• No results found

Het longitudinale verband tussen agressie en het leefklimaat in de residentiële jeugdzorg

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Het longitudinale verband tussen agressie en het leefklimaat in de residentiële jeugdzorg"

Copied!
44
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

PILOT STUDIE

Het longitudinale verband tussen agressie en het

leefklimaat in de residentiële jeugdzorg

I.M. van de Sande en M.F. Toes

Masterscriptie Forensisch Orthopedagogiek Universiteit van Amsterdam

dhr. prof. dr. G.J.J.M. Stams en dhr. dr. G.H.P. van der Helm 18 juni 2014

(2)

2 Samenvatting

Er is in toenemende mate bewijs dat het leefklimaat van invloed is op het gedrag van jeugdigen binnen de residentiële jeugdzorg. Zo toont onderzoek dat een gesloten leefklimaat een belangrijke rol speelt bij de aanwezigheid van agressie. De huidige pilotstudie onderzoekt een longitudinaal verband tussen het leefklimaat in de residentiële jeugdzorg en agressie bij acht tot en met vijftien jarige jeugdigen. Voor de studie wordt gebruikt gemaakt van N = 24 respondenten, waarvan 71% jongens en 29% meisjes. Van de respondenten is 25% van allochtone afkomst en 75% is autochtoon. In tegenstelling tot de verwachting is gebleken dat er geen sprake is van een longitudinaal verband tussen het leefklimaat en agressie-incidenten. Een cross-sectioneel verband tussen het gesloten leefklimaat en verbale en heimelijke agressie is daarentegen wel aangetoond. De resultaten laten het belang van een open leefklimaat zien en de nadelige uitkomsten van een gesloten leefklimaat. Voor vervolgonderzoek zou het een meerwaarde kunnen zijn om te onderzoeken welke elementen zorgen voor de instandhouding van een gesloten leefklimaat en welke zorgen voor een open leefklimaat.

(3)

3 Abstract

There is more and more evidence showing that living group climate influences behavior of adolescents in residential care. Research shows that a negative group climate plays an important role in the occurrence of aggression. The current pilot study examines a longitudinal relation between group climate in residential youth care and aggression by youth in the age from eight until fifteen years old. Analyses were conducted on a sample of 24 juveniles, from which 71% are boys and 29% are girls. In addition, 25% of these juveniles are from ethnic minorities and 75% are native. In contrast of what was expected there was no longitudinal relation between group climate and aggression incidents. On the other hand, a cross-sectional relation between a negative group climate and verbal and covert aggression was shown. Results show the importance of an open group climate and negative effects of a closed group climate. In case of further research it could be of value to focus on the elements that contribute to a closed group climate and which elements contribute to an open group climate.

(4)

4 Inleiding

Introductie

In Nederland kan menig kind en jeugdige om uiteenlopende redenen niet meer thuis wonen. Van der Helm, Boekee, Stams en Van der Laan (2011b) schatten het aantal uit huis geplaatste jeugdigen per jaar in Nederland op 7000. Bij deze jeugdigen is er veelal sprake van gedrags-, opvoedings- en gezinsproblemen; “het gaat hier om kinderen die veelal door een valse start in het nauw zijn gekomen”, aldus Stams (2011, p. 2).

Vanwege hun problematiek kunnen de jeugdigen niet meer thuis wonen en worden zij in een instelling geplaatst. Binnen deze instellingen worden zij veelal in diverse groepssamenstellingen in een leefgroep behandeld. Van der Helm, Klapwijk, Stams en Van der Laan (2009) stellen dat de kwaliteit van het leefklimaat zeer bepalend is voor de ontwikkeling van jeugdigen, doordat deze een cruciale bijdrage levert aan de ontwikkeling die jeugdigen tijdens hun verblijf op een leefgroep doormaken (Harvey, 2005). Zo blijkt dat een open en ondersteunend leefklimaat bijdraagt aan de behandelmotivatie van jeugdigen (Binsbergen, 2003; Van der Helm, Beunk, Stams, & Van der Laan, 2014). Daarnaast vinden jeugdigen een leefgroep waar zij

zich veilig en enigszins vertrouwd voelen van groot belang (Garrido & Morales, 2007).

Een factor waar het leefklimaat grote invloed op heeft, is de mate van agressieve uitingen van jeugdigen. Agressie is een veel voorkomend probleem binnen de residentiële jeugdzorg en heeft een grote impact op zowel de jeugdige zelf als op de professionals (Lee, Chmelka, & Thompson, 2010). Niet alleen zorgt agressief gedrag voor een onveilige sfeer voor zowel de jeugdigen als de groepswerkers (van der Helm, Stams, Van Genabeek, & van der Laan, 2012), het wordt tevens geassocieerd met het vroegtijdig stoppen van de behandeling (Ball, Carroll, Canning-Ball, & Rounsaville, 2006).

Op dit moment richten de onderzoeken naar het leefklimaat zich vooral op jeugdigen vanaf vijftien jaar. Hierdoor is er nog weinig bekend over kinderen en jeugdigen in de leeftijd van acht tot en met vijftien jaar. Om een gedegen en goed gefundeerd empirisch onderzoek te verrichten naar de perceptie van het leefklimaat bij deze doelgroep is recentelijk het Group Climate Instrument for Chlidren (GCIC) ontwikkeld en gevalideerd (Strijbosch, Van der Helm, & Stams, 2012). Het is van belang om

(5)

5

onderzoek te verrichten naar deze jonge doelgroep met het oog op de gevolgen van vroegkinderlijke agressie en gewelddadige uitingen op jonge leeftijd (early onset antisocial behavior), die veelal in verband gebracht worden met latere problemen op het gebied van gezondheid, sociaal aanpassingsvermogen, sociale vaardigheden en delinquent gedrag (Junger, Junger-Tas, & Feder, 2008). Hierdoor wordt het noodzakelijk geacht om het agressieve en gewelddadige gedrag van het kind op jonge leeftijd onder controle te krijgen ter voorkoming van ernstig probleemgedrag (Lösel & Farrington, 2012).

Over de manier waarop het pedagogisch leefklimaat in de praktijk geïmplementeerd dient te worden is nog weinig bekend, waardoor dit als struikelblok wordt gezien binnen de residentiële jeugdzorg (Höfte, Van der Helm, & Stams, 2012). Het lijkt daarbij van groot belang om in eerste instantie zicht te krijgen op de relatie tussen de grootse beïnvloedende kenmerken (Harvey, 2005; Van Yperen, 2011); het wederzijdse verband tussen agressie en leefklimaat. Met het oog op het vaststellen van een adequate behandeling die effectief dient te zijn en aansluit op het individu zal in aansluiting hierop mede sekse en leeftijd betrokken moeten worden.

Om een goed leefklimaat meer draagvlak te geven, kan het vaststellen van de ontwikkeling van agressie in relatie tot de beleving van het leefklimaat mogelijk een bijdrage leveren. Hierdoor kunnen er handvatten aangereikt worden om te voorkomen dat er een negatieve beleving van het leefklimaat ontstaat, waardoor het gedrag van de jeugdigen die verblijven in een residentiële setting nadelig beïnvloed wordt. Vanuit maatschappelijk belang kan huidig onderzoek tevens bijdragen aan de beroepsinhoud en kennisontwikkeling ten behoeve van het leefklimaat. Het leefklimaat en relationele factoren worden nauwkeurig in kaart gebracht, waarmee kennis verkregen wordt over een leefklimaat dat kan leiden tot betere behandeluitkomsten.

Residentiële jeugdzorg

Er wordt geschat dat ruim 25.000 kinderen en jeugdigen in een residentiële jeugdzorginstelling verblijven, doordat het voor hen om uiteenlopende redenen onmogelijk is om bij hun opvoeders te blijven wonen (Jongepier, Struijk, & Van der Helm, 2010). Residentiële jeugdzorg bevat uiteenlopende typen zorg voor kinderen en jeugdigen tussen de 0 en 23 jaar oud, waarbij sprake is van complexe gedrags- en/of opvoedingsproblemen. Regelmatig wordt residentiële zorg

(6)

6

omschreven als een verblijf in een instelling of in een tehuis waar behandeling en/of observatie en diagnostiek centraal staat.

Er bestaan verschillende verblijfs- en behandelinstellingen die dienen aan te sluiten bij de individuele problematiek en behoeften van het kind en zijn systeem (Gezamenlijke Jeugdinspecties, 2007). Wanneer de problemen niet dusdanig ernstig van aard zijn dat gesloten opname vereist is, kan een kind of jeugdige op een leefgroep in een open setting verblijven. Naast open instellingen zijn er gesloten settingen, zoals JeugdzorgPlus instellingen en justitiële jeugdinrichtingen (JJI’s). Een jeugdige komt in aanmerking voor een JeugdzorgPlus instelling wanneer reguliere zorg niet voltstaat en er sprake is van ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen die zijn of haar ontwikkeling ernstig belemmeren. Een gesloten setting wordt nodig geacht om te voorkomen dat de jeugdige zich onttrekt aan de zorg die hij of zij nodig heeft (Ministerie van Jeugd en Gezin, 2007). Het wezenlijke verschil tussen open en gesloten jeugdzorg is dat de jeugdige bij een gesloten plaatsing door de rechter een machtiging voor gesloten plaatsing opgelegd heeft gekregen en bij een open opname vaker sprake is van, juridisch gezien, een vrijwillige opname

(Boendermaker, Van Rooijen, & Berg, 2012).

Verblijven binnen een residentiële setting is voor veel jeugdigen een stressvolle ervaring. Door plaatsing in een instelling ervaren jeugdigen verlies van autonomie, vrijheid en veiligheid (Jorna, 2007). Deze ervaring roept veelal heftige emotionele reacties op bij jeugdigen en gaat dikwijls gepaard met aanpassingsproblemen die zich bij sommige jeugdigen kunnen uiten in psychische- en/of gedragsproblemen (Van der Laan & Weijers, 2008). Een residentieel verblijf heeft een grote impact op deze kwetsbare doelgroep, die vaak al kampt met een problematische voorgeschiedenis (Jonker, 2004).

Open versus gesloten leefklimaat

Met het oog op een ongeremde ontwikkeling en effectieve behandeling is het van wezenlijk belang dat pedagogisch medewerkers kunnen inspelen op en om kunnen gaan met de complexe problematiek van de jeugdige (Lipsey, 1995). Om bepaalde doelstellingen, zoals adequate opvoeding, behandeling en rehabilitatie te realiseren, is een gunstig sociaal-pedagogisch leefklimaat op de leefgroep een belangrijke voorwaarde (Van der Helm, Kröger, Schaftenaar, & Van Vliet, 2013). Het sociaal-pedagogisch

(7)

7

leefklimaat wordt gevormd door de jeugdigen die op een leefgroep verblijven en de pedagogisch medewerkers die er werken.

Van der Helm, Stams en Van der Laan (2011) hebben een instrument ontwikkeld om de kwaliteit van het leefklimaat adequaat te kunnen meten: het Prison Group Climate Instrument (PGCI). Met behulp van een confirmatieve factoranalyse is vastgesteld dat het leefklimaat uit vier belangrijke factoren bestaat. Deze factoren zijn: ondersteuning, groei, repressie en sfeer. Gezamenlijk vormen zij de klimaatschaal. De schaal heeft een bipolair karakter met een positieve en negatieve zijde. De positieve zijde staat gelijk aan een open leefklimaat en aan de negatieve zijde bevindt zich het gesloten leefklimaat.

Kenmerkend voor een open leefklimaat is een veilige en gestructureerde leefomgeving waarin de groepswerker een ondersteunende rol heeft in het ontwikkelingsproces van de jeugdige en waarbij zowel de jeugdige als de groepswerker elkaar met respect behandelen. Er is sprake van minimale repressie (Van der Helm et al., 2011) en er is aandacht voor persoonlijke interesse en aanmoediging (Palareti & Berti, 2010). Daarnaast werkt een open leefklimaat als buffer tegen agressie en kan als

beschermende factor dienen voor het verder ontwikkelen van agressief gedrag (Van der Helm et al., 2009). Tevens zorgt een open leefklimaat er voor dat jeugdigen meer aansluiting vinden, een positiever toekomstperspectief hebben en empathische reacties tonen (Oettingen, Grant, Smith, Skinner, & Gollwitzer, 2006).

Een gesloten oftewel repressief leefklimaat wordt gekarakteriseerd door gebrek aan structuur, veiligheid en wederzijds respect. Een gesloten leefklimaat heeft een negatief effect op de behandelmotivatie van de jeugdige (Van der Helm et al., 2011a). Daarbij wordt de ontwikkeling van de jeugdige geremd, doordat een negatieve behandeluitkomst onder andere kan leiden tot afwijzend gedrag op de leefgroep (Patterson, 2009). Tevens is er in hoge mate sprake van een disbalans tussen machtsverhoudingen en zijn er beperkte mogelijkheden en ondersteuningen voor groei. De jeugdigen weten vaak niet waar ze aan toe zijn, zien

nauwelijks een positief

toekomstperspectief en ervaren dat regels oneerlijk en niet consequent worden toegepast (Van der Helm et al., 2011a; Van der Helm et al., 2014). Binnen een repressief leefklimaat maken jeugdigen zich eerder schuldig aan forse uitingen van agressie en geweld, waarop groepswerkers

(8)

8

vervolgens onprofessioneel gaan handelen. Dit onprofessionele handelen uit zich bijvoorbeeld in het stellen van steeds strengere, onnodige regels, gebruik van geweld en vernedering van jeugdigen (Hanrath, 2009).

Samenvattend blijkt dat een open leefklimaat in hoge mate correleert met een grotere behandelmotivatie en interne locus of control. Aansluitend is er aangetoond dat een open leefklimaat een meer actieve en adequate coping bevordert (Van der Helm, Klapwijk, Stams, & Van der Laan, 2009). Daarentegen blijkt een gesloten, repressief, leefklimaat gerelateerd aan een meer passieve en vermijdende copingstijl, waarbij zich depressie en wanhoop ontwikkelen (Van der Helm, 2011b).

Uitingen van agressie

Naast het gegeven dat agressie mogelijk voortkomt uit een reactie op de geringe vrijheid, wordt agressie op een leefgroep gezien als een remmende factor en negatieve invloed op de behandeling, veiligheid en ontwikkeling van een jeugdige. Zo kan de aanwezigheid van agressie op verschillende manieren het gedrag van een jeugdige verergeren, de verblijfsduur onnodig verlengen (Van der Helm, 2011b) en het leefklimaat negatief beïnvloeden (Patterson, 2009). Juist de pedagogisch medewerkers hebben de

moeilijke taak om dagelijks een balans te vinden tussen flexibiliteit en controle, wat nodig geacht wordt ter voorkoming van agressie op de leefgroep (Van der Helm et al., 2013).

Doordat het leefklimaat in een residentiële setting veelal wordt gevormd door groepsgenoten die zich eerder agressief dan niet agressief gedragen, ontstaat er een leefsfeer waarbij externaliserend gedrag de boventoon voert (Anderson & Ranckin, 2007). Daarnaast kan agressie in de directe omgeving hun externaliserende gedrag doen toenemen, omdat de jeugdigen binnen een residentiële setting gedwongen worden om samen te leven. Dit kan verklaard worden door overlevingsmechanismen (Baumann & DeSteno, 2010; Dishion, McCord, & Poulain, 1999; Frijda, 1986; Van der Helm et al., 2012).

Naast de negatieve invloed van agressieve groepsgenoten op het externaliserende gedrag van de jeugdigen op een leefgroep in de residentiële setting, blijkt dat een positief en open leefklimaat buffert tegen het externaliserende gedrag op een leefgroep door het uitlokken van prosociaal gedrag (Janzing & Kerstens, 2002). Wederzijdse beïnvloeding wordt daarmee niet uitgesloten en zal centraal staan in dit onderzoek.

(9)

9

Om de begrippen verder uiteen te zetten is een duidelijke definitie van agressie van belang: agressie is vijandig of destructief gedrag dat gericht is op een ander individu of object met de intentie schade te berokkenen aan de persoon of het betreffende object (Matthys, 2007; Van Dam, Van Tilburg, Steenkist, & Buisman, 2009; Van der Helm et al., 2012). Binnen deze definitie wordt agressie beschouwd als concreet waarneembaar gedrag (Morrison, 1990), zodat het risico op het onterecht uitsluiten van bepaalde gedragingen voorkomen kan worden (Valenkamp, 2011). Aansluitend kan er een onderscheid gemaakt worden tussen fysieke en verbale agressie. Voorbeelden van fysieke agressie zijn: schoppen, slaan en het vernielen van andermans spullen. Aangaande verbale agressie is dit bijvoorbeeld schelden, vernederen, pesten en bedreigen (Matthys, 2007).

Naast eerder genoemde vormen, kan er tevens een onderscheid gemaakt worden tussen openlijke en heimelijke vormen van agressie. Openlijke agressie kenmerkt zich doordat anderen er direct last van ervaren en objectief herkenbaar is in de vorm van gedragsmatige of verbale uitingen door bijvoorbeeld schreeuwen, driftbuien, eisen, bedreigen of vechten (Loeber & Schmaling, 1985). Anderzijds zijn vernielen, liegen, stelen en

brandstichten voorbeelden van heimelijke agressie. Daarnaast valt iedere vorm van manipulatie, zoals roddelen en het buitensluiten van anderen, eveneens onder de meer bedekte vorm van agressie (Côte, Vaillancourt, Barker, Nagin, & Tremblay, 2007).

De uiteindelijke vorm van agressie wordt door beide seksen verschillend geuit. Zodoende blijkt dat jongens eerder agressie vertonen dan meisjes. Daarnaast blijken jongens meer de fysieke en openlijke vorm van agressie te hanteren (Côte et al., 2007), waarbij meisjes daarentegen eerder verbale agressie vertonen (Eron & Huesmann, 1984). Bij de laatste doelgroep manifesteert de agressie zich eerder in subtiele en heimelijke vormen van agressie. Daarbij wordt de indirecte vorm, zoals heimelijke agressie, die meisjes gebruiken regelmatig gerelateerd aan comorbide stoornissen en andere aanverwante problematiek, die bij meisjes meer voorkomen (Costello et al., 2000; Vermeiren, 2011).

Hypotheses

Op dit moment is er een toename in onderzoek naar de werking van het leefklimaat binnen residentiële settingen in relatie tot de doelgroep die hiermee te maken heeft. (Lipsey, 2009; Van der Helm, 2011c). Op basis van de literatuur lijkt het

(10)

10

zeer van betekenis te kunnen zijn om het begrip agressie in verband te brengen met de beleving van het leefklimaat. Zo blijkt dat het belangrijk is om te kijken naar de manier waarop het leefklimaat functioneert, omdat deze een cruciale bijdrage levert aan de wijze waarop kinderen en adolescenten zich ontwikkelen gedurende hun verblijf in een residentiële setting (Harvey, 2005). In huidig onderzoek staat daarom de volgende onderzoeksvraag centraal: Is er een

longitudinaal verband tussen het

leefklimaat in de residentiële jeugdzorg en agressie?

Hierbij wordt er verondersteld dat er binnen een open leefklimaat in mindere mate sprake is van agressief gedrag op een leefgroep. Daarentegen is de verwachting dat een gesloten en repressief leefklimaat samengaat met een hoge frequentie van agressiviteit op een leefgroep (Van der Helm et al., 2012). Aansluitend wordt verwacht dat de mate van de ernst van agressief gedrag binnen een open leefklimaat minder hoog ligt dan de mate van ernst binnen een gesloten leefklimaat.

Tevens is de veronderstelling dat de mate van agressie en het leefklimaat elkaar wederzijds beïnvloeden. Een speculatie over een wederzijds verband is tot op heden onvoldoende onderzocht. Alsmede hierom en op basis van verdere literatuur

wordt er in huidig onderzoek getoetst of het leefklimaat en de mate van agressie binnen een residentiële instelling elkaar wederzijds beïnvloeden.

Daarnaast wordt verondersteld dat er sprake zal zijn van sekseverschil met betrekking tot agressieve uitingen. In dit geval wordt verwacht dat jongens frequenter fysieke en openlijke agressie vertonen, in tegenstelling tot meisjes die frequenter verbaal agressief zijn. Tot slot wordt de verwachting uitgesproken dat jongens met hun meer open vorm van agressief gedrag, zoals eerder getypeerd, het leefklimaat negatiever ervaren dan meisjes.

Methode

Steekproef

Dit onderzoek is uitgevoerd binnen jeugdzorginstelling Juzt, een instelling met zowel open als gesloten leefgroepen. De onderzoeksgroep van deze pilotstudie bestaat uit 24 jeugdigen (N = 24), waarvan 71% jongens en 29% meisjes. Gedurende het onderzoek verblijft 25% van de jeugdigen in een gesloten leefgroep en 75% in een open leefgroep. De jeugdigen bevinden zich in de leeftijd van 8 tot 15 jaar. De gemiddelde leeftijd is 11.71 (SD = 1.76). Daarnaast heeft 25% van de jeugdigen één ouder van allochtone

(11)

11

afkomst, van de overige 75% van de jeugdigen zijn beide ouders autochtoon.

Voor deze studie is gebruik gemaakt van een dataset afkomstig uit het meerjaren onderzoek ‘Jij mag er zijn!’ van jeugdzorginstelling Juzt. Naast de dataset uit het meerjaren onderzoek is er ook gebruik gemaakt van ReAct (een incidentmeld-programma) en het cliëntregistratiesysteem Key2, beiden eveneens van Juzt.

Het eerder genoemde meerjaren onderzoek heeft betrekking op het pedagogisch leefklimaat en alliantie in de residentiële jeugdzorg voor jeugdigen van 4 tot 15 jaar. De doelgroep behorende bij deze dataset verbleef in 2012 in een residentiële leef- of behandelgroep van Juzt. Wegens de ontwikkeling van het kind en de daarbij behorende cognitieve capaciteiten die vereist zijn voor het afnemen van de vragenlijst is er een onderscheid gemaakt tussen twee leeftijdsgroepen waarop de vragenlijst is afgestemd. De eerste leeftijdsgroep is de groep jeugdigen van 4 tot 8 jaar en de tweede leeftijdsgroep de jeugdigen van 8 tot 15 jaar. De dataset van de leeftijdsgroep 8 tot 15 jaar zal voor de huidige studie gebruikt worden.

De dataset waar gebruik van wordt gemaakt bevat vier meetmomenten; april 2012, oktober 2012, april 2013 en oktober

2013. In de huidige pilotstudie zal gebruik worden gemaakt van twee meetmomenten, te weten meetmoment twee en drie voor de leeftijdsgroep met 8 tot 15-jarigen. Dit onderscheid is gemaakt in het kader van overlap met betrekking tot in- en uitloop van de jeugdigen in hun deelname aan het onderzoek. Uiteindelijk zal, door rekening te houden met deze overlap, het onderzoek de meest betrouwbare statistische gegevens opleveren. Voor het berekenen van het gemiddelde van de leeftijdsgroep is er voor gekozen om de derde meting (april 2013) te hanteren als peildatum.

Meetinstrumenten

Voor het meten van de kwaliteit van het leefklimaat is er gebruik gemaakt van het Group Climate Instrument for Childeren (GCIC 8-15). De items van dit instrument zijn gebaseerd op de open en gesloten klimaatschalen van het Prison Group Climate Instrument (PCGI) voor jeugdigen en volwassenen (Van der Helm et al., 2011) en aangepast voor de specifieke doelgroep jeugdigen van 4 tot 15 jaar in een residentiële setting (Strijbosch et al., 2012), waarbij er een onderscheid is gemaakt naar twee leeftijdscategorieën. De leeftijdsgroep 4 tot 8-jarigen en de leeftijdsgroep 8 tot 15-jarigen. Voor de onderzoeksgroep van dit

(12)

12

onderzoek is gebruik gemaakt van de GCIC 8-15 (zie Bijlage 1).

De GCIC 8-15 is bestemd voor jeugdigen van 8 tot 15 jaar en bestaat uit 14 items, waarvan 9 items corresponderen met de open-klimaatschaal en 5 items met de gesloten-klimaatschaal. Middels een 5-punts Likert schaal zijn de antwoordmogelijkheden gevarieerd in gradaties van 1 = ‘Helemaal niet van

toepassing’ tot 5 = ‘Helemaal wel van toepassing’.

Ten aanzien van de betrouwbaarheid van de schalen zijn de volgende betrouwbaarheidscoëfficiënten gevonden: α = .91 en λ2 = .92 op de open-klimaatschaal en α = .71 en λ2 = .69 op de gesloten-klimaatschaal. Tabel 1 toont een overzicht van de open en gesloten schaal met bijbehorende itemnummers en een voorbeelditem.

Om vervolgens de aanwezigheid en frequentie van agressie in kaart te brengen is er gebruik gemaakt van ReAct, een incidentmeldingsprogramma waarin werknemers van Juzt incidenten kunnen registreren, waaronder incidenten met betrekking tot agressie. In Re-Act wordt er

tevens een ernstscore aan het incident toegekend die loopt van 1 tot 100, waarbij de score 1 staat voor ‘niet ernstig’ en een score van 100 voor ‘zeer ernstig’.

Aan de hand van een scoringsschema is er geconstateerd of er bij een jeugdige sprake is van externaliserend gedrag. Dit concept wordt uiteengezet middels een onderscheid tussen fysieke en verbale agressie en openlijke en heimelijke agressie.

Om de verschillende vormen van agressie te concretiseren, is er op basis van literatuur voor elke vorm van agressie een bijbehorende categorie opgesteld die uit concrete en observeerbare gedragingen bestaat (Côte et al., 2007; Gumpel & Sutherland, 2010; Valenkamp, Neve, Sondeijker, & Verheij, 2014). In Tabel 2 zijn de categorieën uiteengezet.

Om de mate van

interbeoordelaarsbetrouwbaarheid te achterhalen is de Cohen’s kappa tot slot berekend, zijnde .56. Dit wijst op een redelijke overeenkomst tussen de beoordelingen van de participanten met betrekking tot de beleving van het leefklimaat en de mate van agressie.

(13)

13 Tabel 1

Schalen GCIC 8-15, itemnummers per schaal, Cronbach’s α en λ2

Schaal Items α λ2 Voorbeelditem

Open leefklimaat 1-5-7-8-9-10-11-12-13

.91 .92 Ik vertrouw de groepsleiding

Gesloten leefklimaat 2-3-4-6-14 .71 .69 De groepsleiding heeft het vaak te druk voor mij

Tabel 2

Onderverdeling agressie met bijbehorende categorieën volgens scoringsschema

Vorm van agressie

Fysieke agressie Verbale agressie Openlijke agressie Heimelijke agressie

Categorie 1 Schoppen 1 Uitschelden 1 Schreeuwen 1 Vernielen

2 Slaan 2 Vernederen 2 Eisen 2 Liegen

3 Knijpen 3 Pesten 3 Driftig zijn 3 Stelen

4 Stompen 4 Bedreigen 4 Pesten 4 Brandstichten 5 Vernielen van andermans spullen 5 Anders, namelijk 5 Bedreigen 5 Manipuleren 6 Anders, namelijk

6 N.v.t. 6 Vechten 6 Anders, namelijk

7 N.v.t. 7 Anders, namelijk 7 N.v.t.

8 N.v.t.

Procedure

Om de ethische richtlijnen na te leven zijn alle ouders of voogden van de beoogde onderzoeksgroep per brief geïnformeerd over de deelname van hun kind. Jeugdigen zonder ouders of voogd die verbaal, dan wel schriftelijk, toestemming konden geven, zijn niet meegenomen in de studie. Alle jeugdigen

hebben vrijwillig deelgenomen aan het onderzoek en daarbij een toestemmingsformulier getekend. Tevens is de onderzoeksgroep door hun mentor duidelijk gemaakt wat de strekking van het onderzoek inhield. Daarnaast is er medegedeeld dat hun antwoorden enkel voor onderzoeksdoeleinden worden gebruikt en deze vertrouwelijk en anoniem

(14)

14

worden behandeld. Hierbij is gebruik gemaakt van een unieke code bij het invullen van de vragenlijsten om zo anonimiteit te kunnen garanderen. De vragenlijsten zijn afgenomen door geïnstrueerde onderzoeksassistenten.

Vanaf april 2012 is er op verschillende momenten het leefklimaat binnen Juzt gemeten aan de hand van de GCIC 8-15. In totaal vonden er vier meetmomenten plaats in april 2012 (T1), oktober 2012 (T2), april 2013 (T3) en oktober 2013 (T4). Middels

dossieronderzoek zijn de

achtergrondkenmerken onderzocht.

Vervolgens is er in samenspraak met Juzt afgesproken het onderzoek een longitudinaal karakter te geven in het kader van het meerjaren-onderzoek ‘Jij mag er zijn!’. Met dit doel voor ogen wordt er gebruik gemaakt van verschillende metingen om middels correlatieanalyses en statistische toetsen te onderzoeken of er sprake is van wederzijdse beïnvloeding tussen de beleving van het leefklimaat en het externaliserende gedrag van de participanten. Voor de onderzoeksgroep van het huidige onderzoek, 8 tot 15-jarigen, wordt gebruik gemaakt van de meetmomenten T3 en T41.

1

In dit onderzoek wordt in het vervolg voor het gemak T3 als T1 benoemt en T4 als T2.

Analyses

Om de data te analyseren is er gebruik gemaakt van het programma SPSS (IBM, SPSS statistics 21). Alle respondenten (N=24) zijn meegenomen in de analyses. Geslacht en beleving van het leefklimaat zijn de onafhankelijke variabelen. De frequentie van agressie, de vorm van agressie en de mate van ernst van agressie zijn de afhankelijke variabelen. Correlatieanalyses zijn uitgevoerd om verbanden aan te tonen tussen de variabelen. Een onafhankelijke t-toets is uitgevoerd om het verschil te onderzoeken tussen jongens en meisjes met betrekking tot de beleving van het leefklimaat, de frequentie van agressie en de mate van ernst van agressie. Tevens is er een gepaarde t-toets uitgevoerd om te toetsen of de gemiddelden op de twee meetmomenten van elkaar verschillen. De gepaarde toets is uitgevoerd voor de variabelen open klimaat, gesloten klimaat, frequentie van agressie incidenten en de ernst van de agressie incidenten.

Om de data verder te analyseren is er ook een cross lagged panel analysis (CLPA, zie Bijlage 2) gedraaid, waarbij gebruik is gemaakt van het statistische programma Amos 17. Door een CLPA te draaien wordt er data verzameld om de richting van de verbanden tussen verschillende variabelen te kunnen

(15)

15

vaststellen en de sterkte te bepalen van de effecten van iedere variabele op de ander (Lewis-Beck, Bryman, & Liao, 2004). Op deze manier wordt er gekeken naar de verbanden tussen elke variabele op het ene meetmoment en op het andere meetmoment (Gershoff, Aber, & Clements, 2009). Echter, de gedraaide CLPA heeft voor deze pilotstudie geen adequate fit opgeleverd. Dit heeft te maken met de geringe steekproefgrootte. Resultaten van dit model zijn opgenomen in de bijlagen.

Resultaten Verkennende analyses

Leefklimaat

Uit de verkennende analyses (Tabel 3) blijkt dat het open leefklimaat door de participanten op de eerste meting (T1) is beoordeeld met een hooggemiddelde score van M = 3.80, SD = .95. Op de tweede meting (T2) is het open leefklimaat beoordeeld met een laaggemiddelde score van M = 3.50, SD = .82. Dit houdt in dat er sprake is van een zeer lichte daling in de beleving van het open leefklimaat, die echter niet significant bleek te zijn. Het gesloten leefklimaat wordt op de eerste meting (T1) beoordeeld met een hooggemiddelde score van M = 3.37, SD = .83. Vervolgens is het gesloten leefklimaat op het tweede meetmoment (T2) beoordeeld met een hooggemiddelde score

van M = 3.24, SD = .82. Dit houdt in dat de participanten het leefklimaat op het eerste meetmoment (T1) meer als gesloten beleven dan het leefklimaat op het tweede meetmoment, maar ook in dit geval was de verandering niet significant.

Agressie

Het aantal incidenten op T1 betrof gemiddeld M = 4.25, SD = 8.37. Op T2 was het gemiddelde aantal incidenten M = 7.29, SD = 14.93, wat een toename betekent van het aantal incidenten, die overigens niet significant was. De ernst van de incidenten op het eerste meetmoment was M = 17.59, SD = 18.29 en op het tweede meetmoment M = 30.40,

SD = 26.25. Net als bij het aantal

incidenten is er ook bij de mate van ernst sprake van een toename van agressie tussen het eerste meetmoment en het tweede meetmoment, maar in dit geval is de toename wel significant.

Kijkende naar de gemiddeldes van de verschillende vormen van agressie is het gemiddelde van het voorkomen van verbale agressie M = 1.46, SD = .51, van fysieke agressie is het gemiddelde M = 1.33, SD = .48, openlijke agressie heeft een gemiddelde van M = 1.38, SD = .50 en heimelijke agressie heeft een gemiddelde van M = 1.58, SD = .50.

(16)

16

Vervolgens blijkt dat 79% van de participanten enige vorm van agressief gedrag vertoont. Met betrekking tot de jongens zijn de resultaten als volgt: 47% vertoont verbale agressie, bij 71% is er sprake van fysieke agressie, 47% hanteert heimelijke agressie en 65% vertoont openlijke agressie. In 41% van de gevallen vertonen jongens een combinatie van zowel verbale als fysieke agressie en in 41% van de gevallen is er een combinatie van zowel openlijke als heimelijke agressie. Wanneer er wordt gekeken naar de meisjes en de verschillende vormen van agressie, zijn de resultaten als volgt: 71% vertoont verbale agressie, bij 57% is er sprake van fysieke agressie, 29% hanteert heimelijke agressie en 57% vertoont openlijke agressie. In 57% van de gevallen vertonen meisjes zowel verbale als fysieke agressie. Daarbij is er bij 14% van de meisjes sprake van een combinatie van zowel openlijke als heimelijke agressie. Alles overziend is er sprake van veel agressie. Verhoudingsgewijs vertonen meisjes meer verbale agressie en ligt het percentage dat een combinatie vertoont van zowel fysieke als verbale agressie hoger bij de meisjes. Anderzijds vertonen jongens meer fysieke-, openlijke- en heimelijke agressie. Daarnaast ligt het percentage dat zowel openlijke als heimelijke agressie vertoont bij de jongens hoger in

vergelijking met de meisjes. Deze resultaten moeten echter wel met voorzichtigheid worden geïnterpreteerd, aangezien de steekproef te klein was om sekseverschillen te toetsen.

Samenhang tussen het leefklimaat en de verschillende vormen en ernst van agressie2

Correlaties tussen de beleving van het leefklimaat en de totale agressie

Uit de correlatieanalyse (eenzijdige significantie, Tabel 3 en Tabel 4) blijkt dat er een significant verband is tussen de beleving van een open leefklimaat op het eerste meetmoment (T1) en de beleving van een open leefklimaat op het tweede meetmoment (T2) (r=.54, p<.05). Dit geldt ook voor het gesloten leefklimaat: (r=.39,

p<.10). De beleving van het leefklimaat is

dus relatief stabiel over de tijd. Ook wanneer men naar de gemiddelden kijkt, is er sprake van stabiliteit. Voorts is er sprake van stabiliteit met betrekking tot het aantal incidenten in termen van correlaties (r=.67,

p<.001) en gemiddelden. Echter, de ernst

van de incidenten blijkt niet stabiel te zijn over de tijd heen. De resultaten tonen aan dat de ernst van de incidenten toeneemt. Ten slotte geldt dat er sprake is van een

2 In de correlatieanalyses zijn vanwege de kleine steekproef (N=24) ook trends beschreven. Dit zijn verbanden en invloeden waarvan het significantieniveau kleiner is dan .10.

(17)

17

trend tussen de beleving van een gesloten leefklimaat op het eerste meetmoment (T1) en het aantal incidenten op het eerste meetmoment (T1). Dit resultaat houdt in dat bij een gesloten leefklimaat sprake is

van meer incidenten. Tegen de verwachting in werd er geen significant verband aangetoond tussen de beleving van het leefklimaat en de ernst van agressie.

Tabel 3

Beleving van het leefklimaat en de totale agressie

T1 T2 N M SD M SD r t p3 Open leefklimaat 20 3.79 0.89 3.52 0.83 .54** 1.47 .16 Gesloten leefklimaat 21 3.41 0.83 3.24 0.84 .39* 0.83 .41 Frequentie incidenten 24 4.25 8.37 7.29 14.93 .67**** -1.33 .10 Ernstscore incidenten 24 17.59 18.30 30.40 26.25 .26 -2.25 .02 Tabel 4

Correlaties tussen de beleving van het leefklimaat en de totale agressie

Open klimaat T1 Gesloten klimaat T1 Open klimaat T2 Gesloten klimaat T2 Incidenten T1 Incidenten T2 Ernstscore T1 Ernstscore T2 Open klimaat T1 - Gesloten klimaat T1 -.16 - Open klimaat T2 .54** -.16 - Gesloten klimaat T2 -.03 .39* -.21 - Incidenten T1 -.29 .35* -.17 -.01 - Incidenten T2 -.10 -.09 -.02 .03 .67**** - Ernstscore T1 .01 .10 .12 -.22 .56*** .40* - Ernstscore T2 .03 -.20 .27 -.21 .26 .33 .26 - 3

p-waarde significant one-tailed

* p < .10, ** p < .05, *** p < .01, **** p < .001

(18)

18

Correlaties tussen de beleving van het leefklimaat en de specifieke vormen van agressie

Cross-sectioneel onderzoek heeft plaatsgevonden om de samenhang tussen de beleving van het leefklimaat en de specifieke vormen van agressie inzichtelijk te maken. Uit de correlatieanalyse (tweezijdige significantie, Tabel 5) blijkt dat de beleving van een open leefklimaat significant negatief correleert met heimelijke agressie (r=-.44, p<.05).

Daarmee zeggende dat een open leefklimaat samenhangt met minder heimelijke agressie. Daarnaast hangt een gesloten leefklimaat zowel significant

samen met verbale agressie (r = .53, p<.01) als met heimelijke agressie (r= .44. p<.05). Dit houdt in dat een gesloten leefklimaat samenhangt met het uiten van verbale en heimelijke agressie.

Verbale agressie correleert significant met zowel fysieke agressie (r= .41, p<.05), openlijke agressie (r= .50, p<.05) en heimelijke agressie (r= .44, p<0.05). Fysieke agressie hangt daarnaast significant samen met zowel openlijke agressie (r = .73, p<.01) als met heimelijke agressie (r= .41, p<.05). Deze uitkomst geeft aan dat de verschillende uitingsvormen van agressie met elkaar samenhangen.

Tabel 5

Correlaties tussen de beleving van het leefklimaat en specifieke vormen van agressie

* p < .10, ** p < .05, *** p < .01, **** p < .001 Open klimaat

T1 en T2

Gesloten klimaat T1 en T2

Verbaal Fysiek Openlijke Heimelijk

Open klimaat T1 en T2 - Gesloten klimaat T1 en T2 -.20 - Verbaal -.20 .53*** - Fysiek -.04 .30 .41** - Openlijk -.03 .15 .50** .73*** - Heimelijk -.44** .44** .44** .41** .31 -

(19)

19 Tabel 6

Verschil tussen jongens en meisjes met betrekking tot het aantal incidenten

* p < .10, ** p < .05, *** p < .01, **** p < .001

Verschillen tussen jongens en meisjes Bij de onderzoeksgroep is een onafhankelijke t-toets (eenzijdig, Tabel 6) uitgevoerd om het verschil te onderzoeken tussen jongens en meisjes met betrekking tot de beleving van het leefklimaat, de frequentie van agressie en de mate en ernst van agressie. In tegenstelling tot de verwachting is er geen significant verschil te constateren tussen jongens en meisjes met betrekking tot eerder genoemde afhankelijke variabelen. Echter, er is wel sprake van een trend met betrekking tot het aantal incidenten van het tweede meetmoment en het verschil in geslacht. Het gemiddelde van het aantal incidenten ligt, met name bij het tweede meetmoment, bij de jongens een stuk hoger dan bij de meisjes, respectievelijk M = 9.29, SD =17.38 en M = 2.43, SD = 3.05. Opvallend is dat bij het tweede meetmoment de ernstscore van de meisjes M = 41.01, SD = 21.70 een stuk hoger ligt dan bij de jongens M = 26.04, SD = 27.28.

4

p-waarde significant one-tailed

Discussie

Het doel van deze pilotstudie was een longitudinaal verband aan te tonen tussen het leefklimaat in de residentiële jeugdzorg en agressie. Echter, de uitkomsten van de verschillende analyses tonen aan dat er geen sprake is van een longitudinaal verband tussen het leefklimaat en agressie. Zowel de beleving van het leefklimaat als de frequentie van de incidenten zijn over de twee meetmomenten stabiel gebleken. Daarentegen is de ernst van agressie wel significant toegenomen. Tevens is er middels cross-sectioneel onderzoek een positief verband aangetoond tussen een gesloten leefklimaat en verbale en heimelijke agressie.

Verband tussen leefklimaat en agressie Een verklaring voor het uitblijven van een longitudinaal verband tussen leefklimaat en agressie ligt mogelijk bij de stabiliteit van agressie. Zo vond Olweus

Jongens Meisjes

N M SD N M SD t p4

Incidenten T1 17 4.53 9.47 7 3.57 5.38 .31 0.38

(20)

20

(1979) een aanmerkelijk hoge stabiliteit in een overzichtsstudie. Deze stabiliteit kan tot wel vijf jaar aanhouden. Echter, de studie van Olweus (1979) betrof gegevens van alleen jongens, waardoor er niet gegeneraliseerd kan worden naar zowel jongens als meisjes. Aansluitend bleek uit onderzoek van Wattum en Verhulst (1994) dat er binnen hun onderzoek voor meisjes tevens een stabiliteit in agressie is. Onderzoek van Warman en Cohen (2000) betrof wel een dataset van beide seksen en kwam tot eenzelfde conclusie. Ook zij vonden een hoge stabiliteit met betrekking tot agressief gedrag. Opmerkelijk hieraan is dat het agressieve gedrag niet tot moeizaam verandert terwijl de omgeving waarin het tot uiting komt wel wijzigt en er interventies worden ingezet om het gedrag in positieve zin te beïnvloeden (Connor, 2012; Olweus, 1979; Warman & Cohen, 2000).

Een plausibele verklaring voor de stabiliteit van agressie wordt gevonden in eerder onderzoek van Olweus (1977), waarin wordt beschreven dat agressie mogelijk in stand wordt gehouden door de negatieve effecten van het gedrag op de omgeving met een negatieve reactie tot gevolg. Hierdoor ontstaat een negatieve wederkerigheid, waardoor het vertonen van agressie in stand wordt gehouden. Aansluitend blijkt dat agressieve kinderen

veelal vriendschappen vormen met andere agressieve kinderen, waardoor hun gedrag in stand wordt gehouden (Coie & Dodge, 1998; Connor, 2012; Dishion et al., 1991). Daarnaast noemen Warman en Cohen (2000) dat de agressie eerder geworteld zit in het individu dan dat de kern ligt in de omgeving. Vervolgens vonden zij dat de verandering, waarbij personen die over de tijd heen verminderden in agressief gedrag, valt toe te schrijven aan intrinsieke motivatie en dat een aangepaste omgeving daar geen tot weinig invloed op had.

Naast de stabiliteit van agressie zouden wellicht ook omgevingsfactoren verklarend kunnen zijn voor het uitblijven van een longitudinaal verband tussen het leefklimaat en agressie. Uit de literatuur blijkt dat de kwaliteit van het leefklimaat zeer bepalend is voor de ontwikkeling van jeugdigen die behandeld worden op een leefgroep, aangezien zij de leefgroep niet zomaar kunnen verlaten (Van der Helm et al., 2013). Zij zijn overgeleverd aan de pedagogisch medewerkers van de leefgroep en hun groepsgenoten. Echter, jeugdigen in deze leeftijdsfase worden vaak steeds onafhankelijker van ouders en/of andere volwassenen. Volgens de literatuur gaan leeftijdsgenoten een prominentere rol spelen in het aanleren van adequaat of inadequaat gedrag bij de jeugdige in plaats van zijn ouders en

(21)

21

andere volwassenen (Ferguson, San Miguel & Hartley, 2009; Sijtsema et al., 2010). Het is daarbij aannemelijk dat een jeugdige binnen een leefgroep zowel positief als negatief beïnvloed kan worden door zijn of haar groepsgenoten en gevoeliger wordt voor de mening van groepsgenoten. Wanneer er sprake is van agressie bij groepsgenoten kan deze aanwezigheid invloed hebben op de manier waarop de jeugdige zelf zijn of haar gedrag uit.

Aansluitend ligt er een mogelijke verklaring in de ‘self fulfilling prophecy’. Jeugdigen vertonen, vanwege hun problematiek en verleden vaak agressie, waarop groepswerkers niet altijd passend kunnen reageren. De groepswerkers voelen zich soms machteloos en hebben het idee dat niets meer werkt bij de jeugdigen, waarbij zij dit ook naar hun uitstralen. Dit resulteert vervolgens in een negatieve spiraal van agressie en repressie en kan zich uiten in een toename van ernst in agressie bij de jeugdigen (Hanrath, 2009). Daarnaast kampen jeugdigen met ernstige gedragsproblemen soms met een verstoorde sociale waarneming. Hierdoor interpreteren ze gedrag van anderen vaker als vijandig en reageren deze jeugdigen agressiever (Castro et al., 2002).

Toename ernst van agressie

Een mogelijke verklaring voor de toename in ernst van agressie kan niet gezocht worden in de beleving van het leefklimaat. Uit een posthoc-analyse bleek dat de relatie tussen de beleving van het gesloten leefklimaat en de ernst van de incidenten werd gemedieerd door verbale agressie. Desalniettemin kan de mogelijkheid tot inperking wel een verklaring zijn. Inperking wordt toegepast wanneer de jeugdige agressief gedrag vertoont, waardoor de veiligheid van de jeugdige zelf en/of zijn of haar omgeving in gevaar komt. Om de veiligheid te waarborgen vindt inperking van de jeugdige plaats (Valenkamp, 2011). Het inzetten van een vorm van inperking kan traumatisch zijn voor de jeugdige en het heeft een vertragend effect op het therapeutisch proces. Wanneer de inperking faalt, reflecteert zich dit in een toename van probleemgedrag (Valenkamp, 2011).

Tevens toont retrospectief onderzoek aan (Burke, Loeber & Bimaher, 2002) dat jeugdigen die verblijven binnen een residentiële setting, ongeacht het sekseverschil, vaak al in de kindertijd agressie vertoonden en het agressieve gedrag zich van minder ernstig naar ernstig ontwikkelt. Agressiviteit kent een scherpe toename tussen het tiende en negentiende

(22)

22

levensjaar (Cairns e.a., 1989), maar het kan niet los worden gezien van agressief gedrag in de kinderleeftijd.

Een andere verklaring voor een toename van de ernst in agressie kan gegeven worden doordat de belangrijkste gehechtheidfiguren, vaak ouders, bij de jeugdige zijn weggehaald en de jeugdige zich buiten zijn veilige en vertrouwde omgeving bevindt. Veilige gehechtheid is een cruciale factor in een gezonde affectieve ontwikkeling, waarbij stoornissen in die gehechtheid kunnen leiden tot ernstige problematiek. In zekere zin beschermt gehechtheid de psychische gezondheid; onthechting vormt daarbij een risico (Cassidy & Shaver, 1999; Schore, 2003).

Een plaatsing in een residentiële setting is voor jeugdigen een verlies van hun, op dat moment, enige bron van bescherming en veiligheid (Schuengel, Oosterman, & Sterkenburg, 2009). Een verstoring van deze gehechtheidsrelatie heeft onder andere tot gevolg dat jeugdigen verdriet en angst ervaren (Robertson & Robertson, 1989;Van der Horst & Van der Veer, 2009). Daarnaast ontwikkelen jeugdigen die in een instelling zijn geplaatst vaker emotionele, aandachts- en gedragsproblemen (Loman et al., 2009; Pollak et al, 2010). Hierbij komen gedragsproblemen het meest naar voren

(Newton et al., 2000). Jeugdigen kunnen niet meer terugvallen op hun veilige basis en beroep doen op de zorg en troost die ze bij hun gehechtheidfiguren altijd hebben gehad. Tevens kan een plaatsing binnen een instelling er toe leiden dat een jeugdige gedurende zijn of haar verblijf meer psychopathologie ontwikkelt, waarbij de gedragsproblemen in ernst kunnen toenemen (Schuengel, Oosterman & Sterkenburg, 2009; Verhulst, 2000).

Sekseverschil in samenhang met agressie In tegenstelling tot de verwachte hypothese is er geen significant verschil gevonden in frequentie van agressie tussen jongens en meisjes. Zo werd verwacht dat jongens frequenter fysieke en openlijke agressie vertonen dan meisjes. Wel is er een trend aangetoond die weergeeft dat de frequentie van het aantal incidenten bij jongens hoger ligt tijdens het tweede meetmoment. Een mogelijke verklaring voor het uitblijven van verschillen tussen jongens en meisjes is het ‘treshold’-effect. Wanneer er sprake is van veel risicofactoren in de opvoeding is de uiting van agressief gedrag bij de jeugdige aanzienlijk hoger dan wanneer er in de opvoeding weinig risicofactoren aanwezig zijn. Vanuit het ‘threshold’-effect is het aannemelijk om te veronderstellen dat meisjes binnen de residentiële jeugdzorg

(23)

23

frequenter en een ernstigere vorm van agressief gedrag vertonen, daar ze vaak aan veel risicofactoren zijn blootgesteld. Het is immers een gegeven dat de aanwezigheid van risicofactoren gedurende hun ontwikkeling hoger ligt bij jeugdigen die verblijven in een residentiële setting (Harder, Knorth, & Zandberg, 2006).

Vervolgens ligt er een eventuele verklaring in de ‘number paradox’. Deze paradox houdt in dat een concept, bijvoorbeeld sekseverschil in samenhang met agressie, een andere betekenis krijgt naarmate het minder of vaker voorkomt (Loeber, Slot, & Sergeant, 2001). Over het algemeen wordt gesteld dat het tonen van fysieke en openlijke agressie minder voorkomt bij meisjes dan bij jongens (Costello et al., 2000; Vermeieren, 2011). De meisjes die wel fysieke en/of openlijke agressie tonen vormen een tamelijk uitzonderlijke groep, waarbij de oorzaken van de agressie wellicht gedeeltelijk in de kenmerken van de persoon liggen. Echter, bij meisjes die in een residentiële instelling verblijven komt agressief gedrag relatief vaak voor. Dit is een specifieke klinische groep meisjes, bij wie sprake is van verschillende problematiek op uiteenlopende gebieden. Het uiten van agressie door meisjes is daarmee typerend voor deze relatief kleine, maar zeer specifieke problematische groep.

Specifieke vormen van agressie

Uit de studie komt naar voren dat de frequentie van incidenten hoger ligt binnen een gesloten leefklimaat. Wanneer middels cross-sectioneel onderzoek gekeken wordt naar de specifieke uitingsvormen van agressie, blijkt binnen een gesloten leefklimaat meer sprake te zijn van verbale, fysieke en heimelijke agressie dan binnen een open leefklimaat. Daarnaast is er bij een open leefklimaat minder sprake van heimelijke agressie in vergelijking met andere agressieve vormen. Hierin wordt de bijbehorende hypothese bevestigt, waarbij werd verwacht dat er binnen een open leefklimaat in mindere mate sprake is van agressief gedrag. Vanuit de theorie wordt dit resultaat bekrachtigd, waarbij wordt gesteld dat een gesloten leefklimaat kan leiden tot meer agressief gedrag en emotionele instabiliteit (Schubert, Mulvey, Loughran, & Losoya, 2012; Van der Helm et al., 2011). Doordat binnen een gesloten leefklimaat de nadruk voornamelijk ligt op straffen, regels en een onevenwichtige machtsbalans, komt er een negatieve werkrelatie tot stand, waarvan het vrij lastig is deze om te buigen naar een positieve werkrelatie. Dit resulteert in het voortzetten van een gesloten leefklimaat, waarbij er wantrouwen en gevoelens van wanhoop heersen bij de jeugdigen en een

(24)

24

gevoel van onveiligheid en repressie bij de medewerkers. Afwijkend van een gesloten leefklimaat is een open leefklimaat, waarbinnen sprake is van empathie, een afname van agressiviteit en meer emotionele stabiliteit (Souverein, Stams, & Van der Helm, 2013; Van der Helm, Moonen, & Roest, 2013). Wanneer de typerende kenmerken van beide leefklimaten naast elkaar worden gelegd, is het een logische redenatie dat een meer intense vorm van agressie, zijnde heimelijke agressie, in mindere mate aanwezig is bij een open leefklimaat en er meer agressie aanwezig is bij een gesloten leefklimaat.

Tevens blijkt een gesloten leefklimaat samen te hangen met meer verbale agressie, dat vervolgens samenhangt met een minder sterke toename in de ernst van agressie. Het is plausibel om te veronderstellen dat een gesloten leefklimaat leidt tot meer verbale agressie gezien een toename van agressie typerend is voor dit klimaat (Souverein, Stams & Van der Helm, 2013; Van der Helm et al., 2011a). Wanneer hier veelvuldig sprake van is, is het vervolgens een voor de hand liggend gevolg dat dit gegeven tevens voor gewenning kan zorgen bij de pedagogisch medewerkers. Aangezien de pedagogisch medewerkers dagelijks met de complexe doelgroep in

contact staan, ervaren en bekijken zij agressief gedrag wellicht vanuit een ander perspectief, waardoor hun toetsingskader subjectief van aard zou kunnen zijn (Luck, Jackson, & Usher, 2008). Hierdoor kan er sprake zijn van onderrapportage door pedagogisch medewerkers. Re-Act meldingen hebben eveneens te kampen met subjectieve betekenisverlening. Ernstscores die worden toegekend aan een incident zijn in die mate subjectief dat de ene pedagogisch medewerker een incident ernstiger kan ervaren dan een andere pedagogisch medewerker. Per team en ook per individu kan het verschillen hoe frequent en om welke reden er een Re-Act melding gemaakt wordt.

Tot slot blijkt er van een verband met betrekking tot wederzijdse beïnvloeding tussen de beleving van het leefklimaat en de uiting van agressie geen sprake. Hiermee wordt de bijbehorende hypothese door het uitblijven van laatstgenoemde niet bevestigd. Een mogelijke verklaring hiervoor kan liggen in het verschil in effect van het leefklimaat en het gedrag van de jeugdige. Uit de resultaten blijkt dat met name het leefklimaat invloed heeft op de uiting van agressie en niet zozeer andersom. Wanneer een agressieve jeugdige binnen een open leefklimaat terecht komt waar minder agressie heerst, zal het therapeutisch effect

(25)

25

mogelijk van grotere invloed zijn dan het in stand houden van het gedrag van de jeugdige. Het kunnen ombuigen van het probleemgedrag van de jeugdige en een adequate bejegening is daarmee typerend voor een open leefklimaat (Van der Helm et al., 2011a; Van der Helm et al., 2009; Van der Helm, Stams, Genabeek, & Van der Laan, 2012). In tegenstelling tot een open leefklimaat is het voor een gesloten leefklimaat typerend dat een jeugdige onjuist bejegend wordt en veiligheid minder goed gewaarborgd kan worden (Palareti & Berti, 2010; Van der Helm, et al., 2009; Van der Helm et al., 2014). Het is daarmee niet geheel ondenkbaar dat een gesloten leefklimaat samenhangt met een hoge mate van agressie. Zodra een jeugdige met agressief gedrag in dit klimaat terecht komt, zal zijn agressie versterkt worden (Anderson & Ranckin, 2007; Janzing & Kerstens, 2002; Junger, Junger-Tas, & Feder, 2008). De overleningsmechanismen die jeugdigen wel of niet zullen moeten toepassen is daarbij leidend voor het vertonen van bepaald gedrag (Baumann & DeSteno, 2010; Dishion, McCord, & Poulain, 1999; Frijda, 1986; Van der Helm et al., 2012). In dit geval is het daarom mogelijk dat er geen sprake is van wederzijdse beïnvloeding tussen het leefklimaat en

agressie, maar eerder van een eenzijdige beïnvloeding.

Beperkingen

Dit onderzoek kent enkele beperkingen. Zo is er in de eerste plaats sprake van een relatief kleine onderzoeksgroep. Dit kan een verklaring zijn voor het uitvallen van significante resultaten en hierdoor is ook de generaliseerbaarheid van de resultaten beperkt.

Tevens was er door de beperkte grootte van de onderzoeksgroep onvoldoende power om een cross-lagged panel analysis (CLPA) te draaien of multilevel analyse uit te voeren. Binnen deze pilotstudie is hierdoor geen rekening gehouden met de geneste structuur van de data en daarmee de statistische afhankelijkheid van de data.

Daarnaast is de vragenlijst die binnen de pilotstudie is gebruikt een zelfrapportage-instrument. Zelfrapportage is bij jeugdigen met psychopathologie en/of gedragsproblemen niet altijd betrouwbaar. Zij kunnen sociaal wenselijke antwoorden geven, wat kan leiden tot vertekeningen in de resultaten, bijvoorbeeld onderrapportage (Breuk, Clauser, Stams, Slot, & Doreleijers, 2007). De kans op sociaal wenselijke antwoorden is zoveel mogelijk ondervangen daar de

(26)

26

vragenlijst individueel is afgenomen. Op deze wijze is de beïnvloeding door andere jeugdigen geminimaliseerd. Tevens is van te voren naar de jeugdigen benadrukt dat de gegevens anoniem verwerkt zullen worden.

Tot slot is het afnemen van een vragenlijst een momentopname. Recente gebeurtenissen kunnen hierdoor de resultaten positief dan wel negatief beïnvloeden. Wanneer een jeugdige net een crisissituatie heeft meegemaakt met een pedagogisch medewerker is het aannemelijk dat de jeugdige negatiever is over het leefklimaat dan wanneer de jeugdige net een gezellige dag heeft gehad op de leefgroep. Gezien het longitudinale karakter, twee meetmomenten, van de studie is gepoogd om dit effect zoveel mogelijk te ondervangen.

Gezien de beperkingen dienen de resultaten van deze pilotstudie dan ook met voorzichtigheid geïnterpreteerd te worden.

Perspectieven

De pilotstudie biedt evenzeer ook perspectieven, daar de resultaten zowel wetenschappelijke als maatschappelijke implicaties hebben. Een wetenschappelijke implicatie is dat er onderzoek gedaan dient te worden met een grotere onderzoeksgroep en met meerdere meetmomenten om te kijken of er sprake is

van een longitudinaal verband tussen het leefklimaat en agressie binnen de residentiële jeugdzorg. Deze studie biedt aanknopingspunten voor een diepgaander en uitgebreider longitudinaal onderzoek. Wanneer er sprake blijkt te zijn van een longitudinaal verband tussen het leefklimaat en agressie heeft dit belangrijke maatschappelijke gevolgen.

Opvoeding, ontwikkeling en het bieden van een veilige leefomgeving zijn belangrijke doelstellingen van het werk binnen de residentiële jeugdzorg (Jongepier, Struijk, & van der Helm, 2010). Aanwezigheid van agressie op een leefgroep levert een negatieve bijdrage aan het gevoel van veiligheid bij zowel jeugdigen als pedagogisch medewerkers. Een onveilig gevoel heeft vervolgens een negatief effect op de ontwikkeling van jeugdigen, het uiten van agressief gedrag en op het behandeleffect. Om deze negatieve spiraal te doorbreken en de aanwezigheid van agressie binnen leefgroepen te doen afnemen, is het creëren van een open leefklimaat van essentieel belang (Valenkamp et al., 2014; Van der Helm et al., 2012). Wanneer jeugdigen binnen een residentiële setting voornamelijk een gesloten leefklimaat ervaren, dan is het afnemen van agressief gedrag een zeer lastige, dan wel niet onmogelijke, opgave. Dit kan grote

(27)

27

gevolgen hebben, daar de kans toeneemt dat jeugdigen een antisociale en/of opstandige gedragsstoornis gaan ontwikkelen en delinquent gedrag toeneemt (Moffitt, 1993; Verhulst, Donker & Hofstra, 2001). De belasting voor de maatschappij wordt dan steeds minder dragelijk. Het is daarom van groot belang dat er binnen residentiële instellingen gewerkt wordt aan een open leefklimaat met aandacht voor vier elementen, namelijk het bieden van ondersteuning en groeimogelijkheden, het beperken van repressie en een prettige, veilige sfeer creëren (van der Helm et al., 2009).

Aan de hand van de resultaten van dit onderzoek kunnen de leefgroepen binnen Juzt aan de slag om het leefklimaat te optimaliseren en hebben zij handvatten om zich op dit gebied verder te ontwikkelen. Het zou interessant zijn om verder te analyseren welke elementen bijdragen aan het in stand houden van een gesloten leefklimaat en de aanwezigheid van agressief gedrag. Daar de jeugdigen de situatie dagelijks meemaken en ervaren, kunnen zij inzicht geven in hoe het leefklimaat verbeterd kan worden. Het is dan ook van essentieel belang dat er naar hen geluisterd wordt. Tevens zou het voor vervolgonderzoek interessant zijn om te kijken naar de zogenaamde consistente tweedeling van agressief gedrag: reactieve

versus proactief agressie, ook wel frustratieagressie en instrumentele agressie genoemd (Vitiello & Stoff, 1997). In de jeugdzorg kunnen deze twee vormen van agressie van belang zijn om te begrijpen waarom bij een bepaald individu agressief gedrag in een gegeven situatie optreedt en om te bedenken wat nodig is om voortgaande agressie te voorkomen. Het maakt voor de keuze van een passende reactie en toepassing van inperking bijvoorbeeld verschil of een jeugdige vanuit gebrek aan controle (reactief) agressief gedrag vertoont of agressie instrumenteel inzet (proactief) om zijn doel te realiseren (Valenkamp, 2011). Tegelijkertijd is in de praktijk niet altijd sprake van of-of, maar van en-en. Immers vertoont een jeugdige veelal zowel reactief als proactief agressief gedrag.

Nauwkeurige bestudering van de Re-Act meldingen kunnen een bijdrage leveren aan vervolgonderzoek met betrekking tot reactieve en proactieve agressie en de aanpak hiervan. Uit de huidige Re-Act meldingen blijkt dat het niet toestaan van iets in het huidige leefklimaat vaak de aanleiding is voor agressief gedrag. Zodra pedagogisch medewerkers zich er meer bewust van worden dat een jeugdige bijvoorbeeld agressief gedrag vertoont wanneer hem iets geweigerd wordt, kunnen zij hier in het

(28)

28

vervolg beter op anticiperen. Hierbij dient als vooruitstrevend doel dat inperken voorkomen wordt en de beleving van een open leefklimaat toeneemt.

(29)

29 Literatuurlijst

Anderson, C.M., & Ranckin, A.S. (2007). The relation between argumentativeness, verbal aggressiveness and communication satisfaction in incarcerated male youth. The Prison

Journal, 87, 328-343.

Ball, S.A., Carroll, K.M., Canning-Ball, M. en Rounsaville, B.J. (2006). Reasons for dropout from drug abuse treatment: symptoms, personality, and motivation. Addictive

Behaviors, 31, 320-330.

Baumann, J., & DeSteno, D. (2010). Emotion guided threat detection: Expecting guns where there are none. Journal of Personality and Social Psychology, 99, 595-610.

Binsbergen, M.H. van (2003). Motivatie voor behandeling. Ontwikkeling van

behandelmotivatie in een justitiële setting. Antwerpen- Apeldoorn: Garant- Uitgevers.

Boendermaker, L., Van Rooijen, K., & Berg, T. (2012). Residentiele Jeugdzorg: Wat Werkt? Utrecht: Nederlands Jeugdinstituut.

Breuk, R. E., Clauser, C. A. C., Stams, G. J. J. M., Slot, N. W., & Doreleijers, T. A. H.

(2007). The validity of questionnaire self-report of psychopathology andparent–child relationship quality in juvenile delinquents with psychiatric disorders. Journal of

Adolescence, 30, 761-771.

Burke, J.D., Loeber, R., & Birmaher, B. (2002). Oppositional defiant disorder and conduct disorder: A review of the past 10 years, part II. Journal of the American Academy of

Child and Adolescent Psychiatry, 41, 1275-1293.

Cassidy, J. & Shaver, P.H. (1999) The handbook of attachment: theory, research and clinical

applications. Londen: Guilford Press.

Castro, B.O., Veerman, J.W., Koops, W., Bosch, J.D. & Monshouwer, H.J. (2002). Hostile attribution of intent and aggressive behavior: a meta-analysis. Child Development, 73, 916–934. doi: 10.1111/1467-8624.00447.

Cairns, R.B., Cairns, B.D., Neckerman, H.J., Ferguson, L.L., & Gariépy, J.L. (1989). Growth and agression: 1. Childhood to early adolescence. Developmental Psychology, 25, 320-330.

Coie, J. D., & Dodge, K. A. (1998). Aggression and antisocial behavior. In: W. Damon, & N. Eisenberg (Eds.), Handbook of child psychology, 5th Ed.: Vol 3. Social, emotional,

and personality development (p. 779-862). Hoboken, NJ: John Wiley and Sons. Connor, D.F. (2012) Aggression and Antisocial Behavior in Children and Adolescents:

(30)

30

Costello, E.J., Armstrong, T.D., & Erkanli, A. (2000). Report on the develepmental

epidemiology of comorbid psychiatric substance use disorders. Washington, DC:

National Institute on Drug Abuse.

Cote, S.M., Vaillancourt, T., Barker, E.D., Nagin, D., & Tremblay, R.E. (2007). The joint development of physical and indirect aggression: Predictors of continuity and change during childhood. Development and psychopathology, 19, (35-55). doi:

10.10170S0954579407070034

Dishion, T.J., McCord, J., & Poulin, F. (1999). When interventions harm. peer groups and problem behaviour. American Psychologist, 54, 755-764.

Dishion, T.J., Patterson, G.R., Stoolmiller, M., & Skinner, M.L. (1991). Family, school, and behavioral antecedents to early adolescent involvement with antisocial peers.

Developmental Psychology, 27(1), 172–180. doi: 10.1037/0012-1649.27.1.172

Eron, L.D., & Huesmann, L.R. (1984). Development of aggression and psychopathology.

Aggressive behavior, 10, 201-211.

Ferguson, C. J. San Miguel, C., & Hartley, R. D. (2009). A multivariate analysis of youth violence and aggression: The influence of family, peers, depressions and media violence Journal of Pediatrics, 155(6), 904-908.

Frijda, N.H. (1986). The Emotions. Studies in Emotion and Social Interaction. Cambridge University Press.

Garrido, V., & Morales, L.A. (2007). Serious (Violent or Chronic) juvenile offenders: a systematic review of treatment effectiveness in secure corrections. Campbell

Systematic Reviews, 3(7), 1-49. doi:10.4073/csr.2007.7

Gershoff, E.T., Aber, J.L. & Clement, M. (2009). Parent learning support and child reading ability: A cross- lagged panel analysis for developmental transactions. In A. Sameroff (Ed.), The transactional model of development. How children and contexts shape each

other (p. 3-21). Washington, DC: American Psychological Association.

Gezamenlijke Jeugdinspecties (2007). Veiligheid in justitiële jeugdinrichtingen: opdracht met

risico’s. Utrecht: Inspectie Jeugdzorg.

Gumpel, T.P. & Sutherland, K.S. (2010). The relation between emotional and behavioral disorders and school-based violence. Agression and Violent Behavior, 15, 349-356. Hanrath, J. (2009). Opvoeden in een gesloten jeugdinrichting: een contradictio in

terminis? (Education in youth prison: a contradiction in terms?). Proces, 88 (3), 182-189.

(31)

31

Harder, A., Knorth, E.J. & Zandberg, T. (2006). Residentiële jeugdzorg in beeld. Een

overzichtsstudie naar de doelgroep, werkwijzen en uitkomsten. Amsterdam: SWP

Harvey, J. (2005). Young Men in Prison. Surviving and adapting to life inside. Cullompton UK: Willan Publishing.

Höfte, S. J. C., Van der Helm, G. H. P., & Stams, G. J. J. M. (2012). Het internationaal recht en knelpunten in de gesloten jeugdzorg: adviezen voor de praktijk. In Scheepmaker, M. P. C. (red.), Justitiële verkenningen: Mensenrechten in Nederland (pp. 84-99). Den Haag: Boom Lemma uitgevers.

Janzing, C., & Kerstens, J. (2000). Werken In Een Therapeutisch Milieu (Working In A Therapeutic Context). Houten: Bohn Stafleu & van Loghum.

Jongepier, N., Struijk, M. & Van der Helm, P. (2010). Pedagogisch handelen in de

residentiële zorg. Zes uitgangspunten voor een goed pedagogisch klimaat. JeugdenCo,

1, 9-18.

Jonker, A. (2004). Niet opsluiten, maar opvoeden. Utrecht: Uitgevrij Agiel.

Jorna, A.E. (2007). Het verblijf in justitiële jeugdinrichtingen. ABC Jeugdsurvey 2007. Den Haag: Dienst Justitiële Jeugdinrichtingen.

Junger, M., Junger-Tas, J., & Feder, L. (2008), Preventie van agressie. In Weijers, I. Justiele interventies. Voor jeugdige daders en risicojongeren (137-154). Den Haag: Boom Juridische uitgevers.

Lee, B.R., Chmelka, M.B., & Thompson, R. (2010). Does what happens in group care stay in group care? The relationship between problem behaviour trajectories during care and post-placement functioning. Child and Family Social Work, 15, 286-296.

doi: 10.1111/j.1365-2206.2009.00669

Lewis-Beck, M.S., Bryman, A. & Liao, T.F. (2004). The SAGE Encyclopedia of Social Science Research Methods, Thousand Oaks: Sage Publications.

doi: 10.4135/9781412950589

Lipsey, M.W. (2009). The Primary Factors that Characterize Effective Interventions with Juvenile Offenders: A Meta-Analytic Overview. Victims and Offenders, 4(2), 124-147. doi:10.1080/15564880802612573

Lipsey, M. (1995) ‘Can rehabilitative programs reduce the recidivism of juvenile

delinquents?’ in McGuire, J. (ed.) What works: Reducing reoffending: Guidelines from

Research and Practice. Chichester: John Wiley & Sons.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Divergent Quiescent Transition Systems (DQTSs) are labelled transition sys- tems that model quiescence, i.e., the absence of outputs or internal transitions, via a special

analysis of registry data may help to gain insights into the clinical performance of second- generation DES. However, data obtained from randomized controlled trials are considered

During the first experiment and also our first interview, we collected the changes which are requested by care-givers (i.e.,unforeseen changes). Some of the changes are related

As expected, we observed that when participants performed the HLJ task, laterally rotated palm view stimuli lead to a more marked RRN than medially rotated palm view stimuli when

Segments: Variable that shows 4 different segments of beer: Premium, Non-Premium, Imported, Light.. In the data set the variable is reported as nest1 Price interaction: Interaction

They are used in the fabrication of a growing range of devices such as transducers (such as ultrasonic acoustic wave), actuators (microfludic pump), pressure sensor

Ook voor deze regeling zal aan de hand van voorbeelden worden geïllustreerd of er een mogelijkheid bestaat om de renteaftrekbeperking te ontwijken door een fiscale eenheid aan te

In conclusion, the media (e.g. lean, moderate, rich), the source (e.g. top management versus immediate supervisor), and the format of written one-way communication (hard copy