• No results found

Het maatschappelijke aspect bij ruilverkaveling

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Het maatschappelijke aspect bij ruilverkaveling"

Copied!
40
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

HET MAATSCHAPPELIJKE ASPECT BIJ RUILVERKAVELING

Rapport 3üo. 255

,-M;-F(.-O„.

5 1- U*»i«W«<=:'

(2)

INHOUD

Pag*

§ 1, Inleiding 3 § 2. Se kengetallen 4 § 3, De gevolgde methode 11

§ 4« De correlatie tussen en het gebruik

van de kengetallen 12 § 5» Enkele opmerkingen over de uitkomaten

van de kengetallen 14 § 6. Slotbeschouwing 16

(3)

3

-§ 1 . I n l e i d i n g

De subgroep Maatschappelijke Aspecten Ruilverkaveling van de werkgroep Ruilverkaveling heeft zich tot taak gesteld te

bepalen, welke maatschappelijke criteria eventueel ter aanvulling van de cultuurtechnische en landhouwkundige criteria kunnen worden gehanteerd hij de urgentiehepaling van de ruilverkavelingen. Naast het opsporen van de maatschappelijke criteria, die de mate van urgentie kunnen "beïnvloeden, werd tevens behoefte gevoeld aan een aantal kengetallen, dat globaal een indruk geeft van de instelling van de boeren en tuinders, ten einde ons iets nader in te lichten over het aanpassingsvermogen van de bevolking en omtrent de maatregelen, die in het bijzonder gewenst kunnen zijn om de agrarische bevolking te beïnvloeden en voor te.bereiden op de komende veranderingen, i,c, de ruilverkaveling. Voor het be-antwoorden van deze vraag is een diepgaand Bociaal—psychologische en sociologische studie vereist. De toegemeten tijd liet zulks niet toe. Derhalve is een aantal kengetallen gekozen, waarvan het basis-materiaal voor het gehele land in. een korte tijd beschik-baar kwam en waarin enkele aspecten van de instelling, van de agrarische bevolking tot uitdrukking komen. De gevonden uitkom-sten mogen worden gezien als een poging om iets te -zeggen omtrent enkele aspecten van de agrarische bevolking, die. in de kengetallen naar voren komen. De kengetallen geven zeker geen volledig en

totaal beeld van de instelling van de agrarische bevolking. Als uitgangspunt bij het opsporen van de kengetallen wordt de stelling gekozen, dat er in de instelling van de agrarische bevolking krachten werkzaam kunnen zijn, die het effect van een ruilverkaveling al of niet gunstig beïnvloeden. Hoewel in § 2 en 4 nader op deze problemen zal worden ingegaan, kan hier reeds worden gewezen op het belang van het al of niet bestaan van een

rationele instelling, het gevoel voor gemeenschappelijke belangen en de aotiviteit van de bevolking.

In § 2 zal aandacht worden geschonken aan de vraag, welke kengetallen het gestelde doel het beste benaderen. Het behoeft geen betoog, dat bij het kiezen van de kengetallen er rekening, mee moest worden gehouden, in hoeverre de cijfers binnen de

ge-stelde termijn konden worden verzameld. Vervolgens zal in § 3 worden ingegaan op de verwerking en spreiding van de kengetallen,

(4)

4

-terwijl in § 4 de 'betekenis van de kengetallen voor de ruilver-kaveling nader wordt belicht. Tenslotte zullen in § 5 enkele

ppmerkingen worden gemaakt over de uitkomsten van de kengetallen, gevolgd door een slotbeschouwing, waarin wordt gewezen op de beperkingen van het onderhavige onderzoek,

§ 2 , D e k o n g e t a l l e n

Zoals in de inleiding reeds kort werd opgemerkt, gaat het erom een aantal kengetallen te vinden, dat ons iets meedeelt omtrent de rationele instelling van de agrarisohe bevolking, het gevoel voor gemeenschappelijke belangen en de activiteit van de bevolking. Immers, het zijn juist deze kenmerken, die bij de ruilverkaveling van betekenis worden. Men kan een ruilverkaveling om allerlei redenen van belang achten, het zijn echter de boeren en tuinders zelf, die enerzijds tot een ruilverkaveling moeten besluiten en anderzijds een juist gebruik er van moeten maken.

Wanneer deze voor de ruilverkaveling gunstige kenmerken ontbreken, geven de kengetallen tevens aan, waaraan bijzondere zorg'dient te worden besteed, wil de ruilverkaveling zin en effect hebben.

De volgende kengetallen werden op hun bruikbaarheid en mogelijkheid van verzameling getoetst:

A, het volgen van agrarisch onderwijs»

B, het lid zijn van de plaatselijke afdeling van de standsorganisaties} C, de aotiviteit van de plaatselijke afdelingen!

D, het lid zijn van de melkcontroleverenigingi E,-afvloeiing van boeren- en tuinderszoonsf

F. deelnemen van boerendochters aan het voortgezet onderwijs! G, Btikstofgebruikt

H, gebruik van trekkers.

De laatste vier kengetallen kwamen om de volgende redenen niet in aanmerking»

Onderwijs dochters

Het deelnemen van de dochters aan allerlei vormen van voort-gezet dagonderwijs is op zichzelf een zinvol kengetal. Hier geldt «-• wat voor het volgen van onderwijs in het algemeen geldt - namelijk, dat men de betekenis inziet van kennis voor de persoonlijke ont-wikkeling en het deelnemen aan het produktieprooes.

De pogingen om tot juiste kengetallen te komen lof-Oü eohtor schipbreuk door het gemis aan goede bronnen. Door het C,B.S. zijn

(5)

- 5 T

wel cijfers verzameld'o*w? het voortgezet onderwijs van alle 15-jarige meisjes, echter niet afzonderlijk voor meisjes uit'hôt agrarisch milieu. Gezien de grote kosten, welke verbonden zijn aan een afzonderlijk onderzoek, werd besloten dit kengetal te laten vervallen.

Stikstofgebruik

In zeker opzicht kan men het stikstofgebruik zien als een ., indicatie van de bedrijfsvoering, in deze zin, dat een hoog stik-stofgebruik wijst op een intensieve bedrijfsvoering en derhalve • voor Nederlandse verhoudingen gunstig moet worden beoordeelde Er zijn echter tal van omstandigheden, die dit beeld verstoren* Aller-eerst zijn er verschillen in grondsoort en derhalve verschillen in de benodigde hoeveelheid stikstof. Vervolgens kan de bedrijfsvoering meebrengen, dat er steeds organische meststoffen aanwezig zijn

(eventueel door het houden van varkens). Niet minder belangrijk is, het verband tussen arbeidsaanbod en stikstofgebruik? een weide-bedrijf bijvoorbeeld, dat moeilijkheden heeft met de

arbeidsvoor-ziening, zal hiermede bij het stikstofgebruik rekening houden. Hoewel er in de statistiek juiste cijfers omtrent het stikstof-gebruik aanwezig zijn, zijn deze cijfers in verband met bovengenoemde opmerkingen vobr het gestelde doel ongesohikt.

Trekkers

Tegen de cijfers, die ons inlichten omtrent het gebruik van trekkers, kan in grote lijnen hetzelfde bezwaar worden aangevoerd als bij het stikstofgebruik. Hoewel in het algemeen het gebruik van trekkers bedrijfseconomisch als gunstig moet worden gekenschetst, hangt het weer van allerlei omstandigheden af in hoeverre deze regel zich zal laten gelden. Het zal duidelijk zijn, dat alleen op be-drijven van een bepaalde grootte de trekker een zinvol deel van de inventaris vormt. Deze bedrijfsgrootte varieert eohter met de bedrijfstypen, zodat geen algemene grootte kan worden aangegeven, afgezien nog van de moeilijkheid bij ieder bedrijfstype een adaequate grootte vast te stellen. Daarnaast is ook hier een verband tussen het gebruik van trekkers en de arbeidsvoorziening. Veelal wordt men

gedwongen tot mechanische arbeidskracht, wanneer, de menselijke arbeids-krachten ontbreken of in onvoldoende mate,ter beschikking staan.

Gezien de grote verschillen, die er in de gebieden op deze punten bestaan, kan ook dit kengetal niet als een juiste indicatie worden aanvaard.

(6)

6 »

Afvloeiing van boeren— en tiiindorsgoons

Het lag oorspronkelijk in de "bedoeling ook dit kengetal in het rapport op te nemen. De uitkomsten van de onderwijspelling 1955 zijn van dien aard, dat aan de juistheid in verschillende gemeenten getwijfeld moet worden. In verband hiermede moest dit kengetal vervallen.

Uit het vorenstaande blijkt reeds, dat het gaat om een aan-tal kengeaan-tallen, dats

a) voor alle gebieden van ons land bruikbaar is»

b) een directe indicatie is van enkele aspecten van de instelling van de agrarische bevolking»

De volgende kengetallen voldoen aan deze eisen»

A, het percentage boeren en tuinders met agrarisch dagonderwijs. Dit percentage kan worden berekend uit de landbouwtelling mei 1955 van het C,B,S, en heeft alleen betrekking op personen met een hoofdberoep in de akkerbouw, veehouderij en tuinbouw en op bedrijven beneden en boven 1 ha.

Onder agrarisch dagonderwijs vallen de lagere land- en tuin-bouwschool, de land- en tuinbouwwinterschool en de middelbare land- en tuinbouwschool, Het was de bedoeling in deze serie ook de algemene land- en tuinbouwcursus op te nemen, maar deze vorm van onderwijs-was niet afzonderlijk uit de statistiek te halens

zodat wij ons moesten beperken tot het dagonderwijs, In het kader van dit rapport moet de betekenis van het

agrarisch dagonderwijs voornamelijk worden gezocht in de bereid-heid dit onderwijs te volgen en de resultaten die het onderwijs afwerpt, te weten specifieke vakbekwaamheid en algemene ontwikke-ling. De bereidheid om dit onder-wijs ts volgen komt naar voren bij het dagonderwijs en bij de special-.; cursussen»

De bereidheid om agrarisch dagonderwijs te volgen kan men zien als een individuele daad om een behoefte aan kennis te bevredigen. Daarmede is eohter niet alles gezegd. Er zijn meer motieven, die een rol spelen» In dit verband zij gewezen op de rol van de ouders en die leden van do gemeenschap, die in nauwe relatie- staan tot de boerenzoon, .Men ma,g niet nalaten de taak en het werk vaii de standsorganisaties en de voorlichtingsdienst te vermeiden.! immers dragen bsÄ&e hurt aandeel bij-in de" bevordering van de bereidheid tot het volgen van het onderwijs,

(7)

- 7

Door het onderwijs wordt de algemene ontwikkeling vergroot, waaruit een doorbreking van het psychisch isolement van het

individu resulteert, Se horizon vàn zijn persoonlijke "belang-stelling wordt verwijd, waardoor hij in staat is tot een hetere waardering te komen van zichzelf en van de verschijnselen en. krachten om hem heen. Het inzicht in de maatschappelijke

con-stellatie' en de krachten» die hierin, werken» wordt verdiept* Dit leidt veelal tot een juister onderkennen van het' nutf dat

bepaalde maatregelen, van welke instelling.dan ook, afwerpen voor hem persoonlijk en/of voor de economische of sociale groep, waar-toe hij behoort, •

De verhoging en verbetering van de specifieke vakbekwaam-heid is ook een resuïiaat van het onderwijs. Enerzijds is dus

de algemene ontwikkeling, anderzijds ook de vakbekwaamheid een ; resultaat van het onderwi'js. Eet is duidelijk, dat; de algemene

ontwikkeling bij sommige onderwijsinstellingen meer op de voor-grond treedt, terwijl bij andere de vaksoholing een grotere plaats inneemt. Wanneer wij naar het agrarisch onderwijs kijken valt op te merken, dat bij de cursussen primair is de vergroting van de vakbekwaamheid, terwijl hij het agrarisch dagonderwijs naast de vergroting van de vakbekwaamheid de algemene' 'ontwikke-ling ook een belangrijke plaats inneemt. Met enige voorzichtig-heid zou men kunnen stellen, dat de boer door het agrarisch dag-onderwijs meer inzicht in de bedrijfsvoering krijgt, maar tevens meer algemene belangstelling»

De boer zal ook meer gevoel voor de waarde van de boeren

als groep krijgen. In dit verband krijgt de mate, waarin agrarisch dagonderwijs is gevolgd, zin voor een ingrijpende maatregel als de ruilverkaveling,

B, Het percentage boeren en tuinders, dat lid is van de plaatselijke afdeling van een standsorganisatie.

C, De activiteit van de plaatselijke afdelingen.

De gegevens, die voor de kengetallen B en C nodig zijn, werden door het L.E.I. verzameld en wel met behulp van een

schriftelijke enquête (zifr voor het gebruikte vragenformulier bijlage 1 ) , De werkwijze was als volg.tr

(8)

8

-Allereerst werd contact opgenomen met de provinciale of regionale 'besturen (zie bijlage 2 ) , aan wie het verzoek werd gerioht mede te werken aan het desbetreffende onderzoek. Zonder uitzondering zegden allen hun medewerking toe. Vervolgens werden twee methoden toegepast om de gegevens van de plaatselijke

afdelingen te verkrijgen. Het verzenden van de vragenformulieren aan de plaatselijke afdelingen werd of door het L.E.I. of door de provinciale of regionale besturen verzorgd. Het is gebleken, dat over het algemeen de eerste methode de beste resultaten

opleverde. Gemiddeld werd 80fo van de vragenlijsten.terugontvan-gen, Wat betreft het aantal leden werden de ontbrekende gegevens opgevraagd bij de provinciale of regionale besturen.

Wat is nu de betekenis van beide kengetallen B en C?

Wat betreft het lid-zijn van de standsorganisatie kan in het algemeen het volgende worden opgemerkt. De standsorganisatie is één van de sooiale instituten, die naast het behartigen van groepsbelangen, ook een vormende invloed hebben op de agrarische bevolking. De standsorganisatie kan in zeker opzicht en op een bepaald terrein een gezagsinstelling zijn. Door middel van ver-gaderingen en (eigen) pers kan de standsorganisatie, veelal in nauwe samenwerking met de voorlichtingsdienst, allerlei nieuwe methoden en ideeën ingang doen vinden en tevens bijdragen tot de algemene ontwikkeling van de boeren en tuinders. Het lid-zijn van zo *n organisatie getuigt in zekere zin van het "openstaan voor., nieuwe ideeën" en van een bereidheid gezamenlijk iets te onder-nemen. Hiermede is echter niet uitgesloten, dat dit gevoel voor

gemeenschappelijke belangen bewust leeft en zelfs een element van rationele overweging bevat.

Men zou tegen vorenstaande redenering kunnen aanvoeren, dat er leden zijn, die uit een zekere traditie lid zijn van een Btandsorgariisatie of d,ie lid zijn op grond van hun geloofs-overtuiging, die een sterke band tussen kerk en maatschappelijk leven inhoudt. Toegegeven dient te worden, dat er inderdaad leden zullen zijn, die lid zijn," omdat vader het ook was of omdat het in de streek nu eenmaal de gewoonte is om lid te zijn. Gezien echter de niet onaanzienlijke contributie zal dit aantal leden niet groot zijn, vooral omdat het niet in de aard van

boeren en tuinders ligt er dure gewoonten op na te houden. Aan-zienlijk groter zal het aantal boeren en tuinders zijn, dat lid

(9)

- 9

is geworden, nadat dit door het kerkelijk leergezag is aanbevo-len. Een re'cent onderzoek heeft dan ook aangetoond, dat met name

• ' • ' ' • ' • 1 )

in r.k, gebieden hoge percentages georganiseerden voorkomen • . Voor ons doel, nl, het peilen van de instelling van de bevolking, zegt dit laatste in wezen precies hetzelfde als dé interpretatie van het lid-zijn, zoals die in de vorige alinea is gegeven. Immers, wij gebruiken het lid-zijn van de standBorganisatie ais eën ken-getal, o.a. van het "openstaan voor nieuwe ideeën". Dit laatste is dus ook het geval, wanneer men lid wordt mede op basis van het kerkelijke gezag.

De betekenis van dit alles voor de ruilverkaveling zou mein

als volgt kunnen interpreteren. De ruilverkaveling is per'definitie een collectieve handeling. Het is dus belangrijk te weten of men

de bevolking ertoe zal weten te brengen, Hoewel ruilverkaveling per definitie een collectieve handeling is kan men opmerken, "dat bijna steeds op een sterk persoonlijk belang valt te wijzen. Een weten te overtuigen van dit persoonlijk belang zal dus een grote directe invloed hebben op de instelling van de betrokken boeren en tuinders. Daarnaast zal men tevens een beroep kunnen doen'op het gevoel voor gemeenschappelijke belangen. Het gaat er hier om, of men de betekenis inziet van de verbetering van produktie-om-standigheden, die alleen door gemeenschappelijke inspanning (bij-voorbeeld van overheid en bedrijfsleven) tot stand kan worden ge-bracht, In sommige gebieden zullen wellicht deze gemeenschappe-lijke belangen minder duidelijk spreken, maar zal door een inten-sieve voorlichting het besef levend gemaakt moeten worden, dat er hier gemeenschappelijke belangen op het spel staan.

Het andere kengetal, dat ann het onderzoek naar de stands-organisaties kan worden ontleend, is de activiteitsiridex. Uit de door de afdelingen ingezonden formulieren is bekend het aantal vergaderingen' en het aantal op deze vergaderingen en bijeenkomsten aanwezige boeren en tuinders. De activiteits-index van een plaatselijke afdeling is nu de 3om van de op de diverse vergaderingen aanwezige boeren en tuinders, gedeeld door het aantal leden van de afdeling. Voor dit kengetal was het voldoende dat wij ons baseerden op de binnengekomen for-mulieren. De activiteitsindex geeft aldus blijk van twee dingen, nl, het aantal gehouden vergaderingen en de opkomst óp deae ver-r

gaderingen. Deze index kan geheel op zichzelf beschouwd worden 1) Zie E, Abmaj "Boer en Standsorganisatie, een regionaal

quantitatieve analyse", 1955 (Afdeling Sociologie en Socio-grafie Landbouwhogeschool Wageningen).

(10)

10

-en staat dus formeel loa van. het perc-entage georganiseerd-en. In de actiyiteitsindex komt de bereidheid van de leden tijd en energie te geven aan hun organisatie tot uiting. Hier-in zit dus een element van maatsohappelijke activiteit en als zodanig is dit kengetal te gebruiken als een indioatie van de activiteit van de agrarische bevolking. Deze maatsohappelijke activiteit wordt van uitermate veel belang bij een proces van sociale verandering. Hier speelt ook de tijdsduur een rolt hoe lang zal het duren voor een agrarische bevolking bereid

is wijzigingen in de eociale structuur te aanvaarden? Is er ';

een lang proces van sociaal-paedagogische beïnvloeding nodig ter verhoging van de beweeglijkheid van het individu? •

Uiteraard geeft een enkel kengetal als de activiteits— index op al deze en soortgelijke vragen geen antwoord. Niet-temin kan de mate van activiteit een aanwijsing geven omtrent de instelling van de agrarische bevolking, toegepast op de ruil-verkaveling! men is dan enigszins georiënteerd omtrent de tijd, waarin het idee van ruilverkaveling ingang zal vinden. • D, Het aantal leden van de melkoontrolevereniging, in procenten

van het aantal bedrijven met 4 of meer malk- en kalfkoeien. Be gegevens, die voor dit kengetal .nodig waren, zijn door

\.4 het L.E.I, berekend uit statistisch materiaal, dat bij de

Provinciale Melkoontrole Diensten (de P.M.D.'s) aanwezig is. De gegevens hebben betrekking op 1955 wat betreft het aantal leden en op 1953 wat betreft het aantal bedrijven met 4 of

meer melk- en kalfkoeien, "

Met opzet is men uitgegaan van bedrijven met 4 of 'meer melk-en kalfkoeimelk-en. Hoewel gemelk-enszins wordt betoogd dat 4 emelk-en absolute grens is, ligt het toch in de rede, dat ongeveer "bij dit aantal de grens ligt van wel en niet laten controleren van de koeien. Bovendien sluit men zodoende de bedrijven uit, die zich hebben • gespecialiseerd in de akkerbouw of tuinbouw. Heeft men 4 of meer melk'- en kalfkoeien, dan mag worden verwacht, dat. men de melk verkoopt» melkoontrole is dan zinvol. Op deze wijze'kan dit ken-getal op alle gebieden van ons land worden toegepast, ook op de. akkerbouwgebieden. Het feit, dat men in de laatste gebieden wei-nig belangstelling heeft voor de melkoontroleverewei-niging» doet niets af aan het uitgangspunt, dat controle bij 4 of meer koeien zinvol is.

(11)

- 11

Het is niet nodig hier in te gaan op de "betekenis van de melkoontrole. Voor de "boeren vormt de melkoontrole een element van de "bedrijfsvoering en is als zodanig een uitings-vorm van rationeel handelen« Door de melkoontrole kent de hoer de produktiewaarde van zijn koeien en is derhalve in staat de produktie kwalitatief en kwantitatief te verbeteren.

Het is aan de andere kant eveneens te verdedigen, dat het lid zijn van de melkoontrole op dezelfde wijze moet worden gezien als het lid zijn van de standsorganisaties, In § 4 zal blijken, dat er tussen "beide kengetallen ook wel enige oorre-latie bestaat, hetgeen niet behoeft te verwonderen wanneer men let op het feit, dat de melkoontrole plaats heeft in vereni-gingsverband. Zo gezien zit .dus ook hierin een:element van

gezamenlijk iets doen, § 3. D e g e v o '1 g d e m e t h o d e

De kengetallen, die in de vorige paragraaf aan een nader onderzoek zijn onderworpen, waren dus«

A, agrarische dagonderwijs!

B, het lid zijn van de plaatselijke afdeling van een standsorganisatîej C, activiteit van de plaatselijke afdeling;

D, het lid zijn van de melkcontrolevereniging.

Het bleek, dat elk van deze kengetallen ons in grote lijnen iets najder inlichtte omtrent de instelling van de bevolking en van betekenis kan zijn voor een ingrijpende maatregel als de ruil»? verkaveling.

In deze paragraaf willen wij nader ingaan op de gevolgde methode van het onderzoek;

Het is duidelijk dat er, wat betreft de genoemde kengetallen, nogal verschillen'bestaan tussen de diverse gebieden van ons land. Over de gebiedsindeling het volgendes

1. De gebiedsindeling

Om enerzijds een overzichtelijk geheel te krijgen en ander-zijds de berekeningen niet te baseren op te kleine aantallen is Nederland in 237 gebieden ingedeeld. Deze indeling is gebaseerd

op«

a. de onderverdeling van de indeling in landbouwgebieden "\y\2i b. geografische aaneensluiting?

c. een aantal grondgebruikers met hoofdberoep in de landbouw o.q., tuinbouw, van ongeveer 600 per gebied.

(12)

12

-Per provincie varieert hot aantal gebieden van 14 in Zeeland tot 31 in Gelderland en Noordbrabant. Voor nadere gegevens omtrent deze gebiedsindeling zie men bijlage 3..

2, De spreiding van de kengetallen

De kengetallen zijn ingedeeld in 10 klassen. De grafieken in bijlage 4 geven een 'beeld van de frequentieverdeling, waaruit blijkt, dat er voor de meeste kengetallen nog een aanzienlijke

spreiding bestaat.

3» De waardering van de gebieden

De verdeling van de kengetallen over 10 klassen biedt de .. mogelijkheid van een eenvoudige waardering en onderlinge

verge-lijking van gebieden en kengetallen.

Het systeem, dat hierbij wordt toegepast, is als volgt. Bij de waardering van de berekende oijfers kan men twee wegen bewandelen. In de eerste plaats kan men de oijfers toetsen aan het-geen men nodig of behoorlijk vindt. Zo kan men stellen, dat ieder-een (boer en tuinder) agrarisch dagonderwijs behoort te hebben of dat alle boeren en tuinders lid moeten zijn van een standsorganiSa-tie, Aan deze methode zijn bezwaren verbonden, aangezien het bui-tengewoon moeilijk is absolute normen vast te stellen« De een zal bijvoorbeeld 80$ dagonderwijs als maximum zien, hierbij geleid door praktisch inzioht, terwijl de ander zich op 100$ wil baseren.

De andere methode is, dat men uitgaat van hetgeen in de wer-kelijkheid voorkomt. Is bijvoorbeeld in Nederland 1$ het minimum en 70$ het maximum, wat betreft het agrarisch dagonderwijs, dan varieert dé waardering van 1 - 1 0 tussen deze uitersten« Deze waar— deringsmethode, die zich dus baseert op de landelijke frequentie-verdeling, zullen wij toepassen« Deze methode is inderdaad juist wanneer men uitgaat van de veronderstelling, dat het volgen van , onderwijs, het lid zijn van de melkcontrolevereniging, het lid : zijn van en ontplooien van àotiviteit in de standsorganisaties

in alle gebieden van ons land zinvol en mogelijk is. Dit laatste ,< menen wij in § 2 voldoende te hebben aangetoond.

§ 4 , D e c o r r e l a t i e t u s s e n e n h e t g e b r u i k v a n d e k e n g e t a l l e n

De vraag dringt zich intussen op, in hoeverre er tussen de kengetallen oorrelaties bestaan. Men kan de vraag ook zo steilem

(13)

in hoeverre, indiceren de kengetallen dezelfde aspecten van de instelling der bevolking? Gaan 'bijvoorbeeld het lid zijn van de standsorganisatie en het volgen van onderwijs niet hand in hand?

Uit berekeningen is gebleken, dat er geen uitgesproken corre-laties bestaan. Ieder kengetal kan dus afzonderlijk bezien en beoor-deeld worden, Ben kengetal met een min of meer dualistisch karakter is het lid zijn van de melkcontrole* Het afzonderlijk zien van de kengetallen betekent overigens niet, dat dé betekenissen van de kengetallen elkaar niet gedeeltelijk kunnen overlappen. Dit

laat-ste zal uit het navolgende ook wel blijken.

Üit het voorgaande en het besprokene volgt, dat bij dè relatie ruilverkaveling en agrarische bevolking de volgende aspecten als uitgangspunten genóirieh kunnen worden«

i. rationele instelling (kengetallen A, gedeeltelijk D ) |

2. gevoel voor gemeenschappelijke belangen (kengetallen gedeel-telijk B,gedeelgedeel-telijk D)i

3. activiteit van de agrarische bevolking (kengetallen gedeel-telijk B en C ) .

Elk .van deze drie aspecten is te vinden in de daarachter aange« haalde kengetallen, zodat wij dus aan de hand van de

waarderings-cijfers van de desbetreffende kengetallen een indruk kunnen krijgen van de mate van belangrijkheid van elk dezeraspecten afzonderlijk, In dit verband moge worden opgemerkt, dat het dus niet zo is, dat

de kengetallen louter en alleen bepaald worden door de desbetreffen-de aspecten, doch dat desbetreffen-deze' aspecten in belangrijke mate zijn terug te vinden in de desbetreffende kengetallen. Om een voorbeeld te gevent het gaan volgen van onderwijs hoeft niet voort te komen uit rationele overwegingen, maar wel is een rationele instelling veelal een gevolg van het onderwijs.

De drie aspecten geven nu aan de drie kanalen, waarlangs invloed kan worden uitgeoefend op de agrarische bevolking om haar rijp te maken voor een effectvolle ruilverkaveling.

Wij zouden met enige voorzichtigheid kunnen stellen dat, wil een ruilverkaveling effect hebben, elk van deze drie aspeoten voor een bepaald minimum aanwezig zal moeten zijn. Het is vooral hierop dat de voorzorg en de nazorg gericht zullen moeten worden. Blijkt, dat een of meer bepaalde aspecten niet in voldoende mate

zijn te constateren, welke constatering geschiedt door beschouwing van de erop betrokken zijnde kengetallen, dan zal daarmede aan-gegeven zijn waaraan men in de periode van de voorzorg en de nazorg speciaal aandacht zal moeten besteden.

(14)

-

14

-Hoewel in het voorgaande is betoogd, dat deze aspecten van de instelling der agrarische bevolking ieder afzonderlijk bezien en beoordeeld kunnen worden en wel op grond van het ontbreken van duidelijke nationale oorrelaties tussen de kengetallen, kan het zeer goed mogelijk zijn, dat er in bepaalde gebieden, in casu de provincies, wel correlaties bestaan. In een bepaald gebied kan de structuur der bevolking zo zijn, dat de bestaande rationele

instelling een gevoel voor gemeenschappelijke belangen meebrengt. Daarentegen kan in .een ander gebied deze rationele instelling een meer individualistisch getinte houding tot gevolg hebben/ Het is duidelijk dat deze situatie regionaal bezien moet worden.

Tot slot van deze paragraaf dient nog te worden stilgestaan bij de, in verband met ruilverkaveling veel gebruikte begrippen, voorzorg en nazoieg.

Onder voorzorg kan men verstaan het complex van op mensen of groepen van mensen gerichte maatregelen, welke een streek voor ruilverkaveling rijp maken,

Ufazorg is dan het complex van op mensen of groepen van mensen gerichte maatregelen, welke het gunstig effect van een ruilverka-veling bewerkstelligen of intaot houden. Het behoeft geen betoog, dat de noodzaak van voorzorg en nazorg direct afhankelijk is van de instelling der bevolking. Derhalve kan men de betekenis van de opsporing van kongetallen, die ons nader inlichten over de in-stelling der bevolking, aangeven door globale richtlijnen te ge-ven omtrent voorzorg- en nazorgraaatregelen«

§ 5 • E n k e 1 e o p m é r k i n g <e ri o v e r d e u i t

-k o m s t e n v a n d e -k e n g e t a l l e n Agrarisch dagonderwijs

Als een gelukkig verschijnsel valt te constateren, dat steeds meer boeren en.tuinders agrarisch dagonderwijs volgen.

In het voorgaande werd reeds opgemerkt hoe belangrijk dit is voor het bedrijf van de boer en in niet mindere mate voor de gehele, agrarische, bedrijfstak. Op het eigen bedrijf zal men overgaan tot steeds rationelere bedrijfsvoering en in het algemeen zal men meer vatbaar zijn voor nieuwe ideeën en openstaan voor sociaal-economische'Veranderingen die een verbetering impliceren.

Wanneer men globaaj. een enkele aantekening plaatst bij de uitkomsten, kan worden geconstateerd, dat het onderwijs met name

(15)

15

in Gelderland, Utrecht en in Zuidholland zeer zeker nog

verbe-terd kan worden. , De 3tand3organisaties: In § 2 ad B + C is reeds gesproken over

de betekenis van de standsorganisaties in het algemeen als wel voor de ruilverkaveling in het bijzonder. Naar aanleiding van de uitkomsten van het onderzoek zouden wij nog gaarne een enkele opmerking maken. In het raam van da ruilverkaveling is het uiter-mate belangrijk te weten hoeveel leden de standsorganisatie telt* met andere woorden hoeveel hoeren via de standsorganisatie kun-nen worden bereikt.

Bekijkt men nu het. percentage boeren en tuinders, dat lid is van een standsorganisatie, dan valt het op, dat met name in de provincies Gelderland, Utrecht en Zuidholland nog vele boeren en tuinders lid kunnen worden van de standsorganisaties.

Men kan de bovenstaande opmerking uit een andera gezichts-hoek benaderen en concluderen, dat wanneer bij een ruilverkaveling de standsorganisaties worden ingeschakeld, men in genoemde ge-bieden een belangrijk percentage van de boeren en tuinders.niet via deze organen zal kunnen bereiken.1 Dat dit niet moet. worden

onderschat moge uit eerder gemaakte opmerkingen duidelijk ge-worden zijn. Landelijk gezien blijkt er een zeer geringe corre-latie te zijn tussen het lid zijn van de standsorganisaties en het lid zijn van de melkcontrolevëreniging,

In § 4 werd er reeds op gewezen, dat beide kengetallen een gevoel voor gemeenschappelijke belangen aangeven. Het. element van gezamenlijk iets doen, dat bij de standsorganisaties een grotere rol speelt, komt ook tot uiting in de melkcontrolever-eniging. Niettemin is er een wezenlijk verschil tussen de stands« organisatie en de melkcontrolevereniging« De standsorganisatie is immers een maatschappelijke instelling en de melkoontrolever-eniging een -vaktechnisch instituut. Traditionele, prestige-en religieuse overwegingen om lid te worden zijn bij de melkcontrole-vereniging niet aanwezig. Dit in tegenstelling tot de stands-organisatie. Dat de correlatie zeer gering is valt dus niet te verwonderen,

Aotiviteitsindex van de standsorganisaties

Tot nu toe werd alleen gesproken over het Ü d zijn van de

standsorganisatie. Van minstens evenveel betekenis i's de activi-teit van de standsorganisatie, althans gezien in het.licht van

(16)

l e

-dit rapport. De activiteit van de standsorganisatie is immers te gebruiken als een indicatie van de activiteit van de agrarische bevolking en die speelt bij een prooes van bijvoorbeeld rollver— kaveling een essentiële rol.

De uitkomsten lichten ons nader in omtrent de activiteit van de standsorganisaties. Daarbij dient te worden opgemerkt, wat ook geldt voor de andere kengetallen, dat deze oijfers en uitkomsten ons een beeld tonen van één bepaalde periode» Een vergelijking van enkele perioden zou met name voor een dieper-gaand onderzoek gewenst zijn, ten einde devontwikkeling te zien

t.a.v. deze kengetallen.

Het lijkt niet uitgesloten, dat in het bijzonder de aotivi-teitsindex van de standsorganisaties aan sohommelingen onderhevig is.

Uit de resultaten van het kengetal per provincie blijkt, dat de aotiviteitsindex, ook gezien naar gebied, vrij sterk uiteen-liggen.

De melkcontrolevereniging (kengetal).

In het voorgaande werd reeds terloops over het lid zijn van de melkcontrolevereniging gesproken. Overziet men de uit-komsten dan valt op te maken, dat in de Veluwe en Betuwe velen

nog lid kunnen worden van de melkcontrolevereniging. Dit geldt ook voor enkele gebieden in Utrecht, het daaraangrenzend gebied in Hoordholland en de Zuidhollandse Eilanden, Overigens dient men

zeer voorzichtig te zijn met de interpretatie van de oijfers in en om het "rampgebied 1953", omdat deze cijfers gedeeltelijk zijn ontleend aan de toestand per 1 mei 1953.

§ 6. S l o t b e s c h o u w i n g

Het is niet overbodig aàn het einde van dit rapport nog-maals de nadruk te leggen op het stérk Bchematisch karakter van de gevolgde methode. Het zal duidelijk zijn, dat een zo oomplex verschijnsel als de instelling van de agrarische bevolking eigen-lijk een diepgaande sociaal-psychologische en sociologische studie vraagt. Over het aanpassingsvermogen van de agrarische bevolking en omtrent de methode 'hoe men deze het beste zou kunnen meten

geeft dit rapport zeker geen vol?.edig antwoord. De onderhavige studie pretendeert dan ook geenszins volledig te zijn. Voor een

(17)

17

-volledig onderzoek was de toegemeten tijd te kort»

Het is gewenst, dat een aanvullend sociaal onderzoek wordt ingesteld bij een ruilverkaveling. Dit in het bijzonder, omdat in het voorgaande voorbij gegaan moest worden aan het typische streekeigene« De gebruikte kengetallen kunnen dan het uitgangspunt vormen^ terwijl de interpretatie van deze kenge*-* tallen aangepast en aangevuld kan worden.

(18)

18

-Lijst van bijlagen

1. Enquêteformulier standsorganisatie.

2. Lijst van provinciale en regionale standsorganisaties en het percentage formulieren, dat van elk werd terugontvangen, 3. Gebiedsindeling van Nederland ten behoeve van het onderzoek, 4. Frequentiegrafieken kengetallen.

5« De kengetallen per provincie.

Lijst met kengetallen en waardering.

(19)

Bijlage 1

Haam standsórganisatte». Haam Afdeling:

Haam en adres van de

sekretaris der afdeling:.

Gemeenten, waar de leden van Uw Afdeling wonen

Aantal leden in de diverse gemeenten per 1 augustus 1955

Totaal aantal leden:

(20)

Aantal vergaderingen en "bijeenkomsten van Uw Afdeling in de periode 1 augustus 1954 - 1 augustus 1955

Datum van vergadering of "bijeenkomst

Aard van de vergadering of 'bijeenkomst

Aantal deelnemende of aanwezige "boeren en

tuinders

(21)

Bijlage 2 MEEWERKENDE STANDSORGANISATIES

Naam van de

standsorganisatie

Percentage terugontvangen vragenlijsten van de provinciale of regipnale afdelingen A.B.T.B.Friesland Grohingen-Drent e Overijsel Gelderland(Maas en Waal) Utrecht

L.T.B. Haarlem (Noord- en Zuidholland.,

Zeeland - Oostelijk Zeeuwsch-Vlaanderen)

L.L.T.B.Roermond (Limburg)

N.C.B. Tilburg(Noordbrabant,Oostelijk Zeeuwsch-Vlaanderen, Maas en Waal)

K.N.L.G.Groninger Mij van Landbouw Veenkoloniale Boerenbond Friesche Mij van Landbouw Drents Landbouwgenootschap Overijsselsche Landbouw Mij Geldersche Mij van Landbouw Utrechts Landbouw Genootschap Hollandsche Mij van Landbouw Noord-Brabantse Mij van Landbouw

Zeeuwse Landbouw Mij C.B.T.B.Groningen Chr.Veenkoloniale Landbouwboncl Friesland Drent e Overijsel - Noordoostpolder Gelderland Utrecht Holland - Brabant Zeeland 86 72 80 82 87 70 95 90 85 91 80 78 60 83 66 8o 85 87 81 70 88 78 72 73 97 80 70

(22)

Bijlage 3

GEBIEDSINDELING VAN NEDERLAND ZOALS DOOR DE AFDELING STREEKOISIDERZOEK ONTWORPEN EN GEBRUIKT VOOR HET ONDERZOEK

»MAATSCHAPPELIJKE ASPECTEN VAN' DE RUILVERKAVELING"

Provincie: GRONINGEN Gebied n H H H H M M H H ii H

.IJ Kloosterburen, Ulrum, Leens, Eenrum, Baflo.en Warffum. II» Oldehove, Grijpskerk, Zuidhorn en Oldekerk»

III: Grootegast. IV: Marum.

V: Leek,

Vit Winsum, Ezinge, Adorp, Aduard, Hoogkerk, Groningen en Noorddijk.

VII: Bedum, Middelstum, Kantens, Stedum en Ten Boer,

VIII: Usquert, Uithuizen, Uithuizermeeden, Bierum, 't Zandt_ en Loppersum.

IXs Appingedam, Delfzijl en Termunten. Xï Sloohteren,

XIi Haren,

XII: Hgogazand, Sappemeer, Muntondam, Veendam, \Yildervank, OUde-Pekela en Nieuwe-Pekela,

XIII: Noordbroek, Zuidbroek, Scheemda, Meeden, Winschoten, Wedde en Bellingwoldo.

XIV: Nieuwolda, Midwolüa, Finsterwolde, Beerta en Niéuwe-Schans, XV: Onstwedde, XVIi Vlagtwedde, Provinciei FRIESLAND bied •i u H « H H H n H H H H H H n H H H n Ii II» m i IV: Vi VI: VII Î VIII» IXi X: XI: XIIi XIII: XIV: XV: XVI: XVII i XVIIIt XIX: XX:

Dokkum, Oostdongoradeel en Westdongeradeol, Kollumerland»

Dantumadeel,

Ferweradeel en Leeuwarderadeel, Het Bildt, Menaldumadeel en Barradeel, Franekeradeel, Franeker on Harlingen,

Wonseradeel, Bolsward, Workum, Hindelopen en Stavoren, Hennaarderad.ee!, ßaardoradeel en Leeuwarden,

Tietjerksteradeel,

Idaarderadeel, Utingeradeel en Rauwerderhem, Wijmbritseradeel, IJlst en Çneek.

Doniawerstal en Haskürland,

Sloten, Hemelumer c a . , Gaasterland en Lemsterland. Weststellingwerf. Ooststellingwerf. Opsterland, Heerenveen, Smallingerland, Achtkarspelen.

Schiermonnikoog, Ameland, Terschelling en Vlieland,

(23)

- 2 -Provincie: DRENTE Gebied H ii H ;i n ii ii n n M M ii ii ii ii ii ii ii IJ II» III: IV: V: VI: VII: Villi IX: X: XI: XIIi XIII: XIV: XV: XVI: XVII: XVIII: XIX:

Roden, Peize en Eelde, Uorg..

Vries.

Zuidlaren en Anlo. Smilde.

Assen en Rolde,

Gieten, Gasseite en Borger. Odoorn.

Zweelo, Sleen en Oosterhesselen, Westerbork.

Beilen.

Dwingelo, Diever en Vledder. Havelte en Mijeveen.

Ruinen

Ruinerwold, Mepyel an De Wijk. Zuidwolde.

Hoogeveen.

Dalen, Coevorden en Sohoonebeek» Emmen.

ProvinoielOVERIJSEL

Gebied I: Moordoostpolder en Urk.

II: Kuinre, Blankenham, Blokzijl, Vollsnhove en Oldemarkt, III: Steenwijkerwold, Steenwijk, Giethoorn en Wanneperveen.

IV: Staphorst.

V: Heino, Zwartsluis, Hasselt, Zwollerkerspel en Zwolle. VI: Oenemuiden, LJselmuiden- en Kampen.

VII: Nieuwleusen, VIII: Dalfsen. IX: Avereest. X: Ommen. XIi Hardenberg, XII: Gramsbergen. XIII: Tubbergen,

XIV: Vriezenveen en Den Ham, XV: Hellendoorn.

XVI: Raalte, XVII: Olst en Wijhe.

XVIII: Diepenveen, Deventer en Bathmen, XIX: Holten en Rijssen.

XX: Wierden». XXI: Almelo en Borne. XXIIi Weerselo.

XXIII: Ootmarsum en Denekamp. XXIV: Oldenzaal en Losser.

XXV: Enschede.

XXVI: Hengelo, Ambt-Delden en Stad-Delden, XXVII: Markelo, Goor en Diepenheim.

XXVIII: Haaksbergen,

(24)

3

-Provincies GELDERLAND

Gebied Is Putten, Nijkerk en Hoevelaken, II« Ermelo en Harderwi jk.

III; Doornspi jk, Elburg en Oldebroek. IV: Earneveld en Scherpenzeel, . Vs Ede.

VI: Apeldoorn.

VII: Epe, Heerde en H&ttem.

VIIIï Wageningen, Reiikum, Arnhem, Rozendaal en Rheden. IX: Brummen en Voorst,

Xs Steenderen, Hummelo-Keppel,. Doesburg, jtfigerlo en Wehl. XI: Culemborg, Beusichem, Beesd, Buurmalsen, Buren, Zoelen,

Tiel en Wadenoyen.

XII: Vuren, Herwijnen, Haaften, Deil, Waardenburg, Gelder-malsen, Est en Opijnen, Ophemert en Varik,

XIII: Brakel, Zuilichem, Poederoyen, Gameren, Kerkwijk, fleder-hemert, Ammerzoden, Hedel, Maasdriel, Heerewaarden, Rossum, Hurwenen en Zaltbommel,

XIV: Maurik, Lienden, Echteld, Kesteren en Dodewaard. XV: Hemmen, Heteren, Valburg en Eist,

XVIi Huissen, Bemmel en Genot,

XVII: Dreumel, Wamel, Appeltern en Druten,

XVIII s Horssen, Batenburg, Bergharen, Ewijk en Beuningen. XIX: Wijchen, Heumen en Overasselt,

XX: Nijmegen, Groesbeek, Ubbergen en Millingen,

XXI s Herwen en Aerdt, Pannerden, Zevenaar, Duiven, ïïester-voort en Didara,

XXIIt Gorssel, Zutphen en ïïarnsveld, XXIII: Laren, Lochern en Borculo.

XXIV: Vorden en Hengelo, XXV: Ruurlo en Zelhem, XXVI: ïïeede en Eibergen.

XXVII« Elten, Bergh en Gendringen, XXVIIIs Doetinchem en Wisch,

XXIX: Aalten en Dinxperlo, XXX: Lichtenvoorde en Groenlo, XXXIs Yfinterswijk. Provincie: UTRECHT Gebied II II II II II II II II II 11 II II II II I I : I I I : IV s V: Vis V I I : V I I I ! IX: X: XI« X I I : X I I I : XIV: XV:

Abcoude,Nigtevecht, Vreeland, Loenersloot, Loenen, Loosdrecht, Breukelen en Ruwiel,

Mijdrecht, Vinkeveen en Wilnis. Kockengen, Kamerik en Zegveld,

Maarssen, Tienhoven, Westbroek en Maartensdijk,. Harmeien, Vleuten-De Meern, Utrecht en Jutphaas, Linschoten, Snelrewaard, Montfoort en Uselstein, Willeskop, Hoenkoop, Polsbroek, Benschop en Lopik,

Vreeswijk, Houten, Schalkwijk en Tu]l en 't Waal, Bunnik, Odijk, Werkhoven, Cothen, Langbroek en Wijk bij Duurstede.

De Bilt, Zeist, Driebergen—Rijssenburg, Doorn en Maarn, Leersum, Amerongen en Rhenen,

Woudenberg, Rensvi/oude én Veenendaal, Amersfoort, Leusden en Stoutenburg. Baarn, Hoogland en Soest,

(25)

4

-Provincie: NOORDHOLLAND

Gebied II Texel, Wieringen en Marken»

" III Den Helder, Callantsoogj Zijpe, Schoorl, Bergen en Alkmaar.

" IIIi Anna-Paulowna, ïïieringerwaard, Barsingerhorn en Winkel. " IVi Midwoud, Sijbekarspel, Opmeer, Hoogwoud,Oude-Niedorp,

Nieuwe-Medorp, Schagen,. Twisk en Abbekerk.

" Vt Enkhuizen, Bovenkarspel, Andijk,.Grootèbroek, Venhuizen, Tfijdenes, Sohellinkhout, Blokker, Westwoud, Hoogkarspel,

\ïervershoof, Medemblik en Opperdoes.

" . Vil Eibbixwoud, Wognum, Obdam, Spanbroek, Hoorn, Zwaag, Berkhout en Avenhórn.

" VII: Sint Maarten, Harenkarspel, Warmenhuizen, Koedijk, Langendijk, Sint Paneras en Heerhugowaard.

" VIII: Égmond aan Zee, Egmond binnen, Heilo, Limmen, Castricum, en Heemskerk.

" IX: Oterleek, Zuid- en Noord-Schermer, Akersloot, Graft, De Rijp, Schermerhorn, Ursem, Oudorp, Uitgeest en Hens-broek.

11 X: Beemster, Wijdewormer en Jisp.

" XI: Beets, Oosthuizen, T/arder, Middelie, Kwadijk, Purmerend, Edam en Oudendijk,

" XII: Ilpendam, Monnikendam, Katwoude, Broek in Waterland, Landsmeer en Oostzaan.

" XIIIi Koog aan de Zaan, Vormer, Krommenie, Wormerveer, Zaan-dijk, Westzaan, Zaandam en Assendelft.

11 XIVi Beverwijk, Velsen, Bloemendaal, Haarlem, Heemstede,

Bennebroek en Zandvoort,

" XV: Eaarlemmerliede en Spaarnewoude, Bieuwer-Arastel en Amsterdam.

" XVI: Aalsmeer, Uithoorn en Haarlemmermeer,

" XVIIi Diemen, Ouder-Amstel, Weesperkarspel, Weesp, Muiden,. Haarden, Ankeveen, Nederhorst den Berg en Kortenhoef, " XVIII: Huizen, Blaricum, Laren, Hilversum, Bussum en

's-Graveland. " XIX: Wieringermeerpolder.

Ppovinoiet ZUIDHOLLAUD

Gebied IB Noordwijk, foordwijkerhout, Hillegom, Lisse, Sassenheim en Voorhout,

" II: Leiderdorp, Zoeterwoude, Koudekerk aan de Rijn en Warmond,

11 III: Alkemade, Woubrugge en Ter Aar.

" IV: Nieuwveen, Zevenhoven, Nieuwkoop, Leimuiden en Rijnsater-" V: Katwijk, Rijnsburg, Oegstgeest, Valkenburg en wouae.

• Wassenaar, , " VI: Leiden, Voorschoten, Leidsohendam en Voorburg,

" VII: Hazerswoude, Alphen aan de Rijn, Boskoop en Zwarnmerdam, " VIII: Bodegraven, Rietveld, Barwoutswaarder, Woerden, Waardër,

Papekop, Oudewater, Lage Ruige ï/eide, Hekendorp, Reeuwijk en Gouda,

" IX: Zoetermeer, Bleiswijk, Benthuizen, Moerkapelle, Vi'addinxveen, Zevenhuizen en Bergsohenhoek, " X: ïïootdorp, Rijswijk, Pijnacker, Berkel en Delft, " XI: 's-Gravenhage, Monster,- Wateringen, Naaldwijk,

(26)

5

-Gebied XII: Vlaardingën, Sohiedara en Rotterdam.

11 XIII: Schipluiden, Maasland en Maassluis,

" XIV« Moordrecht, Nieuwerkerk aan de Usel en Capelle aan de Dsel.

" XV« Haastrecht, Vlist, Stolwijk, Gouderak, Ouderkerk aan de Usel, Berkenwoude, Krimpen aan de IJsel, Krimpen aan de Lek, Lekksrkerk, Bergambacht, Ammerstol en Schoon-hoven.

" XVI« Lezmond, Vianen, Hagestein, Hei- en Boeicop, Ëverdingen, Schoonrewoerd, Leerdam, Leerbroek, Nieuwland, Kedichem, Heukelum en Asperen.

" XVIIs Langerak, Tienhoven, Ameide, Meerkerk, Noordeloos, Goudriaan, Peursum, Hoornaar, Hoogblokland, Arkel,

Gorinchem, Schelluinen, Giessen-Nieuv/kerk en Hardinxveld. " XVIII: Nieuwpoort, Groot-Ammers, Streefkerk, Nieuw-Lekkerland,

ATblasserdam, Oud-Alblas, Bleskensgraaf, Brandwijkf

Ottoland, Molenaarsgraaf,.Giessendam, Wijngaarden, Sliedrecht en Papondreclit,

" XIX: Ridderkerk, Hendrik -Ido—Ambacht, Dordrecht, Dubbeldam, Zwijndrecht, Heerjansdam, Barendrecht, Rhoon en

PoortUgaal,

" XXt Oostvoorne, Rockanje, Nieuw-Helvoet, Hellevoetsluis, Nieuwenhoorn, Vierpolders, Brielle en Zwartev/aal, " XXI« Rozenburg, Heenvlie.t, Abbenbroek, Oudenhoorn, Zuidland,

Geervliet, Spijkenisse en Hekelingen.

11 XXII: Nieuw-Beijerland, Piershil, Goudswaard, Zuid-Beijerland,

Oud-Beijerland, Heinonoord, Mijnsheeronland, Westmaas, Klaaswaal, Numansdorp, Strijen, Maasdam, Puttershoek en 's-Gravendeel,

" XXIII: Ouddorp, Goedereede, Stellendam, Melissant, Dirksland/

en Herkingen.

" XXIV: Somrnelsdijk, Middelharnis, Stad aan het Haringvliet, , Nieuwe Tonge, Oude Tonge, Den Bommel en Ooltgensplaat,

Provincie: ZEELAND

Gebied I» Bruinisse, Oosterlaivl, Ouwqrkerk, Nieuwerkerk, Zierikzee, Kerkwerve, Dreischor, Noordgouwe, Zonnemaire, Brouwers-haven, Duivendijke, jiJlkerzee, Ellemeet,Noordwelle, Renesse, Haamstede, Burgh en Serooskerke(Soh.)« " II« Tholen, Oud-Vossemeer, Poortvliet, Schcrpenisse,

Sint Maartenèijk, Stavenisse, Sint Annaland en Sint Philipsland.

" III: Wissekerke en Kortgene.

" IV: Oóstkapelle, Aagtekerke, Domburg, Westkapelle, Meliskerke, Zoutelande, Biggekorke en Koudekerke,

11 V: Nieuw— en Sint Joosland, Arnemuiden, Middelburg,

Grijpskerke, Sint Laurens, Vaere, Serooskerke (W), Vrouwenpolder, Oost— en West-Souburg, Ritthem en Vlissingen,

" VI: Wolphaartsdijk, Kattendijke, Ellewoutsdijk, Driewegen, Borssele, Ovezando,,'s-Hoerenhoek, Heinkenszand,

's-Heer Arendskerke.

(27)

6

-Gebied VII: Goes, Kloetinge, Kapelle, Wemeldinge, 's-Gravenpolder, Hoeclokenskerke, Baarland, Oudelande, Nissc en »s-Heer Abtskerke.

VIII: Rilland-Bath, Yerseke, Waarde, Krabbendijke en Kruiningen. " IX: Nieuwvliet, Cadzand, Retranchement, Zuidzande, Sluis,

Aardenburg en Oostburg,

" X: Waterlandkerkje, Schoondijke,.Hoofdplaat, Biervliet, IJzendijke, Breskens en Groode,

" XI: Terneuzen, Hoek en Zaamslag.

" XII: Sas van Gent, Westdorpe, Axel en Philippine.

" XIII: Vogelwaarde, Hontenisse, Graauw en Langendam en Hulst. " XIV: Clinge, Sint Jansteeh, Koewacht, Overslag en Zuiddorpe.

Provincie: NOORDBRABAKT

Gebied I: Dinteloord en Prinsenland, Halsteren, Nieuw-Vossemeer en Steenbergen en Kruisland.

" II: Fijnaart en Heiningen, Hoge- en Lage-Zwaluwe, Klundert, Standdaarbuiten, Terheijdan, Willemstad en Zevenbergen. " III: Dussen, Geertruidenberg, Made en Drimmelen, Raamsdonk,

Waspik en Werkendam,

" IV: Almkerk, Andel c a . , lïlethen, Giessen, Rijswijk, Veen, Woudrichem en Wijk en Aalburg.

" V: Heusden, Vlijmen en Waalwijk.

VI« Alem o.a., Empel en Meerwijk, engelen, 's-Hertogenbosch, Lith, Megen o.a. en Ravenstein,

VII:Beers, Cuyk en Sint Agatha, Grave en Oeffelt. VIII: Haps, Mill en Sint Hubert en Wanroy,

IX: Boxmeer, Oploo en Sint Anthonis en Vierlingsbeek. X: Berghem, Heesoh, Bistelrode en Oss.

XI: Berlicum, Linther, Geffen, Heesv/ijk, Nuland en Rosmalen. XII: Den Düngen, Sint Michielsgestel en Schijndel.

XIII: Erp, Sint Oedenrode en Veghel,. XIV: Boxtel, Esch, Liernpde en Vught.

" XV: Berkel o.a., Drunen, Helvoirt, Udenhout en Tilburg. " XVI: Dongen, 's-Gravenmoer, Loon op Zand en Sprang-Capelle. " XVII: Boekol, Schaijk, Uden en Zeeland.

" XVIII: Aarle-Rixtel, Bakel o.a., Beek en Donk, Gemort en Helmond. " XIX: Asten, Deurne en Someren,

" XX: Eindhoven, Geldrop, Heeze, Lieshout, Mierlo-Hout, Huenen en Stiphout,

XXI» Budel, Leende en Maarheeze,

XXII: Bergeijk, Luijksgestel, Riethoven, Valkenswaard, Waalre en Westerhoven,

XXIII: Bladel c.a«, Hoge- en Lagc-Mierde en Reusel, XXIV: Eersel, Hoogeloon o.a., Veldhoven en Vessem c.a,

XXV: Best, Haaren, Oirschot, Oistorwijk en Son en Breughel, XXVI: Diessen, Hilvarenboek, Moergestel en Oost-, West- en

Middelbeers«

XXVII: Alphen en Riel, Baarle-ÏÏassau, Chaam en Goirle. XXVIII: Breda, Gilze-Ré"ijen, Nieuw Ginneken, Oosterhout,en

Teteringen.

XXIX: Rucphen en Vorenseinde, Rijsbergen en Zundert.

" XXX: Etten en Leur,.Hoeven, Oudenbosch, Oud- en Nieuw-Gastel, en Prinsenbeek,

11 XXXIs. Bergen op Zoom, Huijborgen, Putte, Ossendreoht,

Roosendaal en Nispen, Woensdrecht en Wouw,

626

(28)

- 7

Provincie: LIMBURG Gebied H ii ii ii ii H M u n ii I: III Ills IVt V: VI: VII: VIII: IX: X: XI: XII: XIII: XIV s XV: XVI: XVII: XVIII: XIX: XX:

Mook, Çennep, Ottersum en Bergen. Venray,

Wanssum, Meerlo,.Broekhuizen en Aroen en Volden, Horst en Sevenum.

Grubbenvorst, Maasbree, Venlo en Tegelen. Helden en Meijel. .

Kessel, Belfeld en Beesel, Heijthuizen envNedorweert,

Roggel en Keer. Weert en Stramproy»

Haelen, Hunsel, Grathem, Baexem, Heel en Panheel,Beegden, Horn, Thorn en Wessem.

Swalmen, Maasniel, Roermond, Herten, Meliçk en Herken-bosch, VlodïPp, Sint Odiliënberg en Linne,

Echt, Posterholt, Montfoort, Maasbracht.

Roosteren, Grevenbicht, Susteren, MLeuwstadt, Born, Obbicht en Papenlioven, Limbi-ioht, Tudderen, Stevensweert on Clio en Laak.

Sittard, Urtnond, Stein, Geloen, Munstergeleen,Jabeek, Bingelrade, Schinveld, Merkelbeek, Oirsbeek, Amstenrade en Schinnen.

Klimmen, Hulsberg, Wijnandsrade, ïïuth, Hoensbroek, Spaubeek, Beek, iilsloo, Geulle, Ulestraten en Schimmert, Brunssum, Ubach over Worms, Nieuwenhagen, Bijgelshoven, Kerkrade, Schaesberg, Heerlen, Voerendaal, Wijlre, Simpelveld en Bocholtz.

Bunde, Itteren, Borgharen, Moerssen, Berg en Terblijt, Valkenburg-Houthem, Ambij, Heer en Maastricht.

Margraten, Cadier en Keer, Bemelen, Gronsveld, .Sijsden,

Sint Geertruid en Mheer, , Gulpen, Wittern, Vaals, Slenaken en Noorbeek,

(29)

a> tu) c3 I A m co H c5 3

I

IAPÎ OD M O •rl <* «* rLT\ - CO U N ND i n c-. CM c-* NO uu « A ON as V i i J i i i i A 00 UN M in IA \o

rinn

JZL

I

irv o \ « - » - <N C4 C \ C»-\ ^ V 1 | er\ ^ U \ 1 g, I I I A

il

a

ON ON CM ON U N 0 0 ON ON O N O N O

(30)

cd SO tri r H •H m E H M - E H

gg

i-Ü

eg

E H O CO S i I. 3 s ä

g ö

xELÜCLXL

• v 53 c o ^ - * - c o L n c N c \ . s £ ) o r \ - * C"\ * * U \ l f \ V O N I N CO CA CA A , k A < k J > , k A . ! «A o-\ <d- ur\ t r \ so J > . co CD

13

nnn

P"\ ^ r U > NW L—. t y ( j \ ^ j l

V H i i A i 1 ï

A Ç ^ -<f I T \ \ Q C - CO O S O

1

o Sei o PH o CM m

,3

nr-nPInnL

H E H « - t - CN S1 ir» cr\ V i k i i k i i k i i k i T - t - CM ( N C"\ O • * A n n i — i

nnn

CM O CM tr\ m M t a 3 f H

a

v

i i i A A i i i

A CD O £ . - t - » cz o o _*: SB eu - M Cfl CO C CO C7> t _ o CO • o c co - M C O CO

e

CU - o cz C D CU - o c co > £Z CU " O CU co -*-* c co -=c 1 CU o _ o CD o» co - M c CU o t -cu CU o _ o CU o> CO c CU en G C_ CU - o L . CO co E K I •+J • f - CU cu c c ï_ C CU CU cu ca > > > " ï i cu •— jm r~ t - Ç , t _ <— O " O QJ L . C CO E •+J . . - _ Q C * -O c »— O CU CO A \ f— e e - M CD " - ra o) s o \ co e i > CO X . — .*-» CD - * - • . . - - o O CU c * i -4-» • — CO 1 ï - c co CU C3 D \ " O > L . c O -•- « co S3 . — " O -*-< e " O CO CD C - - f > r O r - W f ( 0 e - M e v> CD « Qï p— 1_ " O CD C - 1 V ) CU £_ O » cu . c - o Ü CO e co «—« -*-* 3 t_ 3 'J> - H ( 8 L O L 0 ) X c en - o CU CO CS " O cz 0 1 CD o _*: M -C0 J £ a CJ> C D - t c a C3 CXI < Ï •4-i — c o r^-i T } iTS CC-c o C M r o c c -st-r o m r ^ ir> c o c o C D L O Cs» CSJ C O CO r— Csl -CO c o c o c o c o C D C O -4-CSJ r— L O CO c o c o OT CO C O t T Ï CSJ CO *t CD r— -4* CD Csj c o O L O l i l r » n CNJ -at-C D p — -4-O I T Ï ^ J 4 -L O CO CO CO c o c o r— C O CZ3 CO t n CO -* CXD CO c o r— c o C-J Cvl -4-CO c o r -L O LT> C 3 L O CSJ Cf> c o c o c o CD o o c o C D -* CO c o c o CSJ c o c o CSJ c o C 3 u o c o c o -* r -c o L T > -«*-c o C D Csj c o c o 1

-s

r^-o CSJ CD Csj c o c o o o o c o CSl r*-c o r^* -* c o c o c o c o r -Cf> u o c o e n c o c o o > Csj C3 <o I D «*> c o l O c o o •* r— o r*-Csj r^-C D L O -et-C O -* C O C D L D r" C O i-O r r --* c o c o Csj c o c o i r > -sj--4" o > L O u o C D • u O 4 -CO Csj Csl C D C O C s j

(31)

fi <D t\0 a r-l •H m «« 1-1 en « w H

g

H K H M « 4 Kfi h bj

s

o r/i

1

E H

I:

n M R

e

Cti r=a t-u -w -x.n

• n n

i—ii—i

El

f COir\ \ o tf\ CM I ! T i i f LT\ ' i A S Ö

nnn

JZL

I

o •S" 1 o l i l t <J\ O t -3 H S 0< •4

O

w. y I I t - * - CM <N I I * - » - CM 8 E-> 3 a

H 8 3

II

oD

^N 1 I I I o o o o o o c*% M) o\ CN m co * - r - « - CM W CV| 1 A\

S

05 H PH CD» C 'tl CD T D t -cd cd CD o t_ -H c O O -^ CU CD CO C/Î £Z cd en (-O Ü l " O cd C/) t _ CU T D t z C D Aanta l lede n va n d e me1kcontro1evereni -ginge n i n % va n he i aanta l bedrijve n me t > 4 melk - e n kalfkoeie n Activi -té it s-ïnde x Percentag e boe -re n e n tuinders , da t li d i s va n ee n standsorga -nisati e Percentag e boe -re n e n tuinders , da t agrarisc h dagonderwij s gevolg d heef t c a CJ> ca «X a C D O D -< I D «o p - r - ( o i— r - M n i o c o c D r - r - o i n i / ï ^ r o c o i n r - ( o I D CM C\J 4 - i— - d - - 4 - - * t f ) i n r - - + i n i n - * < o M ^ ^ c v j r ^ ^ i n M c ^ r ^ ^ c ^ 4,r o r o - * cv> r o C N J C \ i r « i D r - l O t D - t ^ - N r - C O C O i — 0 ) C n C O O ) C v l O ) r - l D d r - r - c o c o i — co co œ (D i— o D r * - c o m - + ( o ( o i n - * c n N r a c s j o o c o c o c M r - 4 - O L n M > * N O ( D P « c o i n c o n c n r o j r n N 4 ' r o i n t o N N 4 c o ( u * o r -r— C M r - t— i C V ) . — -r— r - r - • - C M i . t— « t M n o r - p « . ( V ) i ^ O ) 0 ) n o c a i T - a ) i D O n o r - t D ( D r - ü 3 i f ) c o r * - L n c o o ) ü O O ) o r " i — r— r— t o r-- U"> <"—• C D i — c x > t ^ c o ó c ^ - d - c o r - - r o c o f o c * > j r * - c D r — r-- c o r— c o i n r ^ c o C-J r— CXI c o -*• c o

(32)

o <D nj •H H

1

§ « ] B E-< fel «

nn n

8 ^ "* J •*• y I I t I I o Lr» m CM H o £| CM L~-<

nnl

DDn

lo

n ^ y | | » o o o o CV **• Lf\ v o I I I I A

DD

_ J m H CM m T - r - c»i I I I ca <n I I A\ t - T - <N CM C^ C \

l

£ E

nflr-iflm mfl

ON 1 t > . C \ T o o *— a\ u\ T CN. O N T O VO T -0 \ *— Y o r -CT\ -* V o CM CM <J\ V o ( N » f co CM O C l A C 03 t o CO 3 : 03 *& £ -£= O O ,*: 03 03 - * • * co « ( 0 o* £_ O t/3 " O c~ co - M co CA E Q3 - o Aanta l lede n va n d e melkcontrclevereni -gïnge n i n % va n he i aanta l bedrijve n met > 4 melk - e n kalfkoeie n Activi -teits -inde x Percentag e boe -re n e n tuinders , da t li d ï s va n ee n standsorga -nïsati e e boe - , h s d heef t (=3 C_5 CO -=C Q CJ> CO «et i r ) r ^ r ^ < o t o c x 3 c n c 3 a ) c o r - - c o c o c n o ï C O w o r * - C 3 o o 5 0 0 P - t n o o c o t D - a - n f n i o - * - i - u i 4 ' n - t c D r - o r ^ c o o o c o o o m i n n - i n c o m i n r - o o n ^ t n i n c > J 4,i n i f } (v) r ) t v j ^ - - ; r - * - t t * ) < s i N - o N - t l o N n O O ) ' ™ - * f o m c O C 3 0 (y) r - 0 ) O M co co co r - r - en o 4 0 O ) X O ) 0 ) O O O ) < D C O - + m i n t O ( D - ! i - c o ( D i f ) C s i i n o ( o c o c x ) 0 ) o o « - - t o ) O O i o n n u 3 f o c i o c n - d - r - c v j i - - t n r * n o r - M M C O N - - C O M t N r - r - - - r - C V J r -( -4 C O C O l O « < D O Q O O - - n C O N n - < l,r n -i / -i ( D N a ) f > c o o O œ c o ( û t û r - -i o c o ( o c o r » c < j n is- r o t o c o c o M M N (v) a ) p - c o i û c n - - o o o ) n f— i — I N N r— I N N r - < i — r— r— »— r— «— t > J c o c o r --* O l CT3 C D F-< o

(33)

(v3 • r l ^ o

I

S H ' l I It 1

nOQ

rir-in

O J CM <'! E-i

S8 ^

P. ^ * v i l l i I I 1 A \

D

3 * i V l IH B LA «2 O N 1 CM 1 O CM CA CM 1 I A CM CA 1 o ON CA 1 L A CA 1 O I A AS Hl E

nfinnnrir

3

I I I HH-l i HH-l W 1-5 H o* e "C CD *o t _ CO co CD O t -. c o o _*: CD SS CD CO w e co O l L. O o> - o e co - M CO

'E

CD - a c: CZ) Aanta l lede n va n d e melkcontrolevereni -ginge n i n % va n he t aanta l bedrijve n ne t £ . V melk e n kalfkoele n i > W X • r - H-» 03 - W « - T 3 O 0 1 C ^C H» « r -Percentag e boe -re n e n tuinders , da t li d f s va n ee n standsorga -nisati e Percentag e boe -re n e n tuinders , da t agrarisc h dagonderwij s gevolg d heef t C i C O c o -=c c a o C D *=C o i o i n r - i n N ^ i o r - i n Œ r - c o i n c o u i i û t o i n i o o j c o i n o o x o h - r * c n i ^ ( D 4 4 - r - f v j u 3 r - - i n ( D i f l < û i o c o r i p n - * - +i* t o c o p » o ) i n i f t O o r ' i— i - i ^ 4 - f ^ p » r > - ü p i o ü o - * i r ) r - c o r * M i n - * 0 ) « o c O ( o o p * r - i n O f o c ^ N N f o N c s j n c M c s J r o c s i r ^ r - N r o N i - r - N c s j N ^ ^ - r ^ c s i N m ( Û O T N M ( D O N 4 O T O C û œ C A r o O r - t O C J ) 0 ) I>' 0 ) N o * * 0 ( Û l O ^ ^ c D ^ J t D ( ^ • « l • ^ c o ^ D O c D c n ^ D ( o ^ o r - M O ls• o ^ - ( o ^ J O ^ o o e o O Î co r - i— ^ a 3 u ^ r ^ r - c 5 ) r - o fs- C N j - * r - - r g is- i n < D - * f - r * ' c o i ' ' c o c s j ( D OTC\ICnCOiflNfN.r-(ßroOr-r-toCUr-r-NMinntnn-cOCOlDCDr' O J C N l i — r— r— CSl Csl r— N r - N ,— C S I r - r — r - r - r - i — C S J C N c s j C s l ^ - r - M o a i ^ c p ^ - r - o r - c o - i - t û r - i n c M ^ - f — ^ - o o c # c o r»- o > ^ e > o « o C O C M o r - r ^ n i ^ i n r o iN- r ^ t D t D r - m t û r - c Q r - - * ( o m o > < D c O f * . o r — c v i i o c n o ^ c o c o o ( o r ^ n r ^ c o - * o ) - + - 4 ' c o ' 4 ' i n c N J c * ) r - rs' i f > 4 - c o r - co r— < o m c o o r -co co f — co o

(34)

<D fcO cd i - l •r-3 •ri m Fl \

nnnnn, Infi

IA H CM m m 4 E * CO « f T -a en *r ir* 41*. V I 1 I 1 I I 1 I A \

^ I a

ni in

•.

« • S Ä V ( t I I I I I Gi

I

O J CN <Ç e-« B * - * - CN I l I CM c \ c*\ I I I ur\ Q ITS w c^ n I A

1

_n

Dm

83

E-t a \ o \ a \ o \ o s o \ a \ < T \ o C N C N i A C O i ^ C ^ O r -r r r N M N f \ « r , t I I 1 I I I I A o o o o ó o o o c ^ o t n v o 0 \ < N LT. CO r r r r M N W

,1

o en c t l O) -o t . CO CO 0 > O E_ - M C O CD CD ^P CO (O c CO O l E-D CO T U c CO C O CO I _ CD -o ra | -*-» " O «w- CD G - C C CD C C CO C C CD CD > Q) Cfl > > > • « - 1 t C CD •*- ^C CD »— > « . fi_ r ~ " O O " O C» c CD t . c CD e CD , — »+-» M - _ o • * -C - s i - -CD «— O C ^ — o CO CO CD CO * \ - ^ C i — C C - t - * i — CO CD •<— CO OJ CO • e t e cji co e - ^ l > W X . , _ ^ _ * CD -t-> . — T 3 O CD C -=X -H» fc-Percentag e boe -re n e n tuinders , da t li d i s va n ee n standsorga -nisati e e boe -n tuinders , h s d heef t ca CJ co *•=£ ca CJ co •<c c \ j r - c M c s i n - < * ' c o i n r * c o r g r v j ^ t \ 4 C M . — - d - ^ - t c o c o o c n c o c o o o i o a i O c o N ( û ( D N - * - 4 - ( û u D ( û ( o i r ) u 3 ( o c o r, c o n o c o r * o i f O N i n i n > r ) ( o 4 4 r -N r - -N f O r - n i n œ i — t o OJ r— ,— c \ j M - * - * c o ( D r - i n c o c o i o - * c o is- c o i û C 3 ) « 3 r - r - f - M CM H - i— c s i n n c N i r N i r - W f o n c ^ N M M w n n P J N o n - t t - r o N f n C D 4 - N r » O C 0 4 - D r o C M i — C O r - O î C O u l C D C M C O O r - r - C O t O - l h ç n - ^ O C O t û O n N M n 4 - u i 4 - ( D c o Œ > r o n u i r o n N U î i n i ^ c » r - o o r o o i o o N O C s i O ) c o r ^ r ^ O O T u i t o o » - c û c o ^ c a ^ o ) r o w O T a r - c > J c o ^ r ^ o ( o ^ r ^ O T r ^ f o r 0 O O M ( 0 r « ' O r - O O C 0 O O ) - * C M C i m i D O « - rt ai n w - * 0 ) Q 0 ) O < D t û N ^ N f A | p - 1-r- C M N N r J t - C \ l r - C M N N r - N C M r - N r - r - "r-f- . r- p - f > JrÉ . r - l— o ^ c o t û ^ - c o n ^ c n ^ r - t o œ m c n i o i o œ N c ^ c n n c D O î N c s i c o r - c o r - c o -4- Ci - * •«* c o 4 - Ü D c o r - c o • * r o cvi r o -si- i n L O C O r** r*- I T Ï C O OO C O L O C O P— r— c o c o c o N r - r - i 0 i n 4 ' N C 0 C M ^ ' C 0 C û N i n C S J O r - C 0 4 ,O O N - * f ^ C 0 O r - r; - O C O i — L O l / î -4-CNl CO CO r— I D C O

(35)

I A (D ba «S rH • O •H m

• nfll in

LA CM O H w u a s! 6 " V I I I I I I A

' I

ni

Inn

ON ON ON ON ON (=>«>• V I I I I I I A 8 EH M O EH

a

a

m i — i

-1

UN M (N ^3

D Q

ITMH CM « V I *-o r— UN CM O CM i r \ c\ o CN UN •* O O N O N O N O N O N O N O N O N A r - « CN ON, <n ON R CN O O i r \ o O Ol o ON **• CM O & O UN I A\ r r t - i - M W CD £ - H * G O u J£. CD CD •4-* ca CO c CJ Cr> £-O CO " O c ra CO « • r CD - o o» c t_ - a c ca cd a ) t •+•• " O . . - CD c - C C CD ( O L E > a> cd > > c m a » r - H - o o CD S- C r— -+-» *^-c r— O C 'Cd O CD •+-* - i t o > c: .— c cd CD •*-* <a: e o> .— i > to w - -*-» H» . , -U CD -=C •+•* 1 CO CD t . G O CD cd . O -TD > C CD « - W C h 3 - ~ cd -+-• CD CD r— O CD CD Cd a . «- *o

i c

O CD _ C . O " O O q « cp . r i . * -O l 3 t . cd - H cd - * > £*. e G o* CD CD Cd O t . Ç - M CD CD CO Û - S- 1 3 - o G G a> CD > • ^ 1 . _ j e 1 _ r-* - O CD CP e X> _ -* 43 A\ C -+-« cd CD cd e X CD - o c .»-1 c cd cn i _ o t o - o c cd CA CO C -*-< co cd CD CO -t-» CO S -. * - » CJ> • r - CO 91 - C Ç 3 ~o T 3 0 » i - 5 cd CD - o O l e CD CD O _ ü 4 -Cd _i£ Q C_3 CXI <c ca o cri -cC m r—' i r > CXI * O ï C O CO r -Cvl r— tr> «VI r— co co C O CO CO -* r d -CV| CVI i n r*-Cvl CVl CO t O r-C»J ^> -* C*4 -4-co C D CT> -*• L O CO l O c s l •* r-> r o CO r r --* l O -* CVJ cn -* cr> i n r p -r— C30 m r o Lrt L O CVI CVJ -* CO a CVJ CSJ CO p=> _d-o L O L O r -L O CO iT5 CO CsJ CO O J u n CO CO CO CSJ CO p -co O J r ^ CVJ C O r— »— C^J CO -* C O O ) CVI CO ^. C 3 ^— -O ) LT) I T » CVJ CO CO • * ! -CO O Ï CO CO -* ÛO 5»* Cvl m CO CO U"> Cvl o> -* CVJ C O Cvl C D C O CO ur> CO m Cvl U O CO L O C3D - « * • CO CO CV| CO CO r -r o CO C O t o CO -4-CO CO -* CV» r --*• o CVJ CO L O o> J ,

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Copyright and moral rights for the publications made accessible in the public portal are retained by the authors and/or other copyright owners and it is a condition of

De adel was gedurende een lange periode samen met leden uit de hogere burgerij de enige groep die over het passief kiesrecht, de middelen, ervaring en de tijd beschikten om die

bracht.Dit gebeurde in de avond.Het kastje wordt gevoerd .Een jampotje staat erop,gevuld met suikerstroop. De ramen zijn goed bezet.Het volk vliegt goed. Tactiek bij

Uit de relatie tussen opbrengst in vers gewicht, waterverbruik en gemiddelde vochtspanning van de grond blijkt, dat indien een uitdrogingsgrens van p F 2,6 of hoger

Nucleaire

Deze nadruk op de professionaliteit van de leraar verklaart een aantal keuzes die in het handboek gemaakt zijn: de bespreking van relevant wetenschappelijk onderzoek dat richting

Keywords: Historical context value; Restoration of dignity; Exhumation; Reinterment; Human skeletal remains; National Heritage Resources Act; JAL Montgomery; CS Dickinson;

Bij een onderzoek waarbij van 75 kasgrondmonsters de osmotische druk van de bodemoplossing werd bepaald door middel van meting van de vriespuntsdaling rechtstreeks in de grond