Seksueel misbruik in de Nederlandse
jeugdzorg
De verschillen in kenmerken tussen kinderen met en zonder een
verleden van seksueel misbruik
Masterscriptie Forensische Orthopedagogiek, Universiteit van Amsterdam E. van Ophuizen 1e Beoordelaar/Begeleider: dr. E.S. van Vugt 2e Beoordelaar: dr. I.B. Wissink Amsterdam, april 2013
Inhoudsopgave Abstract ... 3 Inleiding ... 4 Methode ... 8 Proefpersonen ... 8 Materialen ... 8 Procedure ... 9 Data Analyse ... 10 Resultaten ... 10 Discussie ... 13 Referenties... 17
Abstract
In deze studie is onderzoek gedaan naar de herhaling van seksueel misbruik bij kinderen die
onder toezicht van de overheid staan. Dit onderzoek is gebaseerd op 176 meldingen van
seksueel grensoverschrijdend gedrag en/of seksueel misbruik die zijn binnengekomen bij de
Inspectie Jeugdzorg en Gezondheidzorg. Er is onderscheid gemaakt tussen twee groepen
kinderen, één groep kinderen die in het verleden eerder seksueel zijn misbruikt en één groep
kinderen die dit niet zijn. Gekeken is naar de verschillen tussen deze twee groepen in de
kenmerken; leeftijd, geslacht, verstandelijke beperking, type instelling, type misbruik en
ambulant/residentieel. De resultaten laten zien dat zich in de herhaald slachtoffer groep een
groter percentage kinderen bevindt met een licht verstandelijke beperking. Ook zijn de
kinderen gemiddeld iets ouder in deze groep. Daarnaast bevinden de kinderen die eerder
seksueel zijn misbruikt zich vooral in de Gehandicaptenzorg, Orthopedagogische
Behandelcentra en is de vorm van behandeling residentieel. Om de herhaling van seksueel
misbruik te voorkomen is het van belang dat zorgaanbieders zorg dragen voor een goede
dossiervorming en moet er worden ingezet op een verdere professionalisering van de
Inleiding
Kennis met betrekking tot de prevalentie en de kenmerken van seksueel misbruik bij
kinderen zijn van belang bij het voorkomen en behandelen van seksueel misbruik. Sinds de
jaren zeventig is seksueel misbruik bij kinderen meer onder de aandacht gebracht en is de
alertheid door de maatschappij en professionals toegenomen (Finkelhor, 1994). Door deze
toegenomen aandacht en alertheid is de prevalentie vanaf de jaren zeventig enorm gestegen
(U.S. Department of Health and Human Services, 1998). Een recente meta-analyse van
Stoltenborg, Van IJzendoorn, Euser en Bakermans-Kranenburg (2011), geeft een overzicht
van prevalentie van seksueel misbruik op basis van zelfrapportage. Uit dit onderzoek blijkt
dat 18% van de meisjes en 7.6% van de jongens aangeeft slachtoffer van seksueel misbruik te
zijn geweest in hun kindertijd.
Verschillende factoren kunnen de kans op seksueel misbruik vergroten. De eerste
factor die van invloed is op seksueel misbruik is sekse. Uit onderzoek blijkt dat de kans om
seksueel misbruikt te worden voor meisjes bijna drie keer zo groot is als voor jongens
(Putnam, 2003; Sobsey et al., 1997; Finkelhor 1993). Een tweede factor bepalend lijkt voor
het risico om slachtoffer te worden van seksueel misbruik is leeftijd. Het risico voor kinderen
om seksueel misbruikt te worden stijgt met de leeftijd (Finkelhor, 1993). Ongeveer 10% van
de slachtoffers van seksueel misbruik is tussen de nul en drie jaar. In de leeftijd van vier tot
zeven jaar is het percentage bijna verviervoudigd (28.4%). In de leeftijd van acht tot elf jaar is
dit percentage één kwart (25.5%), en bij de leeftijd van twaalf jaar of ouder is dit percentage
meer dan één derde (U.S. Department of Health and Human Services, 1998). Ten derde lopen
kinderen met een handicap een verhoogd risico op seksueel misbruik. Vooral de handicaps
waarbij sprake is van afhankelijkheid van anderen, zoals doofheid, blindheid en een
verstandelijke beperking zijn geassocieerd met een verhoogd risico op seksueel misbruik
risicofactor vormen voor seksueel misbruik van kinderen. Gezinssamenstelling, zoals de
afwezigheid van één of beide ouders blijkt een significante risicofactor te zijn (Finkelhor,
1993). Daarnaast wordt het risico op seksueel misbruik verdubbeld voor meisjes, wanneer er
een stiefvader aanwezig is binnen het gezin (Mullen et al., 1993). Andere ouderkenmerken die
het risico van seksueel misbruik in de kindertijd verhogen zijn, mentale ziektes van ouders,
afwezigheid van moeder, middelenmisbruik door ouders, ernstige echtelijke conflicten tussen
ouders, veel straffen en sociale isolatie van een gezin (Mullen et al., 1993; Nelson et al.,
2002).
Het is belangrijk om inzicht te hebben in de risicofactoren van seksueel misbruik,
omdat de gevolgen van seksueel misbruik in de kindertijd zeer ernstig kunnen zijn, zowel op
korte als op lange termijn. Korte termijn gevolgen van seksueel misbruik zijn onder andere
depressie, seksueel ongepast gedrag, angst, boosheid en agressie (Finkelhor, 1990). Gevolgen
op de lange termijn zijn een laag gevoel van eigenwaarde, stigmatisering, wantrouwen,
angststoornissen, psychische en persoonlijkheidsstoornissen, dissociatie, middelenmisbruik en
het opnieuw slachtoffer worden van seksueel misbruik (Molnar, Buka, & Kessler, 2001;
Neumann et al.,1996;Finkelhor, 1990).
Één van de lange termijn gevolgen van seksueel misbruik in de kindertijd is het
opnieuw slachtoffer worden van seksueel misbruik (Arata, 2002). Hoewel de percentages
uiteen lopen, wordt geschat dat tussen de 15% en 72% van de vrouwen die in de kindertijd
seksueel zijn misbruikt, opnieuw seksueel misbruikt zullen worden in de adolescentie (Briere
& Elliott, 2003). Diverse meta-analyses laten zien dat de kans om in de adolescentie misbruikt
te worden, twee tot elf keer zo groot is voor kinderen die in hun kindertijd seksueel zijn
misbruikt (Messman-Moore & Long, 2003). Verder laat onderzoek van Messman-Moore en
seksueel misbruikt worden in de adolescentie dan vrouwen die niet seksueel zijn misbruikt in
de kindertijd.
In de literatuur wordt een vijftal kenmerken beschreven van seksueel misbruik in de
kindertijd die het risico van herhaling op seksueel misbruik kunnen vergroten, namelijk de
ernst van seksueel misbruik (Roodman & Clum, 2001), geweldpleging tijdens seksueel
misbruik (Koverola et al., 1996), de duur van seksueel misbruik (Arata, 2000), seksueel
misbruik binnen de familie (Kessler & Bieschke, 1999) en seksueel gedrag, zoals seksueel
grensoverschrijdend gedrag (Messman-Moore & Long, 2003). Bovenstaande factoren zijn
allemaal factoren die gerelateerd zijn aan het seksueel misbruik zelf. Voor preventie en
interventie van herhaald slachtofferschap is het echter ook van belang om inzicht te krijgen in
de kenmerken van slachtoffer en dader.
Naast de verschillende beschreven risicofactoren die de kans op seksueel misbruik en
herhaald seksueel misbruik vergroten, is de kans om seksueel misbruikt te worden groter
wanneer kinderen opgroeien in instellingen. Onderzoek in de Verenigde Staten toont aan dat
kinderen die opgroeien in jeugdzorginstellingen en pleeggezinnen, een hoger risico lopen om
seksueel misbruikt te worden dan kinderen die in hun eigen gezin opgroeien (Benedict,
Zuravin, Brandt, & Abbey, 1994). Nederlandse studies op dit gebied hebben aangetoond dat
het risico op kindermishandeling, waaronder seksueel misbruik, wordt vergroot door het
opgroeien met een stiefouder (Van IJzendoorn, Euser, Prinzie & Bakermans-Kranenburg,
2009). Een verklaring die voor dit verhoogde risico wordt gegeven is de afwezigheid van een
biologische ouder in combinatie met stressfactoren binnen het stiefgezin.
Het rapport van de Commissie-Samson beschrijft dat er in Nederland naar schatting 3
per 1000 kinderen slachtoffer worden van seksueel misbruik in de reguliere jeugdzorg
(Commissie-Samson, 2012). In de residentiële jeugdzorg is de prevalentieschatting 4.3 per
prevalentieschatting van seksueel misbruik in de Nederlandse jeugdzorg te verglijken met de
populatie kinderen die opgroeien binnen hun eigen gezin, wordt er een bredere definitie van
seksueel misbruik gehanteerd, namelijk seksueel misbruik met en zonder lichamelijk contact.
De bredere definitie van seksueel misbruik wordt ontleed aan het Wetboek voor Strafrecht
(Sr), waaronder openbare schennis van de eerbaarheid, kinderpornografie, seksuele corruptie
en grooming vallen onder seksueel misbruik zonder lichamelijk contact. Op basis van de
bredere definitie van seksueel misbruik worden naar schatting 4.3 per 1000 kinderen seksueel
misbruikt in de jeugdzorg, ten opzichte van 0.8 per 1000 kinderen in de algemene populatie.
Dit betekent dat seksueel misbruik ongeveer vier keer zo vaak voorkomt bij kinderen die zich
in de jeugdzorg bevinden in vergelijking met kinderen die thuis wonen (Commissie-Samson,
2012).
Zoals hierboven wordt beschreven, lopen kinderen die in hun kindertijd seksueel zijn
misbruikt een verhoogd risico om wederom seksueel misbruikt te worden (Arata, 2002).
Daarnaast lopen kinderen die opgroeien binnen instellingen een verhoogd risico om seksueel
misbruikt te worden (Benedict, Zuravin, Brandt, & Abbey, 1994). Omdat het risico op
seksueel misbruik wordt vergroot door seksueel misbruik in de kindertijd en het opgroeien
binnen een instelling, is het van belang dat er extra aandacht komt voor deze groep kinderen
in termen van preventie en interventie.
In dit onderzoek zal daarom gekeken worden naar verschillen in kind-, instelling-, en
delictkenmerken tussen kinderen die onder toezicht van de overheid staan en eerder in het
verleden seksueel zijn misbruikt ten opzichte van kinderen die onder toezicht van de overheid
staan en niet eerder seksueel zijn misbruikt.
De vraag die in dit onderzoek daarom centraal zal staan is: “Verschillen kinderen die
onder toezicht staan van de overheid en in het verleden eerder seksueel zijn misbruikt van kinderen die onder toezicht van de overheid staan en niet eerder seksueel zijn misbruikt op de
kenmerken; leeftijd, geslacht, verstandelijke beperking, type instelling, ambulant/residentieel en type seksueel misbruik?”
Om deze vraag te kunnen beantwoorden zal er worden gekeken naar seksueel misbruik
van kinderen die onder toezicht staan van de overheid in de periode van 2008 tot en met 2010.
Er zal onderscheid gemaakt worden tussen kinderen met en zonder een verleden van seksueel
misbruik. Vervolgens zal gekeken worden naar de samenhang van de bovengenoemde
verschillende kenmerken en de herhaling van seksueel misbruik.
Methode
Proefpersonen
Dit onderzoek is gebaseerd op N = 176 meldingen van seksueel grensoverschrijdend
gedrag (SGOG) en/of seksueel misbruik die zijn binnengekomen bij de Inspecties
Gezondheidszorg en Jeugdzorg. De meldingen betreffen alleen meldingen van SGOG en/of
seksueel misbruik van kinderen met en zonder een licht verstandelijke beperking die ten tijde
van het misbruik onder toezicht van de overheid stonden (OTS en/of MUHP) en jonger dan
achttien jaar waren.
De gemiddelde leeftijd van de kinderen ten tijde van de melding was M = 12.31, SD =
3.63. Voor deze studie zijn twee groepen met elkaar vergeleken op de verschillende
kenmerken. De eerste groep betrof n = 111 kinderen die slachtoffer zijn geweest van SGOG
en/of seksueel misbruik zonder een verleden van seksueel misbruik. De tweede groep betreft
n = 65 kinderen die slachtoffer zijn geweest van SGOG en/of seksueel misbruik mét een
verleden van seksueel misbruik (herhaald slachtofferschap). De meldingen waaruit niet kon
worden opgemaakt of er eerder in het verleden sprake is geweest van seksueel misbruik zijn
Materialen
De data van dit onderzoek maken deel uit van het onderzoek dat door de Universiteit
van Amsterdam is uitgevoerd onder leiding van de commissie-Samson naar de aard en
omvang van seksueel misbruik onder kinderen met een verstandelijke beperking die onder
toezicht van de overheid stonden in de periode 2008-2010 (Wissink, Moonen, Van Vugt,
Stams & Vergeer, 2012).
Voor het doel van het huidige onderzoek is gebruik gemaakt van alle meldingen van
seksueel misbruik die zijn gedaan bij de Inspecties Jeugdzorg en Gezondheidszorg in de jaren
2008-2010. Alle meldingen zijn op verschillende kenmerken gecodeerd met behulp van een
coderingslijst ontwikkeld door de Universiteit te Amsterdam (Wissink, 2012). De
coderingslijst meet een breed aantal kenmerken van het seksueel misbruik (over zowel de
dader, het slachtoffer en de situatie). De kenmerken die worden gebruikt in het huidige
onderzoek zijn de verschillende kindkenmerken waaronder leeftijd, geslacht (man/vrouw) en
aanwezigheid van een (licht) verstandelijke beperking (zeker LVB, waarschijnlijk LVB, geen
LVB). Ook is er gekeken naar de herhaling van seksueel misbruik in verschillende type
instellingen, waaronder; Orthopedagogische Behandelcentra, Pleegzorginstellingen, Kinder-
en Jeugdpsychiatrie, Justitiële Jeugdinrichtingen, Gehandicaptenzorg, Zorgboerderij, reguliere
Jeugdzorg en Bureau Jeugdzorg. Daarnaast is er gekeken of het ging om residentiële
jeugdzorg of ambulante jeugdzorg. Tot slot is gekeken naar de aard van het seksueel
misbruik, waaronder; penetratie, aanraken van de genitaliën, aanraken maar niet de genitaliën,
geen fysiek contact, niet uit de casus op te maken.
Procedure
Alle gegevens van de kinderen en jongeren uit deze studie zijn gebaseerd op
Jeugdzorg dan wel Inspectie Gezondheidszorg. Deze meldingen zijn gecodeerd aan de hand
van het coderingsschema. Het coderen van de registraties heeft plaats gevonden tussen april
2012 en mei 2012 en vond plaats bij de Inspectie Jeugdzorg en Gezondheidszorg te Utrecht.
Data Analyse
Om de verschillen in kenmerken tussen beide groepen te kunnen toetsen is in het
onderzoek gebruik gemaakt van SPSS. Om de verschillen in categorale kenmerken
(waaronder verstandelijke beperking, type misbruik, geslacht, type instelling,
ambulant/residentieel en eenmalig/herhaaldelijk) te toetsen is gebruik gemaakt van de
chi-kwadraat toets. Om de verschillen in continue kenmerken (waaronder leeftijd) te toetsen is
gebruik gemaakt van de t-toets.
Resultaten
In dit onderzoek wordt gekeken naar de verschillen tussen de groep kinderen die onder
toezicht staan van de overheid en die in het verleden eerder seksueel zijn misbruikt aan de ene
kant en kinderen (eveneens onder toezicht van de overheid) die niet eerder seksueel zijn
misbruikt aan de andere kant in de volgende kenmerken; aanwezigheid van (licht)
verstandelijke beperking, type misbruik, geslacht, leeftijd en type instelling.
Tabel 1 geeft het verschil in leeftijd weer van de groep kinderen die in het verleden
wel en de groep kinderen die in het verleden niet eerder seksueel misbruikt waren. Er is een
significant verschil gevonden tussen de twee groepen in leeftijd, t (174) = 4.06, p < .05. De
leeftijd van de kinderen die eerder seksueel misbruikt waren was hoger (M = 12.62, SD =
3.38), dan de leeftijd van de kinderen die niet eerder seksueel misbruikt waren (M = 11.99, SD
= 3.86). Dit betekent dat de groep kinderen die eerder in het verleden seksueel zijn misbruikt
Tabel 1
Leeftijdsverschillen tussen de groep kinderen die in het verleden eerder seksueel zijn misbruikt en kinderen die in het verleden niet eerder seksueel zijn misbruikt.
wel seksueel misbruikt niet seksueel misbruikt
n M SD n M SD t
Leeftijd 65 12.62 3.39 111 11.99 3.87 -1.12*
Opmerking *p = <.05
Bij alle uitgevoerde chi-kwadraat toetsen is aan de voorwaarden voldaan. Tabel 2 geeft
een overzicht van de verschillen in de verdeling tussen de groep kinderen die in het verleden
wel eerder seksueel zijn misbruikt en de groep kinderen die in het verleden niet eerder
seksueel misbruikt zijn op de kenmerken; geslacht, verstandelijke beperking, eenmalig of
herhaaldelijk, type instelling, ambulant of residentieel en type misbruik. In deze tabel is te
zien dat er geen significant verschil is gevonden voor de verdeling van jongens en meisjes
tussen beide groepen X² (1, N = 175) = 1.77, p = .18. In beide groepen is het percentage
vrouwelijke slachtoffers wel hoger dan het percentage mannelijke slachtoffers.
Ten derde is gekeken naar de verdeling van de al dan niet aanwezige (licht)
verstandelijke beperking voor de groep die eerder seksueel was misbruikt en de groep die dat
niet was. Er is een significant verschil gevonden in het al dan niet voorkomen van een (licht)
verstandelijke beperking X² (4, N = 166) = 26.70, p = .00. In de herhaald slachtoffer groep
bevond zich een groter percentage kinderen met een licht verstandelijke beperking dan in de
groep kinderen waarbij geen eerder seksueel misbruik had plaats gevonden.
significant verschil gevonden voor de verdeling in het type instelling X² (8, N = 174) = 46.58,
p = .00. De meldingen over de kinderen die in het verleden eerder seksueel misbruikt waren
kwamen vooral voort uit de Gehandicaptenzorg, Orthopedagogische Behandel Centra en in
lagere mate in de pleegzorg en in de reguliere jeugdzorg. De meldingen over kinderen zonder
een verleden van seksueel misbruik kwamen vooral voort uit instellingen als Kinder- en jeugd
psychiatrie, Justitiële Jeugdinrichtingen, Zorgboerderijen en Bureau Jeugd Zorg.
Ten vijfde is gekeken naar de verdeling van ambulant/residentieel voor de groep die
eerder seksueel was misbruikt en de groep die dit niet was. Er is een significant verschil
gevonden in de verdeling ambulant/residentieel X² (1, N =175) = 5.34, p = .02. De kinderen in
de meldingen die in het verleden eerder seksueel misbruikt waren bevonden zich vooral in de
residentiële jeugdzorg.
Tot slot is er gekeken naar de verdeling van het type misbruik voor de groep die eerder
seksueel was misbruikt en de groep die dat niet was. Er is geen significant verschil gevonden
in de verdeling van het type misbruik X² (4, N = 176) = 7.46, p = .11, waarbij onderscheid is
gemaakt tussen geslachtsgemeenschap (penetratie), aanraken van de genitaliën (inclusief orale
Tabel 2: De verschillen in verdeling tussen de groepen kinderen die wel of niet eerder seksueel zijn misbruikt in het verleden in de kenmerken; geslacht, verstandelijke beperking, eenmalig of herhaaldelijk, type instelling, ambulant of residentieel, type misbruik.
Categorale variabelen Wel eerder seks. Niet eerder seks. X² misbruikt misbruikt Geslacht 1.77 Man 28.9% 71.1% Vrouw 40.0% 60.0% Verstandelijke beperking 16.91* LVB 46.1% 53.9% Niet LVB 12.5% 87.5% Type instelling 46.58* OBC 66.7% 33.3% Pleegzorginstelling 21.7% 78.3% K&J psychiatrie 0.0% 100% JJI 0.0% 100% Gehandicaptenzorg 57.1% 42.9% Zorgboerderij 0.0% 100% Reguliere JZ 14.3% 85.7% BJZ 0.0% 100% Ambulant/residentieel 5.34* Ambulant 14.3% 85.7% Residentieel 40.3% 59.7%
Type seksueel misbruik 7.46
Penetratie 39.7% 60.4%
Aanraken genitaliën 47.5% 52.5% Aanraken, maar niet genitaliën 46.2% 53.8% Geen fysiek contact 16.7% 83.3% Niet uit casus op te maken 30.6% 69.4%
Note. *p<.05.
Discussie
In dit onderzoek is gekeken naar de verschillen in kenmerken (leeftijd, geslacht,
verstandelijke beperking, type instelling, ambulant/residentieel en het type seksueel misbruik)
meldingen van seksueel misbruik bij de Inspectie Jeugdzorg, dan wel Inspectie
Gezondheidszorg. De onderzochte kinderen ontvingen zorg onder verantwoordelijkheid van
de overheid. Uit de resultaten komt naar voren dat niet voor alle kenmerken een significant
verschil wordt gevonden in de meldingen tussen beide groepen. Voor de kenmerken leeftijd,
verstandelijke beperking, type instelling en ambulant/residentieel zijn significante verschillen
gevonden. Op basis van de informatie in de meldingen verschillen kinderen die eerder
slachtoffer zijn geweest van seksueel misbruik in deze kenmerken ten opzichte van kinderen
die niet eerder slachtoffer zijn geweest van seksueel misbruik.
De groep kinderen die in het verleden eerder seksueel zijn misbruikt zijn iets ouder
dan de kinderen die niet eerder seksueel zijn misbruikt. Het is logisch dat met stijgende
leeftijd de kans op herhaald slachtofferschap groter is. Eerdere literatuur laat ook zien dat
seksueel misbruik stijgt met de leeftijd. Hoe ouder de kinderen zijn, hoe groter het risico is op
seksueel misbruik (Finkelhor, 1993).
Er zijn geen significante verschillen gevonden in geslacht tussen de groep kinderen die
in het verleden eerder seksueel is misbruikt en de groep kinderen die dit niet is. Wel is in
beide groepen het percentage meisjes dat seksueel is misbruikt hoger dan het percentage
jongens dat seksueel is misbruikt. Dit wordt ondersteund door eerdere literatuur waaruit is
gebleken dat meisjes vaker aangeven slachtoffer te zijn geweest van seksueel misbruik in hun
kindertijd dan jongens (Stoltenborg et al., 2011).
Verder laten de resultaten zien dat er zich relatief meer kinderen met een licht
verstandelijke beperking in de herhaald slachtoffer groep bevonden dan in de eenmalig
slachtoffer groep. Mogelijk heeft de groep kinderen met een licht verstandelijk beperking een
verhoogd risico om in de toekomst opnieuw seksueel misbruikt te worden. Uit eerder
onderzoek is gebleken dat kinderen met een verstandelijke beperking vaak aangewezen
seksualiteit) en een onderliggende behoefte om geaccepteerd te worden door anderen.
Doordat deze kinderen graag bij de ‘normale’ populatie willen horen zullen zij ongewenst
gedrag eerder accepteren, dit maakt deze groep kwetsbaarder voor seksueel misbruik
(Morano, 2001; Furey, 1994).
Tot slot zijn er significante verschillen gevonden in de meldingen voor de verdeling
van het type instelling waar kinderen verbleven met en zonder een verleden van seksueel
misbruik. De meldingen over kinderen die eerder slachtoffer waren geweest van seksueel
misbruik kwamen vooral vanuit de Gehandicaptenzorg en de Orthopedagogische
Behandelcentra. Deze bevinding is in lijn met de hiervoor besproken bevinding van dit
onderzoek dat er relatief meer kinderen met een licht verstandelijke beperking worden
gevonden onder de eerder seksueel misbruikte groep.
Daarnaast laten de resultaten van dit onderzoek zien dat, in de meldingen, de groep
kinderen die eerder slachtoffer waren geweest van seksueel misbruik relatief groter was in de
residentiële jeugdzorg ten opzichte van de ambulante jeugdzorg. Deze bevinding is in lijn met
de bevinding uit eerder onderzoek waaruit is gebleken dat kinderen die opgroeien in
jeugdzorginstellingen en pleeggezinnen een hoger risico lopen om seksueel te worden
misbruikt (Benedict, Zuravin, Brandt, & Abbey, 1994).
Enkele tekortkomingen van dit onderzoek moeten besproken worden. De data die voor
dit onderzoek zijn gebruikt bestaan uit dossiers van minderjarigen die onder
verantwoordelijkheid van de overheid zijn geplaatst in instellingen en pleeggezinnen. Van al
deze kinderen is een melding gemaakt van seksueel misbruik of seksueel grensoverschrijdend
gedrag. Echter, niet uit alle dossiers kon worden opgemaakt of deze kinderen al eerder te
maken hadden gehad met seksueel misbruik. Dit had te maken met dossiers die niet compleet
waren. Ook kon er niet altijd uit de gegevens van de dossiers worden opgemaakt of er in het
worden opgemaakt of er eerder sprake is geweest van seksueel misbruik zijn meegenomen in
de groep kinderen zonder een verleden van seksueel misbruik. De resultaten kunnen hierdoor
een vertekend beeld geven. Hier moet rekening mee worden gehouden bij het interpreteren
van de bevindingen uit dit onderzoek.
Daarnaast wordt er niet altijd een melding gemaakt wanneer er wel sprake is van
seksueel misbruik. In overeenstemming met de literatuur blijkt dat slechts een klein deel van
de gevallen van seksueel misbruik wordt gemeld bij de Inspectie (Akbas et al., 2009). Dit
maakt het lastig om een compleet beeld te krijgen van het percentage dat seksueel is misbruikt
en dat herhaaldelijk seksueel is misbruikt.
Tot slot kon er niet altijd duidelijk uit het dossier van de Inspectie Jeugdzorg worden
opgemaakt of het ging om een kind met een licht verstandelijke beperking. Er kan dan ook
sprake zijn van een onderschatting van het aantal kinderen met een licht verstandelijke
beperking dat herhaaldelijk seksueel is misbruikt. Het is aan te raden dat de registraties bij
beide Inspecties (Jeugdzorg en Gezondheidszorg) meer gestandaardiseerd worden. Dit zal
duidelijke informatie opleveren.
Zoals eerder beschreven zijn kinderen met een licht verstandelijke beperking
kwetsbaarder voor herhaald seksueel misbruik. Ook kinderen die wat ouder zijn en kinderen
die zich bevinden in de Gehandicaptenzorg, Orthopedagogische Behandelcentra en in de
residentiële jeugdzorg lijken een kwetsbaardere groep voor herhaald seksueel misbruik. De
herhaling van seksueel misbruik is een langer termijn gevolg van seksueel misbruik in de
kindertijd (Molnar, Buka, & Kessler, 2001; Neumann et al., 1996; Finkelhor, 1990). Daarom
is het van belang dat er bij aanvang van deze groep kinderen binnen de instelling bekend is of
er al eerder sprake is geweest van seksueel misbruik. Zorgaanbieders dienen zorg te dragen
voor een goede dossiervorming en een compleet en overzichtelijk overgangsdossier wanneer
verdere professionalisering in de jeugdzorg. Medewerkers binnen instellingen dienen kennis
te hebben van seksueel misbruik en de signalen van seksueel misbruik te herkennen. Zo
zouden medewerkers kunnen deelnemen aan een basisopleiding die kennis biedt over de
seksuele ontwikkeling, afwijkend seksueel gedrag en de herhaling van seksueel misbruik. Tot
slot dienen de interventies aan te sluiten op kinderen met een verleden van seksueel misbruik
om dit in de toekomst te kunnen voorkomen.
Referenties
Akbas, S., Turia, A., Karabekirolgu, K., Pazvantoglu, O., Kekskin, T., & Boke, O. (2009).
Characteristics of sexual abuse in a sample of Turkish children with and without
mental retardation, referred for legal appraisal of the psychological repercussions.
Sexuality and Disability, 27, 205-213.
Arata, C.M. (2000). From child abuse victim to adult victim: A model for predicting sexual
revictimization. Child Maltreatment, 5, 28-38.
Arata, C.M. (2002). Child sexual abuse and sexual revictimization. Clinical Psychology:
Science and Practice, 9, 135-164.
Benedict, M.L, Zuravin, S., Brandt, D., & Abbey, H. (1994). Types and frequency of child
maltreatment by family foster care providers in an urban population. Child Abuse &
Neglect, 18, 577-585.
Briere, J., & Elliott, D.M. (2003). Prevalence and symptomatic sequelae of self-reported
childhood physical and sexual abuse in a general population sample of men and
women. Child Abuse & Neglect: The International Journal, 27, 1205-1222.
Commissie- Samson (2012). Rapport omringd door zorg, toch niet veilig: seksueel misbruik
van door de overheid uithuis geplaatste kinderen, 1945 tot heden. Amsterdam: Boom
Finkelhor, D. (1990). Early and long-term effects of child sexual abuse: An update.
Professional Psychology: Research and Practice, 21, 325-330.
Finkelhor, D. (1993), Epidemiological factors in the clinical identification of child sexual
abuse. Child Abuse Neglect, 17, 67–70.
Finkelhor, D. (1994). The international epidemiology of child sexual abuse. Child Abuse &
Neglect, 18, 409-417.
Furey, E.M. (1994). Sexual abuse of adults with mental retardation: Who and where. Mental
Retardation, 32, 173-180.
Kessler, B.L., & Bieschke, K.J. (1999). Retrospective analysis of shame, dissociation, and
adult victimization in survivors of sexual abuse. Journal of Counseling Psychology,
46, 335-341.
Koverola, C., Proulx, J., Battle, P., & Hanna, C. (1996). Family functioning as predictors of
distress in sexual abuse survivors. Journal of Interpersonal Violence, 11, 263-280.
Messman-Moore, T.L., & Long, P.J. (2003). The role of childhood sexual abuse sequelae in
sexual revictimization: An empirical review and theoretical reformulation. Clinical
Psychology Review, 23, 537-571.
Messman-Moore, T.L., & Brown, A.L. (2004). Child maltreatment and perceived family
environment as risk factors for adult rape: Is child sexual abuse the most salient
factor? Child Abuse and Neglect, 28, 1019–1034.
Molnar, B.E., Buka, S.L., & Kessler, R.C. (2001). Child sexual abuse and subsequent
psychopathology: Results from the National Comorbidity Survey. American Journal
of Public Health, 91, 753-760.
Morano, J.P. (2001). Sexual abuse of the mentally retarded patient: Medical and legal analysis
for the primary care physician. Primary Care Companion Journal Clinical Psychiatry,
Mullen, P., Martin, J., Anderson. J., Romans, S., & Herbison, G. (1993). Childhood sexual
abuse and mental health in adult life. The British Journal of Psychiatry, 163, 721–732.
Nelson, E., Heath ,A., Madden, P. et al. (2002), Association between self-reported childhood
sexual abuse and adverse psychosocial outcomes: results from a twin study. Archives
of General Psychiatry, 59, 139–146.
Neumann, D.A., Houskamp, B.M., Pollock, V.E., & Briere, J. (1996). The long-term sequelae
of childhood sexual abuse in women: A meta-analytic review. Child Maltreatment, 1,
6-16.
Putnam, F.W. (2003). Ten-year research update review: Child sexual abuse. Journal of the
American Academy of Child & Adolescent Psychiatry, 42, 269-278.
Roodman, A. & Clum, G. (2001) Revictimization rates and method variance: a metaanalysis.
Clinical Psychology Review, 21, 183–204.
Stoltenborgh, M., Van IJzendoorn, M.H., Euser, E.M., & Bakermans-Kranenburg, M.J.A.
(2011). Global perspective on child sexual abuse: Meta-analysis of prevalence around
the world. Child Maltreatment, 16, 79-101.
US Department of Health and Human Services (1998). Child Maltreatment 1996: Reports
from the States to the National Child Abuse and Neglect Data System. Washington,
DC: US Government Printing Office.
Van IJzendoorn, M.H., Euser, E.M., Prinzie, P., Juffer, F., & Bakermans–Kranenburg, M.J.
2009). Elevated risk of child maltreatment in families with stepparents but not with
adoptive parents. Child Maltreatment, 14, 369-375.
Westcott, H., & Jones, D. (1999). Annotation: the abuse of disabled children. Journal of Child
Wissink, I.B. (2012) Deelonderzoek 5b: Seksueel Grensoverschrijdend Gedrag en Misbruik
bij Kinderen en Jongeren met een (Licht) Verstandelijke Beperking. Amsterdam:
Universiteit Amsterdam.
Wissink, I.B., Stams, G.J.J.M., Vugt, E.S. & Moonen, X. (2012). Seksueel
Grensoverschrijdend Gedrag en Misbruik bij Kinderen en Jongeren met een (Licht) Verstandelijke Beperking. Den Haag: Boom