sporten (De Boer, Van Hooft & Bakker, 2011). Onderzoek naar de gevolgen van succesvolle zelfregulatie heeft aangetoond dat er een positieve relatie bestaat tussen de mate van zelfcontrole en ervaren geluk, gezondheid en succes in de werk- en privésfeer (Molden et al., 2012). Daarnaast blijken er tal van negatieve effecten gerelateerd te zijn aan slechte zelfcontrole, bijvoorbeeld overmatig drankgebruik en roken (Baumeister, Heatherton & Tice, 1994). Omdat het uitoefenen van zelfcontrole lang niet altijd succesvol blijkt, is het van belang te achterhalen welke omstandigheden zelfcontrole respectievelijk verbeteren en verslechteren. Deze kennis zal dan ingezet kunnen worden om mensen te helpen bij het succesvol halen van hun doelen.

Een van de meest prominente modellen van zelfcontrole is het limited resource model (of self-control) van Baumeister & Heatherton (1996). In dit model wordt er vanuit gegaan dat zelfcontrole gelimiteerd is en dat verschillende vormen van zelfcontrole uit dezelfde

energiebron putten. Volgens dit model kan deze bron uitgeput raken, het zogenoemde

(5)

uitputtingseffect van zelfcontrole. Door dit uitputtingseffect heeft een poging tot zelfcontrole minder kans van slagen wanneer deze al vooraf is gegaan aan een vorm van zelfcontrole. De metafoor die voor uitputting van deze bron gebruikt wordt is een spier die vermoeid raakt na regelmatig gebruik (Muraven & Baumeister, 2000).

Een veelgebruikte methode om de invloed van zelfcontrole op latere pogingen van zelfcontrole te testen is het sequentiële-taak paradigma. Met deze methode worden de deelnemers verdeeld over een zelfcontroleconditie en een controleconditie. De deelnemers voeren op tijdstip 1 een taak uit die veel (zelfcontroleconditie) of geen (controleconditie) zelfcontrole vereist. Vervolgens wordt er gekeken hoe goed ze presteren wat betreft

zelfcontrole op een vervolgtaak op tijdstip 2 (zie o.a. Inzlicht & Schmeichel, 2012). Wanneer deelnemers in de zelfcontroleconditie slechter presteren op de tweede taak dan de deelnemers in de controleconditie, wordt dit gezien als ondersteuning voor het limited resource model. Aangenomen wordt dat de deelnemers in de zelfcontroleconditie hun energie hebben opgebruikt bij de eerste taak, waardoor zij minder energie over hebben voor de vervolgtaak dan de controle deelnemers. De controle deelnemers hebben echter voldoende energie voor de tweede taak, aangezien van hen geen zelfcontrole werd vereist op de eerste taak.

Een van de eerste onderzoeken dat het limited resource model ondersteunde liet zien dat er een relatie bestond tussen eerdere zelfregulatie en niet-succesvolle latere zelfregulatie (Baumeister, Bratslavsky, Muraven & Tice, 1998). In dit onderzoek werd gebruikt gemaakt van het sequentiële-taak paradigma. Hierbij bleek er een grotere afname in prestatie op mentale tests te zijn bij mensen die eerder een verleiding hadden weerstaan ten opzichte van mensen voor wie dit niet het geval was. Verdere ondersteuning werd geleverd door Muraven, Tice en Baumeister (1998). De onderzoekers vergeleken twee condities die verschilden in de mate van zelfcontrole. Deze condities bestonden uit het uitvoeren van een

gedachten-onderdrukkende taak (hoge mate van zelfcontrole) of een goed uitvoerbare wiskundetaak

(6)

(lage mate van zelfcontrole). De deelnemers die hun gedachten moesten onderdrukken waren daarna minder goed in staat te onderdrukken dat ze videobeelden grappig vonden dan

deelnemers die een wiskundetaak hadden uitgevoerd.

Deze onderzoeken suggereren dat het uitoefenen van zelfcontrole een ondermijnende invloed heeft op zelfcontrole op een later tijdstip. Deze bevindingen en tal van andere studies (zie voor een overzicht de meta-analyse van Hagger, Wood, Stiff, & Chatzisarantis, 2010) ondersteunen het limited resource model. Hierbij lijkt de prestatie van zelfcontrole omgekeerd proportioneel te zijn ten opzichte van de hoeveelheid zelfcontrole die eerder uitgeoefend is (Muraven & Slessareva, 2003).

Hoewel er veel ondersteuning wordt gevonden voor het limited resource model in zijn huidige vorm, geeft het model mogelijk geen complete weergave van het uitputtingseffect van zelfcontrole. Muraven en Baumeister (2000) stellen dat het uitputtingseffect voort zou kunnen komen uit het feit dat mensen die uitgeput zijn gemotiveerd zijn om hun ‘energie te sparen’. Door deze energiebesparing zouden zij dan minder goed presteren op een tweede

zelfcontroletaak dan mensen die niet uitgeput zijn (Muraven & Baumeister, 2000). Het uitputtingseffect zou dan niet enkel beïnvloed worden door iemands energieniveau, maar ook door iemands motivatie om die energie al dan niet in te zetten. Dit idee wordt ondersteund door bevindingen dat mensen in staat zijn hun energie te mobiliseren om beter te presteren wanneer er een beloning tegenover staat, maar dat zij dit niet doen wanneer het verkrijgen van een beloning onzeker of onbelangrijk is (Brehm & Self, 1989). Muraven en Slessareva (2003) lieten bovendien zien dat het uitputtingseffect verminderde wanneer er een beloning werd uitgekeerd voor de tweede zelfcontrole taak. Deelnemers die gemotiveerd waren om goed te presteren door de beloning lieten minder uitputtingseffecten zien dan deelnemers die geen beloning kregen. Mensen lijken dus wel in staat te zijn om extra zelfcontroleprestaties te leveren, maar alleen als zij hiervoor gemotiveerd zijn.

(7)

De genoemde bevindingen lijken erop te wijzen dat het limited resource model geen volledige weergave geeft van het uitputtingseffect van zelfcontrole. Het model doet namelijk geen uitspraken over hoe uitputting kan worden tegengegaan. De genoemde energiebron die volgens het model verbruikt wordt kan enkel indirect getoetst worden, namelijk via een afname in prestatie tussen twee zelfcontroletaken (Inzlicht & Schmeichel, 2012). Het is dus niet zeker of het uitputtingseffect inderdaad voortkomt uit een verlies aan energie. In plaats daarvan zou het uitputtingseffect een weerspiegeling kunnen zijn van een afname in

motivatie. Muraven en Slessareva (2003) lieten zien dat mensen in staat waren invloed uit te oefenen op hun zelfcontrole, ook nadat zij al eerder zelfcontrole hadden uitgeoefend. Als uitputting enkel een afname in energie zou zijn, zouden mensen niet in staat zijn nog een prestatie te leveren na uitputting, ook niet als zij extra gemotiveerd zijn. Motivatie lijkt dus een rol te spelen bij zelfcontrole. In deze studie zal onderzocht worden wat de precieze invloed is van motivatie op het uitputtingseffect van zelfcontrole. Op die manier kan het limited resource model aangevuld worden, opdat er een meer compleet beeld ontstaat over hoe zelfcontrole werkt en gestimuleerd kan worden.

De verdere opbouw van deze studie ziet er als volgt uit. In de eerste paragraaf zal onderzoek besproken worden dat verdere ondersteuning biedt voor het idee dat motivatie invloed heeft op het uitputtingseffect. Vervolgens zal in de tweede paragraaf besproken worden onder welke omstandigheden motivatie invloed heeft op het uitputtingseffect. Het is namelijk de vraag of motivatie altijd het uitputtingseffect kan tegengaan, of dat er

beperkingen bestaan aan deze invloed. Ten slotte zal in de laatste paragraaf een model

besproken worden waarbij het limited resource model wordt vervangen door een procesmodel met een motivationele verklaring voor het uitputtingseffect. Dit model zal bediscussieerd worden aan de hand van de gevonden bevindingen.

(8)

Motivatie als Middel tegen het Uitputtingseffect van Zelfcontrole

Zoals in de inleiding besproken is, lijkt motivatie een rol te spelen bij het uitputtingseffect van zelfcontrole. Muraven en Slessareva (2003) lieten bijvoorbeeld zien dat mensen in staat zijn uitputting tegen te gaan bij voldoende motivatie. In deze paragraaf zullen studies behandeld worden die onderzoek hebben gedaan naar de rol van motivatie bij zelfcontrole.

Zoals genoemd liet onderzoek zien dat motivatie het uitputtingseffect kon tegengaan. Als het uitputtingseffect daadwerkelijk een weerspiegeling is van een afname in motivatie, dan moet ook het omgekeerde gelden dat een afname in motivatie meer uitputting

veroorzaakt. Op die manier kan de modererende invloed van motivatie aangetoond worden. Uit het onderzoek van Baumeister, DeWall, Ciarocco en Twenge (2005) bleek dat dit inderdaad het geval was. In hun onderzoek werd een deel van de deelnemers gedemotiveerd door middel van sociale uitsluiting. Deze deelnemers lieten meer uitputtingseffecten zien dan deelnemers die geen sociale uitsluiting hadden ervaren. Echter, een beloning in de vorm van geld zorgde ervoor dat dit effect niet optrad. De onderzoekers concludeerden dat de beloning diende als een nieuwe motivatie voor de deelnemers die door de uitsluiting gedemotiveerd waren, waardoor er minder uitputtingseffecten optraden.

Het lijkt dus zo te zijn dat voldoende motivatie het uitputtingseffect kan tegengaan en dat een gebrek aan motivatie juist zorgt voor een toename in uitputting. Motivatie heeft dus een modererende rol in de relatie tussen zelfcontrole en uitputting. Muraven en Slessareva (2003) bieden hiervoor de volgende verklaring. Motivatie zou de natuurlijke neiging van individuen om ‘energie te sparen’ tegengaan, zodat mensen ervoor kiezen zelfcontrole uit te oefenen (zie ook Muraven & Baumeister (2000) in de inleiding). Indien deze verklaring klopt, zou dit ondersteuning bieden voor het idee dat er zoiets bestaat als een beperkte energiebron. Energiebesparing zou namelijk onnodig zijn in geval van een onbeperkte energiebron. Het

(9)

uitputtingseffect zou dan een weerspiegeling zijn van energie die bespaard wordt, waarbij voldoende motivatie ervoor kan zorgen dat iemand zijn resterende energie inzet.

Deze verklaring werd onderzocht door Muraven, Shmueli en Burkley (2006). De onderzoekers vonden dat de mate van uitputting afhankelijk was van de hoeveelheid

zelfcontrole die de deelnemers verwachtten uit te moeten oefenen in de toekomst. Deelnemers die uitgeput waren presteerden slechter op een tweede zelfcontroletaak, wanneer zij een derde zelfcontroletaak verwachtten, dan deelnemers die deze niet verwachtten. Op de derde taak presteerden de deelnemers die deze taak verwacht hadden (mogelijk omdat ze hun energie hiervoor gespaard hadden) beter dan de deelnemers die geen verwachting hadden. Dit onderzoek ondersteunt de alternatieve verklaring dat het uitputtingseffect voortkomt uit de strategische besparing van energie. Met andere woorden, mensen lijken wel in staat te zijn goede prestaties te leveren op een volgende zelfcontroletaak, ze kiezen er alleen voor om dit niet te doen. Ze vinden het wellicht belangrijker om genoeg energie te behouden dan veel zelfcontrole uit te oefenen (Muraven et al., 2006).

De bevindingen van De Witt Huberts, Evers en De Ridder (2012) ondersteunen dit laatste idee. Deelnemers die dachten dat ze twee zelfcontroletaken hadden uitgevoerd (maar in werkelijkheid slechts één) bleken minder goed te presteren op een volgende zelfcontroletaak dan deelnemers die (correct) dachten dat ze één zelfcontroletaak hadden uitgevoerd. Het gevoel van uitputting bij deze deelnemers was gebaseerd op de waarneming van hun

prestaties in plaats van op hun daadwerkelijke inzet. Dit suggereert dat het uitoefenen van een hoge mate van zelfcontrole mensen demotiveert om nog meer moeite te doen, omdat ze het gevoel hebben dat ze genoeg gepresteerd hebben (Inzlicht & Schmeichel, 2012). Het uitoefenen van veel zelfcontrole lijkt dus te zorgen voor een motivatie tot strategische energiebesparing, waardoor prestatie op een vervolgtaak afneemt. Motivatie blijkt dus te beïnvloeden wanneer energie wel of niet wordt ingezet voor zelfcontrole.

(10)

Uit de voorgaande resultaten bleek dat motivatie een modererende invloed had op het uitputtingseffect. Het uitputtingseffect kon worden tegengegaan door voldoende motivatie, terwijl het juist optrad bij een gebrek aan motivatie. De verklaring die hiervoor werd gegeven was dat mensen nog wel in staat zijn zichzelf te controleren na uitputting, maar dat ze ervoor kiezen om dit niet te doen omdat ze gemotiveerd zijn hun energie te sparen of omdat ze het gevoel hebben dat ze al genoeg gepresteerd hebben. Deze bevindingen spreken het limited resource model niet tegen, maar impliceren dat dit model geen volledige weergave geeft van het uitputtingseffect. Dit uitputtingseffect is blijkbaar afhankelijk van iemands motivatie om al dan niet energie te besparen.

De besproken onderzoeken lieten zien dat motivatie het uitputtingseffect kon

tegengaan. In de volgende paragraaf wordt onderzocht in welke situaties motivatie zorgt voor verbeterde zelfcontrole en welke beperkingen er eventueel bestaan aan de invloed van

motivatie. Op die manier kan het limited resource model aangevuld worden met de precieze invloed van motivatie op zelfcontrole.

Bevorderende en Beperkende Omstandigheden

Zoals in de vorige paragraaf naar voren kwam, bleek motivatie invloed te hebben op het uitputtingseffect. Bepaalde omstandigheden, zoals beloningen, hadden hierbij een bevorderende invloed op zelfcontrole. Nu is de vraag of dit effect hetzelfde is voor

verschillende soorten beloningen. Naast het geven van beloningen zijn er wellicht nog andere situaties waarin motivatie kan zorgen voor een betere zelfcontrole. Daarnaast is het niet onwaarschijnlijk dat er beperkingen bestaan aan de invloed van motivatie op zelfcontrole. Bij extreme uitputting bestaat de kans dat er geen energie meer over is, ook niet bij grote mate van motivatie. In deze paragraaf wordt de bestaande literatuur over deze vragen behandeld.

(11)

In het eerder genoemde onderzoek van Muraven en Slessareva (2003) werd motivatie verhoogd door een beloning te geven die afhankelijk was van de prestatie op de tweede zelfcontroletaak. Dit was een vorm van een taakafhankelijke beloning, een beloning die enkel uitgekeerd wordt wanneer iemand voldoende presteert op een taak. Deze vorm van belonen wordt geassocieerd met een gevoel van externe controle, waardoor iemand niet autonoom gemotiveerd is voor de taak. Taakonafhankelijke beloningen zijn onafhankelijk van iemands prestatie en worden geassocieerd met autonome motivatie. Autonome motivatie komt voort uit iemands persoonlijke wensen en keuzes en staat tegenover externe motivatie, motivatie die gestuurd wordt door controle van buitenaf (Deci, Koestner & Ryan, 1999). Naar verwachting zullen taakonafhankelijke beloningen zorgen voor minder uitputtingseffecten dan

taakafhankelijke beloningen, vanwege het verschil in soort motivatie. Dit kan enerzijds veroorzaakt worden doordat er bij autonome motivatie minder zelfcontrole nodig is, aangezien iemand handelt uit persoonlijke interesse (Muraven, Rosman en Gagné, 2007). Anderzijds zal iemand naar verwachting meer zijn best doen op autonoom-gemotiveerde dan op extern-gemotiveerde zelfcontroletaken.

Muraven et al. (2007) onderzochten het verschil in prestatie op zelfcontrole voor taakafhankelijke en -onafhankelijke beloningen. In dit onderzoek werd dezelfde procedure gebruikt als door Muraven en Slessareva (2003), behalve dat de deelnemers verschillende soorten beloningen kregen. Deelnemers die taakafhankelijke beloningen kregen, presteerden slechter op de tweede zelfcontroletaak dan deelnemers die taakonafhankelijke beloningen kregen. Dit lijkt erop te wijzen dat autonome motivatie, die samenging met taakafhankelijke beloningen, inderdaad zorgde voor minder uitputtingseffecten dan externe motivatie. Niet alleen motivatie in het algemeen, maar de soort motivatie lijkt dus van belang te zijn bij zelfcontrole.

(12)

Zoals genoemd heeft deze bevinding twee verklaringen die wellicht beide een rol spelen. Het is mogelijk dat er zowel minder zelfcontrole nodig bij autonome motivatie, als dat mensen meer hun best doen voor het deel van de zelfcontrole dat nog wel nodig is om de taak succesvol uit te voeren. De prestatietaken in een laboratorium wekken naar verwachting een zekere mate van persoonlijke interesse en motivatie op, maar deze motivatie is waarschijnlijk niet volledig autonoom waardoor er nog steeds een bepaalde mate van zelfcontrole nodig is. Daarnaast bleek uit de vorige paragraaf dat mensen hun energie sparen wanneer ze een taak van tevoren verwachten (Muraven et al, 2006). Naar verwachting zal autonome motivatie ervoor zorgen dat mensen minder energie sparen om een goede prestatie te kunnen leveren. Op de korte termijn zullen autonoom gemotiveerde mensen daarom beter in staat zijn

zelfcontrole uit te oefenen dan extern gemotiveerde mensen. Verwacht wordt echter dat dit er op de lange-termijn voor zorgt dat zij veel van hun energie opgebruiken, waardoor autonome motivatie uiteindelijk juist meer uitputting tot gevolg heeft (Graham, Bray & Ginis, 2014).

Graham et al. (2014) onderzochten de lange-termijn effecten van autonome motivatie op zelfcontrole. Zij gebruikten twee onafhankelijke variabelen waarmee vier condities werden gevormd, namelijk motivatie (autonoom/extern) en verwachting over toekomstige taak

(wel/geen). De deelnemers voerden eerst een zelfcontroletaak uit en vervolgens werd de helft van de deelnemers verteld dat zij daarna nog een zelfcontroletaak moesten uitvoeren

(verwachting) en een aan de andere helft werd niets verteld (geen verwachting). Vervolgens voerden alle deelnemers een uitputtende Stroop-taak en een zelfcontroletaak uit. Daarna werden de deelnemers verdeeld over de twee motivatiecondities en zij voerden opeenvolgend nog twee zelfcontroletaken uit. Uit de resultaten bleek dat de autonoom gemotiveerde

deelnemers beter presteerden op de derde zelfcontroletaak wanneer zij deze taak hadden verwacht (autonoom/verwachting) dan wanneer dit niet het geval was (autonoom/geen verwachting). Ook presteerden zij beter dan de deelnemers die de derde zelfcontroletaak niet

(13)

hadden verwacht (autonoom/geen verwachting) en ook dan de extern gemotiveerde

deelnemers (extern/verwachting en extern/geen verwachting). Een belangrijke bevinding was ten slotte dat de deelnemers met autonome motivatie slechter presteerden op de vierde

zelfcontroletaak dan deelnemers met externe motivatie. De onderzoekers gaven hiervoor de verklaring dat autonome motivatie ervoor zorgde dat de deelnemers meer energiereserves ingezet hadden om goed te presteren op de derde taak, maar dat hierdoor hun reserves

opgebruikt waren bij de vierde taak. De resultaten van dit onderzoek suggereren dat autonome motivatie zelfcontrole op de korte termijn kan verbeteren. Autonome motivatie zorgt er echter op de lange-termijn voor een verslechtering van zelfcontrole, omdat deze vorm van motivatie gepaard gaat met extreme uitputting van reserves. Er lijkt dus een bovengrens te bestaan voor de invloed van motivatie op zelfcontrole.

De voorgaande drie onderzoeken maakten gebruik van beloningen om mensen te motiveren tot zelfcontrole. Het idee hierbij was dat mensen door de beloning een

weloverwogen keuze maakten om meer zelfcontrole uit te oefenen. Het is echter mogelijk dat zelfcontrole niet altijd weloverwogen wordt uitgeoefend. Martijn et al. (2007) onderzochten daarom of zelfcontrole ook automatisch beïnvloed kon worden door priming. De

onderzoekers maakten gebruik van het sequentiële-taak paradigma, waarbij de deelnemers voor de tweede zelfcontroletaak werden geprimed met een gemotiveerd persoon of een neutrale prime. Zelfcontrole op de eerste taak werd gemanipuleerd door het oplossen van goed uitvoerbare puzzels (lage zelfcontroleconditie) of zeer ingewikkelde puzzels (hoge zelfcontroleconditie). De deelnemers in de hoge zelfcontroleconditie lieten minder uitputting lieten zien wanneer zij geprimed waren met een gemotiveerd persoon dan met een neutrale prime. Bij deelnemers die weinig zelfcontrole hadden uitgeoefend was het omgekeerde effect (contrast) te zien: zij lieten juist meer uitputtingseffecten zien bij een gemotiveerde prime ten opzichte van een neutrale prime. De onderzoekers concludeerden hieruit dat priming van

(14)

motivatie het uitputtingseffect kan tegengaan, maar alleen wanneer iemand sterk uitgeput is. Zij stellen dat sterk uitgeputte individuen weinig energie over hebben om de prime te

verwerken. Hierdoor assimileren zij aan een voorbeeld om energie te besparen.

Niet-uitgeputte individuen zijn wel in staat de prime te verwerken en vertonen een contrasterend effect, omdat de prime een extreem voorbeeld is van een gemotiveerd persoon. De

bevindingen van dit onderzoek zijn opmerkelijk, aangezien priming ervoor zou zorgen dat zelfs bij extreme uitputting iemand nog zelfcontrole kan uitoefenen. Het limited resource model stelt juist dat bij extreme uitputting alle energiebronnen op zijn waardoor iemand niet meer in staat is tot zelfcontrole..

Dit laatste werd ook gevonden door Vohs, Baumeister en Schmeichel (2012). In dit onderzoek werd de helft van de deelnemers gemotiveerd door ze te vertellen dat deelname aan het onderzoek anderen zou helpen. Aan de andere deelnemers werd dit niet verteld.

Vervolgens werden de deelnemers verdeeld over drie condities met respectievelijk geen, één en drie zelfcontroletaken. Op deze manier werd de mate van uitputting gevarieerd van geen uitputting naar zware uitputting. Bij deelnemers die te maken kregen met milde uitputting zorgde motivatie voor betere zelfcontroleprestaties dan bij deelnemers die niet (extra)

gemotiveerd werden. Dit was echter niet het geval voor deelnemers in de conditie met zware uitputting, zij presteerden niet beter bij extra motivatie. Motivatie door middel van een beloning leek dus alleen milde uitputting te kunnen verminderen. De onderzoekers

verklaarden deze resultaten door te stellen dat bij milde uitputting er nog energie over is voor de invloed van processen zoals motivatie. Op het moment dat er sprake is van zware

uitputting, is er geen energie meer over die ervoor zou kunnen zorgen dat motivatie uitputting tegengaat.

Deze verklaring gaat in tegen de verklaring van Martijn et al. (2007) die stelden dat priming zelfs extreme uitputting kan tegengaan. Wellicht kwam de manipulatie van zware

(15)

uitputting in het priming onderzoek, namelijk het uitvoeren van moeilijk oplosbare puzzels, overeen met de milde uitputtingsconditie van Vohs et al. (2012). De gevonden resultaten zouden dan als volgt geïnterpreteerd kunnen worden. Priming van motivatie kan

uitputtingseffecten verminderen, maar alleen wanneer er voldoende maar niet teveel uitputting bestaat. Bij extreme uitputting is de invloed van motivatie gering, omdat de energiebron dan volledig is uitgeput. Bij lage uitputting hebben primingeffecten juist een contrasterend effect.

In het primingonderzoek werden deelnemers geprimed met een persoon die

gemotiveerd was om zijn doelen te halen. Mogelijk werd op deze manier niet motivatie in het algemeen geprimed, maar het streven naar het halen van doelen. Wanneer iemand aan

persoonlijke doelen herinnerd wordt, wordt het voor deze persoon wellicht gemakkelijker om zelfcontrole uit te oefenen. Naar verwachting gaat deze persoon zich dan meer richten op gedrag dat past bij het halen van persoonlijke doelen. Dit wordt regulatory fit genoemd, wanneer de strategie van het halen van doelen overeenkomt met het te bereiken doel. Dit is bijvoorbeeld het geval wanneer iemand strategieën hanteert met weinig risico’s

(preventiefocus), wanneer deze als doel heeft verlies te voorkomen. Bij een promotiefocus heeft iemand juist het verkrijgen van beloningen als doel en is er een fit wanneer de strategie gretig en risicovol is (Hong & Lee, 2008).

Volgens Hong en Lee (2008) zorgt regulatory fit via verhoogde motivatie voor betere zelfcontrole. Dit werd onderzocht in vier onderzoeken waarbij regulatory fit werd

gemanipuleerd door deelnemers een van hun huidige ambities (promotiefocus) of

verplichtingen (preventiefocus) op te laten schrijven en ze vervolgens vijf manieren op te laten schrijven hoe de aan de ambitie/verplichting voldaan zou kunnen worden. In de fit conditie kwamen de focus en de manier om daaraan te voldoen overeen, in de non-fit conditie was dit tegengesteld. De deelnemers voerden eerst een zelfcontroletaak en daarna een

uitputtende suppressietaak uit. Na de uitputting werd zelfcontrole nogmaals gemeten.

(16)

Vervolgens kregen de deelnemers de regulatory fit opdracht en werd hun zelfcontrole voor een derde keer gemeten. Deelnemers in de fit conditie presteerden beter op de laatste

zelfcontroletaak dan deelnemers in de non-fit conditie. Bovendien verbeterde de prestatie van de deelnemers in de fit conditie op de derde taak ten opzichte van de tweede taak na

uitputting. Van de deelnemers in de non-fit conditie verslechterde de prestatie juist. De onderzoekers concluderen dat regulatory fit het uitputtingseffect kon verminderen en dat toegenomen motivatie het onderliggende mechanisme hierbij was. Regulatory fit kan dus een goede strategie zijn om zelfcontrole te verbeteren.

Uit de genoemde studies bleek dat verschillende factoren invloed hadden op de relatie tussen motivatie en zelfcontrole. Ten eerste leek het soort motivatie invloed te hebben op zelfcontrole. Op de korte termijn zorgde autonome motivatie namelijk voor een minder groot uitputtingseffect dan externe motivatie. Op de lange-termijn zorgde autonome motivatie echter voor grotere uitputtingseffecten dan externe motivatie. Dit kwam wellicht door vroegtijdige uitputting van reserves door deelnemers met autonome motivatie, waardoor zelfcontrole op de lange-termijn verslechterde. Ten tweede leek priming van motivatie zelfcontrole te stimuleren, maar alleen als er sprake was van voldoende uitputting. Ten slotte bleek het uitputtingseffect te verminderen wanneer er een regulatory fit bestond, doordat deze fit zorgde voor toegenomen motivatie. De implicaties van deze bevindingen voor het limited resource model zijn dat motivatie slechts bij een niet te hoge mate van uitputting een positieve invloed heeft op zelfcontrole. Autonome motivatie gaat hierbij de neiging tegen om energie te sparen, waardoor er meer sprake is van zelfcontrole totdat de bron (bijna) volledig is

opgebruikt. Bij volledige uitputting is de bovengrens van de invloed van motivatie bereikt en is een hoge mate van zelfcontrole niet meer mogelijk.

Uit de genoemde bevindingen blijkt dat er een niet te onderschatten invloed bestaat van motivatie op zelfcontrole. Deze invloed dient dan ook te worden opgenomen in het

(17)

limited resource model. Sommige onderzoekers zijn van mening dat een aanpassing niet voldoende is en dat er een vervangend motivationeel model nodig is. In de volgende paragraaf zal een recent voorgesteld model besproken worden in het licht van de onderzochte resultaten.

Inzichten en Beperkingen van een Alternatief Procesmodel

Zoals in de inleiding besproken werd, kon uitputting alleen indirect gemeten worden via het sequentiële-taak paradigma. De besproken studies in de voorgaande paragrafen lieten

bovendien zien dat uitputting in sommige situaties meer een weerspiegeling was van de mate van motivatie dan een daadwerkelijk tekort aan energie. Inzlicht en Schmeichel (2012) stellen dat het grootste deel van de onderzoeken geen goed onderscheid maakt tussen de verklaringen dat het uitputtingseffect wordt veroorzaakt door afgenomen motivatie of doordat mensen niet meer in staat zijn tot zelfcontrole. Zij stellen daarom een alternatief model voor dat

specifieker zou beschrijven hoe uitputting plaatsvindt dan het limited resource model. Hiermee trekken zij het originele model waarin de invloed van motivatie is opgenomen in twijfel.

Inzlicht en Schmeichel (2012) stellen in hun alternatieve procesmodel dat er twee oriëntaties zijn die iemand kan hebben tijdens een het uitoefenen van zelfcontrole, een controlemotivatie en een impulsmotivatie. Wanneer iemand nog geen zelfcontrole heeft uitgeoefend, heeft deze persoon een controlemotivatie. Aangenomen wordt dat uitputting ervoor zorgt dat mensen hun motivationele oriëntatie verschuiven van zelfcontrole naar het toegeven aan impulsen. Het idee hierbij is dat de twee tegengestelde processen, zelfcontrole en impulssterkte, met elkaar concurreren. Zelfcontrole ‘wint’ dan van het toegeven aan impulsen wanneer impulsen relatief zwak zijn, wanneer de controle hoog is of een combinatie van beide. Het procesmodel veronderstelt naast een directe invloed ook een indirecte invloed van motivatie op zelfcontrole via aandacht. Motivatie kan uitputtingseffecten tegengaan

(18)

doordat de aandacht wordt gericht op signalen dat er controle nodig is. Dit is bijvoorbeeld het geval wanneer er een signaal wordt opgemerkt dat sterk conflicteert met een doel, zoals een sterke verleiding voor iemand die probeert af te vallen. Aandacht voor dit doelconflict zorgt er dan voor dat er zelfcontrole wordt uitgeoefend. Motivatie zorgt bovendien voor een

verminderde aandacht voor signalen van impulsbevrediging, zoals belonende stimuli. In tegenstelling tot het limited resource model, verklaart dit procesmodel de afname in

zelfcontrole na eerdere uitoefening dus door een toename in impulssterkte in plaats van door uitputting van een energiebron. Het procesmodel veronderstelt dat de effecten die door het originele model verklaard worden door uitputting, daadwerkelijk een omslag van de ene naar de andere soort motivatie weergeven.

Ondersteuning voor dit procesmodel werd geleverd door het onderzoek van Schmeichel, Harmon-Jones en Harmon-Jones (2010). Dit onderzoek liet zien dat het uitoefenen van zelfcontrole zorgde voor activatie van het gedragsactivatiesysteem, een

systeem dat geassocieerd wordt met toenadering van impulsen en verlangens. In verschillende studies lieten zij zien dat het uitoefenen van zelfcontrole geassocieerd werd met toegenomen impulsmotivatie. Het uitoefenen van zelfcontrole leek namelijk te zorgen voor een toename in impulsief gokken en voor een verhoogde waarneming van beloningrelevante symbolen. Deze bevindingen zijn in lijn met de theorie van Inzlicht en Schmeichel (2012), aangezien hun model een verschuiving in motivatie veronderstelt van controle- naar toegenomen impulsmotivatie, wanneer een bepaalde mate van zelfcontrole is uitgeoefend.

De bevindingen van De Witt Huberts et al. (2012) worden beter verklaard door het procesmodel dan door het limited resource model. In dit onderzoek bleek namelijk dat het gevoel van uitputting gebaseerd was op de waarneming van prestaties in plaats van op daadwerkelijke inzet. Het procesmodel verklaart deze bevinding door het idee dat het

uitoefenen van een hoge mate van zelfcontrole ervoor zorgt dat mensen het gevoel hebben dat

(19)

ze genoeg gepresteerd hebben. De perceptie van een hoge mate van uitputting zou dan zorgen voor een verschuiving van zelfcontrole naar impulsmotivatie. Het procesmodel biedt voor dit onderzoek een betere verklaring dan het limited resource model, aangezien perceptie van uitputting meer van invloed is dan daadwerkelijke uitputting. Volgens het limited resource model zou er in geval van lage daadwerkelijke uitputting geen sprake moeten zijn van verminderde zelfcontrole op een vervolgtaak, hetgeen hier wel gevonden werd.

Een bevinding die echter problematisch is voor het procesmodel is dat autonome motivatie op de lange-termijn zorgt voor een afname in zelfcontrole. Volgens het procesmodel zou autonome motivatie juist moeten zorgen voor een shift naar controlemotivatie met als gevolg een verbetering in zelfcontrole. Een voorgestelde verklaring hiervoor is dat het soort motivatie niet gemeten is gedurende het hele onderzoek, waardoor niet vast kan worden gesteld of de stimulatie van autonome motivatie stand heeft gehouden tijdens de laatste controletaak. Wellicht vond er alsnog een verschuiving plaats van controlemotivatie naar impulsmotivatie tussen de derde en vierde zelfcontroletaak (Graham et al, 2014).

Ook het idee dat mensen hun energie sparen aan de hand van hun verwachting over toekomstige zelfcontroletaken is niet in lijn met het procesmodel, aangezien het volgens het procesmodel onnodig is om energie te sparen. Energiebesparing is enkel nodig wanneer er een beperkte bron verondersteld wordt, zoals in het limited resource model. Het procesmodel zou de bevindingen van Muraven et al. (2006) dat mensen minder goed presteren wanneer ze toekomstige zelfcontrole verwachten op een andere manier verklaren. Dit zou verklaard worden door een tijdelijke verschuiving van zelfcontrole naar toegeven aan impulsen, wanneer iemand verwacht nog meer zelfcontrole uit te moeten oefenen in de toekomst. Iemands motivatie voor zelfcontrole zou dan tijdelijk afnemen (of iemands impulsmotivatie toenemen) als diegene een verwachting heeft over toekomstige zelfcontrole. Op basis van het procesmodel zou echter juist verwacht worden dat mensen na zelfcontrole steeds meer

(20)

verschuiven van controle- naar impulsmotivatie. Tegen deze verwachting in wordt juist gevonden dat mensen een tijdelijke afname hebben van motivatie, maar dat deze motivatie weer toeneemt bij de laatste zelfcontroletaak. Deze bevindingen duiden toch sterker op een gemotiveerde besparing van energie zoals gesteld door het aangevulde limited resource model, dan op een oriëntatieverschuiving zols gesteld door het procesmodel.

Uit deze paragraaf bleek dat sommige onderzoekers pleiten voor vervanging van het limited resource model. Inzlicht en Scheichel (2012) stelden een alternatief procesmodel voor waarbij het uitputtingseffect verklaard kon worden door een oriëntatieverschuiving van zelfcontrole naar toegeven aan impulsen. Evidentie voor dit model werd geleverd door de bevinding dat het uitoefenen van zelfcontrole zorgde voor meer impulsgedragingen en verhoogde waarneming voor beloningrelevante signalen. Het model kon echter niet alle besproken bevindingen verklaren. De bevindingen dat autonome motivatie op de lange-termijn zorgde voor een afname in zelfcontrole en dat mensen minder zelfcontrole

uitoefenden wanneer zij zelfcontrole verwachtten in de toekomst waren niet goed door het procesmodel te verklaren.

Conclusies en Discussie

In deze studie werd de invloed van motivatie op zelfcontrole onderzocht. Hierbij werd

besproken of het limited resource model deze invloed kon verklaren of dat een aanpassing aan dit model noodzakelijk was. Ten eerste werd ondersteuning gevonden voor de invloed van motivatie op het uitputtingseffect van zelfcontrole. Voldoende motivatie bleek

uitputtingseffecten tegen te kunnen gaan, terwijl een gebrek aan motivatie uitputtingseffecten juist stimuleerde. Ten tweede werd besproken onder welke omstandigheden motivatie invloed had op het uitputtingseffect en de beperkingen van deze invloed. Verschillende factoren bleken van invloed te zijn, te weten soort motivatie, priming en regulatory fit. Een limatie die

(21)

werd gevonden was dat autonome motivatie zelfcontrole alleen stimuleerde op de korte termijn, terwijl bij deze vorm van motivatie juist meer uitputtingseffecten optraden op de lange-termijn. Op basis van deze bevindingen leek een aanvulling op het limited resource model noodzakelijk met de invloed van motivatie op zelfcontrole. In dit aangevulde model waren uitputtingseffecten de uitkomst van de hoeveelheid energie die beschikbaar was en de mate van motivatie om deze energie in te zetten. Ten slotte werd een alternatief motivationeel procesmodel besproken. Dit model veronderstelde geen uitputting van een bron, maar een oriëntatieverschuiving van zelfcontrole naar toegeven aan impulsen, nadat iemand veel zelfcontrole had uitgeoefend. Sommige van de besproken bevindingen leken echter

problematisch te zijn voor dit model. Vooralsnog leek een aangevuld limited resource model waarbij de invloed van motivatie werd opgenomen de bevindingen het beste te verklaren.

Het is echter nog onduidelijk of het procesmodel geen goede verklaring gaf voor de resultaten door hoe de onderzoeken waren opgezet of doordat het procesmodel geen sluitend model was. Zoals genoemd is in het onderzoek van Graham et al. (2014) niet onderzocht of de autonome motivatie nog actief was bij de laatste controletaak. Bovendien stellen Inzlicht en Shmeichel (2012) dat de studies die tot nu toe gedaan zijn nog geen goed onderscheid maken tussen een gebrek aan mogelijkheid en een gebrek aan motivatie voor zelfcontrole. Weinig studies meten in hoeverre iemand betrokken is bij de tweede zelfcontroletaak, terwijl een gebrek aan betrokkenheid bij de tweede taak juist evidentie zou geven voor een gebrek aan motivatie. Vervolgonderzoek dat deze aspecten meeneemt zal meer duidelijkheid verschaffen over de vraag of het procesmodel een passend model is. Een belangrijke beperking van het procesmodel is echter wel dat er niet duidelijk wordt gespecificeerd waarom er sprake is van een oriëntatieverschuiving na uitputting. Er wordt enkel gesteld dat het achterliggende proces een oriëntatieverschuiving is, maar hiervoor wordt verder geen verklaring gegeven. Dit wordt

(22)

wel gedaan door het (aangepaste) limited resource model, namelijk dat er een energiebron is waaruit geput wordt.

Naast motivatie is het mogelijk dat dat er nog andere factoren bestaan die zelfcontrole beïnvloeden. Onderzoek liet bijvoorbeeld zien dat geloof in een ongelimiteerde wilskracht milde uitputtingseffecten kon tegengaan (Vohs et al., 2012). Het lijkt ook mogelijk te zijn om het uitoefenen van zelfcontrole te trainen. Oaten en Cheng (2006) lieten zien dat zelfcontrole verbeterde na een langdurig begeleid sportprogramma. De training zorgde hierbij ook voor een verbetering van zelfcontrole op niet-gerelateerde domeinen zoals studeren en het nakomen van afspraken. Dit pleit wederom voor het aangevulde limited resource model, waarbij de metafoor van een spier die uitgeput kan raken en zelfs getraind kan worden nog steeds van toepassing is. Andere factoren die een positieve invloed lijken te hebben op zelfcontrole zijn een positieve stemming (Tice, Baumeister, Shmueli & Muraven, 2007) en zelfbevestiging (Schmeichel & Vohs, 2009). Mogelijk heeft motivatie een modererende rol bij (sommige van) deze effecten.

Belangrijk is ten slotte om op te merken dat in deze studie onderzoek is gedaan naar hoe zelfcontrole varieert tussen bepaalde condities, zogenoemde staat-zelfcontrole (state self-control). Individuele verschillen in de capaciteit om zelfcontrole uit te oefenen zijn hierbij niet onderzocht, zogenoemde trek-zelfcontrole (trait self-control). Aangenomen wordt dat deze trek-zelfcontrole een relatief stabiel persoonskenmerk is dat doelmatig gedrag beïnvloedt (Tangney, Baumeister, & Boone, 2004). Er is nog weinig onderzoek bekend over welke rol motivatie speelt bij deze vorm van zelfcontrole. Wellicht heeft motivatie en grotere invloed voor mensen met een lage trek-zelfcontrole dan met een hoge trek-zelfcontrole, aangezien mensen met een hoge trek-zelfcontrole al goed in staat zijn zichzelf te controleren.

Vervolgonderzoek waarbij deze groepen met elkaar worden vergeleken wat betreft de invloed van motivatie op zelfcontrole zou hier meer duidelijkheid over kunnen verschaffen.

(23)

Concluderend blijkt er een niet te onderschatten invloed te bestaan van motivatie op zelfcontrole. Vervolgonderzoek is nodig om te onderzoeken welk van de voorgestelde modellen de beste verklaring geeft voor het proces dat hieraan ten grondslag ligt. Wat echter wel gesteld kan worden is dat er een motivationele aanpak ingezet kan worden bij problemen met zelfcontrole, zoals gezonder gaan leven of stoppen met roken. Hierbij moet er rekening mee worden gehouden dat de soort motivatie van invloed is op het slagen van een dergelijke aanpak. Hierbij zal het geven van een beloning die afhankelijk is van de prestatie, zoals afhankelijk van het aantal dagen dat iemand niet gerookt heeft, minder goed werken dan een beloning die niet prestatieafhankelijk is en persoonlijke interesse opwekt. Wel kan deze vorm van belonen op de lange-termijn juist tegengestelde effecten hebben. Een methode die een goede balans houdt tussen toegeven aan uitputting en regulatie lijkt daarom de beste strategie te zijn. Dit komt terug in zowel het limited resource model, waarbij uitputting en herstel elkaar afwisselen, als in het procesmodel, waarbij impuls- en controlemotivatie elkaar afwisselen. Een voorbeeld van een dergelijke methode is een programma waarbij iemand regelmatig wordt herinnerd aan de redenen achter zijn doel en beloond wordt voor zijn algemene inzet, waarbij het toegestaan is om gematigd toe te geven aan verleidingen. Op die manier zal de motivatie uit de persoon zelf komen en is er mogelijkheid om de controle af en toe los te laten, waardoor pogingen tot zelfcontrole succesvoller zullen zijn.

(24)

Literatuur

Baumeister, R. F., Bratslavsky, E., Muraven, M., & Tice, D. M. (1998). Ego depletion: Is the active self a limited resource? Journal of Personality and Social Psychology, 74, 1252-1265.

Baumeister, R. F., DeWall, C. N., Ciarocco, N. J., & Twenge, J. M. (2005). Social exclusion

impairs self-regulation. Journal of Personality and Social Psychology, 88, 589-604.

Baumeister, R. F., & Heatherton, T. F. (1996). Self-regulation failure: An overview. Psychological Inquiry: An International Journal for the Advancement of Psychological Theory, 7, 1-15.

Baumeister, R. F., Heatherton, T. F., & Tice, D. M. (1994). Losing control: How and why people fail at self-regulation.

Brehm, J. W., & Self, E.A. (1989). The intensity of motivation. Annual Review of Psychology, 40, 109-131.

De Boer, B. J, Van Hooft, E. A. J., & Bakker, A. B. (2011). Stop and start control: A distinction within self-control. European Journal of Personality, 25, 349-362. Deci, E. L., Koestner, R., & Ryan, R. M. (1999). A meta-analytic review of experiments

examining the effects of extrinsic rewards on intrinsic motivation. Psychological Bulletin, 125, 627–668.

De Witt Huberts, J.C., Evers, C., & De Ridder, D. T. D. (2012). License to sin: Self- licensing as a mechanism underlying hedonic consumption. European Journal of Social Psychology, 42, 490- 496.

Goede voornemens duren vaak nog geen week. (2013). In de Volkskrant. Geraadpleegd 4 juni, 2014, van

http://www.volkskrant.nl/vk/nl/2672/Wetenschap- Gezondheid/article/detail/3372352/2013/01/05/Goede-voornemens-duren-vaak-nog-geen-week.dhtml.

(25)

Graham, J. D., Bray, S. R., & Ginis, K. A. M. (2014). “Pay the piper”: It helps initially, but motivation takes a toll on self-control. Psychology of Sport and Exercise, 15, 89-96. Hagger, M. S., Wood, C., Stiff, C., & Chatzisarantis, N. L. (2010). Ego depletion and the

strength model of self-control: A meta-analysis. Psychological Bulletin, 136, 495-525. Hong, J., & Lee, A. Y. (2008). Be fit and be strong: Mastering self-regulation through

regulatory fit. Journal of Consumer Research, 34, 682-695

Inzlicht, M., & Schmeichel, B. J. (2012). What is ego depletion? Toward a mechanistic revision of the resource model of self-control. Perspectives on Psychological Science, 7, 450-463.

Karoly, P. (1993). Mechanisms of self-regulation: A systems view. Annual Review of Psychology, 44, 23-52.

Martijn, C., Alberts, H. J. E. M., Merckelbach, H., Havermans, R., Huijts, A., & De Vries, N. (2007). Overcoming ego depletion: The influence of exemplar priming on self-control performance. European Journal of Social Psychology, 37, 231-238.

Molden, D. C., Hui, C. M., Scholer, A. A., Meier, B. P., Noreen, E. E., D’Agostino, P. R., & Martin, V. (2012). Motivational versus metabolic effects of carbohydrates on self- control. Psychological Science, 23, 1137-1134.

Muraven, M., & Baumeister, R. F. (2000). Self-regulation and depletion of limited resources: Does self-control resemble a muscle? Psychological Bulletin, 126, 247-259.

Muraven, M., Rosman, H., & Gagné, M. (2007). Lack of autonomy and self-control: Performance contingent rewards lead to greater depletion. Motivation and Emotion, 31, 322-330.

Muraven, M., Shmueli, D., & Burkley, E. (2006). Conserving self-control strength. Journal of Personality and Social Psychology, 91, 524–537

Muraven, M., & Slessareva, E. (2003). Mechanisms of self-control failure: Motivation and

(26)

limited resources. Personality and Social Psychology Bulletin, 29, 894-906.

Oaten, M., & Cheng, K. (2006). Longitudinal gains in self-regulation from regular physical exercise. British Journal of Health Psychology, 11, 717-733.

Schmeichel, B. J., Harmon-Jones, C., & Harmon-Jones, E. (2010). Exercising self-control increases approach motivation. Journal of Personality and Social Psychology, 99, 162-173.

Schmeichel, B. J., & Vohs, K. D. (2009). Self-affirmation and self-control: Affirming core values counteracts ego depletion. Journal of Personality and Social Psychology, 99, 162-173.

Tangney, J. P., Baumeister, R. F., & Boone, A. L. (2004). High self-control predicts good adjustment, less pathology, better grades, and interpersonal success. Journal of Personality, 72, 271-324.

Tice, D. M., Baumeister, R. F., Shmueli, D., & Muraven, M. (2007). Restoring the self: Positive affect helps improve self-regulation following ego-depletion. Journal of Experimental Psychology, 43, 379-384.

Vohs, K. D., Baumeister, R. F., & Schmeichel, B. J. (2012). Motivation, personal beliefs and limited resources all contribute to self-control. Journal of Experimental Social

Psychology, 48, 943-947.

(27)

Twee Tegenstrijdige Modellen van Zelfcontrole Vergeleken:

Het Aangepaste Limited Resource Model versus het Motivationele Procesmodel Inge A. M. ter Laak

Universiteit van Amsterdam

Onderzoeksvoorstel Bachelor Sociale Psychologie Datum: 19-06-2014

Docent: Loes Kreemers Aantal woorden: 1497

Aantal woorden abstract: 188

(28)

Abstract

In deze studie zal evidentie worden gezocht voor het motivationele procesmodel van zelfcontrole dat werd voorgesteld door Inzlicht en Schmeichel (2012). Hierbij wordt

onderzocht wat het verschil in prestatie is op twee zelfcontroletaken, wanneer er een beloning wordt gegeven voor prestatie op de eerste zelfcontroletaak. De deelnemers zullen verdeeld worden over twee condities, respectievelijk met en zonder een beloning voor de eerste taak. Motivatie voor zelfcontrole zal op beide meetmomenten gemeten worden. Naar verwachting zullen er geen uitputtingseffecten optreden voor de deelnemers die de beloning ontvangen, maar wel voor de deelnemers die geen beloning ontvangen. Dit is gebaseerd op het idee dat deelnemers die een beloning ontvangen een controleoriëntatie hebben op beide taken. Voor deelnemers die geen beloning ontvangen zal de oriëntatie tussen de eerste en tweede taak naar verwachting verschuiven van controle- naar impulsmotivatie. Indien deze resultaten worden gevonden, zal dit ondersteuning bieden voor het procesmodel. Echter, wanneer de resultaten verworpen worden, biedt dat ondersteuning voor het aangepaste limited resource model, waarin de invloed van motivatie is opgenomen. Deze studie zal daarmee meer duidelijkheid verschaffen over welk model de invloed van motivatie op zelfcontrole het beste beschrijft.

(29)

Twee Tegenstrijdige Modellen van Zelfcontrole Vergeleken:

Het Aangepaste Limited Resource Model versus het Motivationele Procesmodel Bij het halen van persoonlijke doelen, zoals stoppen met roken, is het nodig om zelfcontrole uit te oefenen. Onder zelfcontrole wordt verstaan dat iemand in staat is zijn gedrag, gedachtes en gevoelens in lijn te brengen met (lange-termijn) doelen (Karoly, 1993, zie voor verdere definitie en modellen het literatuuroverzicht). Uit het literatuuroverzicht bleek dat motivatie een rol speelt bij zelfcontrole. Aan de hand van deze bevinding werd een aanvulling op het limited resource model (Baumeister & Heatherton, 1996) voorgesteld, waarin de invloed van motivatie is opgenomen. Andere onderzoekers zijn echter van mening dat dit model geheel vervangen dient te worden door een motivationeel procesmodel (Inzlicht & Schmeichel, 2012). Wanneer duidelijk wordt welk van deze modellen de invloed van motivatie op zelfcontrole het beste verklaart, zal er beter ingespeeld kunnen worden op de problemen die voorkomen bij een gebrek aan zelfcontrole.

Zoals in het literatuuroverzicht naar voren kwam, heeft het limited resource model (Baumeister & Heatherton, 1996) geen sluitende verklaring voor de bevinding dat motivatie het uitputtingseffect van zelfcontrole beïnvloedt. Bij voldoende motivatie kunnen

uitputtingseffecten worden tegengegaan (zie o.a. Muraven & Slessareva, 2003), terwijl een gebrek aan motivatie juist geassocieerd wordt met uitputting (Baumeister et al., 2005; zie voor een compleet beeld het literatuuroverzicht). De invloed van motivatie dient dus opgenomen te worden in het aangepaste limited resource model, waarbij het uitputtingseffect de uitkomst is van de hoeveelheid energie die beschikbaar is en de motivatie om deze energie in te zetten voor zelfcontrole.

Zoals genoemd stellen Inzlicht en Schmeichel (2012) alternatief model voor waarbij twee motivationele oriëntaties met elkaar concureren, controle- en impulsmotivatie.

Zelfcontrole ‘wint’ van het toegeven aan impulsen wanneer impulsen relatief zwak zijn,

(30)

wanneer de controle hoog is of een combinatie van beide. Hoewel voor dit model

ondersteuning is gevonden (Schmeichel, Harmon-Jones & Harmon-Jones, 2010), zijn er ook bevindingen die niet goed verklaard worden door dit model (zie het literatuuroverzicht). Inzlicht en Schmeichel stellen dat dit komt door de manier waarop eerder onderzoek is uitgevoerd. Het is daarom de vraag of welk van de genoemde modellen het beste verklaart hoe motivatie de uitputtingseffecten van zelfcontrole beïnvloedt, het aangepaste limited resource model of het procesmodel.

Een genoemde beperking van eerder onderzoek is dat motivatie voor zelfcontrole niet altijd expliciet is gemeten (Inzlicht & Schmeichel, 2012). Daardoor kon niet duidelijk worden onderscheiden of het uitputtingseffect werd veroorzaakt door afgenomen motivatie of doordat mensen niet meer in staat waren tot zelfcontrole. Dit is een grote beperking, aangezien de bevinding van een gebrek aan motivatie voor zelfcontrole juist verdere evidentie zal leveren voor het idee dat motivatie invloed heeft op zelfcontrole. Ondersteuning voor het idee van een gebrek aan mogelijkheid tot zelfcontrole zal juist het idee van een beperkte bron versterken, zoals in het (aangepaste) limited resource model.

Om dit onderscheid beter te kunnen maken stellen deze onderzoekers

vervolgonderzoek voor waarin een beloning wordt gegeven voor de eerste zelfcontroletaak in plaats van de tweede. Het geven van een beloning voor de eerste taak, zal naar verwachting zorgen voor een betere prestatie op deze taak dan wanneer deze beloning niet verschaft wordt. Een beloning lijkt er namelijk voor te zorgen dat mensen meer moeite doen voor een taak (Eisenberg, 1992) en stimuleert een controleoriëntatie. Daarnaast blijkt uit onderzoek dat positief affect, opgewekt door een beloning, uitputtingseffecten kan verminderen (Tice, Baumeister, Shmueli & Muraven, 2007). Hierdoor zal iemand niet geneigd zijn om te schakelen naar impulsmotivatie. Op basis van het procesmodel zullen daarom naar

verwachting geen uitputtingseffecten optreden voor de deelnemers die op de eerste taak een

(31)

beloning ontvangen. Op basis van het aangepaste limited resource model wordt daarentegen verwacht dat deze deelnemers ondanks de beloning voor de eerste taak slechter gaan presteren op de tweede taak, omdat er bij deze taak geen motivatie meer is (opgewekt door een

beloning) om uitputting tegen te gaan. Hierbij is het van belang dat de taak zodanig uitputtend is dat positief affect deze uitputting niet kan tegengaan. Anders kan er namelijk nog steeds geen goed onderscheid gemaakt worden tussen een gebrek aan mogelijkheid en gebrek aan motivatie voor zelfcontrole, omdat de verschillen in prestatie dan door verschil in affect verklaard worden.

In deze studie zal dit voorgestelde onderzoek uitgevoerd worden om te bepalen wat het effect is van een beloning voor de eerste taak op latere uitputtingseffecten. Hierbij zal

motivatie voor zelfcontrole worden gemeten. Daarnaast zal getracht worden externe motivatie op te wekken door taakafhankelijke beloningen. Hierbij wordt externe motivatie verkozen boven autonome motivatie, omdat eerder bleek dat autonome motivatie zorgde voor minder uitputtingseffecten dan externe motivatie (Muraven, Rosman & Gagné, 2007). Bij gebruik van autonome motivatie, zou er bij een gelijke prestatie op beide taken niet naar voren komen of dit wordt veroorzaakt door een controleoriëntatie of doordat de uitputtingseffecten

minimaal waren door de autonome motivatie op de eerste taak. Om te zorgen voor voldoende uitputtingseffecten zal gebruik worden gemaakt van een opstelling zoals in de zware

uitputtingsconditie van Vohs, Baumeister en Schmeichel (2012).

Methode Deelnemers

Aan deze studie zullen 80 studenten van de Universiteit van Amsterdam deelnemen die hiervoor 0,5 credits ontvangen plus eventuele opbrengsten die verworven worden tijdens de

(32)

zelfcontroletaak. Deelnemers worden geworven door registratie op de testdeelnamewebsite van deze universiteit.

Materialen

De prestatie op de verschillende taken zal onderzocht worden met een mixed-design ANOVA. Hierbij zijn de afhankelijke variabelen het verschil in zelfcontrole tussen de twee taken en de motivatie voor zelfcontrole. De onafhankelijke variabele is de conditie met of zonder

beloning.

Motivatie voor zelfcontrole wordt gemeten door verandering in pupilgrootte en huidgeleiding. Een toename (afname) in pupilgrootte en huidgeleiding is geassocieerd met een toename (afname) in motivatie om te reguleren (Inzlicht & Schmeichel, 2012).

Zelfcontrole wordt gemeten door het sequentiële-taak paradigma. Een afname (toename) in prestatie van de tweede ten opzichte van de eerste taak geeft een verslechtering (verbetering) van zelfcontrole en grotere (kleinere) uitputtingseffecten weer. De zelfcontroletaken zijn gebaseerd op de zware uitputtingsconditie van Vohs et al. (2012), waarbij de eerste taak bestaat uit het onderdrukken van emoties bij een schrikwekkende film. De tweede taak bestaat uit het doorkruisen van de alle keren dat de letter ‘e’ voorkomt in een tekst. Ter controle wordt de Brief Mood Introspection Scale (BMIS) gebruikt om te achterhalen of het wel of niet geven van een beloning zorgt voor een verschil in gemoedstoestand (Mayer & Gaschke, 1988).

De twee condities die worden onderscheiden zijn een beloningsconditie en een controleconditie. In de beloningsconditie krijgen de deelnemers een beloning die afhankelijk is van prestatie op de eerste zelfcontroletaak. In de controlecondities krijgen de deelnemers geen beloning.

(33)

Procedure

De deelnemers worden aan het begin van het experiment willekeurig verdeeld over de twee condities. Alle deelnemers voeren de emotie-onderdrukkende taak uit. De deelnemers in de beloningsconditie krijgen daarnaast vijf euro, waarbij elke keer dat een emotie wordt getoond dit in mindering wordt gebracht op de beloning. De beloning wordt direct na de taak

uitgekeerd. Daarna vullen de deelnemers de BMIS in. Vervolgens voeren alle deelnemers de taak met het doorkruisen van de letter ‘e’ uit en vullen ze opnieuw de BMIS in. Gedurende het hele onderzoek worden de pupilgrootte en huidgeleiding gemeten van alle deelnemers.

Interpretatie van Mogelijke Resultaten

Op basis van het procesmodel wordt verwacht dat de deelnemers in de beloningsconditie beter presteren op de tweede zelfcontroletaak dan deelnemers in de controleconditie. Daarnaast wordt er een gelijke prestatie verwacht op beide zelfcontroletaken voor de deelnemers in de beloningsconditie en juist een afname in prestatie voor deelnemers in de controleconditie. Naar verwachting zal er een grotere toename in pupilgrootte en huidgeleiding zijn voor deelnemers in de beloningsconditie dan voor deelnemers in de controleconditie, aangezien deelnemers in de beloningsconditie gemotiveerder zijn om zelfcontrole uit te oefenen dan de controledeelnemers. Indien de manipulatiecheck een positievere gemoedstoestand laat zien voor deelnemers in de beloningsconditie dan in de controleconditie, heeft de beloning de deelnemers er naar verwachting van weerhouden om te over te schakelen naar een impulsoriëntatie.

Deze mogelijke resultaten kunnen als volgt geïnterpreteerd worden. Indien de

hypothese niet verworpen wordt, biedt dit evidentie voor het procesmodel. In dat geval wordt aangenomen dat de beloning ervoor heeft gezorgd dat de controleoriëntatie voortduurt tot de tweede taak, eventueel via een positieve gemoedstoestand. Hierbij is de motivatie om te

(34)

reguleren hoger voor deelnemers in de beloningsconditie dan deelnemers in de controleconditie.

Wanneer de hypothese verworpen wordt, biedt dit ondersteuning voor het aangepaste limited resource model. Dit is het geval wanneer de deelnemers in beide condities dezelfde afname in prestatie laten zien tussen de twee zelfcontroletaken. De externe controle, opgewekt door de taakafhankelijke beloning, heeft er dan voor gezorgd dat er uitputting ontstaat bij de eerste taak. Omdat er geen extra motivatie wordt opgewekt voor de tweede taak, zal dit resulteren in een afname in prestatie op deze taak. Mogelijk zijn de uitputtingeffecten van de deelnemers in de beloningsconditie zelfs groter dan die van de controledeelnemers. Dit komt dan doordat zij waarschijnlijk meer externe controle hebben ervaren door de taakafhankelijke beloning en daardoor meer uitgeput zijn dan de controledeelnemers.

(35)

Literatuur

Baumeister, J. W., DeWall, C. N., Ciarocco, N. J., & Twenge, J. M. (2005). Social exclusion impairs self-regulation. Journal of Personality and Social Psychology, 88, 589-604. Baumeister, R. F., & Heatherton, T. F. (1996). Self-regulation failure: An overview.

Psychological Inquiry: An International Journal for the Advancement of Psychological Theory, 7, 1-15.

Eisenberger, R. (1992). Learned industriousness. Psychological Review, 99, 248–267. Inzlicht, M., & Schmeichel, B. J. (2012). What is ego depletion? Toward a mechanistic

revision of the resource model of self-control. Perspectives on Psychological Science, 7, 450-463.

Karoly, P. (1993). Mechanisms of self-regulation: A systems view. Annual Review of Psychology, 44, 23-52.

Mayer, J. D., & Gaschke, Y. N. (1988). The experience and meta-experience of mood. Journal of Personality and Social Psychology, 55, 102-111.

Muraven, M., & Baumeister, R. F. (2000). Self-regulation and depletion of limited resources: Does self-control resemble a muscle? Psychological Bulletin, 126, 247-259.

Muraven, M., Rosman, H., & Gagné, M. (2007). Lack of autonomy and self-control: Performance contingent rewards lead to greater depletion. Motivation and Emotion, 31, 322-330.

Muraven, M., & Slessareva, E. (2003). Mechanisms of self-control failure: Motivation and limited resources. Personality and Social Psychology Bulletin, 29, 894-906.

Schmeichel, B. J., Harmon-Jones, C., & Harmon-Jones, E. (2010). Exercising self-control increases approach motivation. Journal of Personality and Social Psychology, 99, 162-173.

Tice, D. M., Baumeister, R. F., Shmueli, D., & Muraven, M. (2007). Restoring the self:

(36)

Positive affect helps improve self-regulation following ego-depletion. Journal of Experimental Psychology, 43, 379-384.

Vohs, K. D., Baumeister, R. F., & Schmeichel, B. J. (2012). Motivation, personal beliefs and limited resources all contribute to self-control. Journal of Experimental Social

Psychology, 48, 943-947.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

... 282 Table 4.36 Nutritional comparison between specifications for fortified biscuits and the biscuits served at the schools .... 287 Table 4.41 Nutritional

Furthermore, the sign of the effect of a founder-CEO departure is expected to be negative because of the positive relation between a founder status and firm performance which is

Onderzoek zal dus verder moeten gaan dan alleen maar de relatie tussen de input (zijnde een concreet personeelsinstrument als bijvoorbeeld beloning, training et cetera) en

To achieve this aim, the following objectives were set: to determine the factors that play a role in the pricing of accommodation establishments; to determine

De respondenten geven aan dat innovatiemakelaars flexibel moeten zijn, en telkens moeten nadenken wat de volgende stap in innovatieprocessen nodig heeft: dit betekent

Op basis van beperkte gegevens heeft sapropterine bij de behandeling van hyperfenylalaninemie bij tetrahydrobiopterine(BH4)-deficiëntie een therapeutische meerwaarde omdat het het

Een kleine groep patiënten komt in aanmerking voor een chirurgische behandeling (je arts bespreekt dit met jou op de raadpleging).. Dit is aanvullend op de conservatieve

Toelichting van begrippen • Arbeidsopbrengst ondernemer = de vergoeding voor de arbeid die de ondernemer levert inclusief leidinggeven en het door hem gedragen ondernemersrisico in