• No results found

Persoonlijkheid, stress en paranoïde ideevorming

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Persoonlijkheid, stress en paranoïde ideevorming"

Copied!
23
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

1

Persoonlijkheid, Stress en Paranoïde Ideevorming

Dave van Schie

Studentnummer: 10323554

Universiteit van Amsterdam

Begeleid door: dr. Lindy-Lou Boyette

Aantal woorden abstract: 222

Aantal woorden studie: 4947

Datum: 28-05-2015

(2)

2

Abstract

Achtergrond. Het kwetsbaarheid-stress model heeft als uitgangspunt dat psychische

problematiek ontstaat wanneer de persoonlijke kwetsbaarheid van een individu, overschreden wordt door de draaglast van externe stressoren. Uit eerder onderzoek komt naar voren dat stress inderdaad verband heeft met de ontwikkeling van paranoïde ideevorming. Daarnaast zijn er aanwijzingen voor verbanden tussen persoonlijkheid en stressgevoeligheid, en tussen persoonlijkheid en paranoïde ideevorming. Er is echter nog onvoldoende onderzoek gedaan naar hoe deze verschillende factoren elkaar onderling beïnvloeden.

Methode. Deze studie heeft de samenhang tussen stress, persoonlijkheidstrekken volgens het Vijf Factoren Model en paranoïde ideevorming in 198 niet-klinische participanten onderzocht, door

middel van een online afname van zelfrapportage vragenlijsten. Middels multipele regressie analyses is onderzocht welke variabelen samenhangen met paranoïde ideevorming. Vervolgens is onderzocht of er interactie-effecten tussen stress en persoonlijkheidstrekken op paranoïde ideevorming bestaan.

Resultaten. Stress en Neuroticisme hangen positief samen met paranoïde ideevorming, en leeftijd, Extraversie en Altruïsme hangen negatief samen met paranoïde ideevorming. Altruïsme bleek de enige significante voorspeller van paranoïde ideevorming wanneer voor zowel leeftijd als stress werd gecontroleerd. Er zijn geen interactie-effecten gevonden tussen de persoonlijkheidstrekken en stress.

Conclusie. Volgens deze studie lijken Altruïsme en het hebben van stress belangrijke predictoren in de ontwikkeling van paranoïde ideevorming. Dit is daarmee overeenkomstig met het

kwetsbaarheid-stress model, echter lijkt persoonlijkheid geen belangrijke maatstaf te zijn van de

(3)

3

Persoonlijkheid, Stress en Paranoïde Ideevorming

Paranoïde ideevorming wordt gedefinieerd als het krijgen van gedachten die onredelijk wantrouwend van aard zijn, zoals gedachten over slechte intenties van anderen jegens henzelf (Ellett et al., 2003). Het is een hoofdkenmerk van de meeste psychotische stoornissen, waaronder onder meer een waanstoornis en schizofrenie (Freeman, 2006). Om die reden is paranoïde ideevorming vooral onderzocht in klinische populaties.

Ellett et al. (2003) onderzochten middels een vragenlijst de incidentie van paranoïde ideevorming in een niet-klinische populatie. Uit dit onderzoek kwam naar voren dat 47% van de mensen uit de algemene bevolking milde paranoïde ideevorming rapporteert. De hoge incidentie van paranoïde ideevorming in een niet-klinische populatie ondersteunt het perspectief van paranoïde ideevorming lopend op een continuüm, oftewel het continuüm model van paranoïdie (Freeman, 2006). Volgens dit model heeft paranoïde ideevorming verschillende gradaties, en zijn deze gradaties allen uitingsvormen van eenzelfde construct. Het continuüm loopt van milde paranoïde ideevorming, zoals de gedachte dat je collega over je roddelt terwijl daar geen aanwijzingen voor zijn, tot paranoïde wanen, zoals de onterechte overtuiging dat de regering je wil elimineren. Deze verschillende gradaties van paranoïde ideevorming blijken overlap te kennen in demografische en klinische risicofactoren, zoals depressie en alleen wonen (Van Os et al., 2000), wat gelijkvormigheid in ontstaansmechanismen suggereert. Volgens het continuüm perspectief zal onderzoek naar paranoïde ideevorming in een niet-klinische populatie dan ook bij kunnen dragen aan het begrijpen van paranoïde ideevorming als klinisch fenomeen.

Freeman (2007) vond daarbij evidentie dat het ervaren van paranoïde ideevorming ook in een niet-klinische populatie samenhangt met lijdensdruk en significante beperkingen in werk, familie en sociaal functioneren. Deze factoren hangen samen met de subjectieve ervaring van stress.

(4)

4

Anderzijds bestaan ook aanwijzingen dat stress een causale factor betreft in de ontwikkeling van paranoïde ideevorming. In onderzoek van Lincoln et al. (2009) is de invloed van stress op paranoïde gedachten onderzocht. Deelnemers werden verdeeld over een stress- of een

controleconditie. Zij werden gevraagd complexe kennisvragen te beantwoorden en deelnemers in de stressconditie werden tegelijkertijd blootgesteld aan stressopwekkende geluiden. Uit de resultaten bleek een verhoogde toename van paranoïde gedachten bij deelnemers in de stressconditie. Onderzoek van Cella et al. (2011) ondersteunde de positieve samenhang tussen stress en de ontwikkeling van paranoïde ideevorming. Hieruit kwam naar voren dat deelnemers met hoge

subjectieve stresservaring een grotere gevoeligheid hebben voor paranoïde ideevorming. Kesting et al. (2013) onderzochten mogelijke mechanismen tussen stress en paranoïde ideevorming. Deelnemers werden willekeurig geplaatst in een experimentele conditie of controleconditie. In de experimentele conditie werden deelnemers door virtuele deelnemers buitengesloten in het gespeelde spel. Voor en na het experiment werden stress, zelfvertrouwen en paranoïde ideevorming middels vragenlijsten gemeten. Uit de resultaten bleek dat deelnemers in de experimentele conditie een verlaging van het zelfvertrouwen en een hogere mate van stress en paranoïde ideevorming rapporteerden, waarbij zelfvertrouwen de relatie tussen stress en paranoïde ideevorming leek te mediëren.

De bevinding dat stress invloed heeft op paranoïde ideevorming is in lijn met het

kwetsbaarheid-stress model (Zubin en Spring, 1977), een belangrijk model voor de etiologie van

psychische problematiek. Dit model stelt dat ieder persoon een verschillend kwetsbaarheidsniveau heeft voor stress. Wanneer stressoren de grenzen van het kwetsbaarheidsniveau overschrijden, kunnen symptomen, zoals paranoïde ideevorming, optreden.

Costa et al. (1996) beschrijven hoe persoonlijkheid in verband staat met de manier waarop mensen reageren in stressvolle situaties (coping). Zo bleek bijvoorbeeld dat deelnemers met een hoge score op Neuroticisme zichzelf veelal de schuld geven van negatieve ervaringen. Oswald et al. (2006) vonden daarbij op hormonaal niveau ondersteuning voor het idee dat persoonlijkheidstrekken

(5)

5

invloed zouden kunnen hebben op de manier waarop omgegaan wordt met stress. In dit onderzoek werd onderscheid gemaakt tussen de vijf persoonlijkheidstrekken van het Five Factor Model (FFM): Neuroticisme, Extraversie, Openheid, Altruïsme en Consciëntieusheid (Costa en McCrae, 1992). Stress werd gemeten middels cortisolmetingen. Deelnemers die hoog scoorden op Neuroticisme hadden hogere cortisolgehaltes. Deelnemers die laag scoorden op Openheid hadden lagere cortisolgehaltes dan deelnemers die hoog scoorden op deze persoonlijkheidstrek. Dit geeft aanwijzing dat mensen die hoger neurotisch zijn en meer open zijn, meer stress ervaren.

Van der Linden et al. (2006) onderzochten als eerste associaties tussen persoonlijkheid en de aanwezigheid van paranoïde ideevorming bij een niet-klinische populatie. Een hoog niveau van Openheid bleek geassocieerd te zijn met gevoeligheid voor paranoïde ideevorming. Uit de studie van Boyette et al. (2013) bleek dat Openheid gerelateerd was aan subklinische positieve symptomen, maar niet aan klinische positieve symptomen. Deze bevinding komt daarmee overeen met de bevinding uit de studie van Van der Linden et al. (2006). Andere resultaten uit die studie lieten zien dat hoge scores op Neuroticisme en lage scores op Altruïsme ook samenhangen met gevoeligheid voor paranoïde ideevorming. Ross et al. (2002) vonden in hun onderzoek bij een niet-klinische populatie, ook dat een hoog niveau van Altruïsme mogelijk een beschermende persoonlijkheidstrek is tegen paranoïde ideevorming.

Samenvattend is gevonden dat zowel Neuroticisme als Openheid positief samenhangen met paranoïde ideevorming. Altruïsme hangt daarentegen negatief samen met paranoïde ideevorming en is mogelijk een beschermende persoonlijkheidstrek. Daarbij is de bevinding dat Openheid niet gerelateerd is aan klinische positieve symptomen en wel aan subklinische positieve symptomen, niet in lijn met het continuüm model. Ondanks deze tegenstrijdige bevinding wordt in deze studie toch uitgegaan van het continuüm model. Dit omdat uit de studie van Barrantes-Vidal et al. (2015) naar voren is gekomen dat schizotypie een aanzienlijke overlap heeft met schizofrenie, in termen van etiologische factoren op genetisch, biologisch en psychosociaal niveau. Schizotypie representeert de

(6)

6

erfelijke kwetsbaarheid in de ontwikkeling van schizofrenie met betrekking tot een verzameling van samenhangende persoonlijkheidskenmerken (Barrantes-Vidal et al., 2015). Deze bevinding

ondersteunt het gegeven van etiologische en fenomenologische continuïteit, waar paranoïde toe behoort. Er is echter weinig onderzoek naar de verbanden tussen persoonlijkheid en paranoïde ideevorming beschikbaar. Gezien de beperkte hoeveelheid studies is replicatie van belang. Om die reden zal dit onderzoek wederom kijken naar het verband tussen persoonlijkheidstrekken en paranoïde ideevorming. Uit eerder onderzoek is tevens naar voren gekomen dat stress samenhangt met zowel persoonlijkheidstrekken als paranoïde ideevorming. Om die reden zal binnen het huidige onderzoek de interactie tussen stress en persoonlijkheidstrekken op paranoïde ideevorming worden onderzocht.

Aan de hand van eerder onderzoek worden meerdere hypotheses opgesteld. Hypothese 1 stelt dat de persoonlijkheidstrek Neuroticisme een positief verband zal hebben met paranoïde

ideevorming. Hypothese 2 stelt dat Openheid ook een positief verband zal hebben met paranoïde ideevorming. Hypothese 3 stelt dat Altruïsme een negatief verband zal hebben met paranoïde ideevorming. De persoonlijkheidstrekken Neuroticisme en Openheid kwamen ook naar voren bij hogere cortisolgehaltes en een daarmee hogere mate van stress (Oswald et al., 2006). Daarom stelt hypothese 4 dat een interactie bestaat tussen Neuroticisme en stress bij paranoïde ideevorming. Hypothese 5 stelt dat een interactie bestaat tussen Openheid en stress bij paranoïde ideevorming. Uit hetzelfde onderzoek kwam geen verband naar voren tussen Altruïsme en cortisolgehaltes. Hypothese 6 stelt daarom dat geen interactie wordt verwacht tussen Altruïsme en stress bij paranoïde

ideevorming.

Tevens zal aandacht worden besteed aan de rol van leeftijd en sekse. Met betrekking tot leeftijd wordt verwacht dat de mate van paranoïde ideevorming in lichte mate afneemt bij oudere deelnemers (Van der Linden et al., 2006). Uit eerder onderzoek komt geen verschil tussen man en vrouw op paranoïde ideevorming naar voren. Verbanden tussen geslacht en stressniveaus zijn wel

(7)

7

aangetoond (Oswald et al., 2006). Het is daarom relevant om de invloed van geslacht mee te nemen in deze studie.

Methode

Deelnemers en procedure

Aan dit onderzoek participeerden studenten psychologie van de Universiteit van Amsterdam en vrijwilligers uit de persoonlijke kring van de onderzoekers. De studenten ontvingen een

proefpersoonpunt voor deelname. Deze proefpersoonpunten zijn een verplicht onderdeel voor eerstejaars psychologiestudenten. Op een website van de opleiding stond de link naar de

vragenlijsten. Verder werden deelnemers geworven door middel van Facebook en door het persoonlijk benaderen van mensen in de omgeving van de onderzoekers. De vragenlijsten waren opgesteld in het programma Qualtrics. Alle deelnemers vulden dezelfde vragenlijsten online in via de computer, laptop of tablet. Deelnemers konden hierdoor zelf bepalen op welke locatie en wanneer zij de vragenlijsten zouden invullen. Voordat de vragenlijsten beschikbaar waren, kregen deelnemers eerst een informatiebrochure en informed consent te zien. Wanneer het informed consent was ondertekend werden de vragenlijsten aangeboden in een per deelnemer wisselende volgorde, met op het eind een

debriefing. De Commissie Ethiek Psychologie (CEP) had goedkeuring gegeven voor dit onderzoek.

Materialen

Depressie Angst Stress Schaal (DASS). De DASS werd gebruikt om de variabele Stress te meten. Deze vragenlijst van in totaal 42 items bestaat uit drie subschalen, namelijk de Depressie-subschaal, de Angst-subschaal en de Stress-subschaal. Iedere subschaal bestaat uit 14 items in de vorm van uitspraken, zoals (“Ik vond het moeilijk me te ontspannen”). Voor deze studie werd alleen

gekeken naar de uitspraken met betrekking tot de Stress-subschaal. Antwoorden werden gegeven op een 4-punten schaal met de opties: “nooit”, “soms”, “vaak” en “meestal”. Deelnemers kozen bij iedere

(8)

8

uitspraak de optie die aangaf in hoeverre de uitspraak op hen van toepassing was in de afgelopen week. Deelnemers kregen punten afhankelijk van de gekozen antwoordoptie. Bij “nooit” kregen deelnemers 0 punten, bij “soms” kregen zij 1 punt, bij “vaak” kregen zij 2 punten en bij “meestal” kregen zij 3 punten. Scores werden bepaald door de punten van de items per subschaal bij elkaar op te tellen. De minimumscore van een subschaal was 0 punten en de maximumscore van een subschaal was 42 punten.

Antony et al. (1998) hebben onderzoek gedaan naar de psychometrische kwaliteiten van de DASS in een niet-klinische populatie. De DASS heeft specifiek op de Stress-subschaal een hoge interne consistentie van .95. Ook kwam naar voren dat de DASS een sterke validiteit heeft. Antony et al. (1998) vonden een gemiddelde van 4.12 (SD = 3.81) op de Stress-subschaal.

Green Achterdochtige Gedachten Schaal (GPTS). De GPTS werd gebruikt om de variabele Paranoïde ideevorming te meten. Deze vragenlijst van in totaal 32 items bestaat uit twee delen: deel A met 16 items over sociale verwijzingen en deel B met 16 items over vervolgingsovertuigingen. Sociale verwijzingen slaan op het idee dat in communicatie speciale boodschappen zitten voor de ontvanger, door bijvoorbeeld hints of dubbele betekenissen. Vervolgingsovertuigingen zijn overtuigingen over het bewust schade aangedaan worden door andere mensen (Green et al., 2008). Ieder deel heeft items in de vorm van uitspraken, zoals (“Ik heb gedacht aan vrienden die over me roddelen”). Iedere uitspraak was een gedachte of gevoel. Antwoorden werden gegeven op een 5-punten schaal. Bij de eerste antwoordoptie stond “Helemaal niet”, bij de derde optie stond “Enigszins” en bij de vijfde optie stond “Veel/Volledig”. Deelnemers kozen bij iedere uitspraak de optie die aangaf in welke mate zij die gevoelens en gedachten de afgelopen maand hadden ervaren. Deelnemers kregen punten afhankelijk van de gekozen antwoordoptie. Bij “Helemaal niet” kregen zij 1 punt, bij “Enigszins” kregen zij 3 punten en bij “Veel/Volledig” kregen zij 5 punten. Wanneer deelnemers tussen “Helemaal niet” en “Enigszins” in zaten kregen zij 2 punten en wanneer zij tussen “Enigszins” en “Veel/Volledig” in zaten kregen zij 4 punten. De minimumscore was 32 punten en de maximumscore was 160 punten.

(9)

9

Green et al. (2008) deden onderzoek naar de psychometrische eigenschappen in een niet-klinische populatie. De GPTS heeft een hoge interne consistentie van .95. Ook kwam een sterke validiteit naar voren. Green et al. (2008) vonden een gemiddelde van M = 48.8 en SD = 18.7.

NEO Five Factor Inventory (NEO-FFI). De NEO-FFI werd gebruikt om te meten hoe hoog

iemand scoort op de vijf domeinen van persoonlijkheid volgens het FFM model. De domeinen zijn: Neuroticisme, Extraversie, Openheid, Altruïsme en Consciëntieusheid. Deze vragenlijst bestaat uit 12 items per domein, die gebaseerd zijn op de zes facetten per domein. Dit houdt in een totaal van 60 items in de vorm van uitspraken, zoals (“Ik ben geen tobber.”). Antwoorden werden gegeven op een 5-punten schaal. Bij de eerste antwoordoptie stond “helemaal oneens”, bij de tweede optie stond “oneens”, bij de derde optie stond “neutraal”, bij de vierde optie stond “eens” en bij de vijfde -optie stond “helemaal eens”. Deelnemers kozen bij iedere uitspraak de optie die het beste hun mening weergaf. Deelnemers kregen punten afhankelijk van de gekozen antwoordoptie. Bij “helemaal oneens” kregen zij 1 punt, bij “oneens” kregen zij 2 punten, bij “neutraal” kregen zij 3 punten, bij “eens” kregen zij 4 punten en bij “helemaal eens” kregen zij 5 punten. Scores werden bepaald door de punten van de items per domein bij elkaar op te tellen. Hierbij werden negatief geformuleerde items eerst omgescoord. De minimumscore van een domein was 12 punten en de maximumscore van een domein was 60 punten.

Costa en McCrae (1992) beschreven de psychometrische eigenschappen van de NEO-FFI per persoonlijkheidstrek in de handleiding. De interne consistenties van de persoonlijkheidstrekken zijn als volgt: Neuroticisme .86, Extraversie .77, Openheid .73, Altruïsme .68, Consciëntieusheid .81. Alle persoonlijkheidstrekken behalve Altruïsme worden als betrouwbaar gezien. De vragenlijst heeft ook een goede validiteit. Costa en McCrae (1992) vonden per subschaal: Neuroticisme (M = 31.1 en SD = 8.2), Extraversie (M = 40.1 en SD = 6.6), Openheid (M = 35.9 en SD = 6.4), Altruïsme (M = 44.1 en SD = 5.2), Consciëntieusheid (M = 45.3 en SD = 5.6).

(10)

10

Data-analyse

In deze studie werden stress, persoonlijkheidstrekken volgens het FFM en paranoïde

ideevorming onderzocht. Als eerste werd gekeken naar de testduur van de deelnemers. Testresultaten van deelnemers werden alleen meegenomen indien zij minimaal 15 minuten en maximaal 6 uur over de vragenlijsten hadden gedaan. Deze cut-off scores werden vastgesteld nadat de onderzoekers de vragenlijsten zelf een aantal keren hadden ingevuld. Vervolgens werden deelnemers verwijderd, waarvan hun testresultaten meer dan 70 procent missing values bevatten.

Nadat bepaald was welke testresultaten werden meegenomen, werd eerst gecontroleerd voor in hoeverre de variabelen student, geslacht en leeftijd mogelijke confounders betroffen. Indien één van deze variabelen een significant effect had op paranoïde ideevorming, werd deze vervolgens in de analyses meegenomen als covariaat. Middels een onafhankelijke t-toets of bij een niet-normale verdeling een Mann Whitney toets, werd gecontroleerd of de mate van paranoïde ideevorming verschilde tussen psychologie- en niet-psychologiestudenten. Vervolgens werd gecontroleerd voor een mogelijk verschil tussen man en vrouw middels een onafhankelijke t-toets / Mann Whitney toets. Om te onderzoeken of de mate van paranoïde ideevorming anders was bij verschillende leeftijden werd de Pearson of Spearman correlatie toets gebruikt.

Vervolgens werd gekeken naar welke persoonlijkheidstrekken een significant verband hadden met paranoïde ideevorming middels een multipele regressie analyse. Persoonlijkheid, opgedeeld in de vijf persoonlijkheidstrekken volgens het FFM, was hierbij de voorspellende variabele en de mate van paranoïde ideevorming was de afhankelijke variabele. Indien een assumptie werd geschonden werd de bootstrapped multipele regressie analyse uitgevoerd. Daarna werd gekeken of de significante persoonlijkheidstrekken ook voorspellers waren wanneer rekening werd gehouden met een covariaat, indien deze eerder was gevonden. Hierna werd gekeken of de voorspellers ook nog

(11)

11

significant waren wanneer met zowel de mogelijke covariaat als stress rekening werd gehouden. Vervolgens werd met een multipele regressie analyse voor iedere persoonlijkheidstrek gekeken of een interactie-effect met stress bestond op paranoïde ideevorming. Deze bevindingen werden

gecontroleerd middels een moderatie-analyse, zie Appendix 1.

Resultaten

Van de 256 responses werden 198 responses behouden voor de analyses. De 58 niet meegenomen responses hadden door een zeer afwijkende snelheid van vraagbeantwoording, (< 15 minuten of > 6 uur) bij een gemiddelde afnameduur van 35 minuten, of een groot aantal ontbrekende gegevens (> 70%) een groter risico op slechte validiteit. Van de resterende 198 deelnemers waren 21.2% (n = 42) man en 78.8% (n = 156) vrouw. Van deze 198 deelnemers waren 104 deelnemers (52.5%) student psychologie. De leeftijdsrange van de deelnemers was verspreid van 18 tot 66 jaar. De

gemiddelde leeftijd was 26.11 met een standaarddeviatie van 10.47.

De interne consistenties van de gebruikte vragenlijsten binnen deze studie waren als volgt: GPTS .95, DASS Stress-subschaal .91, NEO-FFI Neuroticisme .86, Extraversie .80, Openheid .67, Altruïsme .73, Consciëntieusheid .84. De interne consistentie van Openheid was hiermee in deze studie lager dan in de bevindingen van Costa en McCrae (1992) en lager dan de algemeen

aangehouden ondergrens voor een acceptabele alfa van .70. De normaalverdeling van de subschalen waren daarbij als volgt: GPTS was niet normaal verdeeld W(198) = .732, p < .001, DASS Stress-subschaal was niet normaal verdeeld W(198) = .916, p < .001, NEO-FFI Neuroticisme was normaal verdeeld W(198) = .989, p = .119, Extraversie was niet normaal verdeeld W(198) = .972, p = .001, Openheid was normaal verdeeld W(198) = .994, p = .664, Altruïsme was niet normaal verdeeld W(198) = .985, p = .029 en Consciëntieusheid was normaal verdeeld W(198) = .988, p = .093.

(12)

12

De gemiddelde scores op de subschalen stress, paranoïde ideevorming en alle persoonlijkheidstrekken zijn weergegeven in Tabel 1. Psychologiestudenten (Mdn = 41.000) verschilden niet significant in de mate van paranoïde ideevorming ten opzichte van

niet-psychologiestudenten (Mdn = 40.500), U = 4527.00, z = -.90, p = .369). Ook verschilden vrouwen (Mdn = 40.500) niet in de mate van paranoïde ideevorming ten opzichte van mannen (Mdn = 41.000), U = 3181.000, z = -.289, p = .773. Leeftijd was echter wel significant gerelateerd aan de mate van paranoïde ideevorming, rho = -.193, 95% BCa CI [-.262, -.122], p = .006. Wanneer iemand ouder wordt gaat de mate van paranoïde ideevorming omlaag.

Tabel 1.

Gemiddelde Scores en Standaarddeviaties(SD) op de Gemeten Subschalen (N=198)

Gemeten

subschaal Gemiddelde SD Minimum Maximum

Paranoïde ideevorming 45.37 16.69 32 147 Stress 23.04 7.00 14 46 Openheid 40.46 5.84 23 59 Altruïsme 45.23 5.72 25 59 Neuroticisme 33.16 8.14 14 51 Consciëntieusheid 43.11 6.98 19 59 Extraversie 42.23 5.98 22 55

Tabel 2 geeft de gevonden correlaties tussen de scores op de GPTS, DASS en NEO-FFI weer. Hieruit blijkt dat stress en Neuroticisme een positieve samenhang hebben met paranoïde

ideevorming. Altruïsme en Extraversie hebben een negatieve samenhang. Tabel 2.

Spearman correlaties tussen de Gemeten Subschalen

(13)

13

ideevorming Paranoïde ideevorming - .612*** .029 -.348*** .453*** -.111 -.162** Stress .612*** - .124* -.248*** .640*** -.118 -.220** Openheid .029 .124* - .116 .077 -.055 -.068 Altruïsme -.348*** -.248*** .116 - -.247*** .273*** .382*** Neuroticisme .453*** .640*** .077 -.247*** - -.288*** -.418*** Consciëntieusheid -.111 -.118 -.055 .273*** -.288*** - .363*** Extraversie -.162* -.220** -.068 .382*** -.418*** .363*** - Noot. *p < .05, **p < .01, ***p < .001

Een bootstrapped multipele regressie analyse werd uitgevoerd met paranoïde ideevorming als afhankelijke variabele, Neuroticisme, Extraversie en Altruïsme als onafhankelijke variabelen en leeftijd als covariaat. Hieruit kwam een significant model naar voren, F(4, 193) = 19.234, Adjusted R² = .270, p < .001. Neuroticisme, B = .851, se = .150, p = .001. Extraversie, B = .315, se = .192, p = .112.

Altruïsme, B = -.819, se = .216, p = .003. Controleren voor leeftijd had als gevolg dat alleen Extraversie geen significante voorspeller meer was. Wanneer middels een bootstrapped multipele regressie analyse gecontroleerd werd voor zowel leeftijd als stress, was het model nog steeds significant, F(5, 192) = 29.221, Adjusted R² = .417, p < .001. Altruïsme, B = -.633, se = .184, p = .003. was de enige significante voorspeller van de persoonlijkheidstrekken wanneer gecontroleerd werd voor zowel leeftijd als stress.

Bootstrapped multipele regressie analyses werden gebruikt om te onderzoeken of interactie-effecten bestonden tussen de afzonderlijke persoonlijkheidstrekken en stress op paranoïde

ideevorming. Bij deze analyses werd leeftijd meegenomen als covariaat. Tussen Neuroticisme en stress kwam geen interactie-effect naar voren op paranoïde ideevorming, B = .037, se = .027, p = .171. Ook tussen Extraversie en stress kwam geen interactie-effect naar voren op paranoïde ideevorming, B = -.007, se = .043, p = .885. Ditzelfde gold voor Openheid en stress, waar ook geen interactie-effect naar voren kwam op paranoïde ideevorming, B = -.010, se = .028, p = .740. Tevens kwam tussen Altruïsme

(14)

14

en stress geen interactie-effect naar voren op paranoïde ideevorming, B = -.059, se = .038, p = .106. Tot slot kwam ook tussen Consciëntieusheid en stress geen interactie-effect naar voren op paranoïde ideevorming, B = .014, se = .029, p = .614. Uit de moderatie-analyse kwamen soortgelijke resultaten naar voren, zie Appendix 1, waarmee de eerdere bevindingen werden bevestigd.

Discussie

Deze studie heeft in een niet-klinische populatie de zelf gerapporteerde mate van stress en paranoïde ideevorming onderzocht, waarbij maten van persoonlijkheidstrekken volgens het Vijf Factoren Model in acht werden genomen. Uit deze studie is naar voren gekomen dat het hebben van stress samenhangt met een hogere mate van paranoïde ideevorming. Dit komt overeen met eerdere bevindingen van Kesting et al. (2013). Tevens hangt het hebben van stress enerzijds samen met een hoge mate van zowel Neuroticisme als Openheid, en anderzijds met een lage mate van zowel Altruïsme als Extraversie. Verder bleek een hoge mate van de persoonlijkheidstrek Neuroticisme geassocieerd met een hogere mate van paranoïde ideevorming. Daarentegen bleken hoge maten van de persoonlijkheidstrekken Altruïsme en Extraversie juist geassocieerd met een lagere mate van paranoïde ideevorming. Daarnaast zijn er geen interactie-effecten tussen stress en

persoonlijkheidstrekken op paranoïde ideevorming naar voren gekomen. Een denkbare verklaring hiervoor is dat de vragenlijsten niet in een klinische populatie waren afgenomen. Hierdoor liggen de scores op stress, persoonlijkheidstrekken en paranoïde ideevorming van de deelnemers dichter bij elkaar, en veelal in de lagere range. Dit heeft mogelijk als gevolg dat effecten minder snel naar voren komen.

De positieve samenhang tussen stress en Neuroticisme enerzijds en paranoïde ideevorming anderzijds is in lijn met het kwetsbaarheid-stress model. Hypothese 1, Neuroticisme zal een positief verband hebben met paranoïde ideevorming, wordt ondersteund. Dit komt daarmee ook overeen met

(15)

15

de bevindingen van Van der Linden et al. (2006). Wanneer gecontroleerd wordt voor leeftijd blijft Neuroticisme een significante voorspeller. Wanneer echter voor zowel leeftijd als stress gecontroleerd wordt, is dit niet meer het geval. Het is denkbaar dat stress en Neuroticisme een overlap hebben in wat zij meten, doordat stress met de meeste facetten van Neuroticisme gepaard gaat. Wanneer bij het verband tussen stress en paranoïde ideevorming wordt gecontroleerd voor leeftijd en Neuroticisme, blijft stress een significante voorspeller. Hieruit lijkt stress een sterkere voorspeller van paranoïde ideevorming dan Neuroticisme.

Hypothese 2, Openheid zal een positief verband hebben met paranoïde ideevorming, wordt niet ondersteund. Dit komt daarmee ook niet overeen met de bevindingen van Van der Linden et al. (2006). Belangrijk hierbij te vermelden is dat de interne consistentie van Openheid in deze studie als niet geheel betrouwbaar werd gezien. Het is mogelijk dat de items van Openheid niet hetzelfde construct meten. Een denkbare verklaring hiervoor is dat de vragenlijsten online werden afgenomen, waarbij deelnemers zelf de locatie en tijd konden bepalen met betrekking tot het invullen van deze vragenlijsten. Bovendien waren deze vragenlijsten onderdeel van een groter onderzoek met nog meer vragenlijsten. Wellicht raakten deelnemers door de hoeveelheid vragen minder gemotiveerd en schonken zij minder aandacht aan het beantwoorden van de vragen. Verder werd paranoïde ideevorming in deze studie gemeten door middel van de GPTS. In deze vragenlijst werd paranoïde ideevorming bepaald aan de hand van twee domeinen, namelijk vervolgingsovertuigingen en sociale verwijzingen. In het onderzoek van Van der Linden et al. (2006) werd paranoïde ideevorming

gemeten middels de PDI-21. Hierbij werd paranoïde ideevorming bepaald aan de hand van zeven domeinen, namelijk (1) vervolgingsideeën, (2) gedachteverstoringen en jaloezie, (3) grandioze ideeën, (4) religieuze ideevorming, (5) paranormale overtuigingen, (6) ideeën van sociale verwijzing en (7) apocalyptische ideeën. Mogelijk werd in deze studie geen verband tussen Openheid en paranoïde ideevorming gevonden, doordat Openheid niet samenhangt met de gemeten domeinen binnen de GPTS, maar met andere domeinen binnen paranoïde ideevorming. Zo zijn Fantasie en

(16)

16

Veranderbereidheid belangrijke facetten van Openheid en het is goed voor te stellen dat deze samenhangen met bijvoorbeeld grandioze ideeën, paranormale overtuigingen en apocalyptische ideeën, die niet in de GPTS uitgevraagd werden.

Hypothese 3, Altruïsme zal een negatief verband hebben met paranoïde ideevorming, wordt ondersteund. Dit komt daarmee ook overeen met de bevindingen van Van der Linden et al. (2006). Altruïsme is de enige significante voorspeller wanneer rekening gehouden wordt met zowel leeftijd als stress. Dit houdt in dat Altruïsme een onderdeel van paranoïde ideevorming meet wat niet wordt gemeten door leeftijd en stress. Wanneer een persoon altruïstisch is, is hij meer bereid om anderen te vertrouwen en met hen in contact te komen. Mogelijkerwijs werkt dit als een soort exposure,

waardoor de persoon leert dat mensen hem niets aan gaan doen, en zo minder paranoïde ideevorming optreedt.

Doordat geen interactie-effecten zijn gevonden, wordt hypothese 4, interactie tussen Neuroticisme en stress, niet ondersteund. Dit houdt in dat volgens deze studie, de

persoonlijkheidstrek Neuroticisme de samenhang tussen stress en paranoïde ideevorming niet beïnvloedt. Neuroticisme heeft een sterk positief verband met stress, zie Tabel 2. Wellicht meten deze variabelen grotendeels hetzelfde, waardoor geen sprake is van een versterkend effect. Mogelijkerwijs komt de paranoïde ideevorming, die mensen met een hoge mate van Neuroticisme ervaren,

voornamelijk door de stress die gepaard gaat met een hoge mate van Neuroticisme.

Hypothese 5, interactie tussen Openheid en stress, wordt ook niet ondersteund. Volgens deze studie lijkt een zwak positief verband tussen stress en Openheid te bestaan, wat overeenkomt met de resultaten van Oswald et al. (2006). Openheid heeft daarentegen tegen de verwachtingen in, geen verband met paranoïde ideevorming en lijkt de samenhang tussen stress en paranoïde ideevorming niet te beïnvloeden. Wellicht komt dit door de reeds genoemde verklaringen bij hypothese 2, betreffende de lage interne consistentie en het meten van domeinen binnen paranoïde ideevorming waar Openheid geen samenhang mee heeft.

(17)

17

Hypothese 6, geen interactie wordt verwacht tussen Altruïsme en stress, wordt wel gesteund. Deze studie stelt dat Altruïsme een zwak negatief verband heeft met zowel stress als paranoïde ideevorming, waarbij geen sprake is van een interactie-effect. Eventueel zorgt Altruïsme voor minder stress en hangt het negatief samen met paranoïde ideevorming, maar is Altruïsme irrelevant wanneer een persoon boven een bepaald stressniveau zit en paranoïde ideevorming al is opgetreden. Met als gevolg dat geen interactie-effect optreedt.

Op basis van eerder onderzoek waren geen verwachtingen voor de persoonlijkheidstrekken Extraversie en Consciëntieusheid. Uit deze studie komt naar voren dat hoe hoger de mate van Extraversie is, hoe lager de mate van paranoïde ideevorming is. Wanneer werd gecontroleerd voor leeftijd was Extraversie geen significante voorspeller meer. Mogelijk wordt de mate van zowel

paranoïde ideevorming als Extraversie lager wanneer mensen ouder worden, waardoor een eventueel effect van Extraversie verdwijnt. Een denkbare verklaring hiervoor is dat de gerichtheid op de

buitenwereld afneemt wanneer iemand ouder wordt. Dit zou ertoe kunnen leiden dat deze personen zich minder aantrekken van anderen en negatieve gebeurtenissen, waardoor mogelijk een afname optreedt van zowel Extraversie als paranoïde ideevorming.

Consciëntieusheid had geen samenhang met paranoïde ideevorming. Kenmerkend voor deze persoonlijkheidstrek is de gerichtheid op het resultaat, met facetten als Ambitie en Zelfdiscipline. Consciëntieusheid betreft daarmee voornamelijk het zelf en controle over het eigen leven. Wellicht betreft paranoia voornamelijk ideeën over andere mensen, waardoor deze domeinen los van elkaar staan.

Een beperking van het huidig onderzoek is dat het onbekend is of geteste deelnemers een (geschiedenis van een) psychische stoornis hadden. Freeman et al. (2012) deden onderzoek naar verbanden tussen persoonlijkheidstrekken en paranoïde ideevorming in een niet-klinische populatie. Zij hadden in die studie onderzocht of deelnemers die een geschiedenis in psychische stoornissen hadden, andere resultaten toonden. Uit dat onderzoek kwam naar voren dat deze deelnemers een

(18)

18

hogere mate van zowel paranoïde ideevorming als Neuroticisme rapporteerden. Dit terwijl deze deelnemers werden geschaard onder een niet-klinische doelgroep. Deze studie tracht uitspraken te doen over een volledig niet-klinische populatie. Indien deelnemers in deze studie ook een

(geschiedenis van een) psychische stoornis hadden, zijn de resultaten minder generaliseerbaar dan gewenst.

Het gebruik van enkel zelfrapportage vragenlijsten is ook een beperking van deze studie. Een risico hierbij is dat deelnemers sociaal wenselijke antwoorden geven of de neiging hebben alle vragen rond het midden te scoren. Hierdoor komen minder snel duidelijke effecten naar voren.

Een laatste belangrijke beperking van deze studie was het cross-sectionele onderzoeksdesign, waarbij geen experiment werd uitgevoerd. Hierdoor is het in deze studie niet mogelijk om

ontwikkelingen van paranoïde ideevorming, stress en persoonlijkheidstrekken over de tijd te onderzoeken. Daardoor kunnen geen veranderingen in patronen tussen deze variabelen door de tijd heen vastgesteld worden. Tevens kunnen met het toegepaste design geen causale relaties vastgesteld worden. Zo kan uit deze studie niet gesteld worden dat paranoïde ideevorming optreedt door stress of andersom.

Voor vervolgonderzoek zou het daarom goed zijn om experimenteel onderzoek te verrichten, waarbij de deelnemers longitudinaal onderzocht worden. Dit onderzoek zou het beste uitgevoerd kunnen worden in zowel een klinische als in een niet-klinische populatie, waarbij vastgesteld wordt of deelnemers in de niet-klinische populatie geen (geschiedenis van een) psychische stoornis hebben. Zo kan onderzocht worden of vergelijkbare resultaten tussen populaties naar voren komen, wat volgens het continuüm model (Freeman, 2006) wordt verwacht. Hierbij zou het gewenst zijn om een

baselinemeting uit te voeren van stress en paranoïde ideevorming, waarbij stress gemeten wordt middels cortisolmetingen, zoals in onderzoek van Oswald et al. (2006), en paranoïde ideevorming middels de PDI-21, zoals in het onderzoek van Van der Linden et al. (2006). Persoonlijkheid zal

(19)

19

gemeten worden middels de NEO-FFI. Vervolgens zal onderzocht worden of in die studie wel interactie-effecten naar voren komen.

Deze studie heeft geprobeerd een bijdrage te leveren aan de kennis over het fenomeen paranoïde ideevorming. Aan de hand van het continuüm model werd verwacht dat de bevindingen uit deze studie ongeveer hetzelfde zouden zijn voor mensen in een klinische populatie. Volgens deze bevindingen leken mensen met een lage mate van Altruïsme en hoge maten van stress, Neuroticisme en Extraversie meer paranoïde ideevorming te hebben. De bevinding dat stress een belangrijke predictor leek in de ontwikkeling van paranoïde ideevorming, kwam overeen met het

kwetsbaarheid-stress model. Persoonlijkheid leek geen factor te zijn die het verband tussen kwetsbaarheid-stress en de ontwikkeling

van paranoïde ideevorming beïnvloedde en leek daarmee geen belangrijke maatstaf te zijn van persoonlijke kwetsbaarheidsniveaus voor paranoïde ideevorming. Voor de klinische praktijk is het relevant om in acht te nemen dat stress een belangrijke factor is bij paranoïde ideevorming. Daarom zouden therapieën, zoals ontspanningstherapie of stresscopingstherapie, waardevolle mogelijkheden zijn voor de reductie van paranoïde ideevorming.

(20)

20

Literatuurlijst

Antony, M. M., Bieling, P. J., Cox, B. J., Enns, M. W., & Swinson, R. P. (1998). Psychometric

properties of the 42-item and 21-item versions of the Depression Anxiety Stress Scales in

clinical groups and a community sample.Psychological assessment, 10, 176.

Barrantes-Vidal, N., Grant, P., & Kwapil, T. R. (2015). The Role of Schizotypy in the Study of the

Etiology of Schizophrenia Spectrum Disorders.Schizophrenia bulletin, 41, S408-S416.

Boyette, L. L., Korver-Nieberg, N., Verweij, K., Meijer, C., Dingemans, P., Cahn, W., & de Haan, L.

(2013). Associations between the Five-Factor Model personality traits and psychotic

experiences in patients with psychotic disorders, their siblings and controls. Psychiatry

research, 210, 491-497.

Cella, M., Sisti, D., Rocchi, M. B., & Preti, A. (2011). Delusional profiles among young adults: a latent

class analysis of delusion proneness. Psychiatry research, 185, 97-101.

Costa, P. T., & McCrae, R. R. (1992). Revised NEO Personality Inventory (NEO PI-R) and NEO Five-

Factor Inventory (NEO FFI): Professional Manual. Psychological Assessment Resources.

Costa Jr, P. T., Somerfield, M. R., & McCrae, R. R. (1996). Personality and coping: A

reconceptualization.

Ellett, L. Y. N., Lopes, B., & Chadwick, P. (2003). Paranoia in a nonclinical population of college

students. The Journal of nervous and mental disease,191, 425-430.

Freeman, D., Evans, N., & Lister, R. (2012). Gut feelings, deliberative thought, and paranoid ideation:

a study of experiential and rational reasoning. Psychiatry research, 197, 119-122.

Freeman, D., 2007. Suspicious minds: The psychology of persecutory delusions. Clinical Psychology

Review 27, 425-457.

Green, C. E. L., Freeman, D., Kuipers, E., Bebbington, P., Fowler, D., Dunn, G., & Garety, P. A. (2008).

Measuring ideas of persecution and social reference: the Green et al. Paranoid Thought Scales

(GPTS). Psychological medicine, 38, 101-111.

(21)

21

Kesting, M. L., Bredenpohl, M., Klenke, J., Westermann, S., & Lincoln, T. M. (2013). The impact of

social stress on self-esteem and paranoid ideation.Journal of behavior therapy and

experimental psychiatry, 44, 122-128.

Lincoln, T. M., Peter, N., Schäfer, M., & Moritz, S. (2009). Impact of stress on paranoia: an

experimental investigation of moderators and mediators.Psychological medicine, 39, 1129-

1139.

Martin, J. A., & Penn, D. L. (2001). Social cognition and subclinical paranoid ideation. British Journal of

Clinical Psychology, 40, 261-265.

McCrae, R. R., & Costa Jr, P. T. (1997). Conceptions and correlates of openness to experience.

McCrae, R. R., & Costa, P. T. (2004). A contemplated revision of the NEO Five-Factor

Inventory. Personality and Individual Differences, 36, 587-596.

Oswald, L. M., Zandi, P., Nestadt, G., Potash, J. B., Kalaydjian, A. E., & Wand, G. S. (2006). Relationship

between cortisol responses to stress and personality. Neuropsychopharmacology, 31, 1583-

1591.

Ross, S. R., Lutz, C. J., & Bailley, S. E. (2002). Positive and negative symptoms of schizotypy and the

five-factor model: a domain and facet level analysis. Journal of Personality Assessment, 79,

53-72.

Van der Linden, F. L. M., van Osd, F. D. J., & Aleman, A. (2006). Associations between delusion

proneness and personality structure in non-clinical participants: comparison between young

and elderly samples.Psychopathology, 39, 218-226.

Van Os, J., Hanssen, M., Bijl, R. V., & Ravelli, A. (2000). Strauss (1969) revisited: a psychosis

continuum in the general population?. Schizophrenia research, 45, 11-20.

Zubin, J., & Spring, B. (1977). Vulnerability: a new view of schizophrenia.Journal of abnormal

(22)

22

Appendix 1

Tabel 3.

Lineair model met interactie stress en neuroticisme op paranoïde ideevorming

b SE B t p Constant 49.187 [45.476, 52.899] 1.882 26.137 p < .001 Stress (centred) 1.101 [.655, 1.547] .226 4.866 p < .001 Neuroticisme (centred) .240 [-.075, .554] .159 1.505 p = .134 Stress x Neuroticisme .037 [-.019, .093] .028 1.301 p = .195 Note. R² = .410. Tabel 4.

Lineair model met interactie stress en extraversie op paranoïde ideevorming

b SE B t p Constant 50.830 [47.028, 54.632] 1.928 26.368 p < .001 Stress (centred) 1.397 [.973, 1.822] .215 6.488 p < .001 Extraversie (centred) -.108 [-.419, .203] .158 -.683 p = .496 Stress x Extraversie -.007 [-.098, -.078] .061 -.140 p = .889 Note. R² = .391. Tabel 5.

Lineair model met interactie stress en openheid op paranoïde ideevorming

b SE B t p

Constant 50.999

[47.146, 54.853] 1.954 26.103 p < .001

(23)

23

(centred) [.973, 1.911] Openheid (centred) -.153 [-.442, .135] .146 -1.047 p = .297 Stress x Openheid -.010 [-.070, .051] .031 -.323 p = .747 Note. R² = .393 Tabel 6.

Lineair model met interactie stress en altruïsme op paranoïde ideevorming

b SE B t p Constant 49.879 [46.235, 53.523] 1.848 26.998 p < .001 Stress (centred) 1.207 [.852, 1.562] .180 6.707 p < .001 Altruïsme (centred) -.533 [-.860, -.206] .166 -3.214 p = .002 Stress x Altruïsme -.059 [-.139, .021] .041 -1.458 p = .147 Note. R² = .453 Tabel 7.

Lineair model met interactie stress en consciëntieusheid op paranoïde ideevorming

b SE B t p Constant 50.575 [46.667, 54.483] 1.981 25.527 p < .001 Stress (centred) 1.432 [.951, 1.913] .244 5.867 p < .001 Consciëntieusheid (centred) -.054 [-.320, .212] .135 -.400 p = .689 Stress x Consciëntieusheid .014 [-.046, .075] .031 .468 p = .641 Note. R² = .391

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

The same can be said for the reflexive pronoun “theirselves” in the sentence “the Noise that men spill outta theirselves” (Ness, 2008, p. 18), without the eye dialect. In

YouTube content producer and reviewer Nostalgia Critic from the channel ‘Channel Awesome’ produced a video in 2016 highlighting the struggle of creators to not get copyright

Om terug te komen op de hoofdvraag – wat is het effect van psychosociale stress op hypertensie en hart- en vaatziekten, en speelt persoonlijkheid een rol hierin –

al (2012) dat mensen die denken dat stress een negatief effect op hun gezondheid heeft meer kans op een vroegtijdig overlijden hebben dan mensen die dit niet denken. Maar

Relaties tussen cognities, persoonlijkheid, middelengebruik en energiedrank-consumptie In deze sectie zullen de relaties tussen de gebruikte variabelen in de huidige studie

The axial wheel has the highest Strouhal number and the greatest potential to increase the heat transfer with regard to the pulsation frequency.. Therefore, a variation of the

Pieter Wouters, Utrecht University, Netherlands; Herre van Oostendorp, Universiteit Utrecht, Netherlands; Judith ter Vrugte, University of Twente, Netherlands; Sylke Vandercruysse, KU

Pesten is een groot probleem dat ernstige gevolgen voor het welzijn van alle betrokkenen kan hebben. In de afgelopen jaren is er veel onderzoek naar pesten gedaan. Uit deze