• No results found

‘Partijen inden klijnen oorlog’ De petite guerre in de zuidelijke kwartieren van de Meierij van ‘s-Hertogenbosch in de eerste jaren van de Spaanse Successieoorlog (1702-1713)

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "‘Partijen inden klijnen oorlog’ De petite guerre in de zuidelijke kwartieren van de Meierij van ‘s-Hertogenbosch in de eerste jaren van de Spaanse Successieoorlog (1702-1713)"

Copied!
1
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

‘Partijen inden klijnen oorlog’

De petite guerre in de zuidelijke kwartieren van de

Meierij van ‘s-Hertogenbosch in de eerste jaren van de

Spaanse Successieoorlog (1702-1713)

Marcus Boon (11012730) meboon@xs4all.nl

Masterscriptie Militaire Geschiedenis

Begeleider: dr. Arjan Nobel, Universiteit van Amsterdam Tweede lezer: dr. Clé Lesger, Universiteit van Amsterdam Juli 2017

(2)

Inhoud

Inleiding 3

Vragen bij een onbekende oorlog 4

Vraagstelling en aanpak onderzoek 5

1. De Meierij in de eerste jaren van de Spaanse Successieoorlog 7

De Meijerij van ’s-Hertogenbosch 7

De eerste jaren van de Spaanse successieoorlog 9

2. Oorlogvoering tijdens het ancien régime 13

Historiografie - het traditionele beeld 13

‘Food, Funds & Fortresses’- veranderende inzichten 15

De ‘grote oorlog’– veldtochten 18

De ‘grote oorlog’– vestingen en belegeringen 19

3. De ontbrekende schakel: de kleine oorlog 22

Functie en praktijk van de kleine oorlog 23

De kleine oorlog en de historici 25

4. De petite guerre en militaire operaties 28

Verkenningen en schermutselingen 28

De kleine oorlog om de ’subsistentie’ van het leger – brood 30

De kleine oorlog om de ‘subsistentie’ van het leger – foerage 32

De kleine oorlog om de overige bevoorrading 34

5. Contributies. De kleine oorlog als belastingheffing 36

Contributies: de praktijk 39

Raids 46

6. Het gezicht van de oorlog. De impact van de kleine oorlog op het platteland 49

Passerende legers – de ‘grote oorlog’ 51

Partijen – de kleine oorlog 53

‘Executies’ en gijzelaars – ‘ostagiers’ 55

Sauvegardes 57

Overlast van de ‘eigen’ legers 60

Plunderingen – geweld – merodeurs 60

Partijen – hoe veel, hoe vaak 63

Criminaliteit – wreedheden 66

Gevolgen op langere termijn 66

Conclusies 69

De petite guerre en de oorlogvoering 60

De petite guerre en de burgerbevolking van de Meierij 70

De onbekende petite guerre 73

Bronnen 77

Gedrukte bronnen 78

(3)

Inleiding

…dat op den 4 juny vanden jaare 1703 van Heusden na Tilburg was komen rijden met een karre Gabriel de Schaapsmeerders als bedienende voor desselffs vader het boodeschap van Tilburg op Amsterdam op sijne karre hebbende soo voor koopluijden van Tilburg als Goirle in contante penningen de som van 1903 gulden, dat den selven het ongeluk gehad hadde dat bij hem des voormiddags omtrent tien a elff uren op de jurisdictie van Tilburg voors. was gekomen een vijandelijke partij van elf man te voet van de vrije compagnie van capiteijn van der Straaten uit Antwerpen welke de voors. Schaapsmeerdersde voors. somme van 1903 gulden met gewelt vande karre hadde ontnoomen en daar mede na Antwerpen waaren gegaan…1

Deze overval vond plaats bij Tilburg, in Staats-Brabant, en dit citaat komt uit een brief die de regenten van Tilburg en Goirle begin januari 1706 schreven aan de Raad van State. Sinds mei 1702 was de Republiek in oorlog met Frankrijk en waren de Zuidelijke Nederlanden vijandelijk gebied geworden. Een jarenlange briefwisseling met de autoriteiten in Antwerpen om het gestolen geld terug te krijgen was vruchteloos gebleven, en de Tilburgse regenten zochten het nu hogerop, bij de Raad van State in Den Haag, belast met het bestuur over het Generaliteitsland Staats-Brabant.

Bij het lezen van dit rekest vallen een aantal zaken op: het ging om diefstal met geweld die werd gepleegd door een ‘vijandelijke partij’. Deze partij maakte deel uit van een vrije compagnie (dus buiten regimentsverband) uit Antwerpen, werd aangevoerd door een kapitein Van der Straaten, en had daarmee een officiële status. Het voorval vond plaats op het grondgebied van de Republiek, terwijl de Franse en geallieerde legers in 1703 bijna 150 kilometer ten zuiden van Tilburg stonden, bij Huy aan de Maas. De actie van de kapitein Van der Straaten had geen direct verband met de krijgshandelingen en stond op zichzelf.

De Tilburgse regenten beklaagden zich echter niet over het feit dat de kapitein zich met zijn partij zo ver op Staats grondgebied had gewaagd, maar over het feit dat hij daarbij zijn boekje te buiten was gegaan. De komst van een vijandelijke ’partij’ was kennelijk geen ongewone gebeurtenis, maar daarbij golden wel bepaalde regels. In het rekest werd er dan ook aan herinnerd dat de Raad van State op 8 october 1703 wèl had 1Uit een rekest van schepenen en regenten van Tilburg en Goirle aan de Raad van State, 2 januari 1706. BHIC 178-261 Resoluties Raad van State 1706, 1e deel, folio 6 - 2 januari 1706. Transcript in Henk Beijers

(4)

besloten de goederen te vergoeden die een Staatse partij uit het garnizoen van Maastricht ‘geplundert had uit de vragtkoets van Brussel op Paris’. Uit dit rekest valt ook op te maken dat er al contacten waren geweest tussen de ‘ontvangers der contributien’ van de strijdende partijen in een poging de schade te regelen.

Kortom, uit deze brief van de Tilburgse regenten blijkt dat er gedurende de Spaanse Successieoorlog in Staats-Brabant sprake was van zelfstandig optredende ‘partijen’ van vijandelijke soldaten en dat zulke acties werden gezien als een erkende en ook gereglementeerde militaire praktijk.

Vragen bij een onbekende oorlog

De hierboven gemelde gebeurtenis stond niet op zichzelf. Tijdgenoten kenden het optreden van zulke partijen als de ‘kleine oorlog’. Deze kleine oorlog was een vast onderdeel van de oorlogvoering en werd ook guerre de partis of petite guerre genoemd.2 Voor de bevolking van grensstreken als Staats-Brabant bracht oorlog niet alleen de vernielingen, diefstallen en schade door voorbijtrekkende legers, maar ook de voortdurende overlast van deze kleine oorlog. De petite guerre is nog relatief weinig onderzocht,3 en dat geldt eveneens voor de gevolgen daarvan voor de plattelands-bevolking.4 In de geschiedschrijving van de Spaanse Successieoorlog ging de aandacht vooral naar de ‘grote oorlog’ van veldslagen en belegeringen, en de kleine oorlog die zich daaromheen afspeelde bleef daarbij grotendeels buiten beeld. Dat ‘de Spaanse Successieoorlog voor een groot gedeelte een oorlog van partijgangers was’, zoals de grote Franse militair historicus André Corvisier in 1992 opmerkte, is dan ook grotendeels onbekend gebleven.5

Vraagstelling en aanpak onderzoek

2 Hieronder gebruik ik naast ‘kleine oorlog’ ook de termen petite guerre en guerre de partis.

3 Hoe honderd jaar eerder soldaten huishielden op het Brabantse platteland is wel onderzocht: Leo Adriaenssen, Staatsvormend geweld. Overleven aan de frontlinies in de Meierij van Den Bosch, 1572-1629 (Tilburg: Stichting Zuidelijk Historisch Contact 2007).

4 Een uitzondering vormt de studie naar de gevolgen van de oorlogvoering in de streek tussen Luik en Maastricht in de zeventiende en achttiende eeuw van Myron P. Gutmann, War and Rural Life in the Early

Modern Low Countries (Assen: van Gorcum 1980).

5 ‘On oublie trop souvent aussi que la guerre de Succession d’Espagne fut pour une grande part une guerre de partisans’. André Corvisier in Philippe Contamine ed., Histoire Militaire de la France 1: Des origines à

(5)

Dit onderzoek richt zich op die onbekende petite guerre. Daarbij komen twee vragen aan de orde. De eerste vraag betreft het waarom en hoe van de kleine oorlog: welke rol had de petite guerre in de oorlogvoering tijdens het ancien régime6 en hoe werd de petite

guerre gevoerd? De tweede vraag geldt de gevolgen: wat betekende de oorlog en vooral

de kleine oorlog voor de plattelandsbevolking van de Meierij tijdens de eerste jaren van de achttiende eeuw? Het antwoord op de eerste vraag komt vooral uit literatuuronderzoek, het antwoord op de tweede vraag komt ook uit de resultaten van onderzoek in lokale archieven.

Het gaat hieronder specifiek om de petite guerre tijdens de eerste jaren van de Spaanse Successieoorlog (1702-1713) in Kempenland en Peelland, de zuidelijke kwartieren van de Meierij van ‘s-Hertogenbosch. Daarvoor is ook onderzoek gedaan in Noord-Brabantse archieven. Zulke plaatselijke bronnen worden in de militaire geschiedenis weinig gebruikt. Ze vertellen weinig over de opdrachten waarmee de partis

de guerre werden uitgezonden en over de keuzes die de aanvoerders onderweg moesten

maken. Uit de documenten van plaatselijke bestuurders komt echter wel naar voren wat de partijen van de vijand kwamen doen en wat dat betekende voor de inwoners van het Brabantse platteland. Dat kan helpen beter zicht te krijgen op de alledaagse, maar moeilijk grijpbare praktijk van de petite guerre. Zo kan een tip van de sluier worden opgelicht waaronder de kleine oorlog ten onrechte verborgen is gebleven.

De keuze voor de jaren 1702 tot 1704 is ingegeven door het feit dat de Meierij in die jaren niet alleen het toneel was van de petite guerre, maar in 1702 ook van de ‘grote oorlog’. In dat eerste oorlogsjaar kwamen de legers van de strijdende partijen tot bij Nijmegen, en dat bracht de oorlog in zijn volle omvang naar de Meierij. In de twee volgende jaren 1703 en 1704 verplaatsten de legers zich naar de Zuidelijke Nederlanden en werd de Meierij vooral het terrein van de petite guerre. Zo kan goed uit de verf komen waarin de ‘grote’ en de ‘kleine’ oorlog van elkaar verschilden.

De focus op de Meierij betekent dat de aandacht vooral uitgaat naar de guerre de

partis zoals die van Franse en Spaanse zijde werd gevoerd op Staats grondgebied. Een

gelijksoortige kleine oorlog van geallieerde zijde speelde zich af achter de Franse linies, in de Spaanse Nederlanden en in Noord Frankrijk, maar komt hieronder verder slechts zijdelings aan de orde.

6 Als ‘ancien régime’ wordt hieronder aangeduid de periode van 1661 (troonsbestijging Lodewijk XIV) tot 1789 (begin Franse revolutie).

(6)

De zoektocht naar sporen van de petite guerre in de lokale archieven wordt in een aantal hoofdstukken eerst van het nodige kader voorzien. Dat begint met een korte schets van de Meierij en de gebeurtenissen tijdens de eerste jaren van de oorlog. Een volgend hoofdstuk geeft een kort overzicht van de historiografie en een beschrijving van de oorlogvoering tijdens het ancien régime, om de plaats van de kleine oorlog daarin te kunnen verhelderen. In het derde hoofdstuk komt de petite guerre centraal te staan, en hoe die kleine oorlog samenhing met de wijze waarop de oorlogvoering werd gefinancierd, hoe de legers opereerden en hoe de bevoorrading werd geregeld die de legers in het veld hield. In het vierde en vijfde hoofdstuk gaat het vervolgens om de twee belangrijke taken van de guerre de partis: de petite guerre als vast onderdeel van iedere veldtocht en de petite guerre in dienst van het innen van de contributies die aan de vijandelijke bevolking werden opgelegd. Het was met name de voortdurende kleine oorlog rond de contributieheffing die tijdens de jaren van de Spaanse Successieoorlog het platteland van de Meierij beroerde. Daarover handelt ook het zesde hoofdstuk, waarin het gaat om de kleine oorlog vanuit het gezichtspunt van de plattelandsbevolking. Vooral hier komen de lokale archieven aan het woord. De conclusie geeft antwoorden op de hierboven geformuleerde vragen en komt met de voornaamste bevindingen over de rol en de praktijk van de petite guerre.

1. De Meierij en de eerste jaren van de Spaanse Successieoorlog

(7)

De kwartieren en dorpen van de Meierij van ‘s-Hertogenbosch7

De Meierij van ’s-Hertogenbosch vormde het meest noordelijk gelegen deel van het oude hertogdom Brabant. Tijdens de Tachtigjarige Oorlog was dit gebied vele jaren lang frontgebied. Na de verovering van de stad ’s-Hertogenbosch in 1629 was de Meierij in 7 A.M. van der Woude en H.J. van Xanten, ‘Het hoofdgeld van de Meierij van ’s-Hertogenbosch omstreeks 1700‘ in: AAG Bijdragen 13 (Wageningen 1965), 3-97 (in bijlage).

(8)

Staatse handen gekomen en werd zij deel van wat onder de Republiek Staats-Brabant ging heten. De bestuurlijke indeling van de Meierij in de vier kwartieren Oisterwijk, Kempenland, Peelland en Maasland werd na 1648 bijna onveranderd overgenomen. De Meierij bestond uit ruim honderdtwintig dorpen en plaatsen met een eigen bestuur, die doorgaans bestonden uit verschillende ‘herdgangen’ (buurtschappen).8 In de kwartiers-vergaderingen kwamen afgevaardigden van de dorpen jaarlijks bijeen, met name om zaken te bespreken die de veiligheid van het platteland betroffen. In tijden van oorlog kwamen daar ook de lasten en de schade van de oorlog aan de orde. Lokale bestuurders deden opgave van de geleden schade en die bevinden zich nu in de archieven van de kwartiersvergaderingen. Deze vormen een belangrijke bron voor dit onderzoek.

Het midden en oosten van Staats-Brabant waren de minst welvarende gebieden van de Republiek. De landbouw op de Brabantse zandgronden bracht weinig op. Hoewel de lage lonen een impuls betekenden voor de opkomende huisindustrie bleef Staats-Brabant in economisch opzicht achterlopen. De achterstand was voor een belangrijk deel te wijten aan de langdurige oorlogen die het gebied tussen 1572 en 1648 en vervolgens vanaf 1672 hadden geteisterd en die herstel onmogelijk hadden gemaakt. Niet alleen voor de landbouw waren de gevolgen ernstig, maar ook de relatief bescheiden handel en nijverheid leden grote schade.9 De bevolkingsaantallen in de Meierij waren tussen het begin van de Opstand en het midden van de achttiende eeuw geleidelijk teruggelopen. Aan het begin van de achttiende eeuw telde de Meierij (exclusief ’s-Hertogenbosch) ongeveer 100.000 mensen die voor het merendeel woonden in kleine dorpsgemeenschappen.10

De eerste jaren van de Spaanse Successieoorlog

8 A.C.M. Kappelhof, Belastingheffing in de Meierij van De Bosch gedurende de Generaliteitsperiode

(1648-1730) (Bijdragen tot de geschiedenis van het Zuiden van Nederland, dl. LXIX) (Tilburg: Stichting Zuidelijk

Historisch Contact, 1986), 145-150.

9 G. de Bruin, ‘Den Haag versus Staats-Brabant. IJzeren vuist of fluwelen handschoen?’, BMGN - Low Countries Historical Review 111-4 (1996), 449–463.

10 A.C.M. Kappelhof, ‘De demografische ontwikkeling van de Meierij van Den Bosch’, Historisch Geografisch

Tijdschrift, 4, nr. 1 (1986), 6-12.

https://www.academia.edu/31070543/Bevolkingsontwikkeling_Meierij_van_s-Hertogenbosch_1665-1795?auto=download .

(9)

Het strijdtoneel in de Zuidelijke Nederlanden rond 1700.11

Om de petite guerre in de jaren 1702, 1703 en 1704 goed te kunnen plaatsen binnen het kader van de militaire operaties van die jaren is het zinvol om kort de aanloop en de eerste jaren van de Spaanse Successieoorlog te schetsen. De oorlog ontstond als gevolg van een conflict over de Spaanse troonopvolging. Kort voor zijn overlijden op 1 november 1700 had de kinderloze Spaanse koning Carlos II de zestienjarige kleinzoon van de Franse koning Lodewijk XIV tot troopvolger benoemd, en dat betekende dat het Spaanse rijk in feite aan Frankrijk zou toevallen. Toen Lodewijk XIV het testament van de Spaanse koning accepteerde, werden de aanspraken van de Oostenrijkse keizer op de bezittingen van de Spaanse kroon opzij geschoven. Daarmee waren alle pogingen om tot een verdeling van de Spaanse erfenis te komen zonder resultaat gebleven en rees in Europa het schrikbeeld van een oppermachtige combinatie van Frankrijk en Spanje. Nadat begin 1701 Franse troepen waren overgegaan tot het ontwapenen van de Staatse garnizoenen in de barrièresteden in de Spaanse Nederlanden,12 kwam het in september 11 https://commons.wikimedia.org/wiki/File:Low_Countries_1700.png .

12 Bij de vrede van Rijswijk die in 1697 een einde maakte aan de Negenjarige Oorlog was bepaald dat de Republiek garnizoenen mocht legeren in acht ‘barrièresteden’ in de Spaanse Nederlanden.

(10)

1701 tot een herstel van de ‘Grote Alliantie’ van Groot-Brittannië, de Republiek en de Oostenrijkse keizer. Op 15 mei 1702 verklaarden de drie mogendheden Frankrijk de oorlog.

In het eerste jaar van de oorlog waren vooral Staats-Brabant en Spaans Opper-Gelre het strijdtoneel.13 Met de verovering van een aantal Spaanse vestingen langs de Rijn (Keizersweert, mei/juni 1702) en de Maas (Venlo, Roermond en Stevensweert, september/oktober 1702 en Luik, oktober 1702), kwam de Maas tot voorbij de Staatse vesting Maastricht in handen van de Republiek. Een Franse poging om de belegerde vesting Keizersweert te ontzetten, bracht de Franse en geallieerde legers in juni 1702 tot aan de poorten van Nijmegen. Het Franse leger onder maarschalk Louis-Francois de Boufflers kon zich echter in die vooruitgeschoven positie niet handhaven. In een reeks van manoeuvres in de Meierij en het prinsbisdom Luik wisten de geallieerden onder de Engelse hertog van Marlborough het Franse leger tot in de buurt van Namen terug te dringen en Luik in handen te krijgen.

Onderstaand kaartje toont de routes van de beide legers in de zomer van 1702 en de routes waarlangs de legers werden bevoorraad. Duidelijk blijkt hieruit hoe vooral het gebied rond Eindhoven door de legers en hun bevoorradings-konvooien werd bezocht.14

13 Ik baseer mij hier vooral op John Lynn, The Wars of Louis XIV, 1667-1714 (London: Longman 1999), en J.W. Wijn, Het Staatsche Leger. Het Tijdperk van de Spaanse Successie-oorlog 1702-1715, vol. VIII, Band I:

Inleiding en Veldtochten van 1702-1705 (Den Haag: Martinus Nijhoff 1956). Belangrijke correcties op het

heersende beeld van de hertog van Marlborough in Jamel Ostwald, ‘Marlborough and Siege Warfare’ en John. M. Stapleton, ‘Marlborough, the Allies, and the Campaigns in the Low Countries, 1702-1706’, beide in John B. Hattendorf, Augustus J. Veenendaal jr., and Rolof van Hövell tot Westerflier eds., Marlborough,

Soldier and Diplomat (Rotterdam: Karwansaray Publishers 2012), 123-144 en 145-171.

14 L.J. Morreau, Bolwerk der Nederlanden. De vestingwerken van Maastricht sedert het begin van de 13e

(11)

Het volgende jaar (1703) verplaatste de strijd zich naar Duitsland en beperkten de operaties in de Zuidelijke Nederlanden zich tot de inname van enkele vestingen (Huy, Limburg). Het jaar 1704 was het jaar van de slag bij Blenheim, een plaatsje op honderd kilometer ten noordwesten van München, waar de gecombineerde Engelse, Staatse en Oostenrijkse legers onder de hertog van Marlborough en prins Eugenius van Savoye de keurvorst van Beieren en zijn Franse bondgenoten versloegen. Omdat veel van de

(12)

troepen van de strijdende partijen actief waren in Duitsland bleven de militaire operaties in de Zuidelijke Nederlanden ook in 1704 op een laag pitje staan. Aan het einde van het jaar waren de legers daar weer terug op hun posities van het voorjaar.

In tegenstelling tot het eerste oorlogsjaar 1702 was Staats-Brabant in 1703 en 1704 niet langer het toneel van grote operaties. Dat betekende echter niet dat de oorlog zich toen alleen buiten de grenzen van de Republiek afspeelde. In de Meierij van Den Bosch ging de kleine oorlog van partijen en partisans alle dagen door.

(13)

2. Oorlogvoering tijdens het ancien régime

Historiografie – het traditionele beeld

‘Grote gebeurtenissen vielen in de eerstvolgende weken niet te boekstaven. Het journaal van Ouwerkerks secretaris Manigault,15 dat in deze tijd aanvangt, vermeldt de nodige

foerageringen, konvooien, revues, deserteurs, waarvan er elke dag ongeveer vijf tot tien overkwamen, transport van zieken naar Luik of Maastricht, en voorts schier dagelijks kleine gevechten tussen wederzijdse partijen, hinderlagen, overvallen van foerageurs, buit maken van weidende paarden en dergelijke acties, waarbij initiatief, handigheid en terreinkennis zich beter konden ontplooien dan in een grote slag, acties welke het moreel, waarvan zij min of meer als barometer dienden, op peil hielden, doch op het verloop van de operatiën van geen invloed waren’.16

Zo beschreef de historicus J.W. Wijn in zijn omvangrijke studie over de Spaanse Successieoorlog de kleine oorlog in de zomer van het jaar 1703. Daarmee vertolkte hij de toen (1956) heersende opvattingen van militair historici over de petite guerre. Wijn plaatste de ‘schier dagelijkse kleine gevechten tussen wederzijdse partijen’ in de marge van het krijgsbedrijf en vond die alleen het vermelden waard als er verder geen ‘grote gebeurtenissen’ om aandacht vroegen. Daarmee schaarde hij zich in een lange traditie.

Vanaf het begin van de professionele militaire geschiedschrijving in de negentiende eeuw stonden daarin de grote veldslagen en belegeringen centraal, want daar waren oorlogen gewonnen (of verloren) en daaruit waren lessen te trekken voor de toekomst. De veldtochten van Napoleon waren voor historici en generale staven een eerste studieobject. De Franse keizer had laten zien hoe oorlogen in relatief korte tijd konden worden gewonnen, door de veldtocht primair te richten op het vijandelijke leger en dat vervolgens in een beslissende slag te verslaan. Daaruit volgde een belangrijke les: een oorlog kan (en moet) worden gewonnen door een snelle opmars die alle troepen samenbrengt, gevolgd door een veldslag die de oorlog beslist, zoals Napoleon, en later Von Moltke, hadden laten zien. Zo had Napoleon de jarenlange uitputtingsoorlogen van de zeventiende en achttiende eeuw achter zich kunnen laten. Dat waren oorlogen 15 Hendrik graaf van Nassau-Ouwerkerk, generaal in het Staatse leger.

16 Wijn, Staatsche Leger VIII-I, 275, met verwijzing naar het Journaal van Manigault, 12 juni-27 augustus 1703 in het Nationaal Archief (Lias lopende St.Gl 1703, 4998-5001)

(14)

geweest waarin een beslissing op het slagveld werd vermeden, die eindigden zonder duidelijke winnaars en verliezers en die de onderlinge krachtsverhoudingen en de territoriale machtsbalans tussen staten grotendeels intact lieten.

Militair-historici keken daarom vaak met enige meewarigheid naar de oorlogen van de zeventiende en achttiende eeuw, als oorlogen die aan de moderne strategie en krijgskunde weinig bruikbare lessen te bieden hadden. Een treffend voorbeeld daarvan is de Amerikaanse historicus John B. Wolf, die in 1951 verzuchtte dat ‘None of the soldiers and statesmen of this period seem to have realized the simple fact pointed out to later generations by Clausewitz, namely, that the aim of war is to destroy the enemy’s capacity to make war, and to force him to bow to the will of the victor.’17 Hij gaf daarmee aan hoe de militaire geschiedschrijving van zijn tijd nog door een negentiende-eeuwse (‘Clausewitziaanse’) bril naar de oorlogen van deze periode keek: als een tijdperk van algemene middelmaat waarin logistieke beperkingen de strategie dicteerden en waarin oorlogen zich vele jaren konden voortslepen om uiteindelijk onbeslist te eindigen. De studie van de oorlogvoering tussen 1648 en 1789 bleef daarom lang beperkt tot de verrichtingen van een klein aantal ‘grote’ veldheren, of tot de technische ontwikkeling van wapens en vestingbouw en de daarmee samenhangende tactische vraagstukken.18

Na 1945 begon daar verandering in te komen. De totale oorlogen van de twintigste eeuw werden met inzet van alle middelen gevoerd en waren uitgelopen op een langdurige, kostbare en bloedige uitputtingsstrijd. Moderne oorlogen tussen geïndustrialiseerde landen werden niet meer beslist door snelle overwinningen op het slagveld, maar door de economische, industriële en morele kracht van de oorlogvoerende partijen. Als gevolg daarvan kwam het negentiende-eeuwse idee van de korte beslissende oorlog als model voor moderne oorlogvoering tussen staten ter discussie te staan. Er ontstond twijfel of strategieën die zich richten op de vernietiging van de vijand nog wel bruikbaar waren in een tijdperk van massavernietigingswapens.

Zulke twijfels gaven ruimte voor een herwaardering van het feit dat oorlogen ook gevoerd konden worden zonder te streven naar een totale overwinning. Daarmee kwamen de oorlogen van de zeventiende en achttiende eeuw weer in beeld. Deze oorlogen voldeden wellicht niet aan het negentiende-eeuws ideaalbeeld van militaire strategie, maar kenden wel hun eigen logica en pasten binnen de maatschappelijke en financiële omstandigheden van hun tijd.

17 John B. Wolf, The Emergence of the Great Powers 1685-1715 (New York: Harper & Row 1951), 44. 18 John Keegan, The Face of Battle (London: Jonathan Cape 1976), 27-28.

(15)

De oorlogen van het ancien régime werden gevoerd om te komen tot een herschikking of bevestiging van de machtsbalans in Europa. Zij werden niet gevoerd om de vijand tot overgave te dwingen. Militaire operaties waren er voornamelijk op gericht de vijand te verzwakken, zonder daarbij zelf nodeloze risico’s te nemen. In dit veranderende beeld werden veldslagen veel minder belangrijk en won de vestingoorlog aan betekenis. Ook de petite guerre kreeg nu een plaats. Voor een goed begrip daarvan is het zinvol na te gaan hoe die nieuwe inzichten zich ontwikkelden.

‘Food, Funds & Fortresses’: veranderende inzichten

‘[a] campaign- and battle-oriented approach does a disservice to the military history of the early-modern period. It distorts our understanding of the nature of warfare which was not primarily characterized by pitched battles at all, but rather by sieges and what would now be called ‘low-intensity operations’: skirmishes, ambushes, raids, forays against civilians and prisoner-taking expeditions’.19

Zo verwoordde de Engelse historicus Frank Tallett een nieuwe, bredere kijk op de oorlogen van de vroegmoderne tijd. De basis hiervoor werd gelegd in een invloedrijke essay uit 1956 van de Engelse historicus Michael Roberts. In The Military Revolution:

1560-1660 stelde hij dat de veranderingen in de oorlogvoering van de vroegmoderne tijd

zo veelomvattend waren dat er gesproken kan worden van een militaire revolutie. Het is hier niet de plaats om hier dieper op in te gaan,20 maar belangrijk is dat zijn essay ertoe leidde dat de studie van tactiek, technologie, strategie, financiën en staatsvorming in de vroegmoderne tijd belangrijke impulsen kreeg. Hoewel het idee van een militaire revolutie inmiddels van allerlei vraagtekens is voorzien, kwamen uit de toegenomen belangstelling voor de oorlogvoering in deze periode ook nieuwe vragen voort.

Zulke nieuwe vragen leidden onder andere tot onderzoek naar de wijze waarop de legers van het ancien régime werden gevoed en bevoorraad. De boeken van de

19 Frank Tallett, War and Society in Early Modern Europe, 1495-1715 (London: Routledge 1992), 3.

20 Roberts’ essay The Military Revolution: 1560-1660 werd in 1995 herdrukt in Clifford J. Rogers ed., The

Military Revolution: Readings on the Military Transformation of Early Modern Europe (Oxford/Boulder CO:

Westview Press 1995), vergezeld van een twaalftal bijdragen van andere historici die een goede indruk geven van het debat dat op Roberts’ essay volgde.

(16)

Hongaarse historicus G. Perjés uit 197021 en de Israëlische historicus Martin van Creveld uit 197722 dienen daarbij te worden genoemd. Perjés onderzocht als eerste nauwgezet de behoeften van een leger van 60.000 man en 40.000 paarden in de tweede helft van de zeventiende eeuw, wat daarvoor nodig was, en hoe daarin werd voorzien. Van Creveld nam een aantal oude en vastgeroeste ideeën over de legerverzorging in de achttiende eeuw op de korrel. Hij erkende dat de oorlogen in de tijd van Lodewijk XIV misschien wel ‘petty and unenterprising’23 konden lijken, maar dat lag niet aan het vasthouden aan een rigide logistiek systeem, of een gebrek aan strategisch inzicht of doortastendheid. Hij benadrukte het onontkoombare feit dat legers moesten leven van het platteland, en hoe dat gegeven in hoge mate strategie en tactiek bepaalde.

Het onderzoek kreeg aan het einde van de vorige eeuw nieuwe impulsen toen de Amerikaanse historicus John A. Lynn de logistieke en financiële achtergronden van de oorlogen van Lodewijk XIV in kaart bracht.24 Hij deelde de opvatting van Van Creveld dat de beheersing en benutting van (liefst vijandelijk) grondgebied een dwingende noodzaak was om de sterk gegroeide legers van Lodewijk XIV en zijn vijanden in het veld te kunnen houden, maar plaatste daar ook kanttekeningen bij. Lynn onderscheidde drie redenen waarom de controle over territorium zo belangrijk was.

De eerste twee redenen waren logistiek van aard en betroffen de voeding van mens en dier. Het grootste deel van de dagelijkse behoeften van de legers bestond uit brood voor de soldaten en voer voor de paarden. Brood was de onmisbare basisvoeding voor de soldaten. Dat moest echter voortdurend vanaf de eigen bakkerijen in het achterland naar de legers te velde worden vervoerd en daarvoor waren veilige aanvoerlijnen naar het eigen achterland nodig. Geheel anders was het gesteld met de enorme behoefte aan ‘foerage’ voor de duizenden paarden in het leger. De foerage werd zoveel mogelijk vers van het land gehaald, maar dat betekende wel dat de omgeving in korte tijd kon worden kaalgevreten. De legers moesten dan weer verder trekken om weer nieuwe ‘groene’ foerage te vinden. De bevoorrading van mens en dier stelde dus twee tegengestelde eisen, aldus Lynn: enerzijds de noodzaak om de legers ten behoeve van een regelmatige broodvoorziening zo veel mogelijk op één plaats te houden, en anderzijds de noodzaak 21 G. Perjés, ‘Army Provisioning, Logistics and Strategy in the Second Half of the 17th Century’, Acta

Historica Academiae Scientiarum Hungaricae, 16, nr. 1–2 (1970), 1–52.

22 Martin van Creveld, Supplying War: Logistics from Wallenstein to Patton (Cambridge: Cambridge University Press 1977).

23 Creveld, Supplying War, 25.

24John A. Lynn, Giant of the Grand Siècle: The French Army, 1610-1715 (Cambridge: Cambridge University Press 1996).

(17)

om de legers omwille van de verse foerage voor de paarden regelmatig te verplaatsen. Voor een goed geregelde ‘subsistentie’ van mens en dier was het altijd noodzakelijk dat het leger het operatiegebied beheerste, zodat de konvooien veilig het leger konden bereiken en de foerage ongestoord kon worden binnengehaald.

De derde reden waarom controle over territorium belangrijk was financieel: oorlogvoering was dermate kostbaar dat de staat gedwongen was om voortdurend naar extra inkomsten te zoeken. Zulke extra inkomsten konden worden gevonden op vijandelijk grondgebied, en dat leidde tot de praktijk om de vijandelijke bevolking ‘contributies’ op te leggen. De financiële bijdrage die de verovering van een streek of provincie kon leveren, speelde daarom een rol in de strategie. Op 22 januari 1701, toen de internationale spanningen begonnen op te lopen, schreef de Franse maarschalk Villars aan koning Lodewijk XIV om hem alvast te wijzen op de grote bijdrage die het gebied van de Republiek aan de Franse schatkist zou kunnen leveren.25

Tijdens de oorlogen van Lodewijk XIV bepaalden ‘Food, Funds & Fortresses’ de strategie, zoals Lynn dat kernachtig samenvatte.26 Het waren beperkingen van logistieke aard (de verzorging van mens en dier) en van financiële aard (de dwingende en niet-aflatende behoefte van de staat aan geld) die ertoe leidden dat de oorlogvoering altijd draaide om grondgebied. Daarbij draaide het om het bezit van de vestingen die het omliggend gebied beheersten, en om het ondermijnen van de controle van de vijand over zijn grondgebied. Oorlogen bestonden vooral uit een reeks van belegeringen van vijandelijke vestingen, vergezeld van een voortdurende petite guerre om de grip van de vijand op zijn achterland te verzwakken. In een campagneseizoen konden zo een of enkele vestingen van eigenaar wisselen, maar dat betekende zelden het einde van de oorlog. De oorlogen tijdens het ancien régime waren uitputtingsoorlogen en konden jarenlang voortduren. Ze eindigden niet op het slagveld, maar meestal door wederzijdse uitputting, en de daarop volgende vrede bevestigde en bestendigde doorgaans de ontstane patstelling. Lynn karakteriseerde deze langdurige oorlogen dan ook als ‘war-as-process’, en stelde die tegenover ‘war-as-event’, het Napoleontische paradigma van de beslissende slag of veldtocht waarmee oorlogen in korte tijd werden gewonnen. 27

25 W.T.M. Frijhoff, ‘Een memorie voor Lodewijk XIV over de financiële toestand van het kwartier Zutphen’,

Bijdragen en Mededelingen Gelre, 71 (1980), 110-125.

26 John A. Lynn, ‘Food, Funds, and Fortresses: Resource Mobilization and Positional Warfare in the Campaigns of Louis XIV’ in: John Lynn ed., Feeding Mars: Logistics in Western Warfare from the Middle Ages

to the Present (Boulder CO: Westview Press 1993), 137-159.

(18)

De ‘grote oorlog’ – veldtochten en veldslagen

‘Ik ben geen voorstander van veldslagen, vooral niet aan het begin van een oorlog, en ik ben ervan overtuigd dat een bekwaam generaal zijn hele leven oorlog kan voeren zonder daartoe gedwongen te worden’28

Zo schreef de latere Franse maarschalk Maurits van Saksen (1696-1750) in 1732. Veldtochten werden niet ondernomen om met de vijand slag te leveren, maar om diens grondgebied te veroveren, of om het eigen grondgebied te verdedigen. Voor iedere generaal stond daarbij de ongehinderde verzorging van het leger op de eerste plaats. De bevoorrading en de voedselvoorziening van mens en dier dicteerden in hoge mate de strategie. Zonder voldoende ‘subsistentie’ (levensonderhoud) was elke onderneming tot mislukken gedoemd. Daarom was het praktisch onmogelijk om in de winter campagne te voeren, want dan was er op het land geen voer voor de paarden te vinden en waren de wegen onbegaanbaar.

Noord-West Europa kende een grote dichtheid van vestingen en versterkte plaatsen, en oorlogen spitsten zich dan ook toe op het bezit daarvan.29 Het boeken van terreinwinst door de inname van een vijandelijke vesting gold als een belangrijke en nuttige overwinning. Daarmee kon het eigen leger op het grondgebied van de vijand ‘subsisteren’, en kon meer van diens grondgebied onder contributie worden gesteld. Het doel van een veldtocht was doorgaans om de belegering en inname van een vijandelijke vesting mogelijk te maken. Daartoe moest het vijandelijke leger tot de terugtocht worden gedwongen of tenminste op afstand worden gehouden. De beste manier om dat te bereiken, was de dreiging om de vijand van zijn bevoorrading af te snijden. In de campagne van 1702 was dat duidelijk te zien, toen beide legers probeerden de vijand tot de terugtocht te dwingen door zijn aanvoer te bedreigen. Hoewel de legers elkaar in die zomer soms dicht naderden en een treffen bijna onvermijdelijk leek, kwam het toen toch niet tot een veldslag. De generaals van het ancien régime zochten een rechtstreekse confrontatie met de vijand doorgaans niet. De onoverzienbare risico’s van een veldslag 28 ‘Je ne suis cependant point pour les batailles, sur-tout au commencement d’une guerre: & je suis persuadé qu’un habile général peut la faire toute sa vie…’ Maurice comte de Saxe, Mes Réveries Livre II (Amsterdam/Leipzig: Arkstée et Merkus 1757), 148.

29 John Lynn geeft een uitgebreide beschrijving van ‘The Practice of War’ in zijn Giant of the Grand Siècle, 453-593.

(19)

en de daarbij onvermijdelijk grote verliezen waren voor de meeste generaals voldoende reden om een bloedige krachtmeting op het slagveld te vermijden. De legers van het ancien régime waren een kostbaar en breekbaar instrument van ingehuurde soldaten waarmee niet lichtvaardig kon worden omgesprongen. Zelfs onder de hertog van Marlborough, die door tijdgenoten en latere historici werd gezien als een van de weinige veldheren die doelbewust de beslissing op het slagveld zocht, kwam het in de Spaanse Successieoorlog tot niet meer dan vier grote veldslagen. In die oorlog werden onder zijn leiding echter 27 belegeringen ondernomen en met succes afgerond.30

De ‘grote oorlog’ – vestingen en belegeringen

Indien u zou accepteren dat de vijand zich meester maakt van Venlo, kunt u geheel Gelre als verloren beschouwen, en, met als noodzakelijk gevolg, de forten langs de Rijn, het bondgenootschap met de keurvorst van Keulen en de stad Luik…’31

Aldus schreef een verontruste koning Lodewijk XIV op 23 augustus 1702 aan maarschalk Boufflers, toen geallieerde troepen zich opmaakten voor het beleg van Venlo en de Fransen hun greep op Spaans-Gelre dreigden te verliezen. Hierboven kwam al aan de orde hoe belangrijk de controle over territorium was om legers in het veld te kunnen houden. In de zeventiende en achttiende eeuw kwam het daarom tot de bouw en verbetering van allerlei versterkingen om het eigen grondgebied te beschermen. Vooral het dichtbevolkte Noordwest Europa werd gekenmerkt door een groot aantal vestingen en versterkingen, van grote, volgens de nieuwste inzichten gebouwde vestingen, tot allerlei snel opgeworpen schansen en linies. Het was onontkoombaar dat de oorlogvoering zich in hoofdzaak richtte op de verovering of verdediging van de vestingen.32 Een belegering was een kostbare zaak, kon maanden duren en vroeg veel mankracht en materiaal. Voor de voortgang van het beleg was een ongehinderde aanvoer 30 Ostwald, ‘Marlborough and Siege Warfare’.

31 ‘Si vous souffrez que les ennemis se rendent maîtres de Venloo, vous devez compter la Gueldre comme entièrement perdue, et, par une suite nécessaire, les places du Rhin, l’alliance de l’électeur de Cologne et la ville de Liège…’ Louis XIV aan maarschalk de Boufflers, Versailles, 23 augustus 1702. Eugéne-François de Vault en Jean-Jacques Germain Pelet eds., Mémoires militaires relatifs à la succession d’Espagne sous Louis

XIV, extraits de la correspondance de la cour et des généraux par le Lieutenant Général de Vault, directeur général du dépot de la guerre, mort en 1790, Tome II (Paris: Imprimerie Nationale 1836), 92.

32 Over de belegeringsoorlogen: Christopher Duffy, The Fortress in the Age of Vauban and Frederick the

(20)

van groot belang. De vijand richtte zich erop die aanvoer af te snijden, en om de belegeraars en hun verbindingslijnen te beschermen was daarom ook een apart ‘dekkingsleger’ nodig. Een belegering kon daarom snel een belangrijk deel van de beschikbare mankracht binden.

Een goed geplande en uitgevoerde belegering, hoe kostbaar en tijdrovend ook, was echter een operatie waarvan de risico’s te overzien waren en waarvan de afloop redelijk te voorspellen was. De inname van een vesting was een zichtbare overwinning en leverde naast roem vooral terreinwinst op (en terreinverlies voor de vijand) en bracht meer grondgebied van de vijand binnen bereik. De verovering van een of enkele vestingen betekende ook een betere uitgangspositie voor volgende operaties, en een veroverde vesting was tevens een bruikbaar onderpand bij komende vredesonderhandelingen. Een enkele succesvolle belegering was echter slechts zelden beslissend. Daarvoor was het campagneseizoen te kort, en de daarop volgende winterperiode lang genoeg om de verliezer weer op krachten te laten komen en een volgende vesting in staat van verdediging te brengen. Het jaar daarop werd een andere vesting doelwit, en zo kon de oorlog jaren duren.

In de historiografie hebben de oorlogen van het ancien régime pas in de laatste decennia een eigen plaats gekregen. Heel lang was de geschiedenis van deze oorlogen niet veel meer dan een weinig belangwekkend tussenstation op weg naar de volwassenheid van de krijgskunst zoals die zich met de campagnes van Napoleon had aangediend. Het duurde lang om tot het inzicht te komen dat de negentiende-eeuwse strategische axioma’s niet universeel toepasbaar zijn en dat de oorlogen van het ancien régime hun eigen afwijkende logica kenden. Een goed begrip daarvan vereist inzicht in de zeer wezenlijke logistieke en financiële beperkingen waarmee de veldheren te kampen hadden en de wijze waarop die beperkingen de strategie en daarmee het verloop van de oorlogen van het ancien régime bepaalden.33 Die beperkingen leidden tot een strategie die zich richtte op de verovering en de exploitatie van vijandelijk grondgebied, en de veldtochten en belegeringen die werden ondernomen waren vooral daarop gericht. Er was echter nog een instrument dat daarbij werd ingezet en dat tot nu toe onderbelicht is gebleven. Dat was de petite guerre, die in de volgende hoofdstukken uitvoerig aan de orde komt.

(21)
(22)

‘The currency of seventeenth-century warfare, though, was not great battles and sieges but the occupation, domination and exploitation of territory (….) Historians usually know least about the routine and everyday’.34

Op deze manier vatte de Engelse militair-historicus John Childs de oorlogvoering van de zeventiende eeuw samen (met een kritische kanttekening voor zijn vakgenoten). De grote oorlogen van het ancien régime zijn uitputtend beschreven en de veldslagen en belegeringen zijn goed gedocumenteerd.35 Dit alles was het terrein van de ‘grote’ oorlog. Daarnaast was het platteland ook het terrein van de kleine oorlog, die veel minder de aandacht trok. In het ‘campagneseizoen’ gingen vele dagen voorbij zonder grote krijgshandelingen, en in de wintermaanden bleven de legers in hun winterkwartieren. Dat betekende echter niet dat de oorlog dan tot stilstand kwam, want de petite guerre ging gewoon door. Rondom de marsen en kampementen van de grote legers vonden voortdurend kleine acties en schermutselingen plaats, en met grote en kleine raids betwistten de strijdende partijen elkaar de controle over hun grondgebied. Hieronder gaat het vooral over de praktijk van de petite guerre, om daarmee de eerste vraag te kunnen beantwoorden, over de rol en het karakter van de kleine oorlog.

Childs bestudeerde de Negenjarige Oorlog tussen 1688 en 1697 en hij beschreef deze jaren als ‘a host of raids, ambushes, limited actions between foragers or contribution parties and attacks on supply and money convoys, interspersed by the occasional formal siege or set-piece battle.’36 Deze omschrijving is ook op de Spaanse Successieoorlog van toepassing.

Functie en praktijk van de kleine oorlog

34 John Childs, The Williamite Wars in Ireland (London: Hambledon Continuum 2007), 32.

35 Naast Wijn, Staatsche Leger VIII, ook Winston S. Churchill, Marlborough, His Life and Times, (4-volume edition, London: Harrap 1933-1938, 2-volume edition, London: Harrap 1947) en Eugéne-François de Vault en Jean-Jacques Germain Pelet eds., Mémoires militaires relatifs à la succession d’Espagne sous Louis XIV,

extraits de la correspondance de la cour et des généraux par le Lieutenant Général de Vault, directeur général du dépot de la guerre, mort en 1790, 11 Tomes (Paris: Imprimerie Nationale 1835-1862).

36 John Childs, The Nine Years’ War and the British army 1688-1697: The operations in the Low Countries (Manchester: Manchester University Press, 1991), 41.

(23)

In een van de eerste boeken die geheel gewijd werden aan de petite guerre omschreef Thomas-Auguste le Roy de Graindmaison (1715-1801) in 1756 de taken waartoe partijen konden worden uitgezonden:

‘Men kan met verscheidene oogmerken partijen ten oorlog zenden. Soms is dat om inlichtingen te vergaren over de vijand, en om hem zodra zich de gelegenheid aandient afbreuk te doen. Soms om een post of een detachement te verrassen, om een konvooi of een achterhoede aan te vallen, om foerageurs of ruiters op plundertocht te overvallen, of om contributies te heffen, of om andere opdrachten ver weg uit te voeren’.37

De Encyclopédie van Diderot en d’Alembert hanteerde in 1765 de volgende omschrijving:

‘KLEINE OORLOG, is die men voert met detachementen of partijen, die ten doel hebben de gangen van de vijand te verkennen, zijn bewegingen te observeren, hem in al zijn operaties te hinderen of afbreuk te doen, zijn konvooien te verrassen, contributies op te leggen, etc. De detachementen of partijen die men zo naar de oorlog uitzendt zijn samengesteld uit lichte troepen of reguliere troepen, uit cavalerie en infanterie, meer of minder in getal al naar gelang de verschillende taken die zij dienen uit te voeren’.38

Partijen konden dus worden uitgezonden met verschillende opdrachten. De eerste taak van de partis de guerre waren acties ter ondersteuning van de operaties van het leger. Naast het verzamelen van inlichtingen over de sterkte, bewegingen en plannen van de vijand, was hun belangrijkste taak het actief afbreuk doen aan de vijand en het beschermen van de eigen troepen. Zulke partijen werden uitgezonden door de legercommandanten en hun opdrachten hingen vooral samen met de operaties van het leger te velde. Dat leidde voortdurend tot schermutselingen bij het uitvoeren van verkenningen, bij het hinderen van vijandelijke troepen, bij overvallen op posten, 37 ‘On peut avoir plusieurs objets en envoyant des Partis á la guerre. Tantôt c’est pour apprendre des nouvelles des Ennemis, & pour les inquiéter autant que l’occasion s’en présente; tantôt on veut surprendre un poste, un détachement, attaquer un convoi, une arriere-garde, tomber sur des équipages & sur des foerageurs qui passent la chaîne avec leur chevaux pour aller en meraude; enfin quelquefois on veut établir des contributions, ou exécuter d’autres commissions lointaines’, in Thomas Auguste le Roy de Grandmaison, La petite guerre ou traité du service des troupes légères en campagne (Paris 1756), 111. 38 ‘PETITE-GUERRE, est celle qui se fait par détachement ou par partis, dont l’objet est d’éclairer les démarches de l’ennemi, d’observer ses mouvemens, de l’incommoder ou le harceler dans toutes ses opérations, de surprendre ses convois, établir des contributions, &c. Les détachemens ou les partis qu’on envoie ainsi à la guerre sont composés de troupes légères & des troupes régulières, de cavalerie & d’infanterie, plus ou moins nombreuses, suivant les différentes choses qu’ils doivent exécuter’. Bijdrage van Guillaume le Blond (1704-1781). Denis Diderot et Jean le Rond d’Alembert, Encyclopédie, ou

(24)

partijen en konvooien en bij het beschermen van de eigen posities, marsen, foerageringen en konvooien.39 Deze kleine oorlog kreeg van tijdgenoten weinig aandacht en bleef in de latere geschiedschrijving ook grotendeels buiten beeld. Alleen wanneer er een duidelijk verband bestond met de voortgang van de ’grote’ oorlog werd daarover iets gemeld, zoals in de volumineuze en gedetailleerde geschiedschrijving van De Vault en Pelet.40

Naast hun rol in de operaties van de legers hadden partijen een tweede belangrijke taak. Die lag in het innen van de aan de vijand opgelegde ‘contributies’. Namens de

intendants41 of ‘ontvangers der contributiën’ werden daartoe vanuit de garnizoens-plaatsen in de grensstreken partijen uitgezonden, die op vijandelijk gebied de betaling van de contributies afdwongen.42 Aan deze kleine oorlog rond de contributieheffing is de militaire geschiedschrijving ook grotendeels voorbijgegaan.

De kleine oorlog had dus enerzijds een militaire variant die samenhing met de operaties van de legers in de ‘grote’ oorlog, en anderzijds een meer civiele (of fiscale) variant die in dienst stond van het binnenhalen van de opgelegde contributies. Beide vormen komen in de twee volgende hoofdstukken nog uitvoerig aan de orde.

De kleine oorlog en de historici

De petite guerre heeft bij militair historici weinig interesse kunnen wekken. In 2003 vatte George Satterfield de historiografie kort en bondig samen: ´there is precious little

39 Lynn, Wars, 70.

40 De Vault en Pelet, Mémoires militaires.

41 Intendant: door Lodewijk XIV benoemde provinciale functionaris (intendant de police, justice et

finances) met ruime bevoegdheden vooral op financieel gebied. Naast deze per provincie benoemde intendants waren er ook ‘intendants d’armée’ toegevoegd aan de legers te velde, verantwoordelijk voor

uitrusting en ‘subsistentie’. Guy Rowlands, The Dynastic State and the Army under Louis XIV. Royal Service

and Private Interest 1661–1701 (Cambridge: Cambridge University Press 2002), 73-108.

42 George Satterfield, Princes, Posts and Partisans: the Army of Louis XIV and Partisan Warfare in the

(25)

to say about the literature of partisan warfare because it remains extremely thin´.43 Tijdgenoten lieten de kleine oorlog veelal onbesproken, en in hun voetspoor bleef de kleine oorlog ook voor latere historici niet meer dan een rommelig randverschijnsel dat voor de uitkomst van de oorlog van weinig betekenis was.

De petite guerre bleef daarom lang in de schaduw. Dat kwam ook door het begrip

petite guerre zelf. Vóór het midden van de achttiende eeuw werd de kleine oorlog

aangeduid met begrippen als guerre de partis, aller à la guerre,44 of vergelijkbare termen. In de militaire handboeken werd de praktijk daarvan behandeld bij de hoofdstukken over partis, foeragering, konvooien, ontvoeringen of contributies.45 De guerre de partis vormde de vanzelfsprekende achtergrond van de oorlog waartegen de grande guerre van meer memorabele veldtochten, veldslagen en belegeringen zich afspeelde. Pas na 1750 kwam voor de reeds lang bestaande en alledaagse guerre de partis ook de term petite

guerre in zwang, en dat bracht sommige latere historici ertoe deze term te verbinden

met de opkomst van de lichte troepen, de voltigeurs, tirailleurs, chasseurs à pied, huzaren,

Jäger en riflemen, die in navolging van de Oostenrijkse huzaren en ‘pandoeren’ rond

dezelfde tijd in de Europese legers waren verschenen.46 Daarmee werd echter ten onrechte de indruk gewekt dat de petite guerre pas was ontstaan na het midden van de achttiende eeuw.47

Meer onduidelijkheid ontstond wanneer de petite guerre werd gezien als een vorm van irreguliere oorlogvoering,48 en daarmee als de voorloper van de hedendaagse ‘insurgency’ en ‘counter-insurgency’ operaties. De veranderende betekenis van het begrip ‘partizaan’, van ‘partijganger’ in de achttiende eeuw naar ‘vrijheidsstrijder’ in de 43 Satterfield, Princes, Posts and Partisans, 5.

44 Antoine de Pas, marquis de Feuquières, Mémoires sur la guerre, ou l’on a rassemblé les maximes les plus

nécessaires dans les opérations de l’art militaire. Tome second (London: Pierre Dunoyer 1737), 384.

45 Zoals in Jean-Léonor Le Gallois, sieur de Grimarest, Fonction des généraux ou l'art de conduire une

armée, contenant la pratique des marches, campemens & évolutions des armées, &c. (La Haye: Pierre Husson

1710), of Feuquières, Mémoires sur la guerre.

46 Armstrong Starkey, War in the Age of Enlightenment, 1700-1789 (Westport CT: Preager 2003), 53-54. De Amerikaanse historicus Starkey wekt hier ook de (m.i. onjuiste) indruk dat militaire schrijvers vóór 1750 aan de guerre de partis weinig aandacht schonken.

47 Johannes Kunisch, Der kleine Krieg. Studien zum Heerwesen des Absolutismus (Wiesbaden: Steiner 1973). Kunisch richt zich op de periode 1740-1790, die hij omschrijft als ‘das klassische Zeitalter des kleinen Krieges‘ (p. 6).

48 De Duitse militair historicus Martin Rink ziet (m.i. ten onrechte) de kleine oorlog als een vorm van asymmetrische oorlogvoering en stelt simpelweg: ´Zur Bezeichnung asymmetrischer militärischer Gewalt war im 18. und 19. Jahrhundert der Begriff ´kleiner Krieg´ gebräuchlich´. Martin Rink, ‘Der kleine Krieg. Entwicklungen und Trends asymmetrischer Gewalt 1740 bis 1815’, Militärgeschichtliche Zeitschrift 65 (2006), 355-388, aldaar 359.

(26)

twintigste eeuw, lijkt daar mede debet aan. De petite guerre was echter het werkterrein van reguliere troepen. De historicus A.J. Veenendaal sr. merkte in 1954 terecht op:

‘Het woord partizaan was voor de tijdgenoten van de oorlogen van Lodewijk XIV even vertrouwd als voor die van de Tweede Wereldoorlog. Maar het dekte een heel ander begrip. Een partizaan of partijganger uit de tijd van Lodewijk XIV had niets illegaals, hij was in het gewone legerverband opgenomen, was gekleed in uniform en verrichtte alleen daden die in de toenmalige oorlog min of meer gewettigd waren. Het verschil met de gewone regimenten was alleen, dat deze gebruikt werden voor veldslagen en belegeringen, terwijl de partizanen gespecialiseerd waren in de kleine oorlog: strooptochten op het vijandelijk platteland, met afpersing van oorlogscontributiën, foerageringen, verkenningen, afwering van vijandelijke partijen.’49

De kleine oorlog was geen exclusieve taak van lichte troepen en was zeker geen vorm van guerrilla-oorlog of asymmetrische oorlogsvoering. De petite guerre was al vanaf de zeventiende eeuw een onlosmakelijk onderdeel van de reguliere oorlogvoering (de ‘grande guerre’), en was het werkterrein van daartoe gedetacheerde reguliere troepen of van speciaal geworven ‘partijgangers’50.

Hierboven kwam al aan de orde dat specifieke studies naar de praktijk van de kleine oorlog zeldzaam zijn. De eerste monografie die de petite guerre grondig onderzocht en een plaats gaf als een belangrijk onderdeel van de oorlogvoering gedurende het ancien régime was het in 2003 verschenen Princes, Posts and Partisans: The Army of Louis XIV

and Partisan Warfare in the Netherlands (1673-1678) van de Amerikaanse historicus

George Satterfield. Hierin plaatste hij partisan warfare in de context van de uitputtingsstrategie die de Franse koning vanaf 1673 volgde in de Hollandse oorlog.51 In die oorlog speelde de petite guerre van raids, blokkades en contributieheffing een belangrijke rol in de langzame maar gestage verovering van Spaans gebied in de Zuidelijke Nederlanden.52 Uitgebreid onderzoek in de archieven van het Franse leger stelde hem in staat een beeld te geven van de manier waarop Frankrijk tijdens de Hollandse oorlog tussen 1673 en 1678 de petite guerre voerde. Hij liet zien hoe de kleine 49 Citaat uit een boekbespreking door de historicus A.J. Veenendaal sr. van Jean R. Cayron, La véritable

histoire de Jacques Pastur dito Jaco, brigadier de cavalerie et de dragons au service de l’Espagne, in Revue belge de philologie et d’Histoire, Année 1954, Volume 32, Numéro 2, 632-635.

50 Jean R. Cayron, La véritable histoire de Jacques Pastur dit Jaco. Brigadier de cavalerie et de dragons au

service de l’Espagne (Collection d’Histoire Militaire Belge, Bruxelles 1953), 7-11.

51 Satterfield, Princes, Posts and Partisans. 52 Ibidem, 322-323.

(27)

oorlog niet langer in het teken stond van ‘wild marauding’,53 maar gericht en planmatig werd ingezet ten dienste van de gehele Franse oorlogvoering, als middel om de Spaanse tegenstander langzaam uit te putten. Ook voor de latere oorlogen van Lodewijk XIV lijken zijn inzichten van groot belang.

In Frankrijk legt historica Sandine Picaud-Monnerat zich al bijna twintig jaar toe op de studie van petite guerre in de achttiende eeuw, met bijzondere aandacht voor de Oostenrijkse Successieoorlog (1744-1748). Haar La Petite guerre au XVIIIe siècle54 verscheen in 2010. Dit boek was een uitvoerige analyse van de wijze waarop de Franse maarschalk Maurice de Saxe de petite guerre als instrument gebruikte om de Franse strategische doelen in de Oostenrijkse Nederlanden te bereiken. Hoewel haar bijzondere aandacht uitging naar de Oostenrijkse Successieoorlog, plaatste zij de petite guerre nadrukkelijk in een historisch perspectief, en haar studie is daarom mede van belang voor de oorlogen van Lodewijk XIV tussen 1667 en 1714. Naast deze twee monografieën is de onderzoeker aangewezen op tijdschriftartikelen en op meer algemene verhandelingen over de oorlogvoering waarin de petite guerre wordt besproken.55

De petite guerre was een onlosmakelijk onderdeel van de oorlogvoering van het ancien régime. De kleine oorlog speelde grote een rol aan de randen van iedere veldtocht en bij de bevoorrading van de legers, en een hoofdrol in de oorlog in de ‘contributielanden’. De rol van de kleine oorlog is in de geschiedschrijving altijd onderbelicht gebleven. Op zoek naar deze verborgen oorlog is het belangrijk de verschillende vormen van de petite

guerre een plaats te geven. De beide varianten van de petite guerre komen in de twee

volgende hoofdstukken dan ook uitvoerig aan de orde. 4. De petite guerre en militaire operaties

‘Ik kan UEd. Gr. Agt. versekeren dat dit leger in dit heete weder en swaere marsen veel lijt: een goet aental blijven doot op de weg, en andere die te verre syelinks aftreden werden van den vijant die bij dag en nagt rontsom ons leger swerft, met klijne partijen weggesleept. Ik sag gisteren een partij van hondert vijftig ruiters die eenige karren af hadden gespannen: een deserteur quam van haer tot ons: wij setten haer na dog waeren reets te verre…’

53 Ibidem, 10.

54 Sandrine Picaud-Monnerat, La petite guerre au XVIIIe siècle (Paris: Economica 2010).

55 Meer algemene studies die wel de functie en het belang van de kleine oorlog benadrukken zijn Lynn,

Giant; Lynn, Wars; Erik Lund, War for the Every Day: Generals, Knowledge and Warfare in Early Modern Europe, 1680-1740 (Westport CT: Greenwood Press 1999).

(28)

Dit schreef de Amsterdamse regent Nicolaas Witsen op 5 augustus 1703 vanuit Malle in Spaans-Brabant aan de burgemeesters en regeerders van zijn stad.56 Witsen was in dat jaar een van de ‘gedeputeerden te velde’ die namens de Staten-Generaal de legers vergezelden om te verzekeren dat tijdens de operaties de belangen van de Staat voldoende in acht werden genomen.57 Het hoorde bij de oorlogvoering dat vijandelijke partijen de troepen op hun mars ‘bij dag en nagt rontsom’ belaagden.

In dit hoofdstuk gaat het om het waarom en hoe van de kleine oorlog die rechtstreeks in verband stond met de operaties van de legers van het ancien régime. Hiervoor werd al duidelijk dat de partis de guerre daarbij voor twee taken werden ingezet: het vergaren van inlichtingen en het actief afbreuk doen aan de vijand.

Verkenningen en schermutselingen

De eerste taak bestond uit het verzamelen van inlichtingen door uitzenden van partijen ruiters om de vijand te observeren. Dat was tijdens het campagneseizoen een dagelijkse terugkerende opdracht, noodzakelijk om een zo goed mogelijk beeld te krijgen van de sterkte en de plannen van de vijand, en noodzakelijk om te voorkomen dat de verkenners van de vijand te dichtbij kwamen. Dit werk was een onderdeel van de petite

guerre met een zeer routinematig karakter, dat vooral bestond uit voortdurende

waakzaamheid, maar waarover weinig werd bericht.

56 C.A. Chais van Buren, Eene bladzijde uit het leven van Mr. Nicolaas van Witsen, burgemeester van

Amsterdam (Utrecht: Kemink en Zoon 1862), 22.

57 H.L. Zwitzer, ‘De militie van den staat’, Het leger van de Republiek der Verenigde Nederlanden (Amsterdam, Van Soeren & Co 1991), 27. Een concept-instructie aan de gedeputeerden te velde gedateerd 7 juli 1702 in Wijn, Staatsche Leger VIII-I, 699.

(29)

Party de Cavalerie et Prisonniers de Guerre, door Nicolas Guérard (1648-1719).58

De tweede taak van partis de guerre was de strijd tegen vijandelijke troepen. Wanneer de legers te velde waren werden voortdurend partijen ruiters uitgezonden om op allerlei manieren de vijand te belagen, te verontrusten of anderszins afbreuk te doen. Dat waren acties van uiteenlopende aard, zoals het verstoren van foerageringen, het overvallen van konvooien en posten, het maken van krijgsgevangenen, het stelen van paarden of het ‘lichten’ van koeriers. Dat betekende tevens de strijd tegen de vijandelijke partijen die zich dag en nacht in de buurt van het leger ophielden of in het achterland op strooptocht gingen.59 Witsen was meerdere malen getuige van dergelijke acties. Op 16 en 24 augustus 1703 schreef hij daarover vanuit Huy:

‘Gister namiddag, ik weinig vroeg int bestelde quartier gereden wesende, vertoonde aldaer een troep van dertig fransche ruiters, die mij so er geen klijne sloot of defile tusschen beide waere geweest aengedaen soude hebben, so als sij aen enige onser voerluiden dien sij de

58 Nicolas Guérard, L'art militaire, ou les exercices de Mars (Paris: N. Guérard circa 1698).

http://digi.ub.uni-heidelberg.de/diglit/guerard_art_militaire .

59 Uit Deurne werd gemeld dat op 17 juli 1702 (het Franse leger lag toen bij Gennep) een Franse partij was langsgekomen die ‘tot Helmont peerden hadden gelicht’ en ook uit Deurne nog een paard hadden meegenomen. BHIC 2-160 Kwartiersvergadering Peelland (oorlogsschade, die in Spaanse Successieoorlog door plaatsen in kwartier Peelland werd geleden, 1702 – 1705).

(30)

paerden afspanden, hebben gesegt, loerende om 't vaendel van voor mij deur weg te rucken: sij waeren al genadert binnen de hondert passen…’

‘De vijant hout sig binnen sij liniën en trekt deselve tot aen Namen: een corps is over de Mase, en verders beledigen onse vouragiers en betrappen so nu en dan peerden en mensen; maer gisteren is er een goede partij van haere benden gedoot en omtrent veertig staen so voor mij quartier die gevangen ingebragt werden…’60

In Witsens brieven kunnen we lezen hoe vijandelijke partijen de eigen troepen konden belagen, en hoe de kleine oorlog soms gevaarlijk dichtbij kon komen. Op 24 augustus 1703 berichtte hij ook over ‘onse vouragiers’. Daarmee noemde hij een ander belangrijk werkterrein van de petite guerre: de strijd om de bevoorrading van het leger en de ‘subsistentie’ van de troepen.

De kleine oorlog om de ‘subsistentie’ van het leger - brood

In de winter was het leger verspreid over de winterkwartieren en daar was de bevoorrading van de soldaten relatief eenvoudig te regelen. Zodra echter het campagneseizoen begon en de legers werden samengetrokken om weer in beweging te komen werd de ‘subsistentie’ van mens en dier een grote uitdaging. Het ging daarbij om enorme hoeveelheden. Voor het levensonderhoud van een leger van 60.000 man en 40.000 paarden waren dagelijks 90.000 rantsoenen brood à 1½ pond nodig en voor de paarden in totaal 1.000 ton ‘groene’ foerage of 400 ton ‘droge’ foerage.61

Brood vormde de basis waarop het leger marcheerde. Het brood werd in veldbakkerijen gebakken en met broodwagens naar het leger vervoerd. Om de vier dagen ontvingen de soldaten een ‘ammunitiebrood’ van zes pond.62 Alles wat voor de broodvoorziening nodig was, werd geleverd door contractanten, ondernemers die als ‘provediteurs’ of munitionnaires de voedselvoorziening van het leger verzorgden. Dit omvatte de aanschaf van graan, het inrichten van magazijnen en het opzetten van bakkerijen tot het regelen van de wagens en voerlieden om het brood te transporteren. 60 Chais van Buren, Eene bladzijde uit het leven van Mr. Nicolaas van Witsen, 27.

61 Perjés, ‘Army Provisioning’, 5-14.

62 Olaf van Nimwegen, De subsistentie van het leger: Logistiek en strategie van het Geallieerde en met name

het Staatse leger tijdens de Spaanse Successieoorlog in de Nederlanden en het Heilige Roomse Rijk (1701-1712), (Amsterdam: De Bataafsche Leeuw 1995), 37 en 41.

(31)

Die voortdurende behoefte aan brood bond het leger aan veilige bevoorradingslijnen naar de plaatsen in het achterland waar de veldovens stonden, die op hun beurt vanuit de magazijnen werden voorzien. Vooral wanneer de legers op grotere afstand van hun magazijnen opereerden eiste een ongehinderde bevoorrading de nodige maatregelen. Wanneer de bevoorrading niet tijdig arriveerde, kon dat een grote invloed op de bewegingsvrijheid de legers uitoefenen. De konvooien waren dan ook het doelwit van

raids en overvallen en vereisten daarom de nodige bescherming.

De legercommandanten namen daarvoor omvangrijke maatregelen. Zulke acties konden soms nauwelijks meer tot de kleine oorlog konden worden gerekend, maar waren toch ook verwant met andere raids en verkenningen die door afdelingen ruiterij konden worden ondernomen. Tijdens de campagne in de zomer van 1702 waren de konvooien doelwit van acties van beide partijen.63 In mei en juni van dat jaar moest het Franse leger, dat tot in de buurt van Xanten was opgerukt, wekenlang werkeloos blijven in afwachting van dringend nodige voorraden. Een tweetal grote bevoorradings-konvooien stond klaar in Brussel en Mechelen maar moest blijven wachten totdat een voldoende sterk escorte beschikbaar was. Begin juli 1702 mislukte een poging van de drieduizend man Staatse cavalerie om een groot Frans konvooi op weg naar Gennep te onderscheppen.64 Een maand later, in augustus 1702, lagen de legers wekenlang tegenover elkaar ten zuiden van Eindhoven. De Franse troepen waren daar zo gelegerd dat zij hun bevoorrading uit Lier konden beschermen en tegelijkertijd de geallieerde aanvoer uit Den Bosch konden bedreigen. De beveiliging van konvooien uit Den Bosch vereiste daarom omvangrijke maatregelen. Op 15 augustus 1702 vertrok een groot konvooi uit Den Bosch naar het geallieerde leger dat benoorden Hamont lag. Als bescherming werd een escorte van tweeduizend ruiters vanuit het leger naar Den Bosch vooruit gestuurd. Een even groot detachement ruiterij werd bij Geldrop geposteerd om te waken tegen de Franse hoofdmacht. Bovendien barricadeerden kleinere detachementen uit Den Bosch verschillende bruggen om de route van het konvooi extra te beschermen. Al deze maatregelen brachten de Fransen ertoe van een overval op het konvooi af te zien.65 De geallieerden werden nu echter genoodzaakt om ook bevoorrading uit Maastricht te laten komen, hetgeen door slechte wegen veel meer tijd vergde. Om die konvooien toch gaande te kunnen houden waren extra karren nodig, die 63 Nimwegen, Subsistentie, 102-116.

64 Ibidem, 108.

(32)

overal in de Meierij moesten worden gevorderd.66 De Staatse gedeputeerde te velde Geldermalsen klaagde op 12 augustus 1702 dat ‘Deese marschen en contramarschen, maaken dat wij met seer veel difficulteyt ons brood uyt Maastrigt en Den Bosch kunnen bekomen’.67

De kleine oorlog om de ‘subsistentie’ van het leger - foerage

Fourageurs, door Nicolas Guérard (1648-1719).68

Naast de grote en kleine gevechten rond de konvooien die de legers bevoorraadden, was de petite guerre onderdeel van de steeds weer terugkerende taak om de foerage voor de paarden binnen te halen. De tienduizenden paarden in het leger vereisten zulke grote hoeveelheden voer dat de ‘groene foerage’ die rechtstreeks van het land kon worden binnengehaald onmisbaar was. Het campagneseizoen begon daarom doorgaans niet eerder dan vanaf eind april, nadat de paarden met het eerste verse gras op het land waren aangesterkt. Het einde van de campagne viel meestal niet later dan begin 66 Nimwegen, Subsistentie, 110.

67 Ibidem, 109.

68 Nicolas Guérard, L'art militaire, ou les exercices de Mars (Paris: N. Guérard circa 1698).

(33)

december, waarna de legers hun winterkwartieren betrokken. Tijdens de veldtocht was het noodzakelijk om iedere vier tot vijf dagen voor vers voer voor de paarden te zorgen,69 want voor het simpelweg laten grazen van de paarden was lang niet altijd gelegenheid. Foerageren betekende dat het te velde staande gras of gewas werd afgemaaid of dat voorraden bij de boeren werden weggehaald.70 Dit was een complexe maar noodzakelijke operatie die met grote regelmaat terugkwam.71 Omdat foerageren ook moest gebeuren wanneer de legers zich in elkaars nabijheid bevonden, speelden strategische en tactische overwegingen daarbij een rol.72 Voor de hertog van Marlborough waren foerages belangrijk genoeg om in zijn bulletins vermeld te worden.73 Om de foerage binnen te halen, moesten de foerageurs zich over het te maaien gebied verspreiden en daarmee waren ze kwetsbaar. Op 22 augustus 1702 was het Franse leger onverwacht een deel van het geallieerde leger bij Helchteren zo dicht genaderd dat het haastig de slagorde moest aannemen ‘...under a great disadvantage, the Army having just been encampt and most part of the Horse being out aforrageing, the Train horses turned agrazing, as also a great many of the Foot turn’d out for straw, by w’ch means there was not above one halfe of the Army in camp.’74 Als de vijand dichtbij was en het foerageren wilde hinderen, konden gemakkelijk schermutselingen ontstaan.75 Andere troepen vormden daarom rond de foerage een zogenaamde chaîne (‘keten’), om de foeragerende

soldaten te beschermen (en om te voorkomen dat zij de benen zouden nemen). Al te grondig foerageren was onverstandig, want dat maakte het gebied voor langere tijd ongeschikt voor een volgende foerage. De foerage in het eigen achterland werd als reserve zo lang mogelijk ongemoeid gelaten, en er werd gepoogd om de eigen bevolking zo mogelijk te ontzien. Het leger foerageerde bij voorkeur op die plaatsen waar de vijand 69 Nimwegen, Subsistentie, 59.

70 Op 14 en 15 augustus 1702 werd rond Veghel ‘door het convoij van onse troupens, en het campeeren en logeren alhier van de heere grave van Albemarle, dewelcke de graanen van haar comparanten, soo sij verklaarden hebben gefoerageert, en op den velden afgemaait, en uijt de huijsinge van de balcken gehaalt…’ BHIC 7697-805 Dorpsbestuur Veghel 1310-1810(1814), (opgave van de schade door Veghel geleden bij het doortrekken van krijgsvolk, 1702)

71 Stewart Anthony Stansfield, Early modern systems of command. Queen Anne’s generals, staff officers and

the direction of allied warfare in the Low Countries and Germany, 1702-11 (Wolverhampton Military Studies

11) (Solihull: Helion 2015), 223-225. 72 Perjés, ‘Army Provisioning’, 17-19.

73 Melding van ‘forages’ in 1702: George Murray, The letters and dispatches of John Churchill, First Duke of

Marlborough, from 1702 to 1712, volume 1 (London: John Murray 1845), 11, 18, 27, 25 en 36.

74 Uit het journaal over 1702 van John Wilson, een Engelse sergeant die diende tussen 1694 en 1727. David G. Chandler in collaboration with Christopher L. Scott et al. eds., Military Miscellany II: Manuscripts

from Marlborough's Wars, the American War of Independence, and the Boer War (Stroud: Sutton Publishing

2005), 37-38.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Copyright and moral rights for the publications made accessible in the public portal are retained by the authors and/or other copyright owners and it is a condition of

De inhoudelijke lijn van deze instructie is bestendig: niemand van de ingezetenen is bevoegd wetten en reglementen te maken, tenzij zij aantonen, dat recht al vóór de uit- gifte van

We beoordelen de eerste norm als voldaan: in de gesprekken is aangegeven dat alle relevante organisaties (VluchtelingenWerk, de afdeling inkomen, Werkkracht en werkgevers) door

Omdat lokale politieke partijen per definitie alleen actief zijn in één gemeente, zouden zij ten opzichte van landelijke partijen minder effectief kunnen zijn omdat zij

Voor sommige instrumenten zijn voldoende alternatieven – zo hoeft een beperkt aantal mondelinge vragen in de meeste gevallen niet te betekenen dat raadsleden niet aan hun

Om te bepalen of de werkelijke situatie overeenkomt met de registratie zijn de antwoorden van de geïnterviewde bewoners (of door de observaties van de interviewer in het geval

Deze middelen worden ingezet voor het integreren van de sociale pijler (onder andere wonen – welzijn – zorg) in het beleid voor stedelijke vernieuwing en voor

Uit het onderhavige onderzoek blijkt dat veel organisaties in de quartaire sector brieven registreren (van 51% in het onderwijs tot 100% of bijna 100% in iedere sector in het