• No results found

De Vierde Anti-witwasrichtlijn en de implementatiewetten in het licht van strafrechtelijke aansprakelijkheid

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De Vierde Anti-witwasrichtlijn en de implementatiewetten in het licht van strafrechtelijke aansprakelijkheid"

Copied!
60
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De Vierde Anti-witwasrichtlijn en de

implementatiewetten in het licht van

strafrechtelijke aansprakelijkheid

Universiteit van Amsterdam

Naam G.(Gianni) K. El Wanni

Studentennummer 10489037

Mastertrack Publiekrecht: Strafrecht

Datum 3 juli 2017

Begeleider prof. dr. R.C.P. Haentjens

(2)

2

Inhoudsopgave

Inhoudsopgave... 2 Afkortingen ... 4 Abstract ... 6 1. Inleiding ... 7 § 1.1 Probleemstelling ... 7 § 1.2 Onderzoeksvraag... 8 § 1.3 Deelvragen ... 8 § 1.4 Methodologie ... 8 § 1.5 Afbakening ... 9

2. Witwassen en terrorismefinanciering volgens Sr ... 10

§ 2.1 Inleiding ... 10 § 2.2 Witwassen ... 10 2.2.1 Algemeen ... 10 2.2.3 Gewoontewitwassen ... 13 2.2.4 Schuldwitwassen ... 14 2.2.5 Eenvoudig (schuld)witwassen ... 14 § 2.3 Terrorismefinanciering ... 15 2.3.1 Algemeen ... 15 2.3.2 Achtergrond ... 15 2.3.3 Financieringshandelingen ... 16 2.3.4 Enkele opmerkingen ... 17 3. Vierde Anti-witwasrichtlijn ... 18 § 3.1 Inleiding ... 18 § 3.2 Voorgeschiedenis... 18 3.2.1 Inleiding ... 18 3.2.2 Eerste Anti-witwasrichtlijn ... 19 3.2.3 Tweede Anti-witwasrichtlijn ... 20 3.2.4 Derde Anti-witwasrichtlijn ... 21 § 3.3 Vierde Anti-witwasrichtlijn ... 23 3.3.1 Inleiding ... 23

(3)

3 3.3.2 Meldingsplichtige entiteiten... 24 3.3.3 Het cliëntenonderzoek ... 25 3.3.4 UBO-register ... 26 4. Implementatiewetsvoorstellen ... 29 § 4.1 Inleiding ... 29 § 4.2 Procesvrijstelling... 29 § 4.3 UBO-register ... 31 5. Strafrechtelijke beginselen ... 33 § 5.1 Inleiding ... 33

§ 5.2 Beginsel van legal privilege ... 33

5.2.1 Inleiding ... 33

5.2.2 HvJ EU-rechtspraak ... 34

5.2.3 EHRM-rechtspraak ... 36

5.2.4 Nationale rechtspraak ... 39

5.2.5 Toetsing aan de Wwft (nieuw) ... 40

§ 5.3 Rechtszekerheid als onderdeel van het legaliteitsbeginsel ... 42

5.3.1 Inleiding ... 42

5.3.2 Legaliteit, voldoende bepaaldheid en rechtszekerheid ... 42

5.3.3 Rechtspraak HvJ EU & EHRM ... 45

5.3.2 Toetsing aan de Wwft ... 49

6. Conclusie ... 52

Literatuurlijst ... 54

(4)

4

Afkortingen

aant. Aantekening

AB Rechtspraak Bestuursrecht

Art. Artikel

DD Delikt & Delinkwent

diss. Dissertatie

EG Europese Gemeenschap

EHRM Europees Hof van de Rechten van de Mens

EU Europese Unie

EU-Handvest Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie EVRM Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens FATF Financial Action Task Force on money laundering

FIU Financial Intelligence Unit

GBVB Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid

GKW G.K. El Wanni

GvEA Gerecht van Eerste Aanleg

Gw Grondwet

HNJV Handelingen Nederlandse Juristen-Vereniging

HR De Hoge Raad der Nederlanden

Hrw 2007 Handelsregisterwet 2007

HvJ EU Hof van Justitie van de Europese Unie JBZ Raad Justitie en Binnenlandse Zaken

jo. juncto

KvK Kamer van Koophandel

MBB Maandblad Belasting Beschouwingen

m.nt. Met noot

MvT Memorie van toelichting

NJ Nederlandse Jurisprudentie

NtEr Nederlands tijdschrift voor Europees recht PbEG Publicatieblad van de Europese Gemeenschap

(5)

5 PbEU Publicatieblad van de Europese Unie

PEP Politically exposed person

PHR Parket bij de Hoge Raad

Rb. Rechtbank

r.o. Rechtsoverweging

RvdW Rechtspraak van de Week

Sr Wetboek van Strafrecht

StAK Stichting Administratiekantoor

Stb. Staatsblad

Sv Wetboek van Strafvorderingen

TBS&H Tijdschrift voor Bijzonder Strafrecht & Handhaving TOP Tijdschrift voor de Ondernemingsrechtpraktijk

Trb. Tractatenblad

TvOB Tijdschrift voor Vennootschapsrecht, Rechtspersonenrecht en Ondernemingsbestuur

UBO Ultimate beneficial owners

VN Verenigde Naties

VWEU Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie WED Wet op de economische delicten

Wft Wet op het financieel toezicht

Wet MOD Wet melding ongebruikelijke transacties WID Wet identificatie bij dienstverlening

WPNR Weekblad voor Privaatrecht, Notariaat en Registratie WuiD Wet op de uitgebreide identificatieplicht

(6)

6

Abstract

Witwassen is op verschillende wijzen strafbaar gesteld in het Nederlandse strafrecht. De Anti-witwasrichtlijnen hebben daarin een belangrijke rol gespeeld. Het was evenwel noodzakelijk financiële regelgeving te treffen op basis waarvan zoveel mogelijk kan worden voorkomen dat witwassen en terrorismefinanciering plaatsvindt.. De Vierde Anti-witwasrichtlijn brengt daarin enkele belangrijke wijzigingen met zich.

De centrale onderzoeksvraag luidde: Hoe verhoudt de Vierde Anti-witwasrichtlijn zich met het

beginsel van legal privilege en het rechtszekerheidsbeginsel en leidt de wijze van handhaving, zoals voorgesteld door de minister, tot verwezenlijking van de doelstellingen van de richtlijn? Het

onderzoek is beschrijvend en normatief van aard. Bij de beantwoording van de centrale onderzoeksvraag is gebruikgemaakt van bronnen- en literatuuronderzoek. Aan de hand van een analyse van het huidige recht en het toetsingskader, zijn normatieve oordelen gevormd.

Gebleken is dat het concept implementatievoorstel essentiële onderdelen bevat die zich niet verhouden met enkele uitgangspunten van ons strafrecht. Zo is de vrijstelling van de meldingsplicht voor advocaten en notarissen in strijd met het beginsel van vertrouwelijkheid, ook wel aangeduid als legal privilege. Deze vrijstelling omvat namelijk niet het melden van cliënten waaraan juridisch advies buiten een rechtsgeding is gegeven. Dit levert een beperking van het legal

privilege op die daarnaast niet noodzakelijk is en voorts disproportioneel moet worden geacht.

Ook bevat het implementatievoorstel veel onduidelijkheden die zich niet verhouden met het rechtszekerheidsbeginsel als onderdeel van het strafrechtelijk legaliteitsbeginsel. Zo is onder meer onduidelijk wie als UBO moet worden aangemerkt en derhalve onder het bereik van de Wwft vallen. Dit is van groot belang omdat overtreding van de Wwft een economisch delict met een maximale strafbedreiging van vier jaren gevangenisstraf oplevert. Evenmin is duidelijk wanneer de meldingsplichtige entiteit verplicht is om UBO-gegevens te melden bij de Kamer van Koophandel, welke gegeven daarbij moeten worden gemeld, binnen welke termijn en op welke wijze. Al deze onduidelijkheden dragen eraan bij dat moet worden geconcludeerd dat het huidige voorstel van de minister zich niet verhoudt met het rechtszekerheidsbeginsel en opnieuw zal moeten worden heroverwogen.

(7)

7

1. Inleiding

§ 1.1 Probleemstelling

Op 20 mei 2015 is Richtlijn (EU) 2015/9481 (hierna: "Vierde Anti-witwasrichtlijn") aangenomen door het Europees Parlement en de Raad van ministers. De richtlijn dient op 26 juni 2017 door de lidstaten te zijn geïmplementeerd. Op 5 juli 2016 heeft de minister van Veiligheid en Justitie (hierna: "de minister") een voorontwerp van het wetsvoorstel tot implementatie van de Vierde Anti-witwasrichtlijn ter consultatie aangeboden.2

De implementatiewet strekt tot wijziging van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft). De twee kernverplichtingen uit de Wwft worden door de richtlijn (en de implementatie daarvan) versterkt, namelijk de verplichting tot het verrichten van cliëntenonderzoek en de verplichting tot het melden van ongebruikelijke transacties bij de

Financial Intelligence Unit (FIU). Ook komt er een register waarin het economisch belang van de

uiteindelijke begunstigden van vennootschappen wordt bijgehouden: het register van zogenaamde

ultimate beneficial owners (UBO). Voorts wordt het toepassingsbereik van de Wwft uitgebreid.

Niet onbelangrijk is dat – naast de strafrechtelijke sanctionering via de WED – het bestuursrechtelijk handhavingsinstrumentarium ruim wordt uitgebreid. Eveneens wordt het tuchtrecht voor advocaten geraakt.

Allereerst is van belang in kaart te brengen wat de implementatie van de Vierde Anti-witwasrichtlijn zal betekenen voor ons straf(proces)recht. Het voorstel van de minister is complex van aard en verlangt een heldere analyse. Vervolgens dient te worden geanalyseerd of de wijze van implementatie in lijn is met hetgeen de EU-wetgever voor ogen stond en of hierin wel de juiste

1 Richtlijn (EU) 2015/849 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2015 inzake de voorkoming van het

gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld of terrorismefinanciering, tot wijziging van

Verordening (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijn 2005/60/EG van het Europees Parlement en de Raad en Richtlijn 2006/70/EG van de Commissie (PbEU 2015, L 141/73).

(8)

8 keuzes zijn gemaakt. En als dit al het geval is, dient te worden onderzocht of de richtlijn zich wel verhoudt met de grondslagen en uitgangspunten van ons straf(proces)recht. Twee beginselen die in dit onderzoek zullen worden getoetst is het beginsel van legal privilege en het rechtszekerheidsbeginsel als onderdeel van het strafrechtelijk legaliteitsbeginsel. Hoofddoel van dit onderzoek is om een antwoord te geven op de vraag of de richtlijn ‘botst’ met de deze beginselen en of het wetsvoorstel van de minister wel de juiste oplossing is voor de problematiek die aanleiding is geweest voor de richtlijn.

§ 1.2 Onderzoeksvraag

Hoe verhoudt de Vierde Anti-witwasrichtlijn zich met het beginsel van legal privilege en het rechtszekerheidsbeginsel en leidt de wijze van handhaving, zoals voorgesteld door de minister, tot verwezenlijking van de doelstellingen van de richtlijn?

§ 1.3 Deelvragen

1. Wat wordt in Nederland verstaan onder het begrip ‘witwassen’? 2. Wat is het doel van de richtlijn?

3. Wie is de normadressaat van de omzettingswetgeving? 4. Hoe wordt de richtlijn geïmplementeerd?

5. Hoe wordt de richtlijn gehandhaafd?

6. Is de wijze van handhaving problematisch in het licht van het beginsel van legal privilege?

7. Is de wijze van handhaving problematisch in het licht van het rechtszekerheidsbeginsel?

§ 1.4 Methodologie

De eerste vijf deelvragen zijn beschrijvend van aard. De zesde en zevende deelvraag vergen een normatief betoog. De vragen zullen allen worden beantwoord aan de hand van literatuur- en bronnenonderzoek. Zo zal ik raadplegen: handboeken, vaktijdschriften, dissertaties, wet- en regelgeving, parlementaire documenten, jurisprudentie en internetbronnen.

(9)

9

§ 1.5 Afbakening

In dit werk zullen de Vierde Anti-witwasrichtlijn en de implementatiewetten vanuit een strafrechtelijke invalshoek worden geanalyseerd. Hetzelfde geldt voor het beginsel van legal

privilege en het rechtszekerheidsbeginsel. Dat betekent tegelijkertijd dat hier geen plaats wordt

gemaakt voor bestuursrechtelijke, criminologische, civielrechtelijke of tuchtrechtelijke diepgang. Het strafrecht wordt te allen tijde centraal gesteld. Voorts is een bewuste keuze gemaakt voor de twee beginselen. Het beginsel van legal privilege wordt behandeld als deelbeginsel van het strafrechtelijk verdedigingsbeginsel. Het rechtszekerheidsbeginsel wordt behandeld als onderdeel van het strafrechtelijk legaliteitsbeginsel. Beide beginselen worden vanuit normatief perspectief belicht. Andere beginselen die interessante perspectieven zouden kunnen opleveren zijn het beginsel van equality of arms en het nemo-teneturbeginsel. Gezien de beperkte omvang van een masterscriptie is ervoor gekozen om deze beginselen niet te behandelen.

(10)

10

2. Witwassen en terrorismefinanciering volgens Sr

§ 2.1 Inleiding

De Vierde Anti-witwasrichtlijn heeft primair betrekking op het bestrijden van witwassen en financiering van terrorisme. Een onderzoek dat ziet op de vraag hoe de Vierde Anti-witwasrichtlijn zich verhoudt met ons strafprocesrecht en of de wijze van handhaving leidt tot verwezenlijking van de doelstellingen van de richtlijn, vergt een uiteenzetting van een aantal deelvragen. Als eerste is van belang in kaart te brengen wat in Nederland wordt verstaan onder de commune delicten ‘witwassen’ (art. 420bis e.v. Sr) en ‘terrorismefinanciering’ (art. 421 Sr). Daarnaast is de maatschappelijke relevantie niet onbelangrijk: Waarom is witwassen en terrorismefinanciering schadelijk of onwenselijk in onze samenleving en dient dit te worden tegengegaan? En is dit maatschappelijk probleem louter nationaal of vooral internationaal? In dit hoofdstuk en het volgende hoofdstuk – over de anti-witwasrichtlijnen – zal bij deze fundamentele vraagstukken worden stilgestaan.

§ 2.2 Witwassen

2.2.1 Algemeen

In deze paragraaf zal de juridische betekenis van het begrip ‘witwassen’ worden geschetst aan de hand van de wettelijke regeling, de parlementaire geschiedenis, jurisprudentie en literatuur. Er zal een onderscheid worden gemaakt tussen opzettelijk witwassen, gewoontewitwassen, schuldwitwassen en eenvoudig witwassen. Maar eerst zal worden geillustreerd op welke manieren witwassen zich eigenlijk kan voordoen en welke partijen daar allemaal betrokken bij kunnen zijn. Een crimineel verkrijgt contante gelden door het plegen van misdrijven, bijvoorbeeld de verkoop van cocaine. Dit vermogen zal hij te zijner tijd willen besteden, zonder dat dit bij de opsporingsdiensten zal opvallen. Een simpele manier om dit geld wit te wassen is door, bijvoorbeeld, een horeca-onderneming te exploiteren en hogere winsten op te geven bij de fiscus dan de werkelijkheid. Het contante geld kan dan in overeenstemming met het fictieve winstbedrag

(11)

11 worden gestort op een bankrekening, waarmee vervolgens onroerend goed of andere grote transacties kunnen worden verricht. Er zijn veel ingewikkelde constructies denkbaar. Waar het om gaat is dat witwassen de verbindende schakel is tussen onder- bovenwereld. Illegaal vermogen moet via het economische systeem worden omgezet in legaal vermogen. Om dit mogelijk te maken, is enige medewerking van integer geachte dienstverleners noodzakelijk. Een advocaat of fiscalist die de mazen van de wet kent. Een accountant die cijfermatig weet te toveren. En het bankenwezen dat moet toestaan dat er verdachte transacties worden verricht. Makelaars die onroerend goed via ondeugdelijke constructies doorverkopen. Om witwassen effectief te kunnen bestrijden, zouden deze partijen enige beperkingen moeten worden opgelegd om aan witwasconstructies mee te werken. Sterker nog, op grond van de Wet ter voorkoming van witwassen en financiering van terrorisme (Wwft) wordt aan deze partijen de verplichting opgelegd om vermoedens van witwassen te melden bij de opsporingsdiensten. Het is van belang te beseffen dat dit staat geheel los van het gronddelict: de verkoop van cocaine.

2.2.2 Opzettelijk witwassen

Volgens art. 420bis lid 1 sub a Sr wordt onder witwassen verstaan het van een voorwerp de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding of de verplaatsing verbergen of verhullen, dan wel verbergen of verhullen wie de rechthebbende op een voorwerp is of het voorhanden heeft, terwijl hij weet dat het voorwerp – onmiddellijk of middellijk – afkomstig is uit enig misdrijf. De maximaal op te leggen straf is een gevangenisstraf van zes jaren of een geldboete van de vijfde categorie. Deze bepaling werd in 2001 ingevoerd. Een belangrijke reden hiervoor was dat de heler-steler regel3 in de weg stond aan een effectieve witwasbestrijding wanneer de criminele opbrengsten door de witwasser zelf waren gegenereerd.4 Andere belangrijke argumenten waren de strafbaarstellingsverplichting op grond van internationale verdragen5, de eigen aard van

3 De regel op grond waarvan een pleger van een misdrijf niet óók kan worden vervolgd voor de heling van de

opbrengsten van dit gronddelict. Zie o.m. HR 2 oktober 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA7923, r.o. 3.3.

4 Kamerstukken II 1999/2000, 27159, nr. 3, p. 2 en 6 (MvT). 5 Kamerstukken II 1999/2000, 27159, nr. 3, p. 3 (MvT).

(12)

12 het witwassen en het belang van een aparte aanpak6 en het vergemakkelijken van rechtshulp tussen verschillende landen7.

Het verbergen of verhullen van de werkelijke aard, de herkomst, etc. is strafbaar, indien deze gedraging dat tot doel heeft én daarvoor geschikt is.8 Het opzet zit in de bestanddelen verbergen of verhullen ‘ingeblikt’.9 Het hoeft overigens niet te gaan om een enkele handeling, maar het kan ook gaan om meerdere handelingen die tezamen de criminele herkomst van een voorwerp verhullen.10 Denk aan het opmaken van valse facturen, de ontvangen bedragen doorstorten naar een andere bankrekeningen waartoe de verdachte gerechtigd is, het opnemen van (grote) contante bedragen en deze aanwenden voor privédoeleinden.11

Ook is ingevolge art. 420bis lid 1 sub b Sr strafbaar het verwerven, voorhanden hebben, overdragen, omzetten of gebruik maken van een voorwerp, terwijl hij weet dat het voorwerp – onmiddellijk of middellijk – afkomstig is uit enig misdrijf. Ten aanzien van deze witwashandelingen heeft te gelden dat feitelijke zeggenschap over het voorwerp vereist is, al hoeft het voorwerp zich niet in de fysieke nabijheid van de verdachte te bevinden.12

Het bestanddeel ‘weet’, zowel opgenomen in sub a als sub b, ziet op de wetenschap van de verdachte ten aanzien van de criminele herkomst van het voorwerp. Hierbij is voorwaardelijk opzet voldoende.

Met betrekking tot het voorhanden hebben van voorwerpen die onmiddellijk uit een door verdachte begaan misdrijf afkomstig zijn, heeft te gelden dat het enkele verwerven of voorhanden hebben er niet automatisch toe leidt dat de verdachte zich ook – naast het gronddelict – schuldig maak aan (schuld)witwassen. Anders zou iedere pleger van een misdrijf die daaruit voorwerpen verwerft,

6 Kamerstukken II 1999/2000, 27159, nr. 3, p. 4 (MvT). 7 Kamerstukken II 1999/2000, 27159, nr. 3, p. 7 (MvT). 8 Kamerstukken II 1999/2000, 27159, nr. 3, p. 14 (MvT). 9 Mul, Tekst & Commentaar, art. 420bis Sr, aant. 7b.

10 Schmitz, Sdu Commentaar Strafrecht, art. 420bis Sr, aant. C.2.1

11 HR 21 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:474; PHR 31 januari 2017, ECLI:NL:PHR:2017:162. 12 Kamerstukken II 1999/2000, 27159, nr. 3, p. 15 (MvT).

(13)

13 tevens automatisch schuldig zijn aan witwassen. De rechter dient in die gevallen nader te motiveren dat sprake is van een gedraging die daadwerkelijk gericht is op het verbergen of verhullen van de criminele herkomst van dat door eigen misdrijf verkregen voorwerp.13 Deze kwalificatie-uitsluitingsgrond geldt echter niet ingeval het gaat om voorwerpen die middellijk afkomstig zijn uit een door de verdachte zelf begaan misdrijf – de indirecte opbrengsten van een misdrijf.14

2.2.3 Gewoontewitwassen

Indien men van witwassen een gewoonte maakt, wordt het strafmaximum ingevolge art. 420ter Sr verhoogd van zes naar acht jaren. Dat van gewoontewitwassen sprake is kan worden afgeleid uit een pluraliteit van feiten die niet slechts toevallig op elkaar volgen, maar onderling in een zeker verband staan, zowel wat betreft de (objectieve) aard van de feiten als wat betreft de (subjectieve) gesteldheid van de dader: de neiging om het feit steeds weer te begaan.15 Recidive is dus niet voldoende om van een gewoonte te kunnen spreken. Er dient een verband te bestaan tussen de verschillende strafbare feiten waaruit de gewoonte kan worden afgeleid. Opzet zit in de gewoonte besloten.16

Het eerder genoemde arrest van de Hoge Raad, waarbij verdachte werd veroordeeld voor het valselijk (doen) opmaken van facturen, het doorstorten van de ontvangen bedragen naar andere bankrekening waartoe de verdachte (mede) gerechtigd is, het opnemen van grote contante bedragen en deze aanwenden voor privédoeleinden, is een voorbeeld van meerdere feiten die op zichzelf witwassen opleveren, maar waaruit ook een gewoonte kan worden afgeleid.17 Indien echter de feiten binnen een korte periode hebben plaatsgevonden en door opsporingsinstanties in de kiem is gesmoord, kan dat betekenen dat geen sprake is van gewoontewitwassen. Het herhaaldelijk plegen van de feiten binnen een tijdsbestek van niet meer dan twee weken kan

13 HR 17 december 2013, ECLI:NL:HR:2013:2001. Zie ook HR 23 mei 2017, ECLI:NL:HR:2017:948; PHR 14

maart 2017, ECLI:NL:PHR:2017:363.

14 HR 25 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:702.

15 B.J. Schmitz, Sdu Commentaar Strafrecht, art. 420ter Sr, aant. C.1; Kamerstukken II 2000/01, 27159, nr. 5, p. 20. 16 Mul, Tekst & Commentaar Strafrecht, art. 420ter Sr, aant. 7.

(14)

14 daarentegen tot de conclusie leiden dat wel van gewoontewitwassen sprake is.18 De rechtspraak en literatuur is op dit punt dus niet eenduidig en verschaft de rechter een betrekkelijk ruime beoordelingsmarge.

2.2.4 Schuldwitwassen

In art. 420quater lid 1 Sr wordt strafbaar gesteld het verhullen van de werkelijk aard, de herkomst etc. van een uit misdrijf afkomstig voorwerp, alsmede het verwerven of voorhanden hebben, etc. van een dergelijk voorwerp, terwijl men redelijkerwijs moest vermoeden dat het voorwerp uit misdrijf afkomstig is. De maximaal op te leggen straf voor schuldwitwassen is twee jaren. Het bestanddeel ‘redelijkerwijs moest vermoeden’ duidt erop dat de verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig of onnadenkend moet hebben gehandeld.19 Mul noemt enkele uit de rechtspraak afkomstige voorbeelden, zoals de bankdirecteur die de hem opgestuurde recherchelijsten van ontvreemde effecten moest raadplegen alvorens deze effecten te (ver)kopen.20

2.2.5 Eenvoudig (schuld)witwassen

In sub-paragraaf 2.2.2 is ingegaan op de kwalificatie-uitsluitingsgrond ten aanzien van het enkele verwerven of voorhanden hebben van onmiddellijk uit eigen misdrijf afkomstige voorwerpen. De wetgever acht het verwerven of voorhanden hebben van uit misdrijf afkomstige voorwerpen een wederrechtelijke situatie die onder alle omstandigheden een halt dient te worden toegeroepen. De dader mag in deze gevallen niet straffeloos blijven.21 Met de Wet aanpassing witwaswetgeving22 werd de mogelijkheid gegeven die handeling strafbaar te stellen, zonder de vaststelling dat de verdachte tevens een handeling heeft verricht dat is gericht op het verbergen of verhullen van de criminele herkomst van het door eigen misdrijf verkregen voorwerp. Deze gedragingen zijn in art. 420bis.1 Sr en art. 420quater.1 strafbaar gesteld. Hierbij geldt een maximale gevangenisstraf van

18 HR 5 december 1989, nr. 86311, NJ 1990/316.

19 Schmitz, Sdu Commentaar Strafrecht, art. 420quater Sr, aant. C.5. 20 Mul, Tekst & Commentaar Strafrecht, art. 420quater Sr, aant. 8. 21 Kamerstukken II 2015/16, 34294, nr. 3, p. 2 (MvT).

(15)

15 zes respectievelijk drie maanden. Aldus is de kwalificatie-uitsluitingsgrond van de Hoge Raad ‘ongedaan gemaakt’. In het recente overzichtsarrest van 13 december 2016, ECLI:NL:HR:2016:2842 oordeelde de Hoge Raad dat het enkele verwerven of voorhanden hebben van een voorwerp dat onmiddellijk afkomstig is uit een door de verdachte zelf begaan misdrijf, zonder de vaststelling van gedragingen van de verdachte die (kennelijk) gericht zijn geweest op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van het voorwerp, kan worden gekwalificeerd als eenvoudig (schuld)witwassen als bedoeld in art. 420bis.1 of 420quater.1 Sr. Indien van de voornoemde vaststelling wél sprake is, kan de gedraging worden gekwalificeerd als – gewoon – (schuld)witwassen als bedoeld in art. 420bis of art 420quater Sr.23

§ 2.3 Terrorismefinanciering

2.3.1 Algemeen

Ingevolge art. 421 Sr is strafbaar het opzettelijk middelen of inlichtingen verschaffen dan wel opzettelijk voorwerpen verzamelen, verwerven, voorhanden hebben of aan een ander verschaffen, die geheel of gedeeltelijk, onmiddellijk of middellijk, dienen om geldelijk steun te verlenen aan het plegen van een terroristisch misdrijf of een misdrijf ter voorbereiding of vergemakkelijking van een terroristisch misdrijf (sub a). Het is eveneens strafbaar dezelfde financieringshandelingen te verrichten ten aanzien van de misdrijven als omschreven in sub b. Op beide gedragingen staat een maximale gevangenisstraf van acht jaren. In deze paragraaf zal worden stilgestaan bij de achtergrond en betekenis van deze wetsbepaling.

2.3.2 Achtergrond

Art. 1 van het Internationaal Verdrag ter bestrijding van de financiering van terrorisme24 stelt strafbaar het met enig middel, rechtstreeks of onrechtstreeks, wederrechtelijk en opzettelijk

23 HR 13 december 2016, ECLI:NL:HR:2016:2842, RvdW 2017/34 (Overzichtsarrest witwassen); Zie ook HR 11

april 2017, ECLI:NL:HR:2017:652, RvdW 2017/497 (Overzichtsarrest inzake diefstal, heling en witwassen).

(16)

16 fondsen verstrekken of vergaren met de bedoeling die te gebruiken of met de wetenschap dat die, geheel of gedeeltelijk, gebruikt zullen worden ter uitvoering van de terroristische misdrijven als vermeld in de bijlage van het verdrag. Dit verdrag is in 2001 goedgekeurd.25 Na evaluatie van Nederlandse beleid en wetgeving inzake de bestrijding van witwassen en financiering van terrorisme door de Financial Action Task Force on Money Laundering (FATF) in 2010, bleek dat de wijze van strafbaarstelling van terrorismefinanciering afwijkt van de strafbaarstelling in het merendeel van de FATF-lidstaten, die veelal hebben gekozen voor een zelfstandige strafbaarstelling.26 Nederland vervolgde terrorismefinanciering destijds op grond van art. 46 Sr. Sommige van de in de bijlage van het verdrag genoemde misdrijven werden echter niet bedreigd met een gevangenisstraf van acht jaren of hoger, waardoor deze niet via de strafbare voorbereiding van art. 46 Sr konden vervolgd. Uit de kritiek van de FATF op het Nederlandse beleid bleek een sterke voorkeur voor een zelfstandig strafbaarstelling.27 Naar aanleiding van het rapport van de FATF is art. 421 Sr in 2013 ingevoerd.

2.3.3 Financieringshandelingen

Het verlenen van geldelijke steun wordt strafbaar gesteld in art. 421 Sr. Dit dient ruim te worden opgevat. Het gaat om alle wijzen waarop in financieel of economisch opzicht steun wordt geboden aan het plegen van daden van terrorisme of daarmee verband houdende feiten. De steun dient op geld waardeerbaar voordeel te zijn. Niet relevant is of de voorwerpen waarmee steun wordt verleend, een legale of illegale herkomst hebben.28

Het kan gaan om het verschaffen van informatie over financiering, het daadwerkelijk beschikbaar stellen van financiering of het voorhanden hebben van geld dat dient voor terroristische aanslagen. De bestanddelen ‘verzamelen’, ‘verwerven’ en ‘aan een ander verschaffen’ zien op de kern van hetgeen het Verdrag primair beoogt, namelijk het verbieden van het vergaren of aan een ander verschaffen van fondsen. De delictsomschrijving is zelfs nóg ruimer

25 Trb. 2001, 62.

26 Kamerstukken II 2012/13, 33478, nr. 3, p. 1 (MvT); Van der Woude, Tekst & Commentaar Strafrecht, art. 421 Sr,

aant. 1.

27 Kamerstukken II 2012/13, 33478, nr. 3, p. 3 (MvT). 28 Kamerstukken II 2012/13, 33478, nr. 3, p. 3 (MvT).

(17)

17 geformuleerd door ook het voorhanden hebben van voorwerpen die dienen tot het financieren van terrorisme strafbaar te stellen.29

Met het opnemen van de bestanddelen ‘onmiddellijk’ en ‘middellijk’ wordt ook gedeeltelijke financiering of financiering via andere personen of rechtspersonen strafbaar gesteld.30

2.3.4 Enkele opmerkingen

Gezien de prilheid van de wetsbepaling moge het niet verrassend zijn dat er weinig rechtspraak over de werking van art. 421 Sr beschikbaar is. Een zeldzaam voorbeeld is een uitspraak van Rechtbank Rotterdam van 28 juli 2016, waarbij een veroordeling werd uitgesproken wegens het steunen van de broer van een verdachte, Syriëganger, ook al ging het om spaargeld dat werd aangewend voor levensonderhoud.31 Ten overvloede merkt de Hoge Raad in zijn arrest van 14 maart 2017 op dat de in art. 140 lid 4 en 140a lid 3 Sr (deelname aan een criminele organisatie met een terroristisch oogmerk) omschreven gedragingen veelal kunnen worden gerangschikt onder de delictsomschrijving van art. 421 Sr.32 Denkbaar is dan ook dat andere strafbare feiten, zoals voorbereiding of medeplichtigheid ter zake terroristische misdrijven, voortaan zullen worden vervolgd via art. 421 Sr en niet via art. 46 Sr.

29 Kamerstukken II 2012/13, 33478, nr. 3, p. 4 (MvT). 30 Kamerstukken II 2012/13, 33478, nr. 3, p. 4 (MvT). 31 Rb. Rotterdam 28 juli 2016, ECLI:NL:RBROT:2016:6496. 32 HR 14 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:413.

(18)

18

3. Vierde Anti-witwasrichtlijn

§ 3.1 Inleiding

Op 20 mei 2015 is Richtlijn (EU) 2015/849 (hierna: “Vierde Anti-witwasrichtlijn”) aangenomen33 De richtlijn dient op 26 juni 2017 te zijn geïmplementeerd. De Nederlandse wetgever zal de richtlijn met twee separate wetten implementeren.34

De richtlijn heeft – zoals de naam al doet vermoeden – betrekking op het bestrijden van witwassen en financieren van terrorisme. De lidstaten worden door de richtlijn verplicht om scherpere regels te stellen met betrekking tot de verplichtingen tot identificatie van de cliënt, het treffen van onderzoeksmaatregelen en het melden van verdachte transacties. Voorts dienen de lidstaten een register bij te houden waarin de uiteindelijk begunstigden – de zogenaamde ultimate

beneficial owners (UBO) – van alle ondernemingen en rechtspersonen zijn opgenomen. Ook gaat

het sanctiestelsel op de schop.

In dit hoofdstuk zal worden stilgestaan bij de Europese ontwikkelingen die aanleiding hebben gegeven tot deze richtlijn, de doelstellingen, de normadressaat en de belangrijkste onderdelen die door de lidstaten dienen te worden geïmplementeerd.

§ 3.2 Voorgeschiedenis

3.2.1 Inleiding

Zoals de naam al doet vermoeden, heeft er kennelijk een reeks ontwikkelingen plaatsgevonden dat aanleiding heeft gegeven tot het vaststellen van regelgeving die binnen de gehele Europese Unie

33 Richtlijn (EU) 2015/849 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2015 inzake de voorkoming van het

gebruik van het financiële stelsel voor witwassen van geld of terrorismefinanciering, tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en tot intrekking van Richtlijn 2005/60/EG van het Europees Parlement en de raad en Richtlijn 2006/70/EG van de Commissie, PbEU, L 141/73.

34 Thans zijn twee voorontwerpen van de wetsvoorstellen ter consultatie aangeboden. Zie meer hierover in het

(19)

19 geldt. Om de achtergrond van de Vierde Anti-witwasrichtlijn te begrijpen, is enige kennis van de Eerste-, Tweede-, en Derde Anti-witwasrichtlijn onmisbaar. In deze paragraaf zullen deze richtlijnen kort worden besproken.

3.2.2 Eerste Anti-witwasrichtlijn

In 1991 is de Eerste Anti-witwasrichtlijn vastgesteld.35 Daarmee werden de lidstaten verplicht erop toe te zien dat witwassen verboden is. Daarnaast moesten kredietinstellingen en financiële instellingen worden verplicht hun klanten te identificeren, ongebruikelijke transacties te onderzoeken en deze te melden aan de bevoegde autoriteiten ter bestrijding van witwassen van geld. De aanleiding voor het aannemen van de richtlijn werd als volgt omschreven:

“Overwegende dat, wanneer kredietinstellingen en financiële instellingen worden gebruikt voor het witwassen van de opbrengsten van criminele activiteiten, hierna genoemd „witwassen van geld", de soliditeit en stabiliteit van de betrokken instelling en het vertrouwen in het financiële stelsel als geheel ernstig in gevaar kunnen komen, zodat het vertrouwen van het publiek verloren gaat;”36

De doelstelling voor de strafbaarstelling van witwassen werd vooral gevonden in het bestrijden van georganiseerde criminaliteit en drugshandel, dat gefaciliteerd wordt door het witwassen van crimineel geld. Vanwege de opkomst van de Europese interne markt moest witwassen dan ook via een internationale samenwerking en met strafrechtelijke middelen worden aangepakt.

De uit de richtlijn voortvloeiende meldingsplicht is door Nederland geïmplementeerd via de Wet melding ongebruikelijke transacties (Wet MOT)37, de Wet identificatie bij dienstverlening (WID)38 en de Wet op de uitgebreide identificatieplicht (WuID)39. Het meldingssysteem uit de Wet MOT had een tweeledig doel, namelijk het voorkomen van het misbruiken van het financiële

35 Richtlijn 91/308/EEG van de Raad van 10 juni 1991 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel

voor het witwassen van geld, PbEG 1991, L 166/77.

36 Richtlijn 91/308/EEG, overweging 1 van de preambule. 37 Wet van 1 februari 1994, Stb. 1994, 49.

38 Wet van 1 januari 1994, Stb. 1994, 48. 39 Wet van 24 juni 2004, Stb. 2004, 300.

(20)

20 stelsel voor het witwassen van geld – de preventieve functie – alsmede bestrijden van het witwassen zelf – de repressieve functie.40 De preventieve functie werd gevonden in plicht om ongebruikelijke transacties te melden. Met een analyse van de verstrekte gegevens en vergelijking met andere gegevensbestanden kon witwassen voorts actief worden bestreden. Om te voldoen aan de internationale wens in actie te komen tegen witwassen – en aldus vooruit te lopen op de richtlijn – is witwassen strafbaar gesteld door de helingsbepalingen te verruimen en te actualiseren.41 De nieuwe helingsbepalingen droegen eveneens bij aan de repressieve functie van de Wet MOT.42

3.2.3 Tweede Anti-witwasrichtlijn

De Tweede Anti-witwasrichtlijn43 heeft haar voorganger in verschillende opzichten gewijzigd. Deze wijziging heeft grotendeels plaatsgevonden naar aanleiding van een in 1996 gepubliceerd rapport van de FATF, waarbij 40 aanbevelingen zijn gedaan om witwassen en financiering van terrorisme te bestrijden.44 Eén van de aanbevelingen strekte ertoe om het witwasbegrip toe te passen ten aanzien van meer dan enkel de opbrengsten uit drugsmisdrijven – hetgeen onder de Eerste Anti-witwasrichtlijn het geval was.45 Omdat de bestrijding van witwassen nauw verband houdt met de strijd tegen georganiseerde misdaad, werd uitdrukkelijk overwogen dat de Tweede Anti-witwasrichtlijn betrekking heeft op een veel bredere groep basisdelicten.46 Voorts werd in het rapport van de FATF aangekaart dat witwassers steeds vaker gebruikmaken van niet-financiële ondernemingen en dat de aanbevelingen ook op die groep betrekking zou moeten hebben. De werkingssfeer van de richtlijn wordt dan ook uitgebreid naar notarissen, advocaten, makelaars van

40 Kamerstukken II 1992/93, 23009, nr. 3, p. 2 (MvT). De Wet MOT is overigens per 1 augustus 2008 opgegaan in

de Wet witwassen en financiering van terrorisme (Wwft). Zie meer hierover in hoofdstuk 4.

41 Kamerstukken II 1989/90, 21565, nr. 3, p. 2 (MvT). 42 Kamerstukken II 1992/93, 23009, nr. 3, p. 3 (MvT).

43 Richtlijn 2001/97/EG van het Europees Parlement en de Raad van 4 december 2001 tot wijziging van Richtlijn

91/308/EEG van de Raad tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld,

PbEG 2001, L 344/76.

44 FATF, Annual Report 1995-1996. Zie

http://www.fatfgafi.org/media/fatf/documents/reports/1995%201996%20ENG.pdf

45 FATF, Annual Report 1995-1996, p. 6 (aanbeveling 18). 46 Richtlijn 2001/97/EG, overweging 10 van de preambule.

(21)

21 onroerend goed, belastingadviseurs, externe accountants, casino’s en handelaren in goederen met een waarde van tenminste € 15.000.47

Het toepassingsbereik van de op de Tweede Anti-witwasrichtlijn gebaseerde regelgeving is conform de richtlijn uitgebreid bij wijziging van de Wet MOT en WID48 en bij koninklijk besluit49. Overigens zijn voorafgaand aan de implementatie van deze richtlijn de witwasbepalingen van art. 420bis e.v. Sr ingevoerd.50

3.2.4 Derde Anti-witwasrichtlijn

De Derde Anti-witwasrichtlijn51 richt zich – in tegenstelling tot haar voorgangers – specifiek op het voorkomen van financiering van terrorisme. Niet alleen moesten preventieve maatregelen worden genomen ten aanzien van uit criminele activiteiten verkregen geld, maar ook ten aanzien van de verzameling van vermogen of voorwerpen die voor terroristische doeleinden (kunnen) worden aangewend.52

De definitie van ‘ernstige strafbare feiten’ werd uitgebreid. Waar de Tweede Anti-witwasrichtlijn in de definitiebepaling nog spreekt van misdrijven gepleegd aan boord van een schip53, wordt in de Derde Anti-witwasrichtlijn verwezen naar een specifieke regeling die ziet op het kwalificeren van terroristische misdrijven en -organisaties54. Laatstgenoemde regeling werd ingegeven door een Gemeenschappelijk standpunt55 en een VN-resolutie.56 Deze politieke acties zijn het onmiskenbare gevolg van de op 11 september 2001 gepleegde terroristische aanslagen.

47 Art. 2 bis Richtlijn 2001/97/EG.

48 Wet van 13 december 2001, Stb. 2001, 665. 49 Besluit van 24 februari 2003, Stb. 2013, 94. 50 Zie 2.2.2.

51 Richtlijn 2005/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 oktober 2005 tot voorkoming van het

gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en financiering van terrorisme, PbEU 2005, L 309/315.

52 Richtlijn 2005/60/EG, overweging 8 van de preambule. 53 Art. 3 lid 1 sub a Verdrag van Wenen.

54 Art. 4 Kaderbesluit 2002/475/JBZ.

55 Gemeenschappelijk standpunt 2001/930/GBVB.

(22)

22 Voorts werd het toepassingsbereik van de Derde Anti-witwasrichtlijn sterk verruimd. Art. 4 van de Richtlijn bepaalt namelijk dat de toepasselijkheid van bepalingen uit de richtlijn moeten worden uitgebreid naar andere beroepen en categorieën onderneming dan genoemd in art. 2, indien deze zich bezighouden met activiteiten die zich lenen voor het witwassen van geld of voor financiering van terrorisme.

Net als haar voorgangers heeft de Derde Anti-witwasrichtlijn tot doel om witwassen en financiering van terrorisme te bestrijden door middel van zowel een preventie- als een repressieve aanpak. Er wordt tegelijkertijd geconstateerd dat de bestaande procedures die betrekking hebben op de identificatie van de cliënt gedetailleerder en specifieker moeten zijn.57 De richtlijn maakt een onderscheid tussen een regulier-, verscherpt- en vereenvoudigd klantenonderzoek. Voorts wordt met de term ultimate beneficial owner (UBO) aangeduid dat ook de uiteindelijk begunstigden van een juridische entiteit of constructie wordt geïdentificeerd door degene op wie de onderzoeksplicht rust.58 Onder de Derde Anti-witwasrichtlijn wordt als UBO aangemerkt de natuurlijke persoon die tenminste 25% van de aandelen in de rechtspersoon houdt.

De Derde Anti-witwasrichtlijn is door de Nederlandse wetgever geïmplementeerd door de invoering van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft). De Wet MOT en WID is opgegaan in de Wwft. Van Kampen wijst op het dilemma dat de Wwft de geheimhoudingsplicht van de advocaat in bepaalde gevallen kan doorbreken. De advocaat is in beginsel gedragsrechtelijk verplicht zich bij het verlenen van juridische bijstand uitsluitend te laten leiden door het belang van zijn cliënt en niet zijn eigen belang. Echter, ingeval de advocaat – na het eerste verkennende gesprek – lucht krijgt van het voornemen (of het verrichten) van een ongebruikelijke transactie, prevaleert automatisch het belang van de staat om witwashandelingen zoveel mogelijk te voorkomen of op te sporen.59 Hij laat zich dan niet meer leiden door het belang dat hij geacht wordt voorop te stellen.

57 Richtlijn 2005/60/EG, overweging 9 van de preambule.

58 In art. 3 lid 6 van de Richtlijn wordt als UBO aangemerkt: de natuurlijk person die uiteindelijk eigenaar is van of

het zeggenschap heeft over de cliënt en/of de natuurlijke persoon voor wiens rekening een transactie of activiteit wordt verricht.

(23)

23

§ 3.3 Vierde Anti-witwasrichtlijn

3.3.1 Inleiding

De Vierde Anti-witwasrichtlijn60 slaat de weg tot bestrijding van witwassen en financiering van terrorisme verder in. Zowel de repressieve als de preventieve functies worden verder uitgebouwd.61 De richtlijn heeft tot doel om de solidariteit, integriteit en stabiliteit van kredietinstellingen en financiële instellingen en het vertrouwen in het financiële stelsel als geheel te beschermen tegen witwassen en terrorismefinanciering. De internationale context van witwassen en terrorismefinanciering noopt ertoe om maatregelen op Europees niveau te treffen, waarbij – wederom – de (herziene) FATF-aanbevelingen62 in acht (moeten) worden genomen.63 In deze paragraaf zal worden stilgestaan bij de vraag wie de normadressaat is van de regelgeving die uit de richtlijn voortvloeit, alsook bij de vraag wat de belangrijkste onderdelen zijn van de richtlijn en hoe deze zich verhouden met de vorige richtlijn(en).

De Vierde Anti-witwasrichtlijn kent – net als haar voorgangers – een risk based approach, ofwel een op risico gebaseerde aanpak. Dit houdt in dat de meldingsplichtige entiteiten verplicht zijn om te beoordelen of aan de cliënt en de met hem verband houdende transactie een risico kleeft dat deze cliënt betrokken is bij witwashandelingen of terrorismefinanciering en zo ja, hoe groot dit risico is.64 De risk based approach komt onder meer tot uitdrukking op drie niveaus, te weten op overheidsniveau, toezichthoudersniveau en instellingsniveau. De beoordelingsfactoren bestaan uit drie pijlers, namelijk (1) cliëntgebonden risicofactoren, (2) product-, dienst-, transactie- of leveringskanaalgebonden risicofactoren en (3) geografische risicofactoren.65 In bijlage II en III

60 Richtlijn (EU) 2015/849 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2015 inzake de voorkoming van het

gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld of terrorismefinanciering, tot wijziging van

Verordening (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijn 2005/60/EG van het Europees Parlement en de Raad en Richtlijn 2006/70/EG van de Commissie.

61 Richtlijn (EU) 2015/849, overweging 1 van de preambule.

62 Herziene FATF aanbevelingen. Februari 2012, International Standards on Combating Money Laundering and the

Financing of Terrorism and Proliferation.

63 Richtlijn (EU) 2015/849, overweging 4 van de preambule. 64 Van Kampen 2011, p. 144.

(24)

24 van de richtlijn is een niet-limitatieve lijst te vinden van deze factoren en soorten aanwijzingen van potentieel lager of hoger risico. Een voorbeeld uit de Vierde Anti-witwasrichtlijn van een dienstgebonden risicofactor is dat kansspelaanbieders bij transacties van € 2.000 of meer extra cliëntonderzoeksmaatregelen dienen te nemen, omdat in dat geval sprake is van een verhoogd risico.66

3.3.2 Meldingsplichtige entiteiten

Het is niet zo dat de witwasser of terrorismefinancierder aan enigerlei bepaling van deze richtlijn onderworpen is, integendeel. Het is de mogelijke facilitator die zich dient te houden aan de verplichtingen die voortvloeien uit de richtlijn. Op hem rust dan ook de plicht om zijn klanten te identificeren en ongebruikelijke transacties te melden bij de FIU. De normadressaat van de verplichtingen die uit de richtlijn voortvloeien, wordt in de richtlijn aangeduid als de

meldingsplichtige entiteit.

Onder de werkingssfeer van de vorige richtlijnen vielen kredietinstellingen, financiële instellingen, auditors, accountants, belastingadviseurs, bepaalde aanbieders van trustdiensten of vennootschapsrechtelijke diensten, vastgoedmakelaars, casino’s, handelaars in goederen met een waarde van tenminste € 15.000 en notarissen en onafhankelijke beoefenaars van juridische beroepen in verband met het in naam van hun cliënt verrichten van bepaalde financiële- of onroerendgoedtransacties.67 De Vierde Anti-witwasrichtlijn is daarentegen ook van toepassing op handelaren van goederen met een waarde van € 10.000 of minder.68 Het staat de lidstaten vrij een lager bedrag vast te stellen. Voorts wordt de mate waarin diensten van de kansspelsector worden aangewend om de opbrengsten van criminele activiteiten wit te wassen, zorgwekkend geacht.69 Daarom worden ook de aanbieders van kansspeldiensten onder het toepassingsbereik van de richtlijn gebracht.

66 Art. 11 sub d Richtlijn (EU) 2015/849.

67 Art. 2 lid 1 onder 1º en 2º Richtlijn (EU) 2015/849. 68 Art. 2 lid 1 onder 3 sub b Richtlijn (EU) 2015/849.

(25)

25 3.3.3 Het cliëntenonderzoek

De richtlijn maakt een onderscheid tussen een regulier cliëntenonderzoek, vereenvoudigd cliëntenonderzoek en verscherp cliëntenonderzoek.

Van een verplichting tot het verrichten van regulier cliëntenonderzoek is in ieder geval sprake wanneer een zakelijke relatie wordt aangegaan. In geval van occasionele transacties geldt de verplichting bij het aangaan van transacties van € 15.000 of meer, bij het verkopen van goederen tegen contante betaling van € 10.000 of meer, bij het aanbieden van kansspeldiensten tegen betaling van € 2.000 of meer, wanneer een vermoeden van witwassen of terrorismefinanciering bestaat en wanneer wordt betwijfeld of eerder verkregen cliëntidentificatiegegevens betrouwbaar of toereikend zijn. In die gevallen dient de meldingsplichtige entiteit over te gaan tot het nemen van cliëntenonderzoeksmaatregelen.

Indien sprake is van een verlaagd risico op witwassen en terrorismefinanciering, kan door de nationale wetgever worden toegestaan dat vereenvoudigde cliëntonderzoeksmaatregelen worden toegepast.70 Of daadwerkelijk sprake is van een verlaagd risico, dient te worden beoordeeld aan de hand van de beoordelingsfactoren die zijn opgenomen in bijlage II van de richtlijn.

Verscherpte cliëntenonderzoeksmaatregelen kunnen op verschillende gronden verplicht

zijn. In de eerste plaats zijn deze verplicht indien sprake is van een verhoogd risico op witwassen en terrorismefinanciering volgens de beoordelingsfactoren die zijn opgenomen in bijlage III van de richtlijn. Men denke aan de omstandigheid dat bij de cliënt veel geldverkeer in contanten plaatsvindt (cliëntgebonden risicofactor), dat het private banking betreft (dienstgebonden risicofactor) of dat het gaat om een land dat volgens geloofwaardige bronnen significante niveaus van corruptie of andere criminele activiteiten hebben (geografische risicofactor).

In de tweede plaats moeten extra cliëntenonderzoeksmaatregelen worden genomen bij het aangaan van transacties of relaties met politiek prominente personen – de zogenoemde politically

exposed person (PEP) – diens familieleden of naaste geassocieerden71. Als PEP worden in de

70 Art. 16 Richtlijn (EU) 2015/849.

71 Onder “naaste geassocieerden” vallen volgens de richtlijn: natuurlijke personen die samen met de PEP uiteindelijk

begunstigden zijn van een juridische entiteit of constructie of natuurlijke personen die uiteindelijk begunstigden zijn van een entiteit dit is opgezet ten behoeve van de feitelijke begunstiging van een PEP.

(26)

26 richtlijn (onder meer) aangemerkt: staatshoofden, regeringsleiders, ministers, onderministers, parlementsleden en bestuursleden van politieke partijen. Lagere ambtenaren vallen hier niet onder. In deze gevallen is volgens de FATF-aanbevelingen sprake van een verhoogd risico. Er dient dan ook een passend risicobeheersysteem te zijn waarmee kan worden bepaald of de cliënt of UBO een PEP is. Als dat het geval is, moet de meldingsplichtige entiteit eerst toestemming krijgen van ‘hoger leidinggevend’ personeel om transacties of relaties met de PEP aan te gaan of voort te zetten. Vervolgens moeten passende maatregelen worden genomen om de bron van het vermogen en van de geldmiddelen vast te stellen.72

3.3.4 UBO-register

Naast het identificeren van de cliënt, dient de meldingsplichtige entiteit ook de ultimate beneficial

owner (UBO) te identificeren. De UBO wordt in de Vierde Anti-witwasrichtlijn als volgt

aangeduid:

“(…) elke natuurlijke perso(o)n(en) die de uiteindelijke eigenaar is (zijn) van of zeggenschap heeft (hebben) over de cliënt en/of de natuurlijke perso(o)n(en) voor wiens/wier rekening een transactie of activiteit wordt verricht, en waaronder ten minste wordt verstaan: (…)”73

Vervolgens wordt in drie gevallen duidelijk gemaakt wie de UBO is, namelijk in geval van (1) vennootschapsrechtelijke entiteiten, (2) trusts en (3) juridische entiteiten als stichtingen en juridische constructies die vergelijkbaar zijn met trusts.

Ingeval na uitputting van alle mogelijke middelen niet kan worden achterhaald wie de UBO is, dient het ‘hoger leidinggevend personeel’ als zodanig te worden aangemerkt. Het belang van het identificeren van UBO’s is gelegen in het volgende. Een witwasser zal veelal niet zelf in het bestuur van zijn ‘onderneming’ plaats willen nemen, maar zal eerder gebruikmaken van stromannen. Bovendien zal hij het de bevoegde autoriteiten zo moeilijk mogelijk willen maken door meerdere vennootschappen in de aandeelhoudersstructuur op te nemen. Het gevaar is dan dat het bestuur van de cliënt op eerste oogopslag betrouwbaar lijkt, terwijl de uiteindelijk begunstigde

72 Art. 20 Richtlijn (EU) 2015/849. 73 Art. 6 lid 3 Richtlijn (EU) 2015/849.

(27)

27 illegale bedoelingen heeft.74 De noodzaak van nauwkeurige en actuele informatie over UBO’s is volgens de opsteller van de Vierde Anti-witwasrichtlijn een bepalende factor bij het opsporen van criminelen die zich proberen te verschuilen achter vennootschapsrechtelijke constructies.75 In dat licht dient een centraal register in het leven te worden geroepen waarin de gegevens van UBO’s van alle vennootschappen zijn opgenomen. Onder gegevens vallen de naam, geboortemaand, geboortejaar, nationaliteit, woonstaat en de aard en omvang van het economisch belang. Toegang zou tenminste moeten worden verschaft aan de bevoegde autoriteiten, de FIU, de meldingsplichtige entiteiten en alle personen of organisaties die een legitiem belang kunnen aantonen. Het staat de lidstaten vrij om een bredere toegang toe te staan, zoals openbaarmaking in publiekelijk toegankelijke registers.

Op 31 maart 2017 heeft de minister een concept wetsvoorstel ter consultatie aangeboden.76 Het gaat om de implementatie van het UBO-register zoals is voorgeschreven door de richtlijn. Dit staat los van de overige verplichtingen die voortvloeien uit de Vierde Anti-witwasrichtlijn. Voorgesteld wordt om alle in Nederland gevestigde ondernemingen en rechtspersonen met een zetel in Nederland – met uitzondering van eenmanszaken, publiekrechtelijke rechtspersonen, verenigingen van eigenaren en enkele typen historische rechtspersonen – de UBO-informatie in het handelsregister te registreren. Dit is een openbaar register dat voor eenieder raadpleegbaar is. Hiermee zou worden ontmoedigd dat natuurlijke personen misbruik maken van een rechtspersoon of onderneming ten nadele van personen die met die rechtspersoon of onderneming zaken (willen) doen.77 Op grond van de Wwft worden meldingsplichtige entiteiten verplicht om toereikende, accurate en actuele informatie in te winnen en te houden. Als er gerede twijfel bestaat over de juistheid of het ontbreken van gegevens, bestaat de verplichting om hiervan melding te doen bij de Kamer van Koophandel. Deze verplichtingen worden opgenomen in art. 1, aanhef en onder 2 van de Wet economische delicten (WED), hetgeen met zich meebrengt dat het niet voldoen aan de meldingsplicht een gevangenisstraf van twee jaren, taakstraf of een geldboete van € 20.500 kan worden opgelegd (art. 6 lid 1 onder 2 WED). In geval van het maken van een gewoonte om geen

74 De Doelder & Elmas, p. 228.

75 Richtlijn (EU) 2015/849, overweging 14 van de preambule.

76https://www.internetconsultatie.nl/implementatiewetregistratieuiteindelijkbelanghebbenden 77 Voorontwerp Implementatiewet registratie uiteindelijk belanghebbenden, MvT, p. 14. Zie

(28)

28 melding te doen, kan een gevangenisstraf van vier jaren, taakstraf of een geldboete van € 82.000 worden opgelegd (art. 6 lid 1 onder 3 WED).

Het concept wetsvoorstel is op kritiek gestuit. Zo is gesteld dat de openbare toegang tot UBO-gegevens strijdig zou zijn met het recht op privacy en wordt betwijfeld of de voorgestelde regeling hiervoor voldoende privacy waarborgen biedt.78 Voorts is de terugmeldingsplicht mogelijk in strijd met de vertrouwensrelatie tussen de bankier en de cliënt, met het verschoningsrecht en de geheimhoudingsplicht van de notaris en advocaat, alsmede met het rechtszekerheidsbeginsel. De meldingsplichtige entiteit is namelijk verplicht om een strafbaar feit van de cliënt te melden, omdat hij of zij anders zelf een strafbaar feit riskeert.79 Ook wordt als problematisch gezien dat advocaten en notarissen daarboven ook nog het risico lopen van tuchtrechtelijke sancties.80

78 Het recht op privacy ten aanzien van het UBO-register zal in het vervolg van deze masterscriptie buiten toepassing

worden gelaten.

79 Reactie Baker McKenzie, p. 8. Zie

https://www.internetconsultatie.nl/implementatiewetregistratieuiteindelijkbelanghebbenden/reacties .

80 Reactie DLA Piper, p. 8. Zie

(29)

29

4. Implementatiewetsvoorstellen

§ 4.1 Inleiding

De Vierde Anti-witwasrichtlijn wijzigt de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft). Op 5 juli 2016 heeft de minister van Financiën een concept wetsvoorstel ter consultatie aangeboden.81 De Vierde Anti-witwasrichtlijn dient uiterlijk 26 juni 2017 te zijn geïmplementeerd. In het vorige hoofdstuk is te zien welke verplichtingen door de lidstaten moeten worden geïmplementeerd in de nationale rechtsorde. Het gaat hier om een richtlijn waarmee minimumharmonisatie wordt beoogd, zodat het de lidstaten uitdrukkelijk is toegestaan om strengere normen vast te stellen of strenger te handhaven om witwassen en financiering van terrorisme te voorkomen.82 In dit hoofdstuk zal ten aanzien van enkele onderdelen van de implementatiewetten worden bekeken hoe deze zich verhouden met de verplichtingen die uit de richtlijn voortvloeien.

§ 4.2 Procesvrijstelling

In het kader van de centrale onderzoeksvraag is het van belang de procesvrijstelling uit het voorgestelde art. 1a lid 5 Wwft (nieuw) nader te bespreken. Deze wijkt namelijk af van hetgeen de richtlijn voorschrijft en zou mogelijk op problemen kunnen stuiten.

Art. 33 lid 1 Richtlijn (EU) 2015/849 schrijft voor dat meldingsplichtige entiteiten verplicht zijn uit eigen beweging aan de FIU Nederland melding te doen van verdenkingen van witwassen of terrorismefinanciering en de bevoegde autoriteiten hiertoe de noodzakelijke informatie te verstrekken. Ingevolge art. 34 lid 2 Richtlijn (EU) 2015/849 is de meldingsplicht onder bepaalde voorwaarden evenwel niet van toepassing op notarissen en advocaten:

81 Voorontwerp Implementatiewet vierde anti-witwasrichtlijn. Zie:

https://www.internetconsultatie.nl/implementatiewetvierdeantiwitwasrichtlijn .

(30)

30

“De lidstaten passen de in artikel 33, lid 1, neergelegde verplichtingen niet toe op notarissen, andere onafhankelijke beoefenaars van juridische beroepen, auditors, externe accountants en belastingadviseurs, alleen voor zover die uitzondering betrekking heeft op de inlichtingen die zij van een van hun cliënten ontvangen, of over een van hun cliënten verkrijgen, tijdens het bepalen van de rechtspositie van hun cliënt of bij het verrichten van hun taak van verdediging of vertegenwoordiging van die cliënt in het kader van of in verband met een rechtsgeding, daaronder begrepen advies over het instellen of vermijden van een rechtsgeding, ongeacht of die inlichtingen vóór, gedurende of na een dergelijk geding worden ontvangen of verkregen.”83

In overweging 9 van de preambule van de Vierde Anti-witwasrichtlijn is ten aanzien van de meldingsplicht van beoefenaars van juridische beroepen de volgende zinsnede opgenomen:

“(…) Er moet evenwel vrijstelling zijn van enige verplichting tot melding van informatie die is verkregen vóór, tijdens of na een gerechtelijke procedure, of bij het bepalen van de rechtspositie van een cliënt. Juridisch advies dient bijgevolg aan de professionele geheimhoudingsplicht onderworpen te blijven, behalve wanneer de juridisch adviseur deelneemt aan witwaspraktijken of terrorismefinanciering, het juridisch advies voor witwasdoeleinden of terrorismefinanciering wordt verstrekt, of tenzij de beoefenaar van het juridisch beroep weet dat zijn cliënt juridisch advies wenst voor witwasdoeleinden of terrorismefinanciering.”84

De minister is voornemens om de vrijstelling voor notarissen en advocaten op de volgende wijze te implementeren:

“Deze wet is niet van toepassing op belastingadviseurs, als bedoeld in het vierde lid, onderdeel a, en personen, bedoeld in het vierde lid, onderdeel c en d, voor zover zij voor een cliënt werkzaamheden verrichten betreffende de bepaling van diens rechtspositie, diens vertegenwoordiging en verdediging in rechte, het geven van advies voor, tijdens en na een rechtsgeding of het geven van advies over het instellen of vermijden van een rechtsgeding.”85

83 Art. 34 lid 2 Richtlijn (EU) 2015/849.

84 Richtlijn (EU) 2015/849, overweging 9 van de preambule. 85 Art. 1a lid 5 Wwft (nieuw).

(31)

31 Deze vrijstelling is afkomstig uit art. 1 lid 2 Wwft, zoals thans van kracht, en wordt in het concept wetsvoorstel niet inhoudelijk gewijzigd. Uit de memorie van toelichting bij de invoering van de Wwft blijkt dat de wetgever met de zinsnede “bepaling van diens rechtspositie” heeft bedoeld dat de advocaat of notaris de gelegenheid moet hebben om te bepalen of hetgeen de cliënt van hem verlangt enig verband heeft met een rechtsgeding. Daarvoor is in ieder geval een verkennend gesprek met de cliënt noodzakelijk dat onder alle omstandigheden in vertrouwelijkheid plaatsvindt. Dit gesprek zou volgens de wetgever voldoende moeten zijn om te kunnen bepalen of er een dienst wordt verzocht dat verband houdt met enig rechtsgeding. Als dat niet het geval is, dan is er sprake van een dienst waarop de Wwft van toepassing is en zal de notaris of advocaat zijn dienstverlening moeten opschorten totdat de cliënt is geïdentificeerd overeenkomst de wet.86 De vrijstelling is dus niet van toepassing ten aanzien van juridisch advies dat door de advocaat of notaris wordt gegeven buiten een rechtsgeding. Dat is met name problematisch voor advocaten die zich bezighouden met fusies en overnames.

In 2012 is de Wwft gewijzigd.87 In de memorie van toelichting is omtrent de procesvrijstelling erop gewezen dat het wijzigen van het transactiebegrip niet afdoet aan de vertrouwelijkheid van alle informatie die in het verkennende gesprek wordt gegeven. Zodoende blijft volgens de wetgever gewaarborgd dat iedere cliënt onbezwaard alle informatie naar voren kan brengen die van belang is om te beoordelen of rechtshulp in verband met enig rechtsgeding wordt verzocht dan wel diensten worden verlangd die binnen de werkingssfeer van de Wwft vallen. Verwezen wordt naar de hiervoor aangehaalde passage uit de memorie van toelichting uit 2008.88

§ 4.3 UBO-register

Het UBO-register en de bijbehorende verplichtingen wordt in een separate wetsvoorstel geïmplementeerd.89 Het concept wetsvoorstel bevat twee onderdelen die vermeldenswaardig zijn in het kader van een mogelijke strafrechtelijke aansprakelijkheid. Het gaat om de wettelijke

86 Kamerstukken II 2007/08, 31238, nr. 3, p. 16 (MvT). 87 Wet van 20 december 2012, Stb. 2012, 686.

88 Kamerstukken II 2011/12, 33238, nr. 3, p. 11 (MvT).

89 Voorontwerp Implementatiewet registratie uiteindelijk belanghebbenden. Zie

(32)

32 definitie van UBO in de Handelsregisterwet 2007 en de Wwft, alsmede de verplichtingen voor meldingsplichtige entiteiten en UBO’s om gegevens van de UBO te registreren in het handelsregister en actueel te houden. Het niet voldoen aan laatstgenoemde verplichtingen levert een economisch delict op. De definitiebepaling is van belang voor de toepasselijkheid van de Wwft.

In het vorige hoofdstuk werd ingegaan op de definitiebepaling van UBO uit de Vierde Anti-witwasrichtlijn.90 De minister stelt voor om de UBO in de Wwft en de Handelsregisterwet 2007 als volgt te definiëren:

“(…) de natuurlijke persoon die de uiteindelijke eigenaar is van of zeggenschap heeft over een onderneming of rechtspersoon (…);”91

Blijkens de toelichting zal een nadere invulling van het UBO-begrip worden geregeld in het Uitvoeringsbesluit Wwft.92

Op grond van art. 10a lid 2 Wwft (nieuw) is de meldingsplichtige onderneming of rechtspersoon verplicht om toereikende, accurate en actuele informatie over de UBO in te winnen en bij te houden, met inbegrip van gedetailleerde gegevens over de economische belangen die door de UBO worden gehouden. De UBO is op grond van lid 3 verplicht om de onderneming of rechtspersoon alle informatie te verschaffen die hiervoor noodzakelijk zijn. Ingevolge art. 10b Wwft (nieuw) is de meldingsplichtige entiteit bij gerede twijfel over de juistheid of het ontbreken van een gegeven omtrent de UBO verplicht hiervan melding te doen bij de Kamer van Koophandel (KvK). Dit wordt de terugmeldingsplicht genoemd. De verplichtingen uit art. 10a en 10b Wwft worden opgenomen in art. 1, aanhef en onder 2° WED, zodat overtreding daarvan een misdrijf oplevert waar een maximale gevangenisstraf van vier jaren op staat.

90 Zie sub-paragraaf 3.3.4.

91 Art. 10a lid 1 Wwft (nieuw); Art. 1 lid 1 sub p Handelsregisterwet 2007 (nieuw).

92 Voorontwerp Voorontwerp Implementatiewet registratie uiteindelijk belanghebbenden, MvT. Zie

(33)

33

5. Strafrechtelijke beginselen

§ 5.1 Inleiding

In dit hoofdstuk zal de Wwft, zoals voorgesteld door de minister naar aanleiding van de Vierde Anti-witwasrichtlijn, getoetst worden aan een aantal rechten en beginselen die aan ons straf(proces)recht ten grondslag liggen. Bij analyse van het concept wetsvoorstel is geconstateerd dat er knelpunten zijn met betrekking tot het beginsel van legal privilege als deelbeginsel van het strafrechtelijk verdedigingsbeginsel en het rechtszekerheidsbeginsel als onderdeel van het strafrechtelijk legaliteitsbeginsel. In dit hoofdstuk zal bij die knelpunten worden stilgestaan. Steeds zal eerst het toetsingskader worden gegeven. Vervolgens zal getoetst worden aan het beginsel dat in gedrang is en wat hiervan de gevolgen (behoren te) zijn.

§ 5.2 Beginsel van legal privilege

5.2.1 Inleiding

In paragraaf 4.2 is de procesvrijstelling voor advocaten aan de orde gekomen. Daarbij is vastgesteld dat de voorgestelde regeling alleen een vrijstelling voor advocaten kent ten aanzien van activiteiten die verband houden met een rechtsgeding, met uitzondering van het eerste, verkennende gesprek. Dat betekent dat de advocaat ook naar aanleiding van een juridisch advies, buiten een rechtsgeding, verplicht is enige vermoedens van witwassen en terrorismefinanciering te melden bij de FIU en daarbij vertrouwelijke correspondentie en documenten van zijn cliënt te verstrekken. Dit is strijdig met het recht van burgers op vertrouwelijke communicatie met een onafhankelijke advocaat in het kader van een (mogelijke) verdediging. Dat zou ertoe kunnen leiden dat het beginsel van vertrouwelijkheid als onderdeel van het verdedigingsbeginsel, ook wel het

legal privilege genoemd, wordt geschonden. Dit beginsel vindt zijn grondslag in het EVRM en het

Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie (hierna: EU-Handvest). Een onderzoek naar de vraag of dit beginsel is geschonden, vereist dus een analyse van rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: HvJ EU) en het Europees Hof van de Rechten van de Mens

(34)

34 (hierna: EHRM). Daarna zal worden bekeken hoe de nationale rechter deze rechtspraak interpreteert. Op basis daarvan is het mogelijk voor dit onderzoek relevante conclusies te trekken.

5.2.2 HvJ EU-rechtspraak

Volgens vaste rechtspraak van het HvJ EU omvat het verdedigingsbeginsel een aantal deelaspecten, zoals het recht op rechtsbijstand, het verbod op zelfincriminatie, het recht op geheimhouding van zakengeheimen, het recht op inzage in de stukken, het recht op voldoende tijd voor de verdediging en het legal privilege.93 Het strafrechtelijk verdedigingsbeginsel is vastgelegd in art. 48 lid 2 EU-Handvest:

“Aan eenieder tegen wie een vervolging is ingesteld, wordt de eerbiediging van de rechten van de verdediging gegarandeerd.”94

Het legal privilege is in het arrest AM&S Europe/Commissie95 voor het eerst erkend als onderdeel van het verdedigingsbeginsel. Rechtsoverweging 23 luidde:

“Met betrekking tot de eerste van die voorwaarden wordt er door verordening nr. 17/62 zelf, met

name in de elfde overweging en de bepalingen van artikel 19, op toegezien dat de rechten van de verdediging, waarop de bescherming van de vertrouwelijkheid en de briefwisseling tussen advocaat en cliënt een wezenlijke aanvulling is, volledig kunnen worden uitgeoefend. Om effectief te zijn, moet de bescherming dan geacht worden zich uit te strekken tot alle briefwisseling van na het begin van de administratieve procedure bedoeld in verordening nr. 17/62, welke kan leiden tot een beschikking waarbij de artikelen 85 en 86 EEG-Verdrag worden toegepast, of een beschikking waarbij de onderneming een geldboete wordt opgelegd. Het moet mogelijk zijn de bescherming

93 HvJ EG 15 juni 2006, ECLI:EU:C:2006:408, AB 2006/390, m.nt. R.J.G.M. Widdershoven, onderdeel 2 van de

noot; Lammers 2012, p. 1.

94 Art. 48 lid 2 EU-Handvest.

95 HvJ EG 18 mei 1982, nr. 155/79, NJ 1983/150 (AM&S Europe/Commissie). De procedure had betrekking op een

(35)

35

ook uit te breiden tot vroegere briefwisseling die verband houdt met het voorwerp van een dergelijke procedure.”96

De toepasselijkheid van het beginsel van legal privilege is in de beschikking van Hitli uitgebreid tot interne nota’s die enkel de tekst of de inhoud van de briefwisseling tussen advocaat en cliënt weergeeft en die onder het leidinggevend personeel van de onderneming ter overdenking zijn verspreid.97

In het arrest Ordre des barreaux98 werd door de Orde van Franstalige en Duitstalige balies, de Franse Orde van advocaten bij de balie te Brussel, de Orde van Vlaamse balies en de Nederlandse Orde van advocaten bij de balie te Brussel verzocht om een prejudiciële vraag. Aan de orde was de vraag of de meldingsplicht die voortvloeit uit de Eerste Anti-witwasrichtlijn in strijd is met de beginselen van het beroepsgeheim en de onafhankelijkheid van de advocaat als onderdelen van het recht op een eerlijk proces zoals bedoeld in art. 6 EVRM. Deze vraag werd door het Hof ontkennend beantwoord. Eerst werd geconstateerd dat de meldingsplicht van toepassing is ingeval de cliënt door advocaten wordt bijgestaan ter voorbereiding of uitvoering van financiële of onroerendgoedtransacties. In die situatie is volgens het Hof niet aan de orde of het recht op een eerlijk proces is geschonden. Daarnaast waarborgt de procesvrijstelling het recht op een eerlijk proces, indien de advocaat diensten uitvoert in verband met de verdediging of vertegenwoordiging in rechte of de verlening van advies over het instellen of vermijden van een rechtsgeding.99 Stouten wijst er in de noot echter op dat het Hof geen uitleg geeft aan het begrip “bepaling van de rechtspositie”100, zodat onduidelijk is of het beginsel van het beroepsgeheim ook betrekking heeft op het verstrekken van juridisch advies buiten een rechtsgeding.101

96 R.o. 23.

97 GvEA EG 4 april 1990, ECLI:EU:T:1990:27 (Hilti), r.o. 2, laatste alinea.

98 HvJ EU 26 juni 2007, ECLI:EU:C:2007:383, AB 2007/369, m.nt. M. Stouten (Ordre des barreaux). 99 R.o. 33 en 34.

100 Dit begrip is thans terug te vinden in art. 34 lid 2 Richtlijn (EU) 2015/849. 101 Annotatie, aant. 7.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Dose calculation accuracy as well as 2D and 3D patient positioning in IGRT for brain tumor patients based on synthetic CT is of sufficient quality and ready to be used in

Vernieuwende initiatieven die tijdens de lockdown ontstonden, waren ener- zijds initiatieven die naar verwachting vooral bruikbaar zijn in crisistijd. Anderzijds ontstonden

De richtlijn schrijft niet voor op welke wijze de risicogerichte benadering dient te worden toegepast en laat het, voorlopig, aan de lidstaten over op welke manier aan

In een overweging ten overvloede voegt de voorzieningenrechter nog toe dat zelfs al zou worden aangenomen dat er sprake zou zijn van overdracht van know how,

Van de 727 in het onderzoek opgenomen faillissementen bleek uit de dos- siers dat in 132 gevallen door de curator aandacht was besteed aan de be- stuurdersaansprakelijkheid. Hiervan

2.4.3 Participation in project activities Participation in project activities as a quantitative indicator includes areas of association of project groups formed, attendance rates

Instellingen die onder de Wwft vallen, moeten in staat zijn om aan te tonen dat de maatregelen die zij op basis van het cliëntenonderzoek hebben genomen, aan- sluiten op de risico’s

Op grond van artikel 5.1.3 van het Besluit Jeugdwet kunnen jeugdprofessionals die reeds op hbo niveau werkzaam zijn in het jeugddomein, maar niet beschikken over een hbo-diploma dat