• No results found

Het effect van positieve en negatieve humor op relatieve deprivatie bij Nederlanders en de moderatie van groepsidentificatie

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Het effect van positieve en negatieve humor op relatieve deprivatie bij Nederlanders en de moderatie van groepsidentificatie"

Copied!
25
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Het Effect van Positieve en Negatieve Humor

op Relatieve Deprivatie bij Nederlanders en de

Moderatie van Groepsidentificatie.

Bachelorproject Naam: Ricky Singh

Universiteit van Amsterdam Afdeling Sociale Psychologie Studentnummer: 10004603 Begeleider: Allard Feddes

(2)

Abstract

De huidige studie onderzoekt de effecten van positieve en negatieve humor op relatieve deprivatie, en of de effecten gemodereerd worden door groepsidentificatie. In de pilot studie is onderzocht welke van de vijf cartoons meest verschilden in de mate van negativiteit. Uit een Pilotstudie bleek de cartoon Harry het minste negatief en de cartoon Kolonisten de het meeste negatief te zijn. In de hoofdstudie kregen de deelnemers één van de twee cartoons te zien. Vervolgens vulden de deelnemers de groepsidentificatie, collectieve relatieve deprivatie en individuele relatieve deprivatie vragenlijsten in. Uit de resultaten bleek dat de deelnemers van de Kolonisten conditie meer collectieve relatieve deprivatie ervoeren. Ook werd een trend gevonden van humor op collectieve relatieve deprivatie. Daarnaast werd een interactie van humor en groepsidentiteit op individuele relatieve deprivatie gevonden.

(3)

Inleiding

Williams en Berry (1991) definiëren vluchtelingen als mensen die hun land ontvluchten uit de angst voor vervolging voor hun eigen geloofsovertuiging, politieke voorkeuren, of etniciteit. Dit is een geforceerde keuze voor de vluchtelingen en zij prefereren niet om in een onbekend land te schuilen. De huidige toestand in Syrië maakt het de normale burger niet meer mogelijk om daar te wonen. Hierdoor vluchten de burgers van Syrië naar Europa met de hoop op overleving. De komst van de vluchtelingen in Nederland zorgt voor onrust onder de Nederlanders. Uit angst voor de vluchtelingen protesteren Nederlanders uit verschillende gemeentes tegen de komst van deze vluchtelingen (Klomp, 2015). De angst ontstaat uit de realistische en symbolische dreiging bij de Nederlanders. De realistische dreiging is de bedreiging van de andere groep op de welvaart, succes en status van de eigen groep (Stephan, Ybarra, & Bachman, 1999). Een voorbeeld hiervan is dat de vluchtelingen de banen zullen inpikken en/of geplaatst zullen worden in de sociale huurwoningen (Rosman, & van Mersbergen, 2015). Daarnaast wordt de Nederlandse cultuur bedreigd door de komst van de vluchtelingen, oftewel symbolische dreiging (Stephan, Ybarra, & Bachman, 1999). Deze dreigingen leidt tot relatieve deprivatie bij de Nederlanders. Dit is een negatief gevoel dat ontstaat uit de perceptie dat de vluchtelingen meer kansen krijgen en beter af zijn dan de Nederlanders (Smith & Huo, 2014). Het voordeel dat de vluchtelingen hebben wordt gezien als onterecht. Pettigrew et al. (2008) lieten zien dat mensen zonder een eigen woning en met een lage inkomen relatieve deprivatie ervaren. Het ervaren van relatieve deprivatie veroorzaakt negatieve emoties (King & Taylor, 2011).

In deze studie wordt onderzocht of het gebruik van humor de relatieve deprivatie kan verminderen. Volgens Suls (1972) zorgt humor voor de ervaring van de positieve emoties blijdschap, vrolijkheid, gelach en plezier. Zoals uiteengezet wordt in deze these zal humor in dit opzicht de negatieve emoties van de relatieve deprivatie naar verwachting reguleren en verminderen. Samson, Glassco en Gross (2014) lieten de korte en lange termijn effecten zien van humor op emotie regulatie. Humor zorgt voor het faciliteren van positieve emoties en inhiberen van negatieve emoties. De lading van humor kan zowel positief als negatief zijn. Aullaud en Piolat (2012) maken een onderscheid tussen duistere en niet-duistere humor.

(4)

Duistere humor wordt beschreven als de afwijking van de waarden en de overtreding van de sociale normen en morele systemen, en is grotendeels gerelateerd aan agressieve humor.

Het doel van de huidige studie is het onderzoeken naar het effect van positieve en negatieve humor op de relatieve deprivatie. Daarnaast wordt gekeken of het effect van positieve en negatieve humor op relatieve deprivatie wordt gemodereerd door groepsidentificatie. Om de onderzoeksvraag te beantwoorden wordt er eerst een overzicht gegeven van de bestaande onderzoeksliteratuur. Als eerste wordt er gekeken naar de effecten van positieve en negatieve humor op emoties. Vervolgens wordt er gekeken naar relatieve deprivatie en de gevolgen ervan. Hierna wordt het onderzoek over de effecten van positieve en negatieve humor op relatieve deprivatie besproken. Tot slot wordt er gekeken of deze effecten gemodereerd kunnen wordt door groepsidentificatie.

Definities van Positieve en Negatieve humor

In deze studie wordt gesuggereerd dat humor de relatieve deprivatie bij de Nederlanders kan verminderen. Dit doet humor door de negatieve emoties van relatieve deprivatie te reguleren. In deze paragraaf zal een beschrijving worden gegeven van de positieve en negatieve humor.

In de psychologie is het soms lastig om een definitie te geven aan een psychologische construct. Dit is geldt ook voor humor. Volgens Martin (2007) is humor op te splitsten over vier componenten: (1) de sociale context, (2) cognitieve-perceptuele proces, (3) emotionele respons en (4) vocale-gedrag expressie van gelach. De definitie van humor hangt af van het component dat de onderzoekers benadrukken. Voor de huidige studie wordt humor gedefinieerd als een psychologische respons gekarakteriseerd door de opwekking van de positieve emotie blijdschap, de waarneming dat iets grappig is, en de neiging om te lachen (Martin, 2007). Het gevoel dat bij humor ontstaat wordt beschreven in de termen van amusement, vrolijkheid, hilariteit en vreugde.

Naast het fijne gevoel dat humor creëert bij mensen, heeft humor ook positieve effecten op het welzijn van de mens. Volgens de humor-gezondheid hypothese van Martin en Lefcourt (2004) is er sprake van zowel een direct als indirect effect van humor op de

(5)

gezondheid. In het eerste geval zorgt humor voor de fysiologische veranderingen in het lichaam en voor positieve emoties. Deze bevorderen de gezondheid. In het tweede geval modereert humor de ongunstige fysiologische effecten van stress. Echter, komen uit de literatuur tegenstrijdige resultaten voor de humor-gezondheid hypothese naar voren (McCreaddie & Wiggins, 2008).

Abel (2002) liet zien dat humor een effectieve strategie vormt tegen stress en angst. Participanten met een groot gevoel voor humor ervoeren minder stress en angst vergeleken met de participanten met een klein gevoel voor humor. De studie suggereert dat humor een positieve effect heeft op de beoordeling van een stressvolle situatie, de negatieve affectieve respons verzwakt, en dat humor voor een cognitieve verschuiving en reductie van fysiologische opwinding zorgt. Daarnaast laat de subschaal self-enhancing humor van de Humor Styles

Questionnaire (HSQ, Martin et al. 2003) zien dat humor de emoties kan reguleren. Hierdoor zou

humor de negatieve emoties van relatieve deprivatie kunnen reguleren. Samson en Gross (2012) maken de onderscheid tussen positieve en negatieve humor. De onderzoekers lieten zien dat de positieve humor de negatieve emoties beter reguleerde dan de negatieve humor. In de volgende paragraaf zal relatieve deprivatie en de effecten ervan worden besproken.

Negatieve humor zou gezien kunnen worden als duistere humor. Bij duistere humor wordt afgeweken van waarden, normen overtreden en kan gerelateerd worden aan agressiviteit (Aullaud, en Piolat 2012). Martin et al (2003) liet zien dat negatieve humor positief gerelateerd is aan depressie, stress en angst.

In de volgende paragraaf komt relatieve deprivatie en de gevolgen ervan aanbod.

De gevolgen van Relatieve deprivatie

Door de komst van de vluchtelingen ervaren de Nederlanders relatieve deprivatie. In dit paragraaf wordt de term relatieve deprivatie beschreven. Vervolgens wordt besproken op welke wijze de vluchtelingen voor relatieve deprivatie zorgen bij de Nederlanders. Ten slotte worden de gevolgen van relatieve deprivatie besproken.

Volgens de sociale vergelijking theorie van Festinger (1954) zijn mensen gedreven in het verkrijgen van een positief zelfbeeld. Dit doet men door zichzelf te vergelijken met andere

(6)

mensen. Er is sprake van een downward sociale vergelijking als men zichzelf vergelijkt met anderen die slechter af zijn dan zichzelf (Wills, 1981). Als men zichzelf vergelijkt met anderen die beter af zijn dan zichzelf, spreekt men over een upward sociale vergelijking (Collins, 1996). In beide gevallen resulteert het in een positief zelfbeeld. Echter, een sociale vergelijking kan een negatief effect hebben op mensen. Volgens Smith & Huo (2014) ontstaat Individuele relatieve deprivatie bij mensen die zichzelf vergelijken met anderen die beter af zijn. De betere positie van de mensen die beter af zijn wordt gezien als onterecht. Daarnaast stellen de auteurs dat het effect ook op groepsniveau waarneembaar is. Leden van een groep ervaren collectieve relatieve deprivatie als de leden zien dat de positie van hun groep slechter is vergeleken met de positie van een andere groep. Hierbij wordt het voordeel dat de andere groep heeft gezien als onterecht. Deze gevoelens van onrecht zorgen voor frustraties en woede, aldus Smith en Huo (2014).

De Nederlanders nemen twee soorten dreigingen waar bij de komst van de vluchtelingen. De eerste vorm van dreiging heet de realistische dreiging. Deze dreiging speelt in op het materiële en/of fysieke welzijn van de eigen groep (Stephan, Ybarra, & Bachman, 1999). Een onderzoek gedaan in Oekraïne laat een verband zien tussen relatieve deprivatie en realistische dreiging. Aleksynka (2007) liet zien dat autochtone in de lage klasse relatieve deprivatie ervaren. Dit komt doordat het merendeel van de migranten en autochtonen een gelijk inkomen hebben. De autochtonen in de lage klasse zien het hoger salaris van de migranten als onterecht. Het gevolg hiervan is dat de autochtonen van de lage klasse de migranten niet willen accepteren in hun leven en negatief over hun denken. Uit dit onderzoek komt naar voren dat de relatieve deprivatie voortkomt uit het verslechterde materiële welzijn van de autochtonen in de lage klasse. In dit onderzoek werden autochtonen vergeleken met migranten. Een soortgelijke effect zou ook teweeg kunnen worden gebracht door de vluchtelingen. Volgens de IND (z.d.) kan een vluchteling in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning in Nederland, en kan daarmee in Nederland verblijven.

De tweede vorm van dreiging heet de symbolische dreiging. Hierbij betreft het om de verschillen in de moraliteit, waarden, standaarden, geloven en attitudes tussen de eigen groep en de andere groep (Stephan, Ybarra, & Bachman, 1999).

(7)

Relatieve deprivatie heeft negatieve gevolgen voor de mens en maatschappij. Deze gevolgen komen nu aan bod. Volgens het model van relatieve deprivatie ervaring van Smith en Huo (2014) zorgt zowel individuele relatieve deprivatie en collectieve relatieve deprivatie voor een negatieve emotionele reactie. Deze emotionele reactie is woede en/of haatgevoel. Het model laat ook zien dat de emoties bij collectieve relatieve deprivatie en individuele relatieve deprivatie kan zorgen voor aantal gedragsmatige reactie. Mensen komen in opstand en gaan protesteren. Ook kan het uitlopen tot rellen.

In de volgende paragraaf worden de effecten van positieve en negatieve humor op relatieve deprivatie besproken.

De effecten van positieve vs negatieve humor op relatieve deprivatie.

Mensen met relatieve deprivatie beoordelen hun situatie of de situatie van hun groep negatief. De huidige studie stelt voor dat humor de relatieve deprivatie kan tegengaan. Dit wordt bereikt doordat humor de negatieve emoties die ontstaan bij het ervaren van relatieve deprivatie verminderd. Humor reguleert emoties door middel van herwaardering van een situatie (Samson & Gross, 2014). Herwaarderen is een mechanisme dat zorgt voor de herinterpretatie en de verandering van de mentale perspectief van een negatieve stimulus of situatie. Dit zorgt voor de verandering in de emotionele reactie. Dus de negatieve emoties die ontstaan bij de relatieve deprivatie worden verminderd door humor. Daarbij worden positieve emoties door humor versterkt. Dit zal naar verwachting leiden tot een vermindering van de relatieve deprivatie. Dit wordt ondersteund door de studie van Samsom, Glassco, Lee, en Gross (2014). De deelnemers kregen negatieve geladen plaatjes te zien. De deelnemers reguleerde hun emotie door humor of door herwaardering. Uit de studie komt naar voren dat humor de negatieve emoties sterker verminderde dan herwaardering. Daarnaast versterkte humor de positieve emoties meer dan herwaardering.

Op basis van eerder onderzoek wordt er verwacht dat negatieve humor de relatieve deprivatie zal versterken. Zo vond Baron (1978) dat gewelddadige humor boosheid versterkte en niet gewelddadige humor boosheid verminderde. Proefpersonen werden in de lab boos gemaakt en vervolgens kregen zij een van de bovengenoemde vorm van humor te zien. De

(8)

proefpersonen van de gewelddadige conditie ervoeren meer boosheid dan de proefpersonen van de niet gewelddadige conditie. Een recentere studie die deze bevindingen ondersteunen is niet gevonden. Uit de voorgaande onderzoeken blijkt dat humor de emoties kan reguleren.

Daarnaast zou het effect van humor op de emoties gereguleerd kunnen worden door groepsidentificatie. Deze moderatie wordt in de volgende paragraaf besproken.

Moderatie van Groepsidentificatie

De sterkte van het effect van positieve en negatieve humor op de relatieve deprivatie kan afhangen van de mate van Groepsidentificatie. Als eerste wordt de effect van groepsidentificatie op humor besproken. Vervolgens komt het effect van groepsidentificatie op relatieve deprivatie aanbod.

Volgens de sociale identiteitstheorie van Tajfel (1982) baseren individuen hun identiteit op de groepslidmaatschap waartoe zij behoren. Als de identificatie met de groep hoog is, dan nemen de leden de kenmerken en overtuigingen van de groep over. Deze mensen gebruiken de groepskenmerken bij het beschrijven van de eigen identiteit.

De sterkte van het effect van humor of relatieve deprivatie zou kunnen afhangen met de mate van groepsidentificatie. Als de groepsidentificatie van de leden met de eigen groep hoog is, dan zal de positieve/negatieve humor over een ander groep de leden sterker aanspreken dan als de Groepsidentificatie laag is. Dit wordt getoond in een studie van Priest (1966). De auteur liet zien dat de leden van de eigen groep de humor over een andere groep meer genoten, dan de leden van de andere groep leden zelf. Deze resultaten worden ondersteund door een recente studie.

Becker (2014) liet in Amerika de democraten en republikeinen een aantal parodie muziek video’s zien. In het eerste ging het om Barack Obama en in het tweede Mitt Romny. Barack Obama behoort tot een democratisch partij en Mitt Romny tot de republikeinse partij. In de parodieën worden Barack Obama en Mitt Romny belachelijk gemaakt. Democraten waardeerden de parodie over Obama minder dan de republikeinen. Daarentegen waardeerden de republikeinen de parodie over Mitt Romny minder dan de democraten.

(9)

Daarnaast zou de mate van groepsidentificatie een effect kunnen hebben op relatieve deprivatie. Mensen die hoog identificeren met hun eigen groep zullen meer zorgen maken over de welzijn van hun eigen groep. Een onderzoek van de la Sablonnière, Augar, Taylor, Crush, en McDonald (2013) toonde aan dat de deelnemers met een hoge mate van groepsidentificatie meer geneigd zijn om hun groep te vergelijken met een andere groep. Mensen met een hoge mate van Groepsidentificatie zijn bewust van de veranderingen en dreigingen die hun groep meemaakt. Dit leidde tot een hogere mate van relatieve deprivatie.

De bovengenoemde bevinding wordt deels ondersteunt door de studie van Cakal, Hewstone, Schär en Heath (2011). De onderzoekers lieten zien dat onderlinge contact tussen blanke Zuid-Afrikanen leidt tot een hogere mate van groepsidentificatie. Een hoge mate van identificatie met de blanke Zuid-Afrikanen groep werd geassocieerd met een hogere mate van relatieve deprivatie. Hoog identificerende leden dachten dat hun groep meer gedepriveerd was dan de laag identificerende leden. Echter, was dit effect niet te zien bij zwarte Zuid-Afrikanen. Als er sprake is van een hoge mate van contact tussen de leden van zwarte Zuid-Afrikanen, dat de groepsidentificatie dan niet geassocieerd is met relatieve deprivatie. Volgens de onderzoekers zorgt het contact tussen de leden voor de gedachte dat de zwarte Zuid-Afrikanen niet gedepriveerd zijn, omdat de zwarte Afrikanen in het voordeel zitten. De zwarte Zuid-Afrikanen vormen het merendeel van de bevolking, terwijl de blanke Zuid-Zuid-Afrikanen de minderheid vormen. Daardoor maakt het identificeren met de eigen groep bij de zwarte Zuid-Afrikanen weinig uit.

De Huidige Studie

Om de vraagstelling te beantwoorden zijn twee studies uitgevoerd. De eerste studie is een pilotstudie die is uitgevoerd om een cartoon met positieve humor en een cartoon met negatieve humor betreft vluchtelingen uit te kiezen. Daarnaast dienden de twee cartoons gelijk te zijn op grappigheid en complexiteit. In de tweede studie zijn deze twee cartoons geïmplementeerd en is gekeken naar het effect van de cartoons op de relatieve deprivatie. Hierbij maken wij de onderscheid tussen Groep Relatieve Deprivatie en Individuele Relatieve Deprivatie. Daarnaast is gekeken of het effect wordt gemodereerd door Groepsidentificatie. Hieruit zijn een aantal hypothesen opgesteld:

(10)

H1. Positieve humor heeft een positief effect op Groep/Individuele Relatieve Deprivatie. H2. Negatieve humor heeft een negatieve effect op Groep/Individuele Relatieve Deprivatie. H3. Groepsidentificatie modereert het effect van positieve/negatieve humor op Groep/Individuele Relatieve Deprivatie. Hogere mate van identificatie met de groep zorgt voor een groter effect van positieve/negatieve humor op relatieve deprivatie.

Figuur 1. Model hypothesen.

Pilot studie

Om humor te manipuleren is er gekozen voor het van cartoons. De doel van de pilot studie was het verkrijgen van een cartoon met positieve humor en een cartoon met negatieve humor. Deze twee cartoons worden geïmplementeerd in de hoofdstudie.

Deelnemers

Aan het onderzoek deden 45 deelnemers mee. Hieruit zijn drie deelnemers uitgevallen, omdat één of beide van de ouders niet van de Nederlandse oorsprong zijn. De gemiddelde leeftijd van de deelnemers is 28.85 jaar (SD = 13.71, range = 16 – 63). Aan de studie deden 31 vrouwen en 10 mannen mee. De deelnemers zijn op willekeurig publieke plaatsen gevraagd voor hun participatie aan het onderzoek. De deelnemers kregen geen beloning aangeboden voor hun deelname aan het onderzoek. Voor het onderzoek is het van belang om autochtone Nederlanders te ondervragen. Deelnemers met niet-Nederlandse ouders vielen af van het onderzoek.

Humor (positief/negatief) Groep/individuele groep

relatieve deprivatie Groepsidentificatie

(11)

Procedure

De deelnemers werden gevraagd om een korte vragenlijst in te vullen. De deelnemers worden geïnformeerd dat ze cartoons te zien krijgen over vluchtelingen. Ook waren de deelnemers op de hoogte gesteld dat de deelname geheel vrijwillig en anoniem is. De deelnemers konden op elk moment met het onderzoek stoppen. De deelnemers kregen de volgende vijf cartoons te zien: De Smokkelaar (Pismestrovic, 2015), Het kapitaal (van Dam, 2015), Harry Potter (Froz, 2015) Arnold (Dearden, 2015) Koloniseren (Wij Zijn Het zat, 2015). Na het kort bekijken van elk cartoon vullen de deelnemers zeven vragen in over de cartoons. Aan het einde van de vragenlijst worden enkele biografische gegevens gevraagd, waaronder de afkomst van de ouders. De betrouwbaarheden van de cartoons zijn vermeld in tabel 1. Uit de betrouwbaarheidsanalyse is te zien dat de cartoons Smokkelaar, Harry en Arnold een hoge betrouwbaarheid hebben. De betrouwbaarheid van Kolonist is acceptabel en de betrouwbaarheid van Kapitaal is te laag. Kapitaal zal niet mee worden genomen in de analyse.

Alpha Smokkelaar 0.85 Kapitaal 0.53 Harry 0.81 Arnold 0.87 Kolonist 0.68

Onafhankelijke variabelen, manipulatie

Het onderzoek maakt gebruik van een within-subject design en is één conditie. Alle deelnemers krijgen de vijf cartoons te zien.

(12)

Afhankelijke variabelen, meting

Het onderzoek maakt gebruik van een zelf opgestelde vragenlijst. Deze vragenlijst meet de grappigheid, complexiteit, positiviteit en negativiteit van een cartoon. De vragenlijst maakt gebruik van een vijf-punts Likert schaal. De antwoordmogelijkheden lopen van helemaal mee eens met de score van vijf tot helemaal mee oneens met de score van één. Hierbij is de score van drie neutraal. De maximale score is vijf en de minimale score is één. Een voorbeeld item is: “Ik vind deze cartoon grappig”.

Resultaten en Discussie

Voorbereidende analyse

Voor de analyse van de cartoons is de schaal positief omgescoord. Vervolgens is de schaal positief samengenomen met de schaal negatief tot de schaal negativiteit. Hiermee zijn de cartoons gescoord op grappigheid, negativiteit en complexiteit.

Voor de keuze van de twee cartoons is gekeken naar de beste combinatie van grappigheid, negativiteit en complexiteit. Voor de negatieve humor is de cartoon Kolonisten gekozen. Deze cartoon scoort het hoogst op negativiteit. Daarnaast is de cartoon Kolonist het grappigst en minst complex van de negatieve cartoons. Voor de positieve humor is gekozen voor de Harry cartoon. Van de positieve cartoons scoort de cartoon Harry het hoogst op grappigheid en het laagst op complexiteit. Vergeleken de cartoon Kolonisten scoort de cartoon Harry lager op negativiteit.

Grappigheid Negativiteit Complexiteit

Smokkelaar M=1.95, SD=.89 M=3.92, SD=.48 M=3.76, SD=1.24

Harry M=3.59, SD=1.40 M=3.40, SD=.82 M=2.12, SD=1.21

Arnold M=2.10, SD=1.20 M=3.45, SD=.58 M=2.90, SD=1.22

Kolonisten M=2.29, SD=1.19 M=3.93, SD=.57 M=2.61, SD=1.28 Tabel 2. Gemiddelden en standaard deviaties van de cartoons op de

(13)

Grappigheid, Negativiteit, en complexiteit van de cartoons.

Voor de cartoons Harry en Kolonisten is een paired samples t-test uitgevoerd. Allereest is gekeken naar de normaliteitsassumptie. De negativiteit schaal voor Harry en de negativiteit schaal voor Kolonist zijn normaal verdeeld. Er was een significant verschil gevonden tussen de scores van de cartoon Harry (M=3.40, SD=.82) en de cartoon kolonisten (M=3.93, SD=.57) op negativiteit, t(40)=-4.077, p < .001. De cartoon Kolonisten heeft een negatievere humor dan de cartoon Harry. Er was een significant verschil tussen de scores van de cartoon Harry (M=3.59, SD=1.40) en de cartoon kolonisten (M=2.29, SD=1.19) op grappigheid, t(40) = 4.77, p < .001. De cartoon Harry was grappiger beoordeeld dan de cartoon Kolonisten. Er was een significant verschil tussen de scores van de cartoon Harry (M=2.12, SD=1.21) en de cartoon kolonisten (M=2.61, SD=1.28) op complexiteit, t(40)=-3.376, p = .002. De cartoon Kolonisten is complexer beoordeeld dan de cartoon Harry.

Voor de positieve humor is gekozen voor de cartoon Harry Potter. Deze scoorde laag op negativiteit. Voor de negatieve humor is gekozen voor de cartoon Kolonisten. Deze scoorde hoop op negativiteit. Echter, verschilde de beide cartoons op grappigheid en op complexiteit. Een gevolg hiervan kan zijn dat de gevonden effecten op relatieve deprivatie voort komen door het verschil in grappigheid en complexiteit. In de algemene discussie zal dit uitgebreider aan bod komen.

Hoofdstudie

Deelnemers

Aan het onderzoek deden 81 deelnemers mee. Hiervan deden 33 mannen en 48 vrouwen mee. De gemiddelde leeftijd van de deelnemers is 30.02 jaar (SD = 12.82, range = 17 – 69). De deelnemers zijn op willekeurig publieke plaatsen gevraagd voor hun participatie aan het onderzoek. De deelnemers kregen geen beloning aangeboden voor hun deelname aan het onderzoek. Voor het onderzoek is het van belang om autochtone Nederlanders te ondervragen. Deelnemers met niet-Nederlandse ouders vielen af van het onderzoek.

(14)

Materialen

Relatieve deprivatie. Relatieve deprivatie is gemeten door Individuele Relatieve Deprivatie en Collectieve Relatieve Deprivatie vragenlijst (Doosje, Loseman & Van den Bos, 2013). Deze vragenlijst hanteert een vijf-punts Likert schaal en de antwoordmogelijkheden lopen van “heel erg mee oneens” met de score van één tot en met “heel erg mee eens” met de score van vijf. Een voorbeelditem is: “Vergeleken met andere mensen in Nederland word ik slechter behandeld”. Uit de analyse komt voor de betrouwbaarheid van Individuele Relatieve Deprivatie uit op .89. En voor de Collectieve relatieve Deprivatie is de betrouwbaarheid uitgekomen op .81.

Groepsidentiteit. Groepsidentiteit wordt gemeten door een vijf-punts Likert schaal Groepsidentiteit vragenlijst (Verkuyten, 2006). De antwoordmogelijkheden lopen van “heel erg mee oneens” met de score van één tot en met “heel erg mee eens” met de score van vijf. Een voorbeelditem is: “Ik voel mij een Nederlander”. Uit de analyse komt de betrouwbaarheid van de schaal uit op .76.

Individuele Relatieve

Deprivatie Groeps Relatieve Deprivatie Groepsidentiteit

Betrouwbaarheid .89 .81 .79

Procedure

Het onderzoek vond op internet plaats. Als eerste werden de deelnemers ingelicht over het doel van het onderzoek. De deelname is volledig anoniem, en de deelnemers konden op elk moment met het onderzoek stoppen. Aan het begin van het onderzoek werd gevraagd of de ouders van de deelnemer van Nederlandse oorsprong zijn. De deelnemers met ouders van niet-Nederlandse oorsprong werden geïnformeerd dat zij niet voldeden aan de doelgroep van het onderzoek. Hiermee konden deze deelnemers niet verder participeren aan het onderzoek. Vervolgens werden de deelnemers willekeurig ingedeeld in één van de volgende drie condities: positieve humor, negatieve humor en controle conditie. In de positieve humor conditie kregen de deelnemers kort de cartoon Harry te zien. In de negatieve humor conditie kregen de deelnemers kort de cartoon Kolonisten te zien. In de controle conditie werd geen cartoon

(15)

getoond. Na het bekijken van de cartoons vulden de deelnemers de Individuele Relatieve Deprivatie en Collectieve Relatieve Deprivatie vragenlijst in. Dit werd gevolgd met de Groepsidentiteit vragenlijst. Aan het einde van de vragenlijst vulden de deelnemers enkele biografische gegevens in, zoals leeftijd en geslacht. Voor dit onderzoek is er toestemming verkregen van de ethische commissie met de referentie: 2015-SP-4690.

Resultaten en discussie

Voorbereidende analyse

Als eerste zijn de gemiddelde scores en de standaarddeviaties van elke conditie op de groepsidentificatie, individuele relatieve deprivatie en collectieve relatieve deprivatie berekend. Deze staan vermeld in tabel 4. Vervolgens zijn de hoofdanalyses uitgevoerd. Als eerste is gekeken naar het effect van humor op collectieve relatieve deprivatie en individuele relatieve deprivatie. Bij de analyse is gekeken of groepsidentificatie een modererende effect heeft. Vervolgens is gekeken naar het effect van positieve en negatieve humor op collectieve relatieve deprivatie en individuele relatieve deprivatie. Ook is hier gekeken naar het modererende effect van groepsidentificatie.

Groepsidentificatie Individuele relatieve

deprivatie Collectieve relatieve deprivatie

Controle M=4.43, SD=.60 M=2.11, SD=1.02 M=1.15, SD=.32

Humor M=4.29, SD=.78 M=2.04, SD=1.01 M=1.39, SD=.68

Harry M=4.24, SD=.89 M=1.82, SD=.86 M=1.12, SD=.35

Kolonisten M=4.33, SD=.67 M=2.27, SD=1.11 M=1.61, SD=.85

Het effect van Humor op Relatieve Deprivatie.

Als eerste is gekeken of humor een effect heeft op de collectieve relatieve deprivatie. Voor de analyse is de positieve en negatieve humor samengenomen als humor. Vervolgens is humor en controle conditie onderbracht onder het variabel conditie. In het variabel conditie is humor gecodeerd als 1 en controle conditie als -1. Voor de analyse is gekozen voor een multiple Tabel 4. Gemiddelden en standaarddeviaties van groepsidentiteit,

(16)

regressie. Hierbij is de onafhankelijke variabel de conditie, dus humor of controle. De afhankelijke variabel is collectieve relatieve deprivatie. Daarnaast wordt de moderator groepsidentificatie meegenomen. Uit de regressie analyse komt naar voren dat het model van humor, groepsidentificatie en de interactie geen significante voorspeller is voor collectieve relatieve deprivatie, F (2, 78) = 1.23, p = .27, η2 = .06. Wel is een trend gevonden voor de invloed van humor op de collectieve relatieve deprivatie, B = .19, t = 1.73, p = .09. De deelnemers van de humor conditie (M=1.39, SD=.68) scoorden hoger op collectieve relatieve deprivatie dan de deelnemers van de controle conditie (M=1.15, SD=.32). Daarnaast was er geen significante invloed van groepsidentificatie op de collectieve relatieve deprivatie, B = .00, t = .03, p = .98. Ook was de interactie tussen humor en groepsidentiteit niet significant, B = .14, t = 1.11, p = .27.

Vervolgens is gekeken of humor een effect heeft op de individuele relatieve deprivatie. Voor de analyse is gekozen voor een multiple regressie. Conditie is meegenomen als de onafhankelijke variabel, dus humor of controle. De afhankelijke variabel is collectieve relatieve deprivatie. Daarnaast wordt de moderator groepsidentificatie meegenomen. Uit de regressie analyse komt naar voren dat het model van humor, groepsidentificatie en de interactie een significante voorspeller is voor individuele relatieve deprivatie, F (2, 78) = 1.90, p = .04, η2 = .10. Echter, was de invloed van humor op de individuele relatieve deprivatie niet significant, B = -.03, t = -.31, p = .76. Daarnaast was er geen significante invloed van groepsidentificatie op de collectieve relatieve deprivatie, B = .07, t = .61, p = .55. Wel was de interactie tussen humor en groepsidentiteit significant, B = .26, t = 2.09, p = .04. De interactie is te zien in figuur 2. Uit het figuur is af te leiden dat de controle conditie de hoge identificeerders lager scoorden op individuele relatieve deprivatie dan de lage identificeerders. Daarnaast scoorden de hoge identificeers in de humor conditie hoger op individuele relatieve deprivatie dan de lage identificeerders. Dit suggereert dat bij de lage identificeerders humor zorgt voor een daling in individuele relatieve deprivatie. Daarentegen, zorgt humor bij de hoge identificeerders voor een stijging van individuele relatieve deprivatie.

(17)

Het effect van Positieve vs Negatieve Humor op Relatieve Deprivatie met Groepsidentiteit.

Bij de volgende hoofdanalyse is gekeken naar het effect van positieve en negatieve humor op collectieve relatieve deprivatie. Voor de analyse is een multiple regressie uitgevoerd. Positieve en negatieve humor is meegenomen als onafhankelijke variabel. Hierbij is positieve humor gecodeerd als 1 en negatieve humor als -1. De afhankelijke variabel is collectieve relatieve deprivatie. Tot slot is de moderator groepsidentificatie. Uit de regressie analyse komt naar voren dat het model van positieve en negatieve humor, groepsidentificatie en de interactie geen significante voorspeller is voor collectieve relatieve deprivatie, R2 = 9.4%, F (1, 77) = .05, p = .82, η2 = .10. Wel is het model van positieve en negatieve humor, en groepsidentificatie een significante voorspeller voor collectieve relatieve deprivatie, F (2, 78) = 4.04, p = .02, η2 = .10. In het model is de moderator groepsidentificatie niet meegenomen. Positieve en negatieve humor heeft een significante invloed op collectieve relatieve deprivatie,

B = -.30, t = -2.75, p = .01. Deelnemers van de negatieve humor (M=1.61, SD=.85) scoorden

1 1,5 2 2,5 3 3,5 4 4,5 5

Low Humor High Humor

In d iv id u el e R el a ti ev e D ep ri v a ti e Low groepsidentiteit High groepsidentiteit Figuur 2. Interactie tussen humor en groepsidentiteit op

(18)

hoger op collectieve relatieve deprivatie dan de deelnemers van de positieve humor (M=1.12,

SD=.35). Groepsidentiteit vormde geen significante invloed op de voorspelling van collectieve

relatieve deprivatie, B = .04, t = .33, p = .74. Daarnaast was de interactie tussen positieve en negatieve humor, en groepsidentiteit geen significante invloed op de voorspelling van collectieve relatieve deprivatie, B = .03, t = .23, p = .82.

Vervolgens is gekeken naar het effect van positieve en negatieve humor op individuele relatieve deprivatie. Voor de analyse is een multiple regressie uitgevoerd. Positieve en negatieve humor is meegenomen als onafhankelijke variabel. Hierbij is positieve humor gecodeerd als 1 en negatieve humor als -1. De afhankelijke variabel is individuele relatieve deprivatie. Tot slot is de moderator groepsidentificatie. Uit de regressie analyse komt naar voren dat het model van positieve en negatieve humor, groepsidentificatie en de interactie geen significante voorspeller is voor individuele relatieve deprivatie, F (1, 77) = .08, p = .78, η2 = .08. Wel was het model van positieve en negatieve humor, en groepsidentificatie een significante voorspeller voor collectieve relatieve deprivatie, F (2, 78) = 3.23, p = .05, η2 = .08. In het model is de moderator groepsidentificatie niet meegenomen. Positieve en negatieve humor had geen significante invloed van op individuele relatieve deprivatie, B = -.17, t = -1.57, p = 12. Er is een trend gevonden van groepsidentiteit op de voorspelling van individuele relatieve deprivatie, B = .20, t = 1.76, p = .08. De hoge identificeerders scoorden hoger op individuele relatieve deprivatie dan de lage identificeerders. Daarnaast was de interactie tussen positieve en negatieve humor, en groepsidentiteit niet een significante invloed op de voorspelling van individuele relatieve deprivatie, B = .03, t = .28, p = .78.

Algemene Discussie

In dit paragraaf worden de bevindingen van de pilot studie en de hoofdstudie opgesomd en verklaard. Vervolgens zullen de beperkingen van de studie worden besproken. Tot slot zal suggesties worden gegeven voor toekomstige onderzoek.

Uit de pilot studie zijn de cartoons Harry en Kolonisten uitgekozen. Deze twee cartoons verschillen van elkaar op negativiteit. Echter scoorden de beide cartoons verschillend op de score van complexiteit. De cartoon Kolonisten scoorde hoger op complexiteit dan de cartoon

(19)

Harry. Een verklaring hiervoor kan zijn dat de cartoon Kolonisten meer tekst bevat dan de cartoon Harry. Hierdoor zou de cartoon Kolonisten waargenomen kunnen worden als complexer dan de cartoon Harry. Daarnaast scoorde de cartoon Harry hoger op grappigheid dan de cartoon Kolonisten. Dit zou ook te wijten kunnen zijn aan de hoeveelheid tekst in de cartoon Kolonisten. Door de langere tekst spenderen de deelnemers meer tijd aan de cartoon Kolonisten. Het langer bekijken van de cartoon zou kunnen leiden tot een afname van de grappigheid. Daarnaast zouden de deelnemers sociaal wenselijk hebben geantwoord. Doordat de cartoon Kolonisten een negatieve boodschap jegens vluchtelingen bevat, hebben de deelnemers het als minder grappig beoordeeld. In een vervolgonderzoek zouden de deelnemers de cartoons kort moeten bekijken. Hierdoor krijgen de deelnemers niet de kans om te lang na te denken over de cartoons.

De hoofdstudie toont gemengde resultaten. Allereerst komt een trend naar voren van humor op collectieve relatieve deprivatie. Humor zorgt voor meer collectieve relatieve deprivatie. Dit zou verklaard kunnen worden de inhoud van de cartoons. De cartoons gaan in op de vluchtelingenprobleem. Dit zorgt voor een stijging in de realistische. De onderzoek van Aleksynka (2007) laat zien dat realistische dreiging voor relatieve deprivatie zorgt. Uit de resultaten van dit onderzoek is geen effect van positieve humor op zowel collectieve relatieve deprivatie als op individuele relatieve deprivatie te zien. Hiermee is de eerste hypothese verworpen. De eerste hypothese stelde dat positieve humor zowel de individuele relatieve deprivatie als de collectieve relatieve deprivatie zal verminderen. Vervolgens is te zien dat negatieve humor een negatieve effect heeft op de collectieve relatieve deprivatie. Negatieve humor zorgt voor meer collectieve relatieve deprivatie dan positieve humor. Echter, heeft negatieve humor geen effect op de individuele relatieve deprivatie. Hiermee is de tweede hypothese deels verworpen. De tweede hypothese stelde dat negatieve humor de individuele relatieve deprivatie zal versterken. De resultaten van dit onderzoek laten een trend van groepsidentiteit op individuele relatieve deprivatie zien. Hoge identificeerders scoren hoger op individuele relatieve deprivatie dan de lage identificeerders. Deze bevinden is consistent met de bevindingen van Cakal, Hewstone, Schär, & Heath, (2011). De onderzoekers lieten zien dat hoge mate van groepsidentificatie zorgt voor meer relatieve deprivatie. Daarnaast was de interactie

(20)

tussen humor en groepsidentificatie op individuele relatieve deprivatie significant. De interactie liet zien dat humor bij de lage identificeerders zorgt voor een daling van individuele relatieve deprivatie. Daarentegen, zorgt humor bij de hoge identificeerders voor een stijging van individuele relatieve deprivatie. Dit resultaat zou verklaard kunnen worden de waargenomen realistische dreiging. De hoge identificeerders zijn gevoeliger voor de realistische dreiging. Zodra de hoge identificeerders de cartoons over de vluchtelingen te zien krijgen, zorgt dat voor een stijging in de realistische dreiging. Deze dreiging speelt in op de economische welzijn van Nederland (Stephan, Ybarra, & Bachman, 1999). Ook zou deze dreiging kunnen inspelen op de persoonlijke economische welzijn. Volgens Heine (2012) is Nederland een individualistische land. Volgens de auteur wordt in een individualistische land de individuele doelen boven de groepsdoelen geplaatst. Hierdoor zouden mensen eerder zorgen maken om hun eigen economische welzijn dan het economische welzijn van Nederland. Dit zou verklaren waarom de interactie alleen invloed heeft op individuele relatieve deprivatie en niet op collectieve relatieve deprivatie. Echter, zou hier onderzoek naar gedaan moeten worden om een antwoord erop te vinden. Hiermee is de derde hypothese deels verworpen. De derde hypothese stelde dat humor voor een sterkere daling van individuele relatieve deprivatie zal zorgen bij de hoge identificeerders.

Beperkingen van de huidige studie

De eerste beperking van de studie is het gebruik van de cartoons. De cartoons verschilde op grappigheid en op complexiteit. De cartoon Harry Potter werd grappiger beoordeeld dan de cartoon Kolonisten. Daarnaast werd de cartoon Kolonisten complexer beoordeeld dan de cartoon Harry. Hierdoor waren de twee cartoons niet constant op de twee schalen. Een mogelijke gevolg is dat de gevonden effecten niet worden veroorzaakt door de positieve of negatieve humor, maar door de verschil in complexiteit. Een hoge mate van complexiteit zou een cartoon een negatieve lading kunnen geven. Daarentegen zou een lage mate van complexiteit een cartoon een positieve lading kunnen geven.

Daarnaast zou de context van de cartoons een alternatieve verklaring kunnen bieden voor de gevonden resultaten. De cartoon Kolonisten bevat een negatief boodschap jegens

(21)

vluchtelingen. De resultaten van de pilot studie laat zien dat de cartoon Kolonisten hoog scoort op negativiteit. In de cartoon Kolonisten wordt een familie van vluchtelingen uit Syrië geschetst als gelukzoekers. Dit zou een negatieve attitude vormen jegens vluchtelingen. De negatieve attitude zou een effect kunnen hebben op relatieve deprivatie. De cartoon Harry bevat een positieve boodschap jegens vluchtelingen. Uit de resultaten van de pilot studie is te zien dat de cartoon Harry Potter laag scoort op negativiteit. In de westerse wereld is Harry Potter een bekende personage die geporteerd wordt als een held. Dit zou kunnen zorgen voor een positieve attitude jegens vluchtelingen. De positieve attitude zou een effect kunnen hebben op relatieve deprivatie.

Toekomstige onderzoek

In conclusie laat de studie inconsistente resultaten zien over de effecten van positieve en negatieve humor op relatieve deprivatie. Wel geeft de studie een indicatie dat positieve en negatieve humor de relatieve deprivatie kan beïnvloeden. Echter, heeft deze studie een aantal beperkingen. In een vervolgonderzoek zouden de cartoons op verschillende dimensies constant gehouden moeten worden. Daarnaast zou gebruikt gemaakt kunnen worden van cartoons die niet gaan over het vluchtelingenprobleem. Hiermee zou de context van de cartoons geen directe effect kunnen hebben op de deelnemers. Met de beperkingen in gedachte zouden vervolgonderzoeken meer licht kunnen scheppen op het verband tussen positieve vs negatieve humor en relatieve deprivatie. Door de toepassing van positieve humor en de vermijding van negatieve humor zou de relatieve deprivatie bij de mensen in de hand kunnen werken. Daarnaast beperkt de toepassing van humor op relatieve deprivatie niet alleen tot de vluchtelingenprobleem. Deze toepassing kan ook effectief zijn op andere maatschappelijke problemen die leiden tot relatieve deprivatie.

(22)

Referentielijst

Abel, M., H. (2002). Humor, stress, and coping strategies. Humor, 15(4), 365–381.

Aillaud, M., & Piolat, A. (2012). Influence of Gender on Judgment of Dark and Nondark Humor.

Individual Differences Research, 10(4), 211-222.

Aleksynka, M. (2007). Attitudes Towards Immigrants and Relative Deprivation: The Case of a Middle-Income Country. MPRA Paper, 4595. (online).

Alston, G.C. (1912). Sanctuary. In The Catholic Encyclopedia. Geraadpleegd op 31 oktober 2015 van http://www.newadvent.org/cathen/13430a.htm.

Baron, R., A. (1978). The Influence of Histile and Nonhostile Humor Upon Physical Agression.

Personal and Social Psychology bulletin, 4.

Becker, A., B. (2014). Humiliate My Enemies or Mock My Friends? Applying Disposition Theory of Humor to the Study of Political Parody Appreciation and Attitudes Toward

Candidates. Human Communication Research, 40, 137–160.

Cakal, H., Hewstone, M., Schär, G., & Heath, A. (2011). An investigation of the social identity model of collective action and the ‘sedative’ effect of intergroup contact among Black and White students in South Africa. British Journal of Social Psychology, 50, 606–627. Collins, R., L. (1995). For better or worse: The impact of upward social comparison on

self-evaluations. Psychological Bulletin, 119, 51–69.

van Dam, A. (2015, 21 september). Human Capitol. Geraadpleegd op 13 oktober 2015, van

(23)

Dearden, L. (2015, 18 september) Refugees Welcome supporters fight anti-migrant memes with satire - but not everyone gets it. Geraadpleegd op 13 oktober 2015, van

http://www.independent.co.uk/news/world/europe/refugees-welcome-supporters-fight-anti-migrant-memes-with-satire-but-not-everyone-gets-it-10507283.html.

Festinger, L. (1954). A theory of social comparison processes. Human Relation, 7, 117-140. Froz (2015, 19 augustus). Funny Harry Potter is a refugee. Geraadpleegd op 13 oktober 2015,

van

http://www.pmslweb.com/the-blog/midweek-funnies-a-gallery-of-quality-giggles/31-funny-harry-potter-is-a-refugee/.

Immigratie- en Naturalisatiedienst. (z.d.). Wat is asiel?. Geraadpleegd op 13 oktober 2015, van

https://ind.nl/organisatie/informatie-jongeren/wat-is-asiel.

King, M., & Taylor, D., M. (2011). The Radicalization of Homegrown Jihadists: A Review of Theoretical Models and Social Psychological Evidence. Terrorism and Political Violence,

23, 602–622.

Martin, R., A. (2007). The Psychology of Humor: An Integrative Approach. London: Elsevier Academic Press.

Martin, R., A., & Lefcourt, H., M. (2004). Sense of humor and physical health: Theoretical issues, recent findings, and future directions. Humor, 17, 1–19.

Martin, R., A., Puhlik-Doris, P., Larsen, G., Gray, J., & Weir, K. (2003). Individual differences in uses of humor and their relation to psychological well-being: Development of the Humor Styles Questionnaire. Journal of Research in Personality, 37, 48–75.

(24)

McCreaddie, M., & Wiggins, S. (2008). The purpose and function of humour in health, health care and nursing: a narrative review. Journal of Advanced Nursing, 61, 584–595. Pismestrovic, P. (2015, 19 augustus). Exodus. Geraadpleegd op 13 oktober 2015, van

http://www.cagle.com/2015/08/exodus/.

Priest, R., F. (1966). Election Jokes: The Effects of Reference Group Membership. Psychological

Reports,18, 600-602.

Pettigrew, T., F., Christ, O., Wagner, U., Meertens, R., W., Dick, R., & Zick, A. (2008). Relative Deprivation and Intergroup Prejudice. Journal of Social Issues, 64(2), 385—401. Romero, E., J. & Cruthirds, K., W. (2006). The Use of Humor in the Workplace. Academy of

Management Perspectives, 20, 58–69.

Rosman, C. & Mersbergen, S. (2015, 25 september). Vluchtelingenvrees, maar waar zijn we bang voor?. Geraadpleegd op 31 oktober 2015, van

http://www.ad.nl/ad/nl/1012/Nederland/article/detail/4149584/2015/09/25/Vluchteli

ngenvrees-maar-waar-zijn-we-bang-voor.dhtml.

de la Sablonnière, R., Augar, E., Taylor, D., M., Crush, J., & McDonald, D. (2003). Social change in South Africa: A historical approach to relative deprivation. British Journal of Social

Psychology, 52, 703–725.

Samson, A., C., Glassco, A., L., lee, I., A., & Gross, J., J. (2014). Humorous Coping and Serious Reappraisal: Short-Term and Longer-Term Effects. Europe's Journal of Psychology, 10(3), 571–581.

(25)

Samsom, A., C., & Gross, J., J. (2012). Humour as emotion regulation: The differential

consequences of negative versus positive humour. Cognition And Emotion, 26, 375 384. Smith, H., K., & Huo, Y., J. (2014). Relative Deprivation: How Subjective Experiences of

Inequality Influence Social Behavior and Health. Policy Insights from the Behavioral and

Brain Sciences, 1(1), 231 –238.

Stephan, W., G., Ybarra, O., & Bachman, G. (1999). Prejudice Toward Immigrants. Journal of

Applied Social Psychology, 29, 2221-2237.

Tajfel, H. (1982). Social Psychology of Intergroup Relations. Annual Review Psychology, 33, 1-39. Wij Zijn Het Zat (2015, 16 september). Geraadpleegd op 13 oktober 2015, van

https://twitter.com/ditmoetstoppen.

Williams, C., L. & Berry, J., W. (1991). Primary prevention of acculturative stress among

refugees: Application of psychological theory and practice. American Psychologist, 46(6), 632-641.

Wills, T., A. (1981). Downward comparison principles in social psychology. Psychological

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Binne hierdie nuwe vertaalkultuur en teen die agtergrond van die behoefte om 'n teks toeganklik te maak, behoort die vertaler die taalverskynsels en -patrone,

2p 33 Leg uit dat er tussen deze receptoren meer variatie te verwachten is in bindingsplaatsen voor allosterische modulatoren, dan in de?. bindingsplaatsen van agonisten

Er zijn twee bindingsplaatsen voor GABA en er is een aparte bindingsplaats voor benzodiazepinen?. In afbeelding 1 is de receptor

The tool DFTCalc provides important support here: given an advanced maintenance strategy and a system model given as a fault tree, DFTCalc computes standard relia- bility measures

Mijn dank gaat verder uit naar de overige collega’s van de Heelkunde. Ik was een beetje een ‘vreemde vogel’ als onderzoeker op het secretariaat. Maar jullie waren altijd bereid om

As our main result, we quantitatively measured the ISB point cloud accuracy using a reference point cloud obtained with a tripod-mounted FARO Focus 3D laser scanner.. The accuracy

Abstract: Background: The Dietary Approach to Stop Hypertension (DASH) and potassium sup- plementation have been shown to reduce the risk of death with a functioning graft (DWFG)

The main focus of this study is on the punishment stage, where the study deeply analyzes how a junior punisher’s decision to punish the player given the player’s