• No results found

Goede ouderband? : niks aan de hand! : longitudinaal onderzoek naar ontwikkeling van internaliserende problematiek bij ingrijpende levensgebeurtenissen en de rol die de kwaliteit van de ouder-adolescent relatie hierbij

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Goede ouderband? : niks aan de hand! : longitudinaal onderzoek naar ontwikkeling van internaliserende problematiek bij ingrijpende levensgebeurtenissen en de rol die de kwaliteit van de ouder-adolescent relatie hierbij "

Copied!
37
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Goede Ouderband? Niks aan de Hand!

Longitudinaal Onderzoek naar Ontwikkeling van Internaliserende Problematiek bij

Ingrijpende Levensgebeurtenissen en de Rol die de Kwaliteit van de

Ouder-Adolescent Relatie hierbij Speelt

Masterscriptie Preventieve Jeugdhulp en Opvoeding Pedagogische Wetenschappen en Onderwijskunde Universiteit van Amsterdam

A. Maas, 11874600 Begeleiding en eerste beoordelaar: dhr. prof. dr. G.J. Overbeek Tweede beoordelaar: mw. H. Eltanamly, MSc, MEd Amsterdam, juli 2018

(2)

Abstract

Internalizing problem behavior can lead to psychopathology such as anxiety disorders and depression. Internalizing problems can possibly be aggravated by experiencing stressful life events. This longitudinal study investigated the relationship between experiencing a stressful life event and the development of internalizing problems in Dutch adolescents. It also investigated whether the parent-adolescent relationship has an influence on this connection. Internalization was included in the analyses in its entirety but also split into its three subscales. Adolescents (N = 176, Mage = 13.89 years) completed questionnaires about different aspects of their own

development. The results of four hierarchical regression analyses showed that experiencing a stressful life event cannot predict internalizing problem behavior. However, it appeared that if a stressful life event had taken place, a good quality of the parent-adolescent relationship could cause the adolescent to develop less internalizing problem behavior. This has been found for both the total scale internalizing problem behavior and two of its three subscales anxious/depressed and withdrawn/depressed behavior. These results imply that an adolescent can benefit from a good quality of the parent-adolescent relationship if a stressful life event occurs.

Keywords: internalizing problem behavior, parent-adolescent relationship, stressful life

(3)

Samenvatting

Internaliserend probleemgedrag kan leiden tot psychopathologie zoals angststoornissen en depressie. Internaliserende problematiek kan mogelijk verergerd worden door het meemaken van ingrijpende levensgebeurtenissen. In dit longitudinale onderzoek is onderzocht wat de relatie is tussen het meemaken van een ingrijpende levensgebeurtenis en het ontwikkelen van

internaliserende problematiek bij Nederlandse adolescenten. Hierbij is ook onderzocht of de ouder-adolescent relatie invloed heeft op dit verband. Internaliserende problemen zijn in hun geheel meegenomen in de analyses maar ook uitgesplitst in zijn drie subschalen. Adolescenten (N = 176, Mleeftijd = 13.89 jaar) hebben vragenlijsten ingevuld over verschillende aspecten van hun

eigen ontwikkeling. Uit de resultaten van vier hiërarchische regressieanalyses bleek dat het meemaken van een ingrijpende levensgebeurtenis internaliserend probleemgedrag niet kan voorspellen. Wel bleek dat indien er een ingrijpende levensgebeurtenis had plaatsgevonden een goede kwaliteit van de ouder-adolescent relatie ervoor kan zorgen dat de adolescent minder internaliserend probleemgedrag ontwikkelt. Dit is gevonden voor zowel de totale schaal internaliserend probleemgedrag als twee van de drie subschalen angstig/depressief en

angstig/teruggetrokken gedrag. Deze resultaten impliceren dat een adolescent baat kan hebben van een goede kwaliteit van de ouder-adolescent relatie indien een ingrijpende levensgebeurtenis zich voordoet.

Sleutelwoorden: internaliserende problematiek, ouder-adolescent relatie, impactvolle

(4)

Goede Ouderband? Niks aan de Hand!

Longitudinaal Onderzoek naar Ontwikkeling van Internaliserende Problematiek bij Ingrijpende Levensgebeurtenissen en de Rol die de Kwaliteit van de Ouder-Adolescent Relatie hierbij Speelt

In de vroeg adolescentie heeft 16,5 procent van de 12 jarigen last van internaliserende problematiek, zoals depressie, dit percentage stijgt naarmate de adolescent ouder wordt. Bij 16 jarige heeft 21,6 procent van de adolescenten last van internaliserende problematiek (Looze, et al. 2014). Ingrijpende levensgebeurtenissen zoals bijvoorbeeld het overlijden van een gezinslid, seksueel misbruik of slachtoffer zijn in een ernstig ongeluk, kunnen een negatieve invloed hebben op het welbevinden van een adolescent (Holmes & Masuda, 1974; Holmes & Rahe, 1967). Er is echter weinig literatuur beschikbaar waarin bekeken wordt welke invloed de

kwaliteit van de ouder-adolescent relatie op dit verband heeft. Het is belangrijk om meer te weten te komen over deze relatie. Indien blijkt dat een goede kwaliteit van de ouder-adolescent relatie ervoor zorgt dat een adolescent minder internaliserende problematiek ontwikkeld indien een ingrijpende levensgebeurtenis zich voordoet, kan professionele hulpverlening hierop inspelen. Zo zou de hulpverlening gericht kunnen worden op het verbeteren van de ouder-adolescent relatie, of zou het hele gezin betrokken kunnen worden bij hulp bij een ingrijpende levensgebeurtenis. Om de relatie tussen ingrijpende levensgebeurtenissen, kwaliteit van de ouder-adolescent relatie en internaliserende problematiek van de adolescent beter te kunnen begrijpen was de hoofd onderzoeksvraag in deze studie: ‘In welke mate is er een verband tussen ingrijpende

levensgebeurtenissen en internaliserende problematiek bij adolescenten en welke rol speelt de kwaliteit van de ouder-adolescent relatie in dit verband?’.

Ingrijpende Levensgebeurtenissen en Internaliserende Problemen

In het leven van een adolescent is kans op het meemaken van een ingrijpende

(5)

echter per adolescent verschillen. Een levensgebeurtenis is ingrijpend als deze ervoor zorgt dat de normale levensroutine niet meer vervolgd kan worden als voorheen en aanpassing afdwingt, dit wordt veelal als stressvol ervaren (Holmes & Masuda, 1974; Holmes & Rahe, 1967). Het is mogelijk dat de kans op internaliserende problematiek vergroot wordt indien een adolescent een ingrijpende levensgebeurtenis meemaakt (March-Llanes, Marques-feixa, Mezquita, Fañanás & Moya-Higueras, 2017). Internaliserende problematiek kenmerkt zich door naar binnen gerichte overcontrole van de emoties, waarbij innerlijke onrust ontstaat (achenbach & Rescorla, 2000). Voorbeelden hiervan zijn het ervaren van depressieve gevoelens, angst en het vertonen van terugtrekking of isolatie (Keiley, Bates, Dodge, & Pettit, 2000). Internaliserende problematiek kan zich verder ontwikkelen tot psychopathologie zoals depressie en angststoornissen (Zahn-Waxler, Klimes-Dougan & Slattery, 2000).

Het ontstaan van internaliserende problematiek na het ervaren van een ingrijpende levensgebeurtenis wordt in de literatuur veelal verklaard aan de hand van het

diathese-stressmodel (Monroe & Simons, 1991). Volgens dit model hebben mensen een kwetsbaarheid voor bepaalde psychopathologieën, de kans dat deze kwetsbaarheid tot uiting komt wordt groter naarmate men bloot wordt gesteld aan meer ingrijpende levensgebeurtenissen (Monroe & Simons, 1991; Zuckerman, 1999). Niet alle jongeren die een ingrijpende levensgebeurtenis ervaren zullen dus noodzakelijkerwijs internaliserende symptomen ontwikkelen, maar dit hangt af van de aanwezigheid van een bepaalde kwetsbaarheid in de adolescent (Hammen, 2005, 2009). Zo’n kwetsbaarheid kan genetisch van aard zijn, kan teruggaan op de persoonlijkheid van de adolescent, maar kan ook betrekking hebben op de omgeving van adolescenten: bijvoorbeeld een gebrek aan steun van of veel conflict met ouders (Conway, Craske, Zinbarg & Mineka, 2016; Hicks, DiRago, Iacono & McGue, 2009; Shek, 1998).

(6)

In eerder onderzoek is aangetoond dat bij adolescenten het niveau van depressieve symptomen gerelateerd is aan het niveau van ingrijpende levensgebeurtenissen (Ge, Lorenz, Conger, Elder, & Simons, 1994). In het huidige onderzoek zal dit verband opnieuw meegenomen worden. Hierbij wordt echter niet alleen gekeken naar depressieve symptomen, maar wordt breder naar internaliserende problematiek gekeken. In de huidige studie valt onder

internaliserende problematiek angstig/depressief gedrag, teruggetrokken/depressief gedrag en somatische klachten. Door internaliserende problematiek in zijn geheel en in de subonderdelen mee te nemen in de studie kan inzicht verkregen worden in de invloed van ingrijpende

levensgebeurtenissen op de verschillende aspecten van internaliserend gedrag. Daarbij zal in dit onderzoek ook onderzocht worden of de ouder-adolescent relatie invloed heeft op het verband tussen ingrijpende levensgebeurtenissen en internaliserend gedrag. Het is belangrijk om dit de onderzoeken omdat deze relatie een beschermende rol kan hebben voor adolescenten (Rutter, 1978).

De Beschermende Rol van de Ouder-adolescent Relatie

Ouders worden gezien als belangrijke steunfiguren voor jongeren. Ouders bieden hen onder anderen genegenheid, een betrouwbare verbinding, verhoging van het zelfbeeld en instrumentale hulp. De ouder-adolescent relatie heeft dus zowel emotionele als instrumentele componenten (Furman & Buhrmester, 1985). Gedurende de adolescentie neemt de steun van ouders tijdelijk af en nemen conflicten toe (De Goede, Branje & Meeus, 2009). Toch kunnen adolescenten in deze levensfase baat hebben bij een goede ouder-adolescent relatie. Door open communicatie, wat onderdeel is van een goede ouder-adolescent relatie, neemt de kans op internaliserende problematiek bij de adolescent af (van Dijk, Branje, Keijsers, Hawk, Hale & Meeus, 2013). Een slechte ouder-adolescent relatie zou er voor kunnen zorgen dat een kind meer problemen ontwikkelt (Schofield, Parke, Kim & Coltrane, 2008). Een goede kwaliteit van de

(7)

ouder-adolescent relatie zou de kans kunnen verminderen dat een adolescent na het meemaken van een ingrijpende levensgebeurtenis internaliserende problematiek ontwikkelt. Door de mogelijk bufferende werking van de ouder-adolescent relatie te onderzoeken kan professionele hulp hierop aangepast worden. Zo kan er aangestuurd worden op het verbeteren van de ouder-adolescent relatie indien een ingrijpende levensgebeurtenis plaatsvindt of heeft plaatsgevonden. Door verbetering van de ouder-adolescent relatie zou de adolescent mogelijk beter en sneller geholpen kunnen worden en kan deze zich verder ontwikkelen waardoor verdere hulp mogelijk niet meer nodig is. Mogelijk ontstaat er in de hulpverlening dan meer ruimte voor adolescenten die geen mogelijkheid hebben om steun te krijgen vanuit ouders, bijvoorbeeld omdat deze overleden zijn of omdat er sprake is van verminderde (psychologische) beschikbaarheid van de ouder(s).

Het Huidige Onderzoek

In het huidige onderzoek is onderzocht of ingrijpende levensgebeurtenissen voorspellend zijn voor internaliserende problematiek. Hierbij is internaliserende problematiek zowel in zijn geheel gemeten als ook in de verschillende onderdelen hiervan, zijnde angstig/depressief,

teruggetrokken/depressief en somatische klachten. Daarbij is ook onderzocht of een goede ouder-adolescent relatie invloed heeft op het verband tussen ingrijpende levensgebeurtenissen en internaliserende problematiek. De onderzoeksvragen die in deze studie beantwoord worden zijn 1) In welke mate is er een verband tussen het meemaken van ingrijpende levensgebeurtenissen en het ontwikkelen van internaliserende problematiek bij adolescenten, en heeft de ouder-adolescent relatie een bufferende werking op dit verband? 2) Gaat dit verband ook op voor de onderdelen van internaliserend probleemgedrag angstig/depressief, teruggetrokken/depressief en somatische klachten? Op basis van de aanwezige literatuur werd verwacht dat het meemaken van ingrijpende levensgebeurtenissen het risico op de ontwikkeling van internaliserende problematiek zou

(8)

vergroten en dat een goede ouder-adolescent relatie dit verband zou bufferen (Ge et al., 1994; March-Llanes et al., 2017; Monroe & Simons, 1991; Zuckerman, 1999). Omdat de subschalen van internaliserende problematiek onder hetzelfde construct vallen werd er verwacht dat deze verbanden tussen het meemaken van een ingrijpende levensgebeurtenis en internaliserende problematiek ook gevonden zouden worden voor de aparte subschalen van internaliserende problematiek angstig/depressief, teruggetrokken/depressief en somatische klachten.

Methode Onderzoeksopzet en procedure

Voor dit onderzoek is er gebruik gemaakt van een longitudinaal onderzoeksdesign waarbij sprake is van een clustersteekproef op schoolniveau. Dit onderzoek is onderdeel van het project

Adolescent Development and Parent-child Transactions (ADAPT). De data voor meetmoment

één (T1) was afgenomen in 2017, de data voor meetmoment twee (T2) was voorafgaand aan dit

onderzoek afgenomen in 2018. De drie scholen die op T1 hebben deelgenomen waren voor de T2

meting weer benaderd voor deelname. Als dank voor deelname aan T1 hadden zij een brief

ontvangen met algemene bevindingen uit het eerste meetmoment, hierbij kregen de scholen de vraag voor deelname aan meetmoment 2 voorgelegd. Twee van de drie scholen hadden

aangegeven weer deel te willen nemen aan het onderzoek. De adolescenten op deze twee scholen hebben dus deelgenomen aan T1 en T2. Deze adolescenten zijn via de school benaderd voor

deelname. In overleg met de scholen was een afnamedatum afgesproken waarop één of meerdere onderzoekers van het ADAPT-project de school kon bezoeken. De papieren vragenlijsten werden in de klas tijdens een lesuur (45-50 minuten) ingevuld. Zowel de adolescenten als diens ouders kregen informatie over de inhoud en het doel van het onderzoek. Door middel van een passieve consentprocedure konden de ouders toestemming geven voor deelname van hun kind.

(9)

Deelnemers

Aan het eerste meetmoment van dit onderzoek hebben 305 middelbare scholieren deelgenomen, meetmoment twee telde 214 participanten, hiervan hebben 176 participanten deelgenomen aan beide meetmomenten. Met deze participanten zijn alle analyses uitgevoerd. Van deze 176 participanten waren er 85 meisje (48%) en 91 jongen. De participanten hadden tijdens de eerste meting in 2017 een gemiddelde leeftijd van 12.89 jaar (SD = 1.1; min–max = 11–16 jaar), deze leeftijd lag bij de tweede meting in 2018 een jaar hoger. Van de participanten genoten er 141 (80%) hoger middelbaar onderwijs, 22 (12%) waren afkomstig van gemiddeld middelbaar onderwijs en 14 participanten (8%) waren afkomstig van het lager middelbaar onderwijs. De meeste participanten (81%) waren afkomstig van intacte tweeoudergezinnen en hadden een Nederlandse achtergrond (70%). Bij r2 = 0.10, een power van 0.8, 5 voorspellers en α = 0.05 is een steekproef nodig van minimaal 157 personen. De gebruikte steekproef is dus van voldoende omvang om de analyses mee te kunnen doen.

Door middel van een logistische regressieanalyse is onderzocht of er sprake was van selectieve uitval. In deze analyse was uitval de (dichotome) afhankelijke variabele en waren het wel of niet meegemaakt hebben van een ingrijpende levensgebeurtenis, de kwaliteit van de ouder-adolescent relatie, internaliserende problematiek en diens drie subschalen de

onafhankelijke variabelen. Er bleek op geen van de onderzochte variabelen sprake van selectieve uitval te zijn, het regressiemodel in zijn geheel verklaarde dan ook een zeer beperkt gedeelte van de variantie in de uitkomstmaat ‘uitval’ (Nagelkerke R2 = .02).

Meetinstrumenten

Internaliserende problematiek. Internaliserende problematiek werd gemeten door middel van de schaal ‘internaliseren’ van de Nederlandse versie van de Youth Self-Report (YSR) (Achenbach, 1991, 2007). De vragenlijst bestond uit drie subschalen ‘angstig/depressief’ (13

(10)

items), ‘teruggetrokken/depressief’ (8 items) en ‘somatische klachten’ (10 items).

Voorbeeldvragen in respectievelijke volgorde zijn: ‘Ik ben bang om naar school te gaan’, ‘Ik ben liever alleen dan met anderen’ en ‘Ik heb last van duizeligheid’. In totaal bevat de vragenlijst 31 vragen die te beantwoorden zijn aan de hand van een 3-punts Likertschaal. Deze loopt van een

beetje of soms van toepassing (0) tot duidelijk of vaak van toepassing (2). Uit eerder onderzoek is

gebleken dat de YSR een goede betrouwbaarheid heeft en dat de begripsvaliditeit en

criteriumvaliditeit voldoende zijn (COTAN, 1999). De Cronbach’s alfa voor de totale schaal op T1 was .91 (angstig/depressief .87, teruggetrokken/depressief .71, somatische klachten .82) en op

T2 .89 (angstig/depressief .80, teruggetrokken/depressief .71, somatische klachten .78). Zowel de

gemiddelde score op de gehele vragenlijst als de gemiddelde scores op de subschalen werden gebruikt binnen het huidige onderzoek.

Ingrijpende levensgebeurtenissen. Het meegemaakt hebben van een ingrijpende

levensgebeurtenis is in kaart gebracht met de Levensgebeurtenissen Vragenlijst (Garnefski, et al., 2001). Door middel van deze vragenlijst werd bevraagd of bepaalde ingrijpende

levensgebeurtenissen hadden plaatsgevonden, en zo ja wanneer. Er werden 12

levensgebeurtenissen uitgevraagd zoals ‘overlijden van een gezinslid’ en ‘zelf slachtoffer geweest van een ernstig ongeluk’. De antwoord mogelijkheden waren als volgt: ‘ja, voor mijn

twaalfde’, ‘ja, in het afgelopen jaar’ of ‘nee, in geen van de periodes’. In vergelijking met de

originele vragenlijst is de leeftijd aangepast van 16 naar 12 jaar om zo beter aan te kunnen sluiten bij de gebruikte steekproef. Voor het beantwoorden van de onderzoeksvraag werd er alleen onderscheid gemaakt tussen het wel of niet meegemaakt hebben van een ingrijpende

levensgebeurtenis. Dit betekende dat indien een participant bij alle levensgebeurtenissen had aangegeven deze niet meegemaakt te hebben, ervanuit werd gegaan dat de participant nooit in zijn leven een ingrijpende levensgebeurtenis had meegemaakt. Deze participant heeft dan een 0

(11)

toegewezen krijgen wat betekende ‘nooit een ingrijpende levensgebeurtenis meegemaakt’. Indien een participant bij één of meerdere levensgebeurtenissen aangaf deze in het afgelopen jaar of eerder meegemaakt te hebben, heeft deze participant een 1 toegewezen gekregen, wat betekende ‘ooit in het leven een ingrijpende levensgebeurtenis meegemaakt’. Van de adolescenten die deze vragen hadden beantwoord had 40% ooit een ingrijpende levensgebeurtenis meegemaakt, 60% had dit nooit meegemaakt.

Kwaliteit van de ouder-adolescent relatie. De kwaliteit van de ouder-adolescent relatie werd gemeten aan de hand van de Nederlandse verkorte versie van de ‘Network of Relationship Inventory’ (Furman & Buhrmester, 1985). De gebruikte vragen zijn aangepast waarbij het woord ‘beste vriend(in)’ vervangen is door ‘ouders’, zodat de schaal de relatie met de ouder kan meten. De vragenlijst bestaat uit drie subschalen ‘ontvangen steun’, ‘negatieve interacties’ en

‘hoeveelheid controle die ouders hebben in de relatie’. Voorbeeldvragen in respectievelijke volgorde zijn: ‘Hoeveel trek je op met je ouders?’, ‘Ergeren jij en je ouders je aan elkaar?’ en ‘Hoe vaak nemen je ouders uiteindelijk de beslissing voor je?’. De vragenlijst bevat 20 vragen die te beantwoorden zijn aan de hand van een 5-punts Likertschaal. Deze loopt van weinig of niet

(1) tot meer kan niet (5). Omdat de vragen op de schalen ‘negatieve interacties’ en ‘hoeveelheid

controle die de ouders hebben in de relatie’ negatief gesteld waren zijn deze 12 items

omgescoord. Hierbij was weinig of niet (5) en meer kan niet (1). In eerder onderzoek is de interne consistentie van de volledige NRI goed bevonden (Furman & Buhrmester, 1985). De Cronbach’s alfa van de NRI was op T1 .85 en op T2 .88. In de analyses is gebruikgemaakt van de gemiddelde

score op de hele schaal. Data analyse

Alle analyses werden uitgevoerd met behulp van het programma IBM SPSS 24. Missende waardes zijn voorafgaand aan de analyses verwijderd. Hierna zijn de descriptieve gegevens

(12)

(gemiddelden en standaard deviaties) opgevraagd voor de gebruikte variabelen. Hiermee zijn beschrijvende analyses uitgevoerd door middel van twee independent-samples t-tests. Door middel van de eerste t-test kon de gemiddelde score op de variabelen kwaliteit van de ouder-adolescent relatie en internaliserend gedrag (inclusief de subschalen) voor jongens en meisjes vergeleken worden. Door middel van de tweede t-test kon de gemiddelde score op de variabelen ouder-adolescent relatie en internaliserend probleemgedrag (inclusief de subschalen) voor adolescenten die wel en niet een ingrijpende levensgebeurtenis hadden meegemaakt vergeleken worden. Vervolgens zijn Pearson correlaties opgevraagd voor de gebruikte meetinstrumenten in de huidige studie.

De eerste onderzoeksvraag ‘In welke mate is er een verband tussen het meemaken van ingrijpende levensgebeurtenissen en het ontwikkelen van internaliserende problematiek bij adolescenten, en heeft de ouder-adolescent relatie een bufferende werking op dit verband?’ is onderzocht door middel van een hiërarchische regressieanalyse. Hierbij is allereerst onderzocht of er werd voldaan aan de assumpties van een hiërarchische regressie: normaliteit, lineariteit, homoscedasticiteit en multicollineariteit. Indien er niet voldaan werd aan een assumptie is hiervoor gecorrigeerd. De uitkomstvariabele in de hiërarchische regressie was internaliserende problematiek op T2. De eerste stap in de hiërarchische regressie was het controleren voor geslacht

en leeftijd. In de tweede stap is gecontroleerd voor internaliserend gedrag op T1. In de derde stap

zijn de hoofdeffecten berekend van de variabelen ingrijpende levensgebeurtenis (T1) en de

kwaliteit van de ouder-adolescent relatie (T1). Tot slot zijn in de vierde stap de variabelen ‘het

meegemaakt hebben van een ingrijpende levensgebeurtenis’ en de gecentreerde ‘kwaliteit van de ouder-adolescent relatie’ samengevoegd tot een interactie-effect, om te kunnen onderzoeken of de kwaliteit van de ouder-adolescent relatie van invloed was op de voorspellende relatie van stressvolle levensgebeurtenis op internaliserend gedrag.

(13)

Om de tweede onderzoeksvraag ‘gaat het verband onderzocht in de eerste onderzoeksvraag ook op voor de drie onderdelen van internaliserend probleemgedrag

angstig/depressief, teruggetrokken/depressief en somatische klachten? te onderzoeken zijn drie hiërarchische regressieanalyses uitgevoerd. Deze analyses bevatten dezelfde onafhankelijke- en controlevariabelen als de eerste hiërarchische regressie analyse. De afhankelijke variabelen verschilden wel, dit waren de drie subschalen van internaliserende problematiek:

angstig/depressief (T2), teruggetrokken/depressief (T2) en somatische klachten (T2).

Resultaten Beschrijvende statistiek

Van de adolescenten die deelgenomen hadden aan dit onderzoek hadden er 82 nooit (meisjes = 39) en 54 ooit (meisjes = 30) een ingrijpende levensgebeurtenis meegemaakt, van 38 participanten (meisjes = 15) was geen data hierover aanwezig. Hierbij is bevonden dat jongens en meisjes niet significant verschilden op het hebben meegemaakt van een ingrijpende

levensgebeurtenis. De beschrijvende statistiek op T1 van de variabelen kwaliteit van de

ouder-adolescent relatie en internaliserende problematiek is weergegeven in Tabel 1. Hierin zijn ook de drie subschalen van internaliserende problematiek meegenomen. In de tabel is te zien dat de adolescenten een gemiddelde kwaliteit van de ouder-adolescent relatie rapporteerden waarbij jongens en meisjes niet significant van elkaar verschilden. De adolescenten rapporteerden over het algemeen een lage mate van internaliserende problematiek, zowel op de gehele schaal als op de drie subschalen anstig/depressief, teruggetrokken/depressief, en somatische klachten. Ook hier was geen significant verschil tussen jongens en meisjes aanwezig. In Tabel 2 is te zien dat

adolescenten die een ingrijpende levensgebeurtenis hebben meegemaakt zowel op T1 als T2 niet

hoger scoorden op internaliserend gedrag dan adolescenten die geen levensgebeurtenis hebben meegemaakt. Dit betekent dat adolescenten die ooit of nooit een ingrijpende levensgebeurtenis

(14)

hadden meegemaakt zowel op T1 als T2 niet van elkaar verschillen wat betreft internaliserende

problematiek. Dit gold ook voor de subschalen angstig/depressief en teruggetrokken/depressief. Op de subschaal somatische klachten lieten adolescenten die een ingrijpende levensgebeurtenis meegemaakt hadden echter wel significant meer somatische klachten zien dan adolescenten die geen levensgebeurtenis hadden meegemaakt. Verder bleek dat de kwaliteit van de

ouder-adolescent relatie significant hoger was bij de groep ouder-adolescenten die nog nooit een ingrijpende levensgebeurtenis hadden meegemaakt.

Bivariate Associaties: Pearson Correlaties

In Tabel 3 zijn de Pearson correlaties tussen het hebben meegemaakt van een ingrijpende levensgebeurtenis, kwaliteit van de ouder-adolescent relatie, internaliserende problematiek en de subschalen angstig/depressief, teruggetrokken depressief en somatische klachten weergegeven. Het hebben meegemaakt van een ingrijpende levensgebeurtenis op T1 hing positief samen met het

hebben megemaakt van een ingrijpende levensgebeurtenis op T2. Adolescenten die op T1 een

relatief goede kwaliteit van de ouder-adolescent relatie hadden, hadden dit ook op T2.

Adolescenten met een hoge score op op internaliserend gedrag op T1 hadden ook een hoge score

op internaliserend gedrag op T2. Deze samenhang was ook te zien op de subschalen

anstig/depressief, teruggetrokken/depressief en somatische klachten.

Cross-sectioneel gezien hadden adolescenten die een ingrijpende levensgebeurtenis meegemaakt hadden op T1 een lagere kwaliteit van de ouder-adolescent relatie op T1. Een goede

kwaliteit van de ouder-adolescent relatie op T1 zorgde voor minder internaliserende problematiek

op T1, zowel op de gehele schaal als op de drie subschalen. Het meegemaakt hebben van een

ingrijpende levensgebeurtenis op T1 hing in kleine mate samen met somatische klachten op T1.

Op de totale schaal van internaliserende problematiek en de andere twee subschalen was geen verband gevonden. Longitudinaal gezien hing het meegemaakt hebben van een ingrijpende

(15)

levensgebeurtenis op T1 niet samen met internaliserend gedrag op T2. Dit gold zowel voor de

gehele schaal als voor de drie subschalen. Een goede ouder-adolescent relatie op T1 bleek samen

te hangen met verminderde internaliserende problematiek op T2. Dit ging ook op voor de twee

subschalen teruggetrokken/depressief en somatische klachten. Voor de subschaal angstig/depressief is geen significante correlatie gevonden.

Hierarchische Regressie-Analyses

Door middel van de Shapiro-Wilk test is gekeken of de data voldeed aan de assumpties voor het uitvoeren van een hiërarchische regressieanalyse. De gegevens voldeden aan de criteria van lineariteit en homoscedasticiteit. Aan de assumptie van multicollineariteit is voldaan,

hiervoor is een tolerantie waarde van boven de 0.10 wenselijk. Voor de predictoren gebruikt in de regressiemodellen lagen de tolerantiewaardes tussen de 0.49 en 1.0. De afhankelijke variabele internaliserend gedrag bleek niet normaal verdeeld te zijn. De scheefheid en kurtosis weken beiden significant af van de normaalverdeling (zscheefheid = 8.72, p < .001 en zkurtosis = 9.44 p <

.001). De normaalverdeling was hierbij scheef verdeeld naar rechts toe. De Kolmogorov-Smirnov test voor normaliteit had een test statistiek van 0.145 (df = 161), waar ook uit bleek dat de

verdeling significant afweek van de normaalverdeling (p < .001). Om de verdeling te

normaliseren is er besloten 3 uitbijters met z-waarden tussen de 3.14 en 4.68 te verwijderen. Internaliserende problematiek. De eerste hiërarchische regressie (Tabel 4) is uitgevoerd om de voorspellende waarde van het meemaken van een ingrijpende levensgebeurtenis op het ontwikkelen van internaliserend probleemgedrag en de mogelijke invloed van de kwaliteit van de ouder-adolescent relatie op dit verband te onderzoeken. In de eerste stap van de regressie is gecontroleerd voor leeftijd en geslacht. In Tabel 4 stap 1 is te zien dat deze twee controle variabelen een significante voorspellende waarde hadden voor het ontwikkelen van

(16)

geslacht (en niet leeftijd) significant bijdraagt aan de voorspelling van internaliserende

problematiek op T2. Dit betekent dat meisjes in vergelijking met jongens een grotere kans hebben

op het ontwikkelen van internaliserende problematiek naarmate de tijd verstrijkt.

In de tweede stap van deze regressie is internaliserende problematiek op T1 toegevoegd

om hiervoor te kunnen controleren. In Tabel 4 stap 2 is te zien dat deze toevoeging een

significante verbetering gaf aan de voorspelling van internaliserende problematiek op T2. Ook het

geslacht had in deze stap nog steeds een significante invloed op de voorspelling. Dit betekent dat indien een adolescent eerder al iternaliserende problematiek vertoonde deze een jaar later een grotere kans had op het vertonen van deze problematiek.

In de derde stap van deze regressie zijn de ouder-adolescent relatie op T1 en het

meegemaakt hebben van een ingrijpende levensgebeurtenis op T1 toegevoegd als voorspellers

van internaliserende problematiek op T2. In Tabel 4 stap 3 is te zien dat de toevoeging van deze

twee variabelen geen significante verbetering gaf voor de voorspelling van internaliserende problematiek op T2. Dit betekent dat voor zowel de kwaliteit van de ouder-adolescent relatie, als

het meegemaakt hebben van een ingrijpende levensgebeurtenis er geen verband is met het ontwikkelen van internaliserende problematiek. In deze stap waren alleen geslacht en internaliserende problematiek op T1 voorspellend voor internaliserende problematiek.

In de vierde stap van deze regressie is het interactie-effect tussen de gecentreerde ouder-adolescent relatie op T1 en het hebben meegemaakt van een ingrijpende levensgebeurtenis op T1

toegevoegd. In Tabel 4 stap 4 is te zien dat deze toevoeging een significante verbetering gaf aan de voorspelling van internaliserende problematiek op T2. Geslacht, internaliserende problematiek

op T1 en de interactie zijn in deze stap significant. De significante invloed van de interactie

betekent dat de samenhang tussen het meemaken van een ingrijpende levensgebeurtenis op T1 en

(17)

relatie op T1. Het interactie-effect is statistisch uitgezocht door middel van de correlatie tussen de

kwaliteit van de ouder-adolescent relatie en internaliserende problematiek voor de groepen die ooit of nooit een ingrijpende levensgebeurtenis hadden meegemaakt. Hieruit bleek dat een hoge kwaliteit van de ouder-adolescent relatie significant gecorreleerd was met verminderde

internaliserende problematiek (r = -.42, p < .01) bij adolescenten die ooit een ingrijpende levensgebeurtenis hadden meegemaakt. Bij adolescenten die nooit een ingrijpende

levensgebeurtenis hadden meegemaakt was geen significante relatie aanwezig (r = -.18, p = .15). Hoe beter de kwaliteit van de ouder-adolescent relatie, hoe minder internaliserend gedrag er werd vertoond door de adolescent in het geval dat een ingrijpende levensgebeurtenis is meegemaakt.

Angstig/depressief gedrag. De tweede hiërarchische regressie is uitgevoerd om de voorspellende waarde van het meemaken van een ingrijpende levensgebeurtenis op het

ontwikkelen van anstig/depressief gedrag en de mogelijke invloed van de kwaliteit van de ouder-adolescent relatie op dit verband te onderzoeken. In tabel 5 is te zien dat geslacht en

internaliserende problematiek op T1 voorspellend zijn voor anstig/depressief gedrag op T2. Dit

betekent dat meisjes over tijd meer angstig/depressief gedrag laten zien dan jongen en dat adolescenten die internaliserend probleemgedrag op T1 lieten zien dit op T2 meer lieten zien dan

adolescenten die hier op T1 geen last van hadden. In Tabel 5 stap 4 is te zien dat de kwaliteit van

de ouder-adolescent relatie en het interactie-effect tussen de gecentreerde variabele kwaliteit van de ouder kindrelatie en het wel of niet hebben meegemaakt van een ingrijpende levensgebeurtenis voorspellend zijn voor angstig/depressief gedrag. Het interactie-effect is statistisch uitgezocht door middel van de correlatie tussen de kwaliteit van de ouder-adolescent relatie en

internaliserende problematiek voor de groepen die ooit of nooit een ingrijpende levensgebeurtenis hadden meegemaakt. Hieruit bleek dat een hoge kwaliteit van de ouder-adolescent relatie

(18)

adolescenten die ooit een ingrijpende levensgebeurtenis hadden meegemaakt. Bij adolescenten die nooit een ingrijpende levensgebeurtenis hadden meegemaakt was geen significante relatie aanwezig (r = -.20, p = .11). Dit betekent dat hoe beter de kwaliteit van de ouder-adolescent relatie is, hoe minder angstig/depressieve gedrag er wordt vertoond door de adolescent, in het geval dat een ingrijpende levensgebeurtenis is meegemaakt.

Teruggetrokken/depresief gedrag. De derde hiërarchische regressie is uitgevoerd om de voorspellende waarde van het meemaken van een ingrijpende levensgebeurtenis op het

ontwikkelen van teruggetrokken/depressief gedrag en de mogelijke invloed van de kwaliteit van de ouder-adolescent relatie op dit verband te onderzoeken. In tabel 6 is te zien dat in tegenstelling tot de andere vormen van internaliserend gedrag, geslacht niet voorspellend is voor het

ontwikkelen van teruggetrokken/depressief gedrag. Wel is internaliserend probleemgedrag op T1

hier ook voorspellend voor het ontwikkelen van teruggetrokken/depressief gedrag. In stap 4 is te zien dat ook de interactie hier significant voorspellende waarde heeft. Het interactie-effect is statistisch uitgezocht door middel van de correlatie tussen de kwaliteit van de ouder-adolescent relatie en internaliserende problematiek voor de groepen die ooit of nooit een ingrijpende levensgebeurtenis hadden meegemaakt. Hieruit bleek dat een hoge kwaliteit van de ouder-adolescent relatie significant gecorreleerd was met verminderd teruggetrokken/depressief gedrag (r = -.34, p = .02) bij adolescenten die ooit een ingrijpende levensgebeurtenis hadden

meegemaakt. Bij adolescenten die nooit een ingrijpende levensgebeurtenis hadden meegemaakt was geen significante relatie aanwezig (r = -.15, p = .23). Dit betekent dat indien een adolescent een ingrijpende levensgebeurtenis meemaakt, een goede kwaliteit van de ouder-adolescent relatie ervoor zorgt dat de adolescent minder teruggetrokken depressief gedrag laat zien.

Somatische klachten. De vierde hiërarchische regressie is uitgevoerd om de voorspellende waarde van het meemaken van een ingrijpende levensgebeurtenis op het

(19)

ontwikkelen van somatische klachten en de mogelijke invloed van de kwaliteit van de ouder-adolescent relatie op dit verband te onderzoeken. In Tabel 7 is te zien dat alleen geslacht en internaliserend probleemgedrag op T1 voorspellend zijn voor het ontwikkelen van somatische

klachten. Dit betekent dat meisjes over tijd gemiddeld meer somatische klachten ontwikkelen dan jongens en dat adolescenten die eerder al internaliserende problematiek lieten zien een jaar later mer somatische klachten hebben. De kwaliteit van de ouder-adolescent relatie, het meemaken van een ingrijpende levensgebeurtenis en de interactie hiertussen waren geen significante voorspellers voor somatische klachten. Dit betekent dat deze variabelen geen invloed hadden op de

ontwikkeling van somatische klachten.

Discussie

In deze longitudinale studie is onderzocht in welke mate het meegemaakt hebben van een ingrijpende levensgebeurtenis voorspellend is voor het ontwikkelen van internaliserende

problematiek bij adolescenten. Internaliserende problematiek is hierbij in zijn geheel gemeten maar er is ook onderscheid gemaakt in de subcategoriën anstig/depressief,

teruggetrokken/depressief en somatische klachten. Verder is ook onderzocht of de kwaliteit van de ouder-adolescent relatie van invloed is op het verband tussen het meegemaakt hebben van een ingrijpende levensgebeurtenis en het ontwikkelen van internaliserende problematiek zoals

angstig/depressief gedrag, teruggetrokken depressief gedrag en somatische klachten. Uit de resultaten bleek dat het meemaken van een ingrijpende levensgebeurtenis in eerste instantie niet internaliserend probleemgedrag over de tijd voorspelt. De kwaliteit van de ouder-adolescent relatie bleek eveneens geen voorspellende waarde te hebben. Wel is er een interactie-effect gevonden tussen het meemakn van een ingrijpende levensgebeurtenis en de kwaliteit van de ouder-kindrelatie voor twee van de subschalen van internaliserend gedrag (angstig/depressief en teruggetrokken/depressief). Deze interactie-effecten lieten zien dat naar mate de kwaliteit van de

(20)

ouder-adolescent relatie beter is, minder internaliserend gedrag wordt vertoond door de adolescent in het geval dat deze een ingrijpende levensgebeurtenis heeft meegemaakt.

De verwachting binnen dit onderzoek was dat het meemaken van een ingrijpende levensgebeurtenis het risico op internaliserend gedrag zou vergroten en dat een goede kwaliteit van de ouder-adolescent relatie dit verband kan doen afnemen (Ge et al., 1994; March-Llanes et al., 2017; Monroe & Simons, 1991; Zuckerman, 1999). De bevindingen uit het onderzoek bleken niet geheel in lijn te zijn met deze verwachting. Zo bleek het meegemaakt hebben van een

ingrijpende levensgebeurtenis er niet voor te zorgen dat meer internaliserend probleemgedrag werd vertoond door de adolescenten. Dit resultaat werd gevonden voor de algemene variabele internaliserend gedrag, als ook voor de subschalen angstig/depressief, teruggetrokken/depressief, en somatische klachten. Wel bleek een kwalitatieve ouder-adolescent relatie ervoor te zorgen dat indien een ingrijpende levensgebeurtenis werd meegemaakt de adolescent minder internaliserend gedrag vertoonde dan adolescenten die ook een ingrijpende levensgebeurtenis hadden

meegemaakt maar die geen goede ouder-adolescent relatie hadden. Dit gold voor de algemene variabele internaliserend gedrag en twee van diens subschalen (angstig/depressief en

teruggetrokken/depressief). Deze bevinding is in lijn met de eerder gevonden literatuur (van Dijk et al., 2013; Schofield et al., 2008). Dit betekent dat indien een adolescent een ingrijpende

levensgebeurtenis heeft meegemaakt en men weet dat de ouder-adolescent relatie niet van goede kwaliteit is, hulpverlening zich kan richten op het verbeteren van de kwaliteit van de ouder-adolescent relatie, of de ouder-adolescent extra begeleiding kan geven om de kans op internaliserende problematiek te doen afnemen. Dat er in dit onderzoek niet gevonden is dat het meemaken van een ingrijpende levensgebeurtenis zorgt voor een toename in internaliserend gedrag kan mogelijk verklaard worden door de opzet van het onderzoek. In dit onderzoek werd met name uitgevraagd of adolescenten “voor het twaalfde levensjaar” een gebeurtenis hadden meegemaakt, maar het is

(21)

niet duidelijk wanneer. Omdat de ingrijpende levensgebeurtenis mogelijk jaren terug heeft plaatsgevonden, is er mogelijk ook een beperkte samenhang met internaliserend gedrag. Deze jongeren zijn dan mogelijk veerkrachtig geweest in hun ontwikkeling (Hammen, 2005, 2009). Indien in de analyses uitsluitend adolescenten waren meegenomen die recenter een ingrijpende levensgebeurtenis hadden meegemaakt, was er mogelijk wel een verband gevonden tussen het meemaken van een ingrijpende levensgebeurtenis en het ontwikkelen van internaliserende problematiek.

Bij de subschalen angstig/depressief en teruggetrokken/depressief is bevonden dat indien een adolescent een ingrijpende levensgebeurtenis had meegemaakt een goede kwaliteit van de ouder-adolescent relatie er voor kon zorgen dat een adolescent minder internaliserende

problematiek vertoonde op deze subschaal. Bij somatische klachten werd dit interactie-effect niet gevonden. Een mogelijke verklaring hiervoor is dat het bij somatische klachten waarschijnlijk gaat om autonome fysiologische processen die buiten de cognitieve controle de adolescenten liggen (Kapfhammer, 2006). Dit is anders voor symptomen van angstig/depressief en

teruggetrokken/depressief gedrag dat cognitief van aard is (McIntyre et al., 2013). In ieder geval betekenen deze resultaten dat indien een adolescent een ingrijpende levensgebeurtenis heeft meegemaakt, hulpverlening met name effectief zou kunnen zijn op de meer cognitieve dimensies van internaliserend gedrag, maar minder nut heeft op de somatische dimensie.

Wat in het huidige onderzoek geen hypothese was, maar wel verwacht had kunnen worden aan de hand van de beschikbare literatuur, is dat internaliserende problematiek op T1

voorspellend is voor deze problematiek op T2 (Dingle, Clavarino, Williams, Bor, Najman &

Alati, 2010; Mäntymaa, Puura, Latva, Salmelin & Tammînen, 2011; Villarreal & Nelson, 2018). Internaliserend probleemgedrag neemt dus overtijd toe (Merikangas et al., 2010). Hierbij had ook verwacht kunnen worden dat het geslacht voorspellend zou zijn voor internaliserende

(22)

problematiek. In de huidige studie bleek dat meisjes een hoger risico hadden om internaliserende problematiek tee ontwikkelen dan jongens. Meisjes vertoonden namelijk op het tweede

meetmoment significant meer internaliserende problematiek dan jongens. Dit is in lijn met de aanwezige literatuur. Vrouwelijke adolescenten blijken namelijk vaker last te hebben van internaliserende problematiek, zoals depressie, dan mannelijke adolescenten, waardoor dit komt is echter nog niet zeker (Kendler, Thornton, & Prescott, 2001). In ander onderzoek is ook bevonden dat alleen voor meisjes een verandering in depressieve symptomen gerelateerd is aan verandering in stressvolle levensgebeurtenissen (Kendler, Kuhn, & Prescott, 2004).

Het huidige onderzoek kent een aantal beperkingen. Zo betreft het ten eerste een homogene steekproef met relatief veel hoogopgeleide adolescenten die goed lijken te

functioneren. Dit kon afgeleid worden uit de lage mate van internaliserende problematiek die zij lieten zien. Dit maakt dat de steekproef niet gegeneraliseerd kan worden naar adolescenten die klinisch scoren op internaliserende problematiek. Het maakt ook dat de steekproef mogelijk niet gegeneraliseerd kan worden naar adolescenten met een lager opleidingsniveau. Voor de

generaliseerbaarheid van het onderzoek dient er rekening mee gehouden dat het hier gaat om een gelegenheidssteekproef, hierdoor kunnen de resultaten mogelijk minder goed te generaliseren zijn (Moore, McCabe, & Craig, 2011). Een tweede beperking van het onderzoek betreft het gebruik van zelfrapportage. Deze vorm van rapportage is minder betrouwbaar en valide doordat men mogelijk geneigd is sociaal wenselijke antwoorden te geven (Baarda, De Goede, Kalmijn, 2000). Zo is van de gebruikte YSR, waarmee internaliserende problematiek is gemeten, bekend dat deze gevoelig is voor sociaal wenselijke antwoorden. Daarbij geeft zelfrapportage slechts de eigen beleving van de adolescent weer, in plaats van het werkelijke gedrag (Ledoux, Meijer, van der Veen, & Breetvelt, 2013). Deze beperking zou mogelijk voorkomen kunnen worden door

(23)

alternatieve meetmethoden toe te voegen. In vervolgonderzoek zou bijvoorbeeld rapportage over de adolescent van de ouder of leerkracht toegevoegd kunnen worden.

Het huidige onderzoek kent ook een aantal sterke punten. Ten eerste is er door het longitudinale design van dit onderzoek sprake van herhaalde metingen op verschillende

tijdstippen, dit draagt bij aan de interne validiteit (Bryman, 2015). Ten tweede kunnen er door het longitudinale design uitspraken worden gedaan over de ontwikkeling over tijd (Maruyame & Ryan, 2014). Ten derde brengt de grootte van de steekproef ook voordelen met zich mee. De resultaten zijn mogelijk beter generaliseerbaar doordat het onderzoek is uitgevoerd onder de reguliere populatie (Maruyame & Ryan, 2014). Doordat de aangetoonde verbanden opgaan voor een goed functionerende groep adolescenten die weinig internaliserend probleemgedrag laten zien, zou dit mogelijk kunnen betekenen dat de gevonden verbanden sterker aanwezig zijn onder adolescenten die hoger of klinisch scoren op internaliserende problematiek. Ten vierde is in soortgelijk onderzoek internaliserende problematiek nog niet eerder uitgesplitst in zijn drie subcategorieën angstig/depressief, teruggetrokken/depressief en somatische klachten. Deze studie is hierin uniek en biedt de eerste inzichten in de relatie tussen het meemaken van een ingrijpende levensgebeurtenis en de subcategorieën van internaliserend gedrag, en de werking die de

kwaliteit van de ouder-adolescent relatie op dit verband heeft.

Vervolgonderzoek zou onderscheid kunnen maken in verschillende soorten ingrijpende levensgebeurtenissen. In het huidige onderzoek is het meegemaakt hebben van één of meer van twaalf verschillende ingrijpende levensgebeurtenissen samengenomen tot het ‘ooit hebben meegemaakt van een ingrijpende levensgebeurtenis’. In onderzoek is aangetoond dat sommige levensgebeurtenissen een sterkere invloed hebben op depressie of symptomen hiervan dan andere. Zo worden ingrijpende levensgebeurtenissen gerelateerd aan verlies sterker geassocieerd met het ontstaan van depressie dan andere ingrijpende levensgebeurtenissen (Kendler, Hettema,

(24)

Butera, Gardner, & Prescott, 2003). Om erachter te komen hoe een adolescent een ingrijpende levensgebeurtenis ervaart zou in vervolgonderzoek gevraagd moeten worden naar hoe de adolescent de gebeurtenis heeft beleefd. Het is belangrijk om hier inzicht in te krijgen, omdat in uitzonderingssituaties het zo kan zijn dat een adolescent een ‘ingrijpende’ levensgebeurtenis zelf niet als ingrijpend of stressvol ervaart, maar dat de gebeurtenis juist zorgt voor een afname in stress. Er zijn meetinstrumenten beschikbaar die gebruik maken van gestructureerde interviews om zo de context en belevenis van een ingrijpende levensgebeurtenis te achterhalen. Een voorbeeld van zo een instrument is de Bedford College Life Events and Difficulties

Schedule (Brown & Harris, 1978, 1982). Door meer informatie rond een ingrijpende

levensgebeurtenis te achterhalen kunnen er betere uitspraken gedaan worden over het verband tussen het meegemaakt hebben van een ingrijpende levensgebeurtenis en internaliserende problematiek van een adolescent. Hierbij kan ook de invloed van de kwaliteit van de ouder-adolescent relatie op dit verband worden meegenomen. Op deze manier kan onderzocht worden bij welke soort impactvolle levensgebeurtenissen de adolescent baat kan hebben bij een goede kwaliteit van de ouder-adolescent relatie.

Concluderend, blijkt uit deze studie dat een goede kwaliteit van de ouder-adolescent relatie ervoor kan zorgen dat een adolescent na het meemaken van een ingrijpende

levensgebeurtenis minder internaliserende problematiek vertoond dan adolescenten die ook een ingrijpende levensgebeurtenis hebben gemaakt maar geen kwalitatieve ouder-adolescent relatie hebben. Kortom: Goede Ouderband? Niks aan de Hand!

(25)

Literatuurlijst

Achenbach, T. M. (1991). Integrative guide for the 1991 CBCL/4-18,YSR and TRF profiles. s. Burlington: Department of Psychiatry, University of Vermont.

Achenbach, T. M., & Rescorla, L. A. (2000). Manual for the ASEBA preschool forms & profiles. Burlington, VT: University of Vermont, Research Center for Children, Youth, & Families.

Achenbach, T. M., Ivanova, M. Y., Rescorla, L. A., Dumenci, L., Almqvist, F., Bilenberg, N., . . . Verhulst, F. C. (2007). The generalizability of the youth self-report syndrome structure in 23 societies. Journal of Consulting and Clinical Psychology, 75, 5, 729-738. doi:10.1037/0022-006X.75.5.729

Baarda, D. B., De Goede, M. P. M., & Kalmijn, M. (2000). Enquêteren en gestructureerd

interviewen. Houten, Nederland: Educatieve Partners Nederland.

Brown, G. W. & Harris, T. O. (1978). Social origins of depression: A study of psychiatric

disorder in women. New York: Free Press.

Brown, G. W., & Harris, T. O. (1982). Fall-off in the reporting of life events. Social Psychiatry,

17, 23–28. doi: 10.1007/BF00583889

Bryman, A. (2015). Social research methods (5e ed.). Oxford: Oxford University Press. Conway, C. C., Craske, M. G., Zinbarg, R. E. & Mineka, S. (2016). Pathological personality

traits and the naturalistic course of internalizing disorders among high-risk young adults.

Depression and Anxiety, 33, 84–93. doi: 10.1002/da.22404

Cotan. (1999). Geraadpleegd via:

https://www.cotandocumentatie.nl/beoordelingen/b/14227/youth-self-report/

De Goede, I., H., A., Branje, S., J., T., & Meeus, W., H. J. (2009). Developmental changes in adolescents' perceptions of relationships with their Parents. Journal of Youth and

(26)

Adolescence, 38, 1, 75–88. doi: 10.1007/s10964-008-9286-7

Dingle, K., Clavarino, A., Williams, G. M., Bor, W., Najman, J. M. & Alati, R. (2010).

Predicting depressive and anxiety disorders with the YASR internalizing scales (empirical and DSM-oriented). Social Psychiatry and Psychiatric Epidemiology, 46, 1313–1324. doi: 10.1007/s00127-010-0303-2

Furman, W., & Buhrmester, D. (1985). Children’s perceptions of the personal relationships in their social networks. Developmental Psychology, 21, 1016–1024. Opgehaald van:

https://www.du.edu/ahss/psychology/relationship-center/media/documents/publications/furman-buhrmester -1985-2.pdf

Garnefski, N., Kraaij, V. &Spinhoven, P. (2001). Negative life events, cognitive emotion regulation and emotional problems. Personality and Individual Differences, 30, 8, 1311–1327. doi: 10.1016/S0191-8869(00)00113-6

Ge, X., Lorenz, F. O., Conger, R. D., Elder, G. H., & Simons, R. L. (1994). Trajectories of stressful life events and depressive symptoms during adolescence. Developmental

Psychology, 30, 467–483. doi: 10.1037/0012-1649.30.4.467

Hammen C. (2005) Stress and depression. Annual Review of Clinical Psychology, 1, 293–319. doi: 10.1146/annurev.clinpsy.1.102803.143938

Hammen, C. (2009). Adolescent depression: Stressful interpersonal contexts and risk for recurrence. Current Directions in Psychological Science, 18, 200–204.

doi:10.1111/j.1467-8721.2009.01636.x

Hicks, B. M., DiRago, A. C., Iacono, W. G. & McGue, M. (2009). Gene-environment interplay in internalizing disorders: Consistent findings across six environmental risk factors. The

Journal of Child Psychology and Psychiatry, 50, 10, 1309–1317.

(27)

Holmes, T. H., & Masuda, M. (1974) Life change and illness susceptibility. In B. S. Dohrenwend & B. P. Dohrenwend (Eds.), Stressful life events: Their nature and effects. New York: Wiley.

Holmes, T. H., & Rahe, R. H. (1967). The Social Readjustment Rating Scale. Journal of

Psychosomatic Research,11, 213–218. doi: 10.1016/0022-3999(67)90010-4

Kapfhammer, H. P. (2006). Somatic symptoms in depression. Dialogues in Clinical

Neuroscience, 8, 2, 227–239.

Keiley, M. K., Bates, J. E., Dodge, K. A., & Pettit, G. S. (2000). A cross-domain growth

analysis: Externalizing and internalizing behaviors during 8 years of childhood. Journal

of Abnormal Child Psychology, 28, 161–179. doi:10.1023/A:1005122814723

Kendler, K. S., Hettema, J. M., Butera, F., Gardner, C. O., & Prescott, C. A. (2003).

Life event dimensions of loss, humiliation, entrapment, and danger in the prediction of onsets of major depression and generalized anxiety. Arch Gen Psychiatry, 60, 789–769. doi: 10.1001/archpsyc.60.8.789.

Kendler, K. S., Kessler, R. C., Walters, E. E., MacLean, C., Neale, M. C., Heath, A. C., Phil, D., & Eaves, L. J. (2010). Stressful life events, genetic liability, and onset of an episode of major depression in women. The Journal of Lifelong Learning in Psychiatry, 8, 459–470. doi: 10.1176/foc.8.3.foc459

Kendler, K. S., Kuhn, J., & Prescott, C. A. (2004). The interrelationship of neuroticism, sex, and stressful life events in the prediction of episodes of major depression. The American

Journal of Psychiatry, 161, 4, 631–636. doi: 10.1176/appi.ajp.161.4.631

Kendler, K. S., Thornton, L. M., & Prescott, C. A. (2001). Gender differences in the rates of exposure to stressful life events and sensitivity to their depressogenic effects. The

(28)

Ledoux, G., Meijer, J., Veen, I. van. der., Breetvelt, I. (2013). Meetinstrumenten voor sociale

competenties, metacognities en advanced skills. Een inventarisatie. Nederland,

Amsterdam: Kohnstamm Instituut.

Looze, M., de., Dorsselaer, S. van, Roos, S. de, Verdurmen, J., Stevens, G., Gommans, R., Bon Martens, M. van, Bogt, T. ter & Vollebergh, W. (2014). 'Gezondheid, welzijn en

opvoeding van jongeren in Nederland: HBSC-2013: Health Behavior in School-aged Children'. Utrecht: Universiteit Utrecht.

Mäntymaa, M., Puura, K., Luoma, I., Latva, R., Salmelin, R. K. & Tammînen, T. (2011). Predicting internalizing and externalizing problems at five years by child and parental factors in infancy and toddlerhood. Child Psychiatry and Human Development, 43, 153–170. doi: 10.1007/s10578-011-0255-0

March-Lanes, J., Marques-Feixa, L., Mezquita, L., Fañanás, L. & Moya-Higueras, J. (2017). Stressful life events during adolescence and risk for externalizing and internalizing psychopathology: a meta‑analysis. European Child & Adolescent Psychiatry, 26, 1409–1422. doi:10.1007/s00787-017-0996-9

Maruyama, G., & Ryan, C. S. (2014). Research methods in social relations. New Jersey: John Wiley & Sons.

McIntyre R. S., Cha D.S. , Soczynska J. K., Woldeyohannes, H. O., Gallaugher, L. A., Kudlow, P., … Baskaran, A. (2013). Cognitive deficits and functional outcomes in major

depressive disorder: determinants, substrates, and treatment interventions. Depression and

Anxiety, 30, 6, 515–527. doi: 10.1002/da.22063

Merikangas, K. R., He, J. P., Burstein, M., Swanson, S. A., Avenevoli, S., Cui, L., ... Swendsen,

(29)

National comorbidity survey replication–adolescent supplement (NCS-A). Journal of the

American Academy of Child & Adolescent Psychiatry, 49, 980–989.

doi: 10.1016/j.jaac.2010.05.017

Monroe, S. M. & Simons, A. D. (1991). Diathesis-stress theories in the context of life stress research: Implications for the depressive disorders. Psychological Bulletin,

110, 3, 406–425. doi:10.1037/0033-2909.110.3.406

Moore, D. S., McCabe, G. P. & Craig, B. A. (2011). Introduction to the practice of statistics. New York: W. H. Freeman and Company.

Rutter, M. (1978). Early sources of security and competence. In J.S. Bruner & A. Garten (Eds.),

Human Growth and Development. London: Oxford University Press.

Schofield, T. J., Parke, R. D., Kim, Y., & Coltrane, S. (2008). Bridging the acculturation gap: Parent-child relationship quality as a moderator in Mexican American families.

Developmental Psychology, 44, 4, 1190–1194. doi:10.1037/a0012529

Shek, D. T. L. (1998) A longitudinal study of the relations between

parent-adolescent conflict and adolescent psychological well-being, The Journal of

Genetic Psychology, 159, 1, 53–67. doi: 10.1080/00221329809596134

Van Dijk, M. P. A., Branje, S., Keijsers, L., Hawk, S. T., Hale III, W. W. & Meeus, W. (2013). Self-concept clarity across adolescence: Longitudinal associations with open communication with parents and internalizing symptoms. Journal of Youth

and Adolescence, 43, 1861–1876. doi:10.1007/s10964-013-0055-x

Villarreal, D. L. & Nelson, J. A. (2018). Longitudinal associations between family members’ internalizing symptoms across middle childhood. Journal of Family Psychology, 32, 3, 419–424. doi: 10.1037/fam0000399

(30)

Zahn-Waxler, C., Klimes-Dougan, B. & Slattery, M. J. (2000). Internalizing problems of childhood and adolescence: Prospects, pitfalls, and progress in understanding the development of anxiety and depression. Development and Psychopathology, 12, 443–466. doi: 10.1017/S0954579400003102

Zuckerman, M. (1999). Vulnerability to psychopathology: A biosocial model. Washington, DC: American Psychological Association.

(31)
(32)
(33)
(34)
(35)
(36)
(37)

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

The onset temperature at the stability limit corresponds to a temperature distribution in the engine for which the thermoacoustic eigenmode with the lowest onset temperature

The central question of this thesis is: How do low-fee private schools build capacity for social change from the smooth space in Kayin State, Myanmar and what is the role of

In this liquid channel droplets of methylene blue (MB) dissolved in ethanol, containing single particles of a Pd-catalyst, flow in a continuous fluorinated oil phase.. As a proof

With the 69 papers we identified on the conceptualization of engagement, we have identified seven different domains of engagement: student, customer, health, societal, work,

In order to show the efficiency of heating induced by magnetic particles in an external magnetic field, we investigated such low-con- centrated Pickering emulsions (10% silicone oil

This section derives the pricing equation for (and then values) a credit default swap, which will then be modified to price a weather derivative based on a specific event..

The increasing availability of human induced pluripotent stem cells (hiPSC) derived from healthy individuals and patients have accelerated advances in developing experimental in

Firms can implement three different business models oriented to use wastes in their production processes: i) input replacement; ii) co-products generation; and iii) new products