• No results found

Seksueel misbruik in de Nederlandse jeugdzorg : de verschillen in kenmerken tussen kinderen met en zonder een verleden van seksueel misbruik.

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Seksueel misbruik in de Nederlandse jeugdzorg : de verschillen in kenmerken tussen kinderen met en zonder een verleden van seksueel misbruik."

Copied!
20
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Seksueel misbruik in de Nederlandse

jeugdzorg

De verschillen in kenmerken tussen kinderen met en zonder een

verleden van seksueel misbruik

Masterscriptie Forensische Orthopedagogiek, Universiteit van Amsterdam E. van Ophuizen 1e Beoordelaar/Begeleider: dr. E.S. van Vugt 2e Beoordelaar: dr. I.B. Wissink Amsterdam, april 2013

(2)

Inhoudsopgave Abstract ... 3 Inleiding ... 4 Methode ... 8 Proefpersonen ... 8 Materialen ... 8 Procedure ... 9 Data Analyse ... 10 Resultaten ... 10 Discussie ... 13 Referenties... 17

(3)

Abstract

In deze studie is onderzoek gedaan naar de herhaling van seksueel misbruik bij kinderen die

onder toezicht van de overheid staan. Dit onderzoek is gebaseerd op 176 meldingen van

seksueel grensoverschrijdend gedrag en/of seksueel misbruik die zijn binnengekomen bij de

Inspectie Jeugdzorg en Gezondheidzorg. Er is onderscheid gemaakt tussen twee groepen

kinderen, één groep kinderen die in het verleden eerder seksueel zijn misbruikt en één groep

kinderen die dit niet zijn. Gekeken is naar de verschillen tussen deze twee groepen in de

kenmerken; leeftijd, geslacht, verstandelijke beperking, type instelling, type misbruik en

ambulant/residentieel. De resultaten laten zien dat zich in de herhaald slachtoffer groep een

groter percentage kinderen bevindt met een licht verstandelijke beperking. Ook zijn de

kinderen gemiddeld iets ouder in deze groep. Daarnaast bevinden de kinderen die eerder

seksueel zijn misbruikt zich vooral in de Gehandicaptenzorg, Orthopedagogische

Behandelcentra en is de vorm van behandeling residentieel. Om de herhaling van seksueel

misbruik te voorkomen is het van belang dat zorgaanbieders zorg dragen voor een goede

dossiervorming en moet er worden ingezet op een verdere professionalisering van de

(4)

Inleiding

Kennis met betrekking tot de prevalentie en de kenmerken van seksueel misbruik bij

kinderen zijn van belang bij het voorkomen en behandelen van seksueel misbruik. Sinds de

jaren zeventig is seksueel misbruik bij kinderen meer onder de aandacht gebracht en is de

alertheid door de maatschappij en professionals toegenomen (Finkelhor, 1994). Door deze

toegenomen aandacht en alertheid is de prevalentie vanaf de jaren zeventig enorm gestegen

(U.S. Department of Health and Human Services, 1998). Een recente meta-analyse van

Stoltenborg, Van IJzendoorn, Euser en Bakermans-Kranenburg (2011), geeft een overzicht

van prevalentie van seksueel misbruik op basis van zelfrapportage. Uit dit onderzoek blijkt

dat 18% van de meisjes en 7.6% van de jongens aangeeft slachtoffer van seksueel misbruik te

zijn geweest in hun kindertijd.

Verschillende factoren kunnen de kans op seksueel misbruik vergroten. De eerste

factor die van invloed is op seksueel misbruik is sekse. Uit onderzoek blijkt dat de kans om

seksueel misbruikt te worden voor meisjes bijna drie keer zo groot is als voor jongens

(Putnam, 2003; Sobsey et al., 1997; Finkelhor 1993). Een tweede factor bepalend lijkt voor

het risico om slachtoffer te worden van seksueel misbruik is leeftijd. Het risico voor kinderen

om seksueel misbruikt te worden stijgt met de leeftijd (Finkelhor, 1993). Ongeveer 10% van

de slachtoffers van seksueel misbruik is tussen de nul en drie jaar. In de leeftijd van vier tot

zeven jaar is het percentage bijna verviervoudigd (28.4%). In de leeftijd van acht tot elf jaar is

dit percentage één kwart (25.5%), en bij de leeftijd van twaalf jaar of ouder is dit percentage

meer dan één derde (U.S. Department of Health and Human Services, 1998). Ten derde lopen

kinderen met een handicap een verhoogd risico op seksueel misbruik. Vooral de handicaps

waarbij sprake is van afhankelijkheid van anderen, zoals doofheid, blindheid en een

verstandelijke beperking zijn geassocieerd met een verhoogd risico op seksueel misbruik

(5)

risicofactor vormen voor seksueel misbruik van kinderen. Gezinssamenstelling, zoals de

afwezigheid van één of beide ouders blijkt een significante risicofactor te zijn (Finkelhor,

1993). Daarnaast wordt het risico op seksueel misbruik verdubbeld voor meisjes, wanneer er

een stiefvader aanwezig is binnen het gezin (Mullen et al., 1993). Andere ouderkenmerken die

het risico van seksueel misbruik in de kindertijd verhogen zijn, mentale ziektes van ouders,

afwezigheid van moeder, middelenmisbruik door ouders, ernstige echtelijke conflicten tussen

ouders, veel straffen en sociale isolatie van een gezin (Mullen et al., 1993; Nelson et al.,

2002).

Het is belangrijk om inzicht te hebben in de risicofactoren van seksueel misbruik,

omdat de gevolgen van seksueel misbruik in de kindertijd zeer ernstig kunnen zijn, zowel op

korte als op lange termijn. Korte termijn gevolgen van seksueel misbruik zijn onder andere

depressie, seksueel ongepast gedrag, angst, boosheid en agressie (Finkelhor, 1990). Gevolgen

op de lange termijn zijn een laag gevoel van eigenwaarde, stigmatisering, wantrouwen,

angststoornissen, psychische en persoonlijkheidsstoornissen, dissociatie, middelenmisbruik en

het opnieuw slachtoffer worden van seksueel misbruik (Molnar, Buka, & Kessler, 2001;

Neumann et al.,1996;Finkelhor, 1990).

Één van de lange termijn gevolgen van seksueel misbruik in de kindertijd is het

opnieuw slachtoffer worden van seksueel misbruik (Arata, 2002). Hoewel de percentages

uiteen lopen, wordt geschat dat tussen de 15% en 72% van de vrouwen die in de kindertijd

seksueel zijn misbruikt, opnieuw seksueel misbruikt zullen worden in de adolescentie (Briere

& Elliott, 2003). Diverse meta-analyses laten zien dat de kans om in de adolescentie misbruikt

te worden, twee tot elf keer zo groot is voor kinderen die in hun kindertijd seksueel zijn

misbruikt (Messman-Moore & Long, 2003). Verder laat onderzoek van Messman-Moore en

(6)

seksueel misbruikt worden in de adolescentie dan vrouwen die niet seksueel zijn misbruikt in

de kindertijd.

In de literatuur wordt een vijftal kenmerken beschreven van seksueel misbruik in de

kindertijd die het risico van herhaling op seksueel misbruik kunnen vergroten, namelijk de

ernst van seksueel misbruik (Roodman & Clum, 2001), geweldpleging tijdens seksueel

misbruik (Koverola et al., 1996), de duur van seksueel misbruik (Arata, 2000), seksueel

misbruik binnen de familie (Kessler & Bieschke, 1999) en seksueel gedrag, zoals seksueel

grensoverschrijdend gedrag (Messman-Moore & Long, 2003). Bovenstaande factoren zijn

allemaal factoren die gerelateerd zijn aan het seksueel misbruik zelf. Voor preventie en

interventie van herhaald slachtofferschap is het echter ook van belang om inzicht te krijgen in

de kenmerken van slachtoffer en dader.

Naast de verschillende beschreven risicofactoren die de kans op seksueel misbruik en

herhaald seksueel misbruik vergroten, is de kans om seksueel misbruikt te worden groter

wanneer kinderen opgroeien in instellingen. Onderzoek in de Verenigde Staten toont aan dat

kinderen die opgroeien in jeugdzorginstellingen en pleeggezinnen, een hoger risico lopen om

seksueel misbruikt te worden dan kinderen die in hun eigen gezin opgroeien (Benedict,

Zuravin, Brandt, & Abbey, 1994). Nederlandse studies op dit gebied hebben aangetoond dat

het risico op kindermishandeling, waaronder seksueel misbruik, wordt vergroot door het

opgroeien met een stiefouder (Van IJzendoorn, Euser, Prinzie & Bakermans-Kranenburg,

2009). Een verklaring die voor dit verhoogde risico wordt gegeven is de afwezigheid van een

biologische ouder in combinatie met stressfactoren binnen het stiefgezin.

Het rapport van de Commissie-Samson beschrijft dat er in Nederland naar schatting 3

per 1000 kinderen slachtoffer worden van seksueel misbruik in de reguliere jeugdzorg

(Commissie-Samson, 2012). In de residentiële jeugdzorg is de prevalentieschatting 4.3 per

(7)

prevalentieschatting van seksueel misbruik in de Nederlandse jeugdzorg te verglijken met de

populatie kinderen die opgroeien binnen hun eigen gezin, wordt er een bredere definitie van

seksueel misbruik gehanteerd, namelijk seksueel misbruik met en zonder lichamelijk contact.

De bredere definitie van seksueel misbruik wordt ontleed aan het Wetboek voor Strafrecht

(Sr), waaronder openbare schennis van de eerbaarheid, kinderpornografie, seksuele corruptie

en grooming vallen onder seksueel misbruik zonder lichamelijk contact. Op basis van de

bredere definitie van seksueel misbruik worden naar schatting 4.3 per 1000 kinderen seksueel

misbruikt in de jeugdzorg, ten opzichte van 0.8 per 1000 kinderen in de algemene populatie.

Dit betekent dat seksueel misbruik ongeveer vier keer zo vaak voorkomt bij kinderen die zich

in de jeugdzorg bevinden in vergelijking met kinderen die thuis wonen (Commissie-Samson,

2012).

Zoals hierboven wordt beschreven, lopen kinderen die in hun kindertijd seksueel zijn

misbruikt een verhoogd risico om wederom seksueel misbruikt te worden (Arata, 2002).

Daarnaast lopen kinderen die opgroeien binnen instellingen een verhoogd risico om seksueel

misbruikt te worden (Benedict, Zuravin, Brandt, & Abbey, 1994). Omdat het risico op

seksueel misbruik wordt vergroot door seksueel misbruik in de kindertijd en het opgroeien

binnen een instelling, is het van belang dat er extra aandacht komt voor deze groep kinderen

in termen van preventie en interventie.

In dit onderzoek zal daarom gekeken worden naar verschillen in kind-, instelling-, en

delictkenmerken tussen kinderen die onder toezicht van de overheid staan en eerder in het

verleden seksueel zijn misbruikt ten opzichte van kinderen die onder toezicht van de overheid

staan en niet eerder seksueel zijn misbruikt.

De vraag die in dit onderzoek daarom centraal zal staan is: “Verschillen kinderen die

onder toezicht staan van de overheid en in het verleden eerder seksueel zijn misbruikt van kinderen die onder toezicht van de overheid staan en niet eerder seksueel zijn misbruikt op de

(8)

kenmerken; leeftijd, geslacht, verstandelijke beperking, type instelling, ambulant/residentieel en type seksueel misbruik?”

Om deze vraag te kunnen beantwoorden zal er worden gekeken naar seksueel misbruik

van kinderen die onder toezicht staan van de overheid in de periode van 2008 tot en met 2010.

Er zal onderscheid gemaakt worden tussen kinderen met en zonder een verleden van seksueel

misbruik. Vervolgens zal gekeken worden naar de samenhang van de bovengenoemde

verschillende kenmerken en de herhaling van seksueel misbruik.

Methode

Proefpersonen

Dit onderzoek is gebaseerd op N = 176 meldingen van seksueel grensoverschrijdend

gedrag (SGOG) en/of seksueel misbruik die zijn binnengekomen bij de Inspecties

Gezondheidszorg en Jeugdzorg. De meldingen betreffen alleen meldingen van SGOG en/of

seksueel misbruik van kinderen met en zonder een licht verstandelijke beperking die ten tijde

van het misbruik onder toezicht van de overheid stonden (OTS en/of MUHP) en jonger dan

achttien jaar waren.

De gemiddelde leeftijd van de kinderen ten tijde van de melding was M = 12.31, SD =

3.63. Voor deze studie zijn twee groepen met elkaar vergeleken op de verschillende

kenmerken. De eerste groep betrof n = 111 kinderen die slachtoffer zijn geweest van SGOG

en/of seksueel misbruik zonder een verleden van seksueel misbruik. De tweede groep betreft

n = 65 kinderen die slachtoffer zijn geweest van SGOG en/of seksueel misbruik mét een

verleden van seksueel misbruik (herhaald slachtofferschap). De meldingen waaruit niet kon

worden opgemaakt of er eerder in het verleden sprake is geweest van seksueel misbruik zijn

(9)

Materialen

De data van dit onderzoek maken deel uit van het onderzoek dat door de Universiteit

van Amsterdam is uitgevoerd onder leiding van de commissie-Samson naar de aard en

omvang van seksueel misbruik onder kinderen met een verstandelijke beperking die onder

toezicht van de overheid stonden in de periode 2008-2010 (Wissink, Moonen, Van Vugt,

Stams & Vergeer, 2012).

Voor het doel van het huidige onderzoek is gebruik gemaakt van alle meldingen van

seksueel misbruik die zijn gedaan bij de Inspecties Jeugdzorg en Gezondheidszorg in de jaren

2008-2010. Alle meldingen zijn op verschillende kenmerken gecodeerd met behulp van een

coderingslijst ontwikkeld door de Universiteit te Amsterdam (Wissink, 2012). De

coderingslijst meet een breed aantal kenmerken van het seksueel misbruik (over zowel de

dader, het slachtoffer en de situatie). De kenmerken die worden gebruikt in het huidige

onderzoek zijn de verschillende kindkenmerken waaronder leeftijd, geslacht (man/vrouw) en

aanwezigheid van een (licht) verstandelijke beperking (zeker LVB, waarschijnlijk LVB, geen

LVB). Ook is er gekeken naar de herhaling van seksueel misbruik in verschillende type

instellingen, waaronder; Orthopedagogische Behandelcentra, Pleegzorginstellingen, Kinder-

en Jeugdpsychiatrie, Justitiële Jeugdinrichtingen, Gehandicaptenzorg, Zorgboerderij, reguliere

Jeugdzorg en Bureau Jeugdzorg. Daarnaast is er gekeken of het ging om residentiële

jeugdzorg of ambulante jeugdzorg. Tot slot is gekeken naar de aard van het seksueel

misbruik, waaronder; penetratie, aanraken van de genitaliën, aanraken maar niet de genitaliën,

geen fysiek contact, niet uit de casus op te maken.

Procedure

Alle gegevens van de kinderen en jongeren uit deze studie zijn gebaseerd op

(10)

Jeugdzorg dan wel Inspectie Gezondheidszorg. Deze meldingen zijn gecodeerd aan de hand

van het coderingsschema. Het coderen van de registraties heeft plaats gevonden tussen april

2012 en mei 2012 en vond plaats bij de Inspectie Jeugdzorg en Gezondheidszorg te Utrecht.

Data Analyse

Om de verschillen in kenmerken tussen beide groepen te kunnen toetsen is in het

onderzoek gebruik gemaakt van SPSS. Om de verschillen in categorale kenmerken

(waaronder verstandelijke beperking, type misbruik, geslacht, type instelling,

ambulant/residentieel en eenmalig/herhaaldelijk) te toetsen is gebruik gemaakt van de

chi-kwadraat toets. Om de verschillen in continue kenmerken (waaronder leeftijd) te toetsen is

gebruik gemaakt van de t-toets.

Resultaten

In dit onderzoek wordt gekeken naar de verschillen tussen de groep kinderen die onder

toezicht staan van de overheid en die in het verleden eerder seksueel zijn misbruikt aan de ene

kant en kinderen (eveneens onder toezicht van de overheid) die niet eerder seksueel zijn

misbruikt aan de andere kant in de volgende kenmerken; aanwezigheid van (licht)

verstandelijke beperking, type misbruik, geslacht, leeftijd en type instelling.

Tabel 1 geeft het verschil in leeftijd weer van de groep kinderen die in het verleden

wel en de groep kinderen die in het verleden niet eerder seksueel misbruikt waren. Er is een

significant verschil gevonden tussen de twee groepen in leeftijd, t (174) = 4.06, p < .05. De

leeftijd van de kinderen die eerder seksueel misbruikt waren was hoger (M = 12.62, SD =

3.38), dan de leeftijd van de kinderen die niet eerder seksueel misbruikt waren (M = 11.99, SD

= 3.86). Dit betekent dat de groep kinderen die eerder in het verleden seksueel zijn misbruikt

(11)

Tabel 1

Leeftijdsverschillen tussen de groep kinderen die in het verleden eerder seksueel zijn misbruikt en kinderen die in het verleden niet eerder seksueel zijn misbruikt.

wel seksueel misbruikt niet seksueel misbruikt

n M SD n M SD t

Leeftijd 65 12.62 3.39 111 11.99 3.87 -1.12*

Opmerking *p = <.05

Bij alle uitgevoerde chi-kwadraat toetsen is aan de voorwaarden voldaan. Tabel 2 geeft

een overzicht van de verschillen in de verdeling tussen de groep kinderen die in het verleden

wel eerder seksueel zijn misbruikt en de groep kinderen die in het verleden niet eerder

seksueel misbruikt zijn op de kenmerken; geslacht, verstandelijke beperking, eenmalig of

herhaaldelijk, type instelling, ambulant of residentieel en type misbruik. In deze tabel is te

zien dat er geen significant verschil is gevonden voor de verdeling van jongens en meisjes

tussen beide groepen X² (1, N = 175) = 1.77, p = .18. In beide groepen is het percentage

vrouwelijke slachtoffers wel hoger dan het percentage mannelijke slachtoffers.

Ten derde is gekeken naar de verdeling van de al dan niet aanwezige (licht)

verstandelijke beperking voor de groep die eerder seksueel was misbruikt en de groep die dat

niet was. Er is een significant verschil gevonden in het al dan niet voorkomen van een (licht)

verstandelijke beperking X² (4, N = 166) = 26.70, p = .00. In de herhaald slachtoffer groep

bevond zich een groter percentage kinderen met een licht verstandelijke beperking dan in de

groep kinderen waarbij geen eerder seksueel misbruik had plaats gevonden.

(12)

significant verschil gevonden voor de verdeling in het type instelling X² (8, N = 174) = 46.58,

p = .00. De meldingen over de kinderen die in het verleden eerder seksueel misbruikt waren

kwamen vooral voort uit de Gehandicaptenzorg, Orthopedagogische Behandel Centra en in

lagere mate in de pleegzorg en in de reguliere jeugdzorg. De meldingen over kinderen zonder

een verleden van seksueel misbruik kwamen vooral voort uit instellingen als Kinder- en jeugd

psychiatrie, Justitiële Jeugdinrichtingen, Zorgboerderijen en Bureau Jeugd Zorg.

Ten vijfde is gekeken naar de verdeling van ambulant/residentieel voor de groep die

eerder seksueel was misbruikt en de groep die dit niet was. Er is een significant verschil

gevonden in de verdeling ambulant/residentieel X² (1, N =175) = 5.34, p = .02. De kinderen in

de meldingen die in het verleden eerder seksueel misbruikt waren bevonden zich vooral in de

residentiële jeugdzorg.

Tot slot is er gekeken naar de verdeling van het type misbruik voor de groep die eerder

seksueel was misbruikt en de groep die dat niet was. Er is geen significant verschil gevonden

in de verdeling van het type misbruik X² (4, N = 176) = 7.46, p = .11, waarbij onderscheid is

gemaakt tussen geslachtsgemeenschap (penetratie), aanraken van de genitaliën (inclusief orale

(13)

Tabel 2: De verschillen in verdeling tussen de groepen kinderen die wel of niet eerder seksueel zijn misbruikt in het verleden in de kenmerken; geslacht, verstandelijke beperking, eenmalig of herhaaldelijk, type instelling, ambulant of residentieel, type misbruik.

Categorale variabelen Wel eerder seks. Niet eerder seks. X² misbruikt misbruikt Geslacht 1.77 Man 28.9% 71.1% Vrouw 40.0% 60.0% Verstandelijke beperking 16.91* LVB 46.1% 53.9% Niet LVB 12.5% 87.5% Type instelling 46.58* OBC 66.7% 33.3% Pleegzorginstelling 21.7% 78.3% K&J psychiatrie 0.0% 100% JJI 0.0% 100% Gehandicaptenzorg 57.1% 42.9% Zorgboerderij 0.0% 100% Reguliere JZ 14.3% 85.7% BJZ 0.0% 100% Ambulant/residentieel 5.34* Ambulant 14.3% 85.7% Residentieel 40.3% 59.7%

Type seksueel misbruik 7.46

Penetratie 39.7% 60.4%

Aanraken genitaliën 47.5% 52.5% Aanraken, maar niet genitaliën 46.2% 53.8% Geen fysiek contact 16.7% 83.3% Niet uit casus op te maken 30.6% 69.4%

Note. *p<.05.

Discussie

In dit onderzoek is gekeken naar de verschillen in kenmerken (leeftijd, geslacht,

verstandelijke beperking, type instelling, ambulant/residentieel en het type seksueel misbruik)

(14)

meldingen van seksueel misbruik bij de Inspectie Jeugdzorg, dan wel Inspectie

Gezondheidszorg. De onderzochte kinderen ontvingen zorg onder verantwoordelijkheid van

de overheid. Uit de resultaten komt naar voren dat niet voor alle kenmerken een significant

verschil wordt gevonden in de meldingen tussen beide groepen. Voor de kenmerken leeftijd,

verstandelijke beperking, type instelling en ambulant/residentieel zijn significante verschillen

gevonden. Op basis van de informatie in de meldingen verschillen kinderen die eerder

slachtoffer zijn geweest van seksueel misbruik in deze kenmerken ten opzichte van kinderen

die niet eerder slachtoffer zijn geweest van seksueel misbruik.

De groep kinderen die in het verleden eerder seksueel zijn misbruikt zijn iets ouder

dan de kinderen die niet eerder seksueel zijn misbruikt. Het is logisch dat met stijgende

leeftijd de kans op herhaald slachtofferschap groter is. Eerdere literatuur laat ook zien dat

seksueel misbruik stijgt met de leeftijd. Hoe ouder de kinderen zijn, hoe groter het risico is op

seksueel misbruik (Finkelhor, 1993).

Er zijn geen significante verschillen gevonden in geslacht tussen de groep kinderen die

in het verleden eerder seksueel is misbruikt en de groep kinderen die dit niet is. Wel is in

beide groepen het percentage meisjes dat seksueel is misbruikt hoger dan het percentage

jongens dat seksueel is misbruikt. Dit wordt ondersteund door eerdere literatuur waaruit is

gebleken dat meisjes vaker aangeven slachtoffer te zijn geweest van seksueel misbruik in hun

kindertijd dan jongens (Stoltenborg et al., 2011).

Verder laten de resultaten zien dat er zich relatief meer kinderen met een licht

verstandelijke beperking in de herhaald slachtoffer groep bevonden dan in de eenmalig

slachtoffer groep. Mogelijk heeft de groep kinderen met een licht verstandelijk beperking een

verhoogd risico om in de toekomst opnieuw seksueel misbruikt te worden. Uit eerder

onderzoek is gebleken dat kinderen met een verstandelijke beperking vaak aangewezen

(15)

seksualiteit) en een onderliggende behoefte om geaccepteerd te worden door anderen.

Doordat deze kinderen graag bij de ‘normale’ populatie willen horen zullen zij ongewenst

gedrag eerder accepteren, dit maakt deze groep kwetsbaarder voor seksueel misbruik

(Morano, 2001; Furey, 1994).

Tot slot zijn er significante verschillen gevonden in de meldingen voor de verdeling

van het type instelling waar kinderen verbleven met en zonder een verleden van seksueel

misbruik. De meldingen over kinderen die eerder slachtoffer waren geweest van seksueel

misbruik kwamen vooral vanuit de Gehandicaptenzorg en de Orthopedagogische

Behandelcentra. Deze bevinding is in lijn met de hiervoor besproken bevinding van dit

onderzoek dat er relatief meer kinderen met een licht verstandelijke beperking worden

gevonden onder de eerder seksueel misbruikte groep.

Daarnaast laten de resultaten van dit onderzoek zien dat, in de meldingen, de groep

kinderen die eerder slachtoffer waren geweest van seksueel misbruik relatief groter was in de

residentiële jeugdzorg ten opzichte van de ambulante jeugdzorg. Deze bevinding is in lijn met

de bevinding uit eerder onderzoek waaruit is gebleken dat kinderen die opgroeien in

jeugdzorginstellingen en pleeggezinnen een hoger risico lopen om seksueel te worden

misbruikt (Benedict, Zuravin, Brandt, & Abbey, 1994).

Enkele tekortkomingen van dit onderzoek moeten besproken worden. De data die voor

dit onderzoek zijn gebruikt bestaan uit dossiers van minderjarigen die onder

verantwoordelijkheid van de overheid zijn geplaatst in instellingen en pleeggezinnen. Van al

deze kinderen is een melding gemaakt van seksueel misbruik of seksueel grensoverschrijdend

gedrag. Echter, niet uit alle dossiers kon worden opgemaakt of deze kinderen al eerder te

maken hadden gehad met seksueel misbruik. Dit had te maken met dossiers die niet compleet

waren. Ook kon er niet altijd uit de gegevens van de dossiers worden opgemaakt of er in het

(16)

worden opgemaakt of er eerder sprake is geweest van seksueel misbruik zijn meegenomen in

de groep kinderen zonder een verleden van seksueel misbruik. De resultaten kunnen hierdoor

een vertekend beeld geven. Hier moet rekening mee worden gehouden bij het interpreteren

van de bevindingen uit dit onderzoek.

Daarnaast wordt er niet altijd een melding gemaakt wanneer er wel sprake is van

seksueel misbruik. In overeenstemming met de literatuur blijkt dat slechts een klein deel van

de gevallen van seksueel misbruik wordt gemeld bij de Inspectie (Akbas et al., 2009). Dit

maakt het lastig om een compleet beeld te krijgen van het percentage dat seksueel is misbruikt

en dat herhaaldelijk seksueel is misbruikt.

Tot slot kon er niet altijd duidelijk uit het dossier van de Inspectie Jeugdzorg worden

opgemaakt of het ging om een kind met een licht verstandelijke beperking. Er kan dan ook

sprake zijn van een onderschatting van het aantal kinderen met een licht verstandelijke

beperking dat herhaaldelijk seksueel is misbruikt. Het is aan te raden dat de registraties bij

beide Inspecties (Jeugdzorg en Gezondheidszorg) meer gestandaardiseerd worden. Dit zal

duidelijke informatie opleveren.

Zoals eerder beschreven zijn kinderen met een licht verstandelijke beperking

kwetsbaarder voor herhaald seksueel misbruik. Ook kinderen die wat ouder zijn en kinderen

die zich bevinden in de Gehandicaptenzorg, Orthopedagogische Behandelcentra en in de

residentiële jeugdzorg lijken een kwetsbaardere groep voor herhaald seksueel misbruik. De

herhaling van seksueel misbruik is een langer termijn gevolg van seksueel misbruik in de

kindertijd (Molnar, Buka, & Kessler, 2001; Neumann et al., 1996; Finkelhor, 1990). Daarom

is het van belang dat er bij aanvang van deze groep kinderen binnen de instelling bekend is of

er al eerder sprake is geweest van seksueel misbruik. Zorgaanbieders dienen zorg te dragen

voor een goede dossiervorming en een compleet en overzichtelijk overgangsdossier wanneer

(17)

verdere professionalisering in de jeugdzorg. Medewerkers binnen instellingen dienen kennis

te hebben van seksueel misbruik en de signalen van seksueel misbruik te herkennen. Zo

zouden medewerkers kunnen deelnemen aan een basisopleiding die kennis biedt over de

seksuele ontwikkeling, afwijkend seksueel gedrag en de herhaling van seksueel misbruik. Tot

slot dienen de interventies aan te sluiten op kinderen met een verleden van seksueel misbruik

om dit in de toekomst te kunnen voorkomen.

Referenties

Akbas, S., Turia, A., Karabekirolgu, K., Pazvantoglu, O., Kekskin, T., & Boke, O. (2009).

Characteristics of sexual abuse in a sample of Turkish children with and without

mental retardation, referred for legal appraisal of the psychological repercussions.

Sexuality and Disability, 27, 205-213.

Arata, C.M. (2000). From child abuse victim to adult victim: A model for predicting sexual

revictimization. Child Maltreatment, 5, 28-38.

Arata, C.M. (2002). Child sexual abuse and sexual revictimization. Clinical Psychology:

Science and Practice, 9, 135-164.

Benedict, M.L, Zuravin, S., Brandt, D., & Abbey, H. (1994). Types and frequency of child

maltreatment by family foster care providers in an urban population. Child Abuse &

Neglect, 18, 577-585.

Briere, J., & Elliott, D.M. (2003). Prevalence and symptomatic sequelae of self-reported

childhood physical and sexual abuse in a general population sample of men and

women. Child Abuse & Neglect: The International Journal, 27, 1205-1222.

Commissie- Samson (2012). Rapport omringd door zorg, toch niet veilig: seksueel misbruik

van door de overheid uithuis geplaatste kinderen, 1945 tot heden. Amsterdam: Boom

(18)

Finkelhor, D. (1990). Early and long-term effects of child sexual abuse: An update.

Professional Psychology: Research and Practice, 21, 325-330.

Finkelhor, D. (1993), Epidemiological factors in the clinical identification of child sexual

abuse. Child Abuse Neglect, 17, 67–70.

Finkelhor, D. (1994). The international epidemiology of child sexual abuse. Child Abuse &

Neglect, 18, 409-417.

Furey, E.M. (1994). Sexual abuse of adults with mental retardation: Who and where. Mental

Retardation, 32, 173-180.

Kessler, B.L., & Bieschke, K.J. (1999). Retrospective analysis of shame, dissociation, and

adult victimization in survivors of sexual abuse. Journal of Counseling Psychology,

46, 335-341.

Koverola, C., Proulx, J., Battle, P., & Hanna, C. (1996). Family functioning as predictors of

distress in sexual abuse survivors. Journal of Interpersonal Violence, 11, 263-280.

Messman-Moore, T.L., & Long, P.J. (2003). The role of childhood sexual abuse sequelae in

sexual revictimization: An empirical review and theoretical reformulation. Clinical

Psychology Review, 23, 537-571.

Messman-Moore, T.L., & Brown, A.L. (2004). Child maltreatment and perceived family

environment as risk factors for adult rape: Is child sexual abuse the most salient

factor? Child Abuse and Neglect, 28, 1019–1034.

Molnar, B.E., Buka, S.L., & Kessler, R.C. (2001). Child sexual abuse and subsequent

psychopathology: Results from the National Comorbidity Survey. American Journal

of Public Health, 91, 753-760.

Morano, J.P. (2001). Sexual abuse of the mentally retarded patient: Medical and legal analysis

for the primary care physician. Primary Care Companion Journal Clinical Psychiatry,

(19)

Mullen, P., Martin, J., Anderson. J., Romans, S., & Herbison, G. (1993). Childhood sexual

abuse and mental health in adult life. The British Journal of Psychiatry, 163, 721–732.

Nelson, E., Heath ,A., Madden, P. et al. (2002), Association between self-reported childhood

sexual abuse and adverse psychosocial outcomes: results from a twin study. Archives

of General Psychiatry, 59, 139–146.

Neumann, D.A., Houskamp, B.M., Pollock, V.E., & Briere, J. (1996). The long-term sequelae

of childhood sexual abuse in women: A meta-analytic review. Child Maltreatment, 1,

6-16.

Putnam, F.W. (2003). Ten-year research update review: Child sexual abuse. Journal of the

American Academy of Child & Adolescent Psychiatry, 42, 269-278.

Roodman, A. & Clum, G. (2001) Revictimization rates and method variance: a metaanalysis.

Clinical Psychology Review, 21, 183–204.

Stoltenborgh, M., Van IJzendoorn, M.H., Euser, E.M., & Bakermans-Kranenburg, M.J.A.

(2011). Global perspective on child sexual abuse: Meta-analysis of prevalence around

the world. Child Maltreatment, 16, 79-101.

US Department of Health and Human Services (1998). Child Maltreatment 1996: Reports

from the States to the National Child Abuse and Neglect Data System. Washington,

DC: US Government Printing Office.

Van IJzendoorn, M.H., Euser, E.M., Prinzie, P., Juffer, F., & Bakermans–Kranenburg, M.J.

2009). Elevated risk of child maltreatment in families with stepparents but not with

adoptive parents. Child Maltreatment, 14, 369-375.

Westcott, H., & Jones, D. (1999). Annotation: the abuse of disabled children. Journal of Child

(20)

Wissink, I.B. (2012) Deelonderzoek 5b: Seksueel Grensoverschrijdend Gedrag en Misbruik

bij Kinderen en Jongeren met een (Licht) Verstandelijke Beperking. Amsterdam:

Universiteit Amsterdam.

Wissink, I.B., Stams, G.J.J.M., Vugt, E.S. & Moonen, X. (2012). Seksueel

Grensoverschrijdend Gedrag en Misbruik bij Kinderen en Jongeren met een (Licht) Verstandelijke Beperking. Den Haag: Boom

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Er worden alleen positieve (compliment) of negatieve (klacht) berichten behandeld, als een bericht neutraal is wordt er gestopt met coderen en telt deze niet mee voor de N=400

Examples of such can be found in the analytical field, (bio)-chemistry, medical and industry. These fields require in-line measurement and control over mass

Vanuit de gevoelde urgentie om het slachtoffers van seksueel misbruik zo gemakkelijk mogelijk te maken het voorval te melden en hulp te zoeken, vormen de ministeries

Iedereen die werkt met en voor mensen met een verstandelijke beperking heeft op zijn eigen wijze zijn verantwoordelijkheid rond het onderwerp seksualiteit.. Van begeleiders

Overwegende dat mensen met een handicap extra kwetsbaar kunnen zijn en dus in sommige situa- ties ook extra bescherming nodig hebben, waar het gaat om mogelijk seksueel

Rescinding the requirement that a complaint must first be lodged before a person can be prosecuted, and introducing the duty to grant a hearing in Articles 245, 247 and 248a of

Uit het onderzoek komt naar voren dat de bewijsproblemen rond de kennelijke leeftijd zijn opgelost omdat vervolgd wordt voor bezit, vervaardigen of versprei- den

opgeleverd  die  herkend  worden  in  de  expertmeeting  als  het  jongeren  betreft  die  in  de  residentiële  zorg  verblijven.  Echter,  modererende