• No results found

De ontwikkeling, optimalisatie en validatie van een GC-FID methode voor de analyse van FAEE in meconium

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De ontwikkeling, optimalisatie en validatie van een GC-FID methode voor de analyse van FAEE in meconium"

Copied!
69
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

 

 

 

 

Afstudeerverslag 

De ontwikkeling, optimalisatie en validatie 

van een GC‐FID methode voor de analyse van 

FAEE in meconium 

  

Shirley Verschoor 

 

 

(2)

 

Afstudeerverslag 

De ontwikkeling, optimalisatie en validatie 

van een GC‐FID methode voor de analyse van 

FAEE in meconium

    Versie:        1.3    Laatste Wijziging:     11 juni 2012    Groep:        Forensisch Laboratorium Onderzoek richting Chemie    Student:      S.P. Verschoor    Afstudeerplaats:    Erasmus MC          's‐Gravendijkwal 230  Postbus 2040  3000 CA Rotterdam                     Mentor:      Dr. Birgit Koch    Begeleider:      Ing. Bart van der Nagel    Onderwijsinstelling:    Avans Hogeschool          Academie voor de Technologie van Gezondheid en Milieu          Lovensdijkstraat 61‐63          4818 AJ Breda          Tel. 076‐525 05 00    Opleiding:       Forensisch Laboratorium Onderzoek    Docentbegeleider:     Jack van Schijndel    Stageperiode:       30‐01‐2012 tot 30‐06‐2012     

(3)

Voorwoord 

Het voor u liggende afstudeerverslag vormt het resultaat van mijn stageperiode en afstudeerproject  bij het apotheeklaboratorium van Erasmus MC. 

Mijn  interesse  voor  het  apotheeklaboratorium  van  het  Erasmus  MC  is  gewekt  tijdens  het  derde  studiejaar, waar ik stage liep bij de Forensisch Artsen Rotterdam Rijnmond (FARR). Tijdens deze stage  ben  ik  mij  steeds  meer  gaan  interesseren  en  verdiepen  in  toxicologie.  De  monsters  die  door  de  forensisch artsen afgenomen werden  voor toxicologisch onderzoek, werden  doorgestuurd naar het  laboratorium  van  het  Erasmus  MC  om  te  analyseren.  Na  een  paar  uitvoerige  gesprekken  over  het  afstudeerproject heb ik besloten om mijn stage‐ en afstudeerperiode te volbrengen bij het Erasmus  MC.  

Het interessante aan dit onderwerp vind ik de matrix waarmee gewerkt wordt. Er is weinig bekend  over de verschillende stoffen die aangetroffen kunnen worden in meconium. Het Erasmus MC is het  eerste  laboratorium  in  Nederland  die  deze  bepaling  nu  kan  doen.  Het  uitvoeren  van  dit  afstudeerproject heb ik als een plezierige en leerzame tijd ervaren.  

Voor de totstandkoming van dit afstudeerverslag wil ik mijn mentor Dr. Birgit Koch, begeleider Ing.  Bart  van  der  Nagel  en  kinderarts  Drs.  Barbara  Sibbles  hartelijk  danken  voor  hun  begeleiding.  Zij  hebben mij geholpen een juiste structuur aan te brengen in mijn afstudeerverslag en goede ideeën  aangedragen,  waardoor  ik  gestimuleerd  werd  op  een  hoger  niveau  naar  mijn  stage‐  en  afstudeerperiode te kijken. Door hun enthousiasme en kennis raakte ik tijdens het schrijven van mijn  afstudeerverslag net zo bevlogen als zij.  

Verder  wil  ik  Annemieke  van  Ede  bedanken  voor  de  gastvrijheid  om  op  de  afdeling  van  het  Geboortecentrum Sophia mee te werken en voor het verzamelen van het meconium.   Tot slot wil ik iedereen van de afdeling die mij ook maar op enige wijze heeft bijgestaan heel hartelijk  bedanken.   Shirley Verschoor  Pernis, juni 2012 

 

(4)

Samenvatting 

De  aanleiding  voor  dit  onderzoek  is  tot  stand  gekomen,  doordat  er  nog  geen  methode  was  ontwikkeld om maternaal chronisch alcoholgebruik tijdens de zwangerschap vast te stellen. Tijdens  de zwangerschap werd voorheen bloed of urine van de moeder afgenomen om dit te controleren op  alcoholgebruik.  Dit  is  echter  een  momentopname.  Kinderarts  Drs.  Barbara  Sibbles  kwam  met  de  vraag om een methode te ontwikkelen om chronisch alcoholgebruik vast te stellen. Deze arts krijgt  veel  patiënten  in  haar  praktijk  die  lijden  aan  FASD  of  FAS.  Dit  staat  voor  Foetaal  Alcohol  Spectrum  Disorder  en  Foetaal  Alcohol  Syndroom.  Het  wordt  veroorzaakt  door  alcoholgebruik  van  de  moeder  tijdens  de  zwangerschap.  Er  kunnen  bij  het  kind  lichamelijke  effecten,  geestelijke  effecten,  gedragsproblemen  en  leerstoornissen  met  mogelijke  levenslange  implicaties  optreden.  De  aandoening kan variëren van licht tot zeer zwaar. Om chronisch alcoholgebruik aan te tonen wordt er  gebruik  gemaakt  van  het  meconium  van  de  neonaat.  Dit  wordt  gevormd  vanaf  de  twaalfde  week  tijdens de zwangerschap en is de eerste ontlasting van de neonaat na de geboorte. Het is een directe  afspiegeling van het alcoholgebruik tijdens de zwangerschap. Dit kan dus goed gebruikt worden om  chronisch alcoholgebruik vast te stellen. 

Het  doel  was  om  deze  methode  te  ontwikkelen,  te  optimaliseren  en  te  valideren.  De  uitgangsmethode  van  het  artikel  “Population  baseline  of  meconium  fatty  acid  ethyl  esters  among  infants  of  nondrinking  women  in  Jerusalem  and  Toronto”  (Chan  et  al)  werd  als  basis  gebruikt  voor  het onderzoek. Het was daarbij vooral belangrijk om een goede afkapwaarde vast te stellen. Dit was  van belang om een positieve of negatieve uitslag terug te koppelen aan de behandelend artsen. Als  de uitslagen zich boven een bepaalde afkapwaarde bevinden kan dit een verhoogde kans geven om  FASD en FAS te ontwikkelen. Er werd onderzocht welke technieken gebruikt kunnen worden om dit  vast  te  stellen.  Tevens  werd  onderzocht  welke  voorbehandeling  en  extractie  het  best  gebruikt  kan  worden bij een complexe matrix zoals meconium.  

Alcohol wordt in het lichaam omgevormd naar vetzuurethylesters (FAEE). Als voorbehandeling wordt  gebruik gemaakt van liquid/liquid extractie (LLE) en solid phase extractie (SPE). Het principe van LLE  is  gebaseerd  op  het  gebruik  van  twee  vloeistoffen  of  oplossingen  waarvan  de  ene  een  apolaire,  meestal organische fase is en de andere een meer polaire, meestal waterige fase is. Hierbij is het de  bedoeling dat de meer apolaire componenten zich in de organische laag gaan bevinden en de meer  polaire componenten in de waterige laag. Dit zorgt ervoor dat de FAEE zich in de apolaire laag gaat  bevinden. Het zorgt er ook voor dat de meeste wateroplosbare verontreiniging zich in de polaire laag  gaat bevinden. Als apolair oplosmiddel wordt gebruik gemaakt van hexaan. De waterige laag bevindt  zich al in het meconium.  

Sommige  stoffen  die  bepaald  moeten  worden  kunnen  beter  eerst  gezuiverd  worden  uit  matrices  zoals meconium. Dit kan gedaan worden door gebruik te maken van SPE. Deze methode zorgt ervoor  dat  de  monsters  geconcentreerd  en  gezuiverd  worden,  zodat  deze  stoffen  geanalyseerd  kunnen  worden zonder interferentie met andere stoffen. Hierdoor ontstaat er een betrouwbaardere meting.  Het  is  een  extractie  methode  die  gebruik  maakt  van  de  fysische  en  chemische  eigenschappen  van  opgeloste  stoffen.  Bij  SPE  wordt  gebruik  gemaakt  van  een  stationaire  en  een  mobiele  fase. De  vloeistof  wordt  dan  door  kolommetjes  geleid.  In  de  kolommetjes  zitten  korreltjes  met  adsorbens.  Deze korreltjes kunnen polair of apolair zijn. Het analyt bepaald welk soort kolom wordt gebruikt bij 

(5)

de extractie. Tijdens dit onderzoek wordt gebruik gemaakt van silica‐aminopropyl kolommen. Hierbij  werd gebruik gemaakt van de normal phase. Dit houdt in dat de kolom polair is en het eluens apolair.  Het  houdt  dus  in  dat  de  FAEE  een  grotere  affiniteit  heeft  voor  het  eluens  dat  uit  hexaan  bestaat.  Hierdoor zal de FAEE dus meespoelen en blijft de verontreiniging achter in de kolom. Het eluens met  de  FAEE  zal  worden  opgevangen  in  een  schone  reageerbuis,  zodat  hier  na  indampen  een  verdere  analyse op de GC mee uitgevoerd kan worden.  

Om vluchtige stoffen zoals FAEE te meten wordt er gebruik gemaakt van een GC. Gaschromatografie  is een scheidingsmethode die berust op het verschil in kookpunt. Het bestaat uit een mobiele fase  die  langs  een  stilstaande  stationaire  fase  stroomt.  De  componenten  van  een  mengsel  worden  meegenomen door de mobiele fase dat uit een draaggas bestaat. De stationaire fase bestaat uit een  WAX kolom. Deze kolom is zeer geschikt om FAEE te scheiden. Dit komt doordat vetzuren uit lange  apolaire  C‐ketens  bestaan  met  daaraan  een  kleine  polaire  zuurgroep.  Doordat  de  kolom  medium‐ polair  is,  zullen  de  FAEE  goed  van  elkaar  gescheiden  worden.  Een  stof  met  een  voorkeur  voor  de  stationaire fase zal trager door het systeem lopen dan een stof met een voorkeur voor de mobiele  fase. De stoffen worden één voor één langs een flame ionisation detector (FID) geleidt. Deze detector  zet de signalen om en tekent deze uit op een chromatogram waaruit af te leiden is om welke stof het  gaat.   Tijdens het eerste gedeelte van de stage is vooral veel aandacht besteedt aan de optimalisatie van de  methode. Dit werd met academische standaarden in hexaan gedaan. In het begin werd gestart met  acht  ethylesters.  Dit  waren  ethyllaurate  (E12:0),  ethylmyristate  (E14:0),  ethylpalmitate  (E16:0),  ethylpalmitoleate(E16:1),  ethylstearate  (E18:0),  ethyloleate  (E18:1),  ethyllinoleate  (E18:2)  en  ethyllinolenate  (E18:3).  De  retentietijden  van  de  verschillende  ethylesters  werden  bepaald  en  het  programma van de GC werd zo ingesteld dat er een goede resolutie werd verkregen. De recovery van  de E12:0 en de E14:0 bleef erg variëren. Om te controleren of de verschillen konden komen door de  auto‐injector  is  de  reproduceerbaarheid  academisch  onderzocht.  Er  is  ook  onderzocht  of  de  verschillen  veroorzaakt  werden  door  een  verlies  tijdens  het  indampen.  Dit  was  niet  het  geval.  De  verschillen konden dus alleen maar veroorzaakt worden door de SPE. Er werden twee soorten SPE –  kolommen  onderzocht.  Dit  waren  silica‐aminopropyl  kolommen  van  Waters  en  BondElut.  De  kolommen van BondElut gaven de hoogste recovery. Met deze kolommen werd dus verder gewerkt.  Er  zijn  echter  ook  nog  een  aantal  parameters  van  de  GC  onderzocht.  Zo  is  er  onderzocht  of  de  gevoeligheid verhoogd kan worden door de splitverhouding te verlagen van 25 naar 12,5. Er is een  drukpuls  toegevoegd  en  de  plungerspeed  werd  verlaagd.  Deze  wijzigingen  hadden  echter  weinig  effect.  Vervolgens  zijn  de  liner,  naald  en  het  septum  vervangen.  Hierdoor  werd  het  systeem  gelijk  gevoeliger en kon er ook iets lager gemeten worden.  

Na deze optimalisaties werd gestart met de opwerking in meconium. Tijdens deze opwerking kwam  naar voren dat de recovery van E12:0 en E14:0 nog steeds erg wisselend was. Dat komt doordat deze  ethylesters van nature ook in het menselijk lichaam voorkomen. Er werd besloten dat alleen verder  werd gewerkt met de ethylesters uit het artikel. Dit waren E16:0, E18:0, E18:1 en E18:2. Hier werd  een  gedeeltelijke  validatie  op  uitgevoerd.  Er  kon  geen  complete  validatie  uitgevoerd  worden,  doordat  de  aanlevering  van  meconium  laag  was.  De  lineariteit,  carryover,  LLOQ,  reproduceerbaarheid en het matrixeffect werden gevalideerd.  

(6)

De ijkllijnen van de ethylesters verlopen lineair. Er is geen sprake van een carryover effect. De LLOQ  uit  het  artikel  is  niet  voor  alle  ethylesters  behaald.  Voor  de  E18:0  en  E18:2  wordt  deze  gesteld  op  1µg/ml  en  is  de  LLOQ  uit  het  artikel  wel  behaald.  Bij  de  E16:0  en  de  E18:1  wordt  deze  op  2µg/ml  gesteld. De reproduceerbaarheid is voor E18:0 niet behaald. Voor de overige ethylesters is deze wel  behaald.  Er  treedt  geen  matrixeffect  op.  Door  al  deze  bevindingen  te  combineren  kan  er  geconcludeerd worden dat de methode die in het artikel gebruikt wordt doorgezet kan worden in het  Erasmus MC. Alleen zijn er dan wel een paar kleine aanpassingen bij de LLOQ.  

Er  zal  wel  aanvullend  onderzoek  nodig  zijn  om  ervoor  te  zorgen  dat  de  houdbaarheid  van  de  standaarden  vergroot wordt. Deze  zijn  nu waarschijnlijk 14 dagen houdbaar in de vriezer  bij ‐20°C.  Door een houdbaarheid aan de QC’s en standaarden te geven zal de RSD van E18:0 verkleind worden  en de reproduceerbaarheid vergroot worden. Hierdoor zal de betrouwbaarheid van de meetwaarden  van de patiëntmonsters toenemen.  

(7)

Summary  

The reason for this research was established, because there is no method developed to determine  chronic maternal alcohol consumption during pregnancy yet. Previously during the pregnancy, blood  or  urine  was  drawn  from  the  mother  to  check  on  alcohol  consumption.  However,  this  is  only  a  snapshot.  Paediatrician  Drs.  Barbara  Sibbles  came  up  with  the  idea  to  develop  a  method  to  determine chronic alcohol consumption. She sees many patients in her practice who suffer from FAS  or FASD. This stands for Fetal Alcohol Spectrum Disorder and Fetal Alcohol Syndrome respectively. It  is  caused  by  maternal  consumption  of  alcohol  during  pregnancy.  In  the  child  physical  effects,  psychological effects, behavioural problems and learning disabilities can occur, with possible lifelong  implications. The  disorder  can  range  from  mild  to  very  severe.  In  order  to  demonstrate  chronic  alcohol consumption, the meconium of the neonate can be used. This meconium is formed from the  twelfth week during pregnancy and is the first stool of the newborn after birth. It is a direct reflection  of  alcohol  consumption  during  pregnancy.  This  can  be  used  to  determine  chronic  maternal  alcohol  consumption during pregnancy. 

The  goal  was  to  develop,  optimize  and  validate  this  method.  The  output  method  of  the  article  "Population  baseline  of  meconium  fatty  acid  ethyl  esters  among  infants  of  nondrinking  women  in  Jerusalem  and  Toronto"  (Chan  et  al)  was  used  as  a  basis  for  the  research.  It  was  particularly  important  to  establish  a  proper  cutoff  value.  It  was  important  to  report  a  positive  or  negative  outcome  to  the  treating  physicians.  If  the  results  are  above  a  certain  cutoff  value  it  can  give  an  increased chance of developing FAS and FASD. It was investigated which techniques can be used to  determine  this.  It  was  also  examined  what  can  be  best  used  for  treatment  and  extraction  from  a  complex matrix, such as meconium.  Alcohol in the body is transformed into fatty acid ethyl esters (FAEE). Liquid / liquid extraction (LLE)  and solid phase extraction (SPE) were used as pretreatment. The principle of LLE is based on the use  of two liquids, or solutions, one of which is a non‐polar, usually organic phase and the other is a more  polar, usually aqueous phase. The scope of this technique is that the more non‐polar components are  located in the organic layer and the more polar components in the aqueous layer. This ensures that  the  FAEE  is  located  in  the  non‐polar  layer.  It  also  ensures  that  most  water‐soluble  contamination  reside  in  the  polar  layer.  Hexane  is  used  as  nonpolar  solvent.  The  aqueous  layer  is  already  in  the  meconium. 

Some substances must be purified first from matrices such as meconium. This can be done by making  use of the SPE. This method ensures that the samples are more concentrated and purified, so that  these  substances  can  be  analyzed  without  any  interference  of  other  substances.  This  results  in  a  more reliable measurement. It is an extraction method that makes use of the physical and chemical  properties of solutes. SPE uses a stationary and a mobile phase. The liquid is then guided through the  columns.  The  columns  contain  granules  with  the  adsorbent.  These  granules  may  be  polar  or  non‐ polar.  The  analyte  determines  what  type  of  column  is  used  in  the  extraction.  During  this  research  silica‐aminopropyl columns are used. The normal phase is used. This means that the column is polar  and  the  eluent  non‐polar.  It  therefore  means  that  the  FAEE  has  a  greater  affinity  for  the  mobile  phase that consists of hexane. The FAEE will therefore stay in the mobile phase and be collected in  the  test  tube,  and  the  pollutions  will  stay  behind  on  the  column.  The  eluent  of  the  FAEE  will  be 

(8)

collected in a clean test tube and evaporated to dryness. The residue was reconstituted and injected  into a gas chromatograph.  For volatile substances such as FAEE a GC is used. Gas chromatography is a separation method that is  based on the difference in boiling point. It consists of a mobile phase which flows along a stationary  phase. The components of a mixture are included by the mobile phase consisting of a carrier gas. The  stationary phase consists of a WAX column. This column is very suitable for separating FAEE, because  fatty  acids  contain  long  non‐polar  C  chains  with  a  small  polar  acid  group. The  column  is  medium  polar, therefore the FAEE will separate from each other easily. A substance with a preference for the  stationary  phase  will  flow  through  the  system  slower  than  a  substance  with  a  preference  for  the  mobile phase. The substances run one by one along a flame ionisation detector (FID). This detector  converts the signals and creates a chromatogram which can distract what substance is found.  During the first part of the internship much attention went to the optimization of the method. This  was done with the academic standards in hexane. In the beginning is started with eight ethyl esters.  These were ethyllaurate (E12: 0), ethylmyristate (E14: 0), ethylpalmitate (E16: 0), ethylpalmitoleate  (E16: 1), ethylstearate (E18: 0), ethyloleate (E18: 1), ethyllinoleate (E18: 2) and ethyllinolenate (E18:  3). The retention times of the various ethyl esters were determined, and the program of the GC was  set so that there was a good resolution. The recovery of the E12:0 and E14:0 remained very variable.  To  verify  that  the  differences  were  caused  by  the  auto‐injector,  the  reproducibility  was  examined  academically.  It  was  also  examined  whether  the  differences  were  caused  by  loss  during  the  evaporation. This was not the case. The differences could therefore only be caused by the SPE. There  were two types of SPE ‐ columns investigated. These were aminopropyl‐silica columns of Waters and  BondElut.  The  columns  of  BondElut  gave  the  highest  recovery,  and  were  therefore  chosen  for  this  investigation.  However,  also  a  number  of  parameters  of  the  GC  were  examined.  It  was  examined  whether the sensitivity can be increased by the splitting ratio to decrease from 25 to 12,5. A pressure  pulse  is  added,  and  the  plungerspeed  was  reduced.  These  changes,  however,  had  little  effect.   Subsequently, the liner, needle and the septum were replaced. This made the system more sensitive  and there could be measured slightly lower. 

After  these  optimizations  the  reprocessing  in  meconium  was  started.    During  this  reprocessing  it  showed  that  the  recovery  of  E12:0  and  E14:0  was  still  very  variable.  That  is  because  these  ethyl  esters  also  naturally  occur  in  the  human  body.  It  was  determined  that  the  ethyl  esters  from  the  article would be used from now on. These were E16: 0, E18: 0, E18:1 and E18:2. A partial validation  was  performed  on  these  ethyl  esters.  An  overall  validation  could  not  be  performed,  because  the  delivery  of  meconium  was  low.  The  linearity,  reproducibility,  the  LLOQ,  carryover  and  the  matrixeffect were validated. 

The calibration curves of the ethyl esters are linear. There is no carryover effect. The LLOQ from the  article is not achieved for all ethyl esters. For the E18: 0 and E18: 2, it is set at 1μg/ml and the LLOQ  from the article is obtained.  The LLOQ of E16:0 and E18:1 is set at 2μg/ml. The reproducibility for  E18:0 is not achieved. For the remaining ethyl esters, this is achieved. There was no matrix effect. By  combining  all  these  findings  it  can  be  concluded  that  the  method  used  by  the  article  can  be  continued in the Erasmus MC. There are only a few minor modifications to the LLOQ.  

(9)

Additional studies will be needed to ensure that the sustainability of the standards is enlarged. These  are now probably preservable for 14 days at ‐20 ° c in the freezer. By giving the QC's and standards a  preservability the RSD of E18:0 will be reduced and the reproducibility will be enlarged. As a result,  the reliability of the measured values of the patient's sample will increase. 

(10)

Inhoudsopgave 

1. Inleiding ... 13 2. Theoretische achtergrond ... 14 2.1 Foetaal Alcohol Syndroom ... 14 2.1.1 Uiterlijke kenmerken FAS ... 14 2.2 Alcohol... 15 2.2.1 Omzettingsproducten van alcohol ... 16 2.2.2 Meconium ... 17 2.3 Extractiemethoden... 17 2.3.1 Liquid/Liquid Extractie... 17 2.3.2 Solid Phase Extractie ... 18 2.4 Detectiemethode ... 18 2.4.1 Gaschromatografie... 18 2.4.2 Kolom... 19 2.4.3 Detector... 20 3. Materiaal & methoden... 21 3.1 Chemicaliën ... 21 3.2 Instrumenten... 21 3.3 Stockoplossingen, standaarden en controles... 21 3.4 Liquid Liquid Extractie ... 21 3.5 Solid Phase Extractie ... 22 3.6 GC‐FID instellingen ... 22 3.7 Optimaliseren van de methoden... 22 3.8 Validatie... 23 4. Resultaten... 25 4.1 Uitkomsten academische reeksen ... 25 4.2 Validatie... 27

(11)

4.2.1 Lineariteit ... 27 4.2.2 LLOQ ... 29 4.2.3 Reproduceerbaarheid... 31 4.2.4 Matrixeffect... 35 5. Discussie/Conclusie ... 40 Aanbevelingen... 43 Literatuurlijst ... 44 Bijlagen ... 47 Bijlage I Artikel uitgangsmethode ... 48 Bijlage II Fluctuatie E12:0 & E14:0... 57 Bijlage III Lineariteit & carryover... 58 Bijlage IV LLOQ ... 61 Bijlage V Reproduceerbaarheid... 62 Bijlage VI Matrixeffect ... 63 Bijlage VII Patiëntmonsters ... 65 Bijlage VIII Verloop standaard Ethylpalmitate ... 66 Bijlage IX Verloop standaard Ethylstearate... 67 Bijlage X Verloop standaard Ethyloleate ... 68 Bijlage XI Verloop standaard Ethyllinoleate ... 69  

(12)

Afkortingenlijst 

 

ADH  Alcoholdehydrogenase      pagina 16 

ALDH  Aceetaldehydedehydrogenase        pagina 16 

FAEE  Fatty Acid Ethyl Esters          pagina 16‐19,21, 23, 28, 31, 34, 37,  41 

FASD  Fetal Alcohol Spectrum Disorder      pagina 14 

FAS  Foetaal Alcohol Syndroom        pagina 14 ‐ 16 

FID  Flame Ionisation Detector        pagina 20, 39 

GC  Gaschromatograaf      pagina 16 ‐ 19, 21, 22, 24, 39 

IS  Interne Standaard      pagina 21, 26 ‐ 37, 42 

LLE  Liquid Liquid Extractie      pagina 17, 21 

LLOQ  Lower Limit Of Quantitation        pagina 21, 23, 25, 29, 32‐33, 35,39‐42 

MEOS  Microsomaal Ethanol Oxiderend Systeem    pagina 16 

QC  Quality Control       pagina 21, 23, 27‐31, 34, 36, 37,40‐43 

RSD   Relatieve Standaard Deviatie        pagina 23, 24, 27 ‐ 37, 39 ‐ 42 

SPE  Solid Phase Extractie      pagina 18, 21, 24, 25, 39, 40, 42 ‐ 43 

WAX  Weak Anion Exchanger         pagina 19   

(13)

1. Inleiding 

De afdeling Medium Care Kindergeneeskunde krijgt regelmatig te maken met neonaten die bepaalde  afwijkingen  vertonen.  Er  wordt  verondersteld  dat  dit  kan  komen  door  het  alcoholgebruik  van  de  moeder.  Deze  aandoening  wordt  het  Fetal  Alcohol  Spectrum  Disorder  (FASD)  genoemd.  Tijdens  de  zwangerschap  kan  er  bloed  of  urine  van  de  moeder  afgenomen  worden  om  dit  te  controleren  op  alcoholgebruik.  Dit  is  echter  een  momentopname.  Het  apotheeklaboratorium  kreeg  de  vraag  of  er  een andere methode ontwikkeld kon worden om chronisch alcoholgebruik tijdens de zwangerschap  vast te stellen. Deze methode wordt tijdens de afstudeerstage ontwikkeld en gevalideerd. 

Alcohol  wordt  na  orale  inname  door  het  lichaam  afgebroken  in  verschillende  stoffen.  Er  vindt  een  non‐oxidatieve  afbraak  plaats  door  de  vetzuurethylestersynthase  die  de  alcohol  omvormt  in  fatty  acid  ethyl  esters  (FAEE).  Deze  omzettingsproducten  worden  door  de  moeder  via  de  foetale  bloedsomloop  overgedragen  aan  de  foetus.  Dit  komt  uiteindelijk  in  het  meconium  terecht.  Het  meconium is een goede biomarker om de FAEE te detecteren.  

Allereerst  zijn  er  verschillende  academische  standaardreeksen  in  hexaan  gemaakt  die  dienden  als  referentie voor de werkelijke monsters. Deze reeksen werden geanalyseerd op de gaschromatograaf.  De  instellingen  van  de  gaschromatograaf  werden  zo  ingesteld  dat  er  een  goede  resolutie  ontstond  van  de  ethylesters.  Vervolgens  werd  academisch  onderzocht  wat  de  recovery  zou  zijn  na  de  vaste  fase  extractie  (SPE).  Dit  is  met  twee  verschillende  kolommen  onderzocht.  Daarna  werden  verschillende parameters van de gaschromatograaf onderzocht. Er werd onderzocht of het verlagen  van de split, het toevoegen van een drukpuls en het verlagen van de plungerspeed van enige invloed  was op de analyse. Zo ontstond een goede uitgangsmethode waar verder mee gewerkt kon worden.  Vervolgens  werd  een  extractiemethode  opgezet  om  de  FAEE  te  extraheren  uit  meconium.  Er  werd  gebruik gemaakt van liquid/liquid extractie (LLE) en SPE. LLE zorgt ervoor dat de FAEE geëxtraheerd  wordt  uit  de  matrix.  Vervolgens  werd  de  SPE  toegepast  om  het  eindproduct  zoveel  mogelijk  te  zuiveren  en  alle  in  wateroplosbare  verontreiniging  te  verwijderen.  Nadat  de  methode  was  geoptimaliseerd,  werd  gestart  met  de  gedeeltelijke  validatie.  De  lineariteit,  LLOQ,  carryover,  reproduceerbaarheid  en  het  matrixeffect  werden  onderzocht.  Vervolgens  werden  de  werkelijke  monsters  gemeten.  Deze  uitslagen  worden  teruggekoppeld  aan  de  behandelend  artsen.  Als  de  uitslagen  zich  boven  een  bepaalde  afkapwaarde  bevinden  kan  dit  een  verhoogde  kans  geven  om  FASD te ontwikkelen. 

Dit  afstudeerverslag  is  opgebouwd  uit  vijf  hoofdstukken,  de  aanbevelingen,  een  literatuurlijst  en  bijlagen.  In  hoofdstuk  twee  wordt  de  specifieke  theoretische  achtergrond  beschreven.  Hier  wordt  informatie  gegeven  over  alcohol  en  de  schade  die  het  kan  toebrengen  bij  een  ongeboren  kind.  In  hoofdstuk  drie  worden  de  materialen  en  methoden  weergegeven  die  zijn  gebruikt  tijdens  het  onderzoek. Hoofdstuk vier wordt gebruikt voor de resultaten. In hoofdstuk vijf wordt de discussie en  conclusie gevoerd. Daarna volgen de aanbevelingen en de literatuurlijst. Dit verslag wordt afgesloten  met verscheidene bijlagen. De afkortingen in het verslag worden dikgedrukt en staan genoteerd in de  afkortingenlijst op pagina twaalf. 

(14)

2. Theoretische achtergrond 

Tijdens  dit  onderzoek  is  veel  aandacht  besteed  aan  de  ontwikkeling,  optimalisatie  en  validatie  van  een methode om de omzettingsproducten van alcohol te kunnen detecteren in meconium. Dit is van  belang  om  aan  te  kunnen  tonen  dat  moeders  alcohol  hebben  gedronken  tijdens  de  zwangerschap.  Alcoholgebruik tijdens de zwangerschap kan veel defecten veroorzaken in de groei van de neonaat.  In de volgende paragrafen wordt de uitleg weergegeven. 

2.1 Foetaal Alcohol Syndroom 

Foetaal  Alcohol  Spectrum  Disorder  (FASD)  beschrijft  de  effecten  die  kunnen  optreden  bij  alcoholgebruik  tijdens  een  zwangerschap.  Zo  kunnen  er  lichamelijke  effecten,  geestelijke  effecten,  gedragsproblemen  en  leerstoornissen  met  mogelijke  levenslange  implicaties  optreden.  De  aandoening  kan  variëren  van  licht  tot  zeer  zwaar.  Bij  een  lichte  vorm  van  FASD  kan  het  kind  snel  overprikkeld raken, een slecht geheugen hebben en zich vaak niet goed aanpassen aan een sociale  omgeving.  Als  het  kind  een  groeiachterstand  heeft  én  afwijkende  gezichtskenmerken  én  neurologische beschadigingen is er sprake van een zware vorm. Dit wordt Foetaal Alcohol Syndroom  (FAS) genoemd. FAS is permanent en irreversibel. Het heeft invloed op alle gebieden van het leven  van een patiënt en van diens familieleden 1‐3.  

Als  het  kind  vroeg  gediagnosticeerd  wordt  met  FASD  of  FAS  kan  er  gelijk  extra  hulp  ingeschakeld  worden  in  de  vorm  van  extra  aandacht  van  leerkrachten  of  een  plek  in  het  speciaal  onderwijs.  Zo  kunnen  deze  kinderen  zich  toch  tot  hun  volledige  potentieel  ontwikkelen,  waardoor  de  kans  op  latere  problemen  behoorlijk  wordt  verkleind.  Verder  is  het  belangrijk  dat  deze  kinderen  in  een  stabiele omgeving kunnen opgroeien. Het is belangrijk om voor zoveel mogelijk rust en regelmaat te  zorgen 4. 

2.1.1 Uiterlijke kenmerken FAS  

FAS is een stoornis, die gekenmerkt wordt door abnormale gezichtskenmerken, groeiproblemen en  problemen met het centrale zenuwstelsel. In figuur 1 & 2 zijn duidelijke uiterlijke kenmerken te zien.  Kinderen met FAS kunnen de navolgende karakteristieken uiterlijke kenmerken vertonen:   Kleine lichaamslengte bij geboorte en/of een smalle hoofdomtrek; 

 Gezichtsafwijkingen,  zoals  smalle  oogopeningen,  het  midden  van  het  gezicht  lijkt  ietwat  afgeplat met een platte neusbrug en ogen die iets te ver uit elkaar lijken te staan. Bovendien  zie je bij kinderen met FAS vaak overhangende oogleden met een vouwtje in de binnenhoek.  De neus is plat en staat omhoog. De bovenlip is smal zonder de kenmerkende ‘Cupido‐boog’  (philtrum). De oren staan vaak laag ingeplant en de kin is klein 1‐3,5.  

(15)

Figuur 1: Typische uiterlijke kenmerken FAS        Figuur 2: Foto 4 & 5                                duidelijk afwijkend philtrum                               en smalle bovenlip 3 

2.2 Alcohol 

Bijna iedere vrouw weet dat het niet goed is om alcohol tijdens de zwangerschap te gebruiken. Veel  vrouwen denken echter dat er af en toe best een glas alcohol gedronken mag worden. Er is alleen  geen veilige hoeveelheid van alcoholgebruik. Gedurende de gehele zwangerschap kan alcohol schade  veroorzaken aan het ongeboren kind 6.   In de prenatale levensperiode wordt een belangrijk deel van de cellen van organen gevormd. Deze  cellen  verplaatsen  zich  vervolgens  naar  hun  definitieve  plaats  en  daar  ontwikkelen  ze  zich  verder.  Alcohol kan op elk van deze processen invloed uitoefenen 6.  

De placenta zorgt ervoor dat alle voedingsstoffen en zuurstof worden doorgegeven van moeder aan  kind.  Hierdoor  kan  de  foetus  groeien  en  bewegen.  De  aanleg  van  de  placenta  begint  vanaf  twee  weken  na  de  bevruchting  en  zal  rond  12  weken  zwangerschap  klaar  zijn.  De  bloedstroom  in  de  placenta  komt  dan  op  gang.  Alcohol  is  in  staat  om  de  placenta  te  doordringen  en  in  de  foetale  bloedsomloop  te  komen.  Door  de  inname  kunnen  ontwikkelingsstoornissen  gevormd  worden.  Het  tast de bloedstroom aan door de bloedvaten van de placenta te vernauwen. Hierdoor kan er hypoxie  optreden en kan er foetale ondervoeding ontstaan. Alcohol passeert de placenta snel en dringt door  de bloed‐hersen barrière van de foetus. De alcohol wordt door de foetus omgevormd tot ethylesters 

6‐ 8

.  

Alcohol  kan  de  vorming  van  zenuwcellen  beïnvloeden  door  te  interfereren  met  groeifactoren.  Hierdoor wordt de celdeling beïnvloedt en dit kan daardoor schade aanbrengen aan de vorming van  het embryo of de foetus. Het kan ook invloed hebben op de celadhesie. Dit zorgt ervoor dat cellen  zich tijdens de groei en ontwikkeling met elkaar verbinden om te kunnen overleven en te migreren.  Alcohol kan ook invloed uitoefenen op de activiteit van neurotransmitters. Hierdoor zullen bepaalde  signalen niet goed doorgegeven worden 6.  

(16)

Alcoholgebruik tijdens het eerste trimester kan leiden tot misvorming van organen, hart, armen en  ogen. Tijdens het tweede en derde trimester kan het ervoor zorgen dat de foetus achterblijft in de  groei  en  dat  zich  neurologische  defecten  ontwikkelen.  Doordat  het  centraal  zenuwstelsel  zich  gedurende  de  gehele  zwangerschap  ontwikkelt,  kan  alcoholgebruik  daardoor  op  elk  moment  schadelijk  zijn.  Geen  alcoholgebruik  tijdens  de  zwangerschap  is  de  meest  veilige  optie.  Het  is  aangetoond  dat  moeders  die  in  een  vroeg  stadium  van  de  zwangerschap  meer  dan  zes  eenheden  alcohol per dag drinken een verhoogde kans hebben op een kind met een volledige uitdrukking van 

FAS.  Moeders  die  minder  drinken  (een  tot  twee  eenheden  alcohol)  en  dat  vooral  in  het  latere 

stadium van de zwangerschap doen een verhoogde kans hebben op vroeggeboortes en een te laag  geboortegewicht.  Er  zijn  verschillende  risicofactoren  van  belang  bij  de  beoordeling  van  de  effecten  van  blootstelling  van  alcohol  op  de  ontwikkeling  van  de  hersenen  van  de  neonaat.  Zo  kan  het  drinkpatroon,  het  metabolisme  van  de  moeder,  de  verschillen  in  genetische  gevoeligheid  en  de  timing van het alcoholgebruik tijdens de zwangerschap allemaal van invloed zijn op de uiteindelijke  afwijkingen van de neonaat 6,9. 

2.2.1 Omzettingsproducten van alcohol 

De alcohol die in drank gebruikt wordt, wordt ethanol genoemd. Ethanol is een kleurloze, vluchtige  vloeistof met een sterke, typerende geur. Het is een veelgebruikt oplosmiddel en bestaat uit twee C‐ atomen, vijf H‐atomen en een OH‐groep. De OH‐groep is kenmerkend voor een alcohol 10, 11.  

Ethanol  wordt  na  orale  inname  door  het  lichaam  afgebroken  in  verschillende  stoffen.  Na  inname  komt het via het spijsverteringskanaal in de maag terecht. Daar wordt tussen de 10 en 30% van het  ethanol opgenomen in het bloed. Vervolgens gaat het ethanol naar de dunne darm waar bijna al het  resterende ethanol (90‐98%) wordt opgenomen door het bloed. Hierna verspreidt het zich door heel  het  lichaam.  Vervolgens  wordt  het  ethanol  afgebroken  door  de  lever.  Ethanol  wordt  door  drie  enzymatische  processen  afgebroken.  Het  grootste  deel  wordt  afgebroken  door  Alcoholdehydrogenase  (ADH)  in  aceetaldehyde.  Deze  stof  wordt  vervolgens  door  Aceetaldehydedehydrogenase  (ALDH)  omgezet  in  koolzuur  en  water.  De  tweede  belangrijke  afbraakroute  verloopt  via  Microsomaal  Ethanol  Oxiderend  Systeem  (MEOS).  Dit  systeem  is  verantwoordelijk voor de metabole tolerantie en voor het ontstaan van toxische metabolieten in de  lever. Tot slot is er nog een non‐oxidatieve afbraak door de vetzuurethylestersynthase in Fatty Acid  Ethyl Ester (FAEE)  10, 11.  

In  het  lichaam  bevinden  zich  vetzuren  die  een  functionele  rol  spelen  in  de  opbouw  van  celmembranen  en  die  tevens  dienen  als  brandstof  voor  het  lichaam.  Zodra  deze  vetzuren  in  aanraking komen met ethanol wordt er een ester gevormd. Dit is te zien in figuur 3. Dit wordt via de  foetale  bloedsomloop  overgedragen  aan  de  foetus  en  kunnen  uiteindelijk  in  het  meconium  gedetecteerd worden 12. 

+

+

       Laurinezuur          Ethanol             Ethyl laurate          Water 

(17)

2.2.2 Meconium 

De  eerste  ontlasting  van  een  neonaat  wordt  meconium  genoemd.  Het  is  een  donkergroene,  plakkerige  ontlasting.  De  ontlasting  ontstaat  doordat  het  kind  vruchtwater  inslikt  waar  zich  afvalstoffen en lanugo (het fijne haar dat het babylichaam bedekt) in bevindt. De bovenste cellagen  van  de  darm  komen  ook  in  het  vruchtwater  terecht.  Het  vruchtwater  wordt  gefilterd  en  wat  overblijft, vormt uiteindelijk het meconium. Het vruchtwater wordt geabsorbeerd en opnieuw in de  baarmoeder  gebracht  wanneer  de  foetus  plast.  Deze  cyclus  houdt  het  vruchtwater  in  een  heldere,  gezonde staat tijdens de negen maanden van de zwangerschap. De cyclus van de recycling van het  vruchtwater  duurt  ongeveer  drie  uur.  De  donkergroene  kleur  wordt  veroorzaakt  doordat  het  spijsverteringsstelsel  slijm,  gal  en  bloed  aanmaakt.  De  alcohol  die  de  moeder  drinkt  wordt  via  de  foetale  bloedsomloop  overgedragen  aan  de  foetus.  Dit  komt  uiteindelijk  in  het  meconium  terecht.  Het  meconium  kan  dus  goed  gebruikt  worden  om  de  FAEE  die  de  moeder  aangemaakt  heeft  te  detecteren 13, 14. 

2.3 Extractiemethoden 

Meconium  is  een  lastige  matrix  die  veel  verschillende  stoffen  bevat.  Om  deze  stoffen  er  zoveel  mogelijk uit te filteren zullen er verschillende stappen gedaan worden om de FAEE uit meconium te  zuiveren. Daar wordt liquid/liquid extractie en solid phase extractie voor gebruikt.  

2.3.1 Liquid/Liquid Extractie 

Om  een  bepaling  te  doen  bij  meconium  via  de  GC  moet  er  eerst  een  extractie  plaatsvinden.  Het  principe van LLE is gebaseerd op het gebruik van twee vloeistoffen of oplossingen waarvan de ene  een  apolaire,  meestal  organische  fase  is  en  de  andere  een  meer  polaire,  meestal  waterige  fase  is.  Hierbij  is  het  de  bedoeling  dat  de  meer  apolaire  componenten  zich  in  de  organische  laag  gaan  bevinden en de meer polaire componenten in de waterige laag. Dit zorgt ervoor dat de FAEE zich in  de apolaire laag gaat bevinden. Het zorgt er ook voor dat de meeste wateroplosbare verontreiniging  zich in de polaire laag gaat bevinden 10, 15.  

Tijdens dit onderzoek werd gebruik gemaakt van hexaan en aceton. Hexaan is erg apolair en aceton is  minder  apolair.  Dit  wordt  bijeengevoegd  in  een  reageerbuis.  Deze  reageerbuis  wordt  vervolgens  geschud.  Hierna  zal  zich  een  evenwicht  instellen  tussen  de  polaire  en  apolaire  componenten.  Dit  proces wordt meerdere keren herhaald, zodat uiteindelijk alle apolaire componenten (FAEE) naar de  organische laag migreren en de meer polaire componenten naar de waterige laag. Vervolgens wordt  de  reageerbuis  gecentrifugeerd  zodat  zich  twee  lagen  gaan  vormen,  doordat  de  vloeistoffen  niet  mengbaar  zijn.  De  bovenste  is  hexaan,  doordat  hexaan  een  lagere  dichtheid  heeft  dan  aceton.  De  bovenste  laag  zal  dus  verwijderd  en  afgedampt  worden,  zodat  de  FAEEs  achter  zullen  blijven.  Om  ervoor te zorgen dat er nog meer verontreiniging wordt verwijderd, zal er ook nog een solid phase  extractie worden uitgevoerd. Dit wordt in de volgende paragraaf uitgelegd 16.  

(18)

2.3.2 Solid Phase Extractie 

Sommige  stoffen  die  bepaald  moeten  worden  kunnen  beter  eerst  gezuiverd  worden  uit  matrices  zoals meconium. Dit kan gedaan worden door gebruik te maken van SPE. Deze methode zorgt ervoor  dat  de  monsters  geconcentreerd  en  gezuiverd  worden,  zodat  deze  stoffen  geanalyseerd  kunnen  worden zonder interferentie met andere stoffen. Hierdoor ontstaat er een betrouwbaardere meting.  Het  is  een  extractie  methode  die  gebruik  maakt  van  de  fysische  en  chemische  eigenschappen  van  opgeloste stoffen 17.  

Bij  SPE  wordt  gebruik  gemaakt  van  een  stationaire  en  een  mobiele  fase.

 

De  vloeistof  wordt  door  kolommetjes  geleid.  In  de  kolommetjes  zitten  korreltjes  met  adsorbens.  Een  veelvoorkomende  kolom die gebruikt wordt is de reversed phase C18 kolom. De kolom is dan apolair. De loopvloeistof  is  dan  polair.  De  stof  die  gedetecteerd  zal  worden  is  ook  apolair  en  zal  dus  een  grotere  affiniteit  hebben  voor  de  apolaire  kolom.  Door  te  spoelen  met  een  polaire  vloeistof  wordt  zo  alle  verontreiniging weggespoeld. Om de gebonden stof uit de kolom te elueren wordt gebruik gemaakt  van een apolair oplosmiddel, waarvoor het analyt een grotere affiniteit heeft dan voor de stationaire  fase17. 

Tijdens dit onderzoek werd echter gebruik gemaakt van silica‐aminopropyl kolommen. Hierbij werd  gebruik gemaakt van de normal phase. Dit houdt in dat de kolom polair is en het eluens apolair. Deze  kolommen  hebben  een  alifatische  aminopropyl  groep  die  gebonden  is  aan  het  silica  oppervlak.  Dit 

wordt gebruikt om de FAEE te isoleren, doordat de functionele amine‐groep geneutraliseerd wordt  door de hexaan en de FAEE zo geëlueerd wordt. Dit houdt dus in dat de FAEE een grotere affiniteit  heeft  voor  het  eluens  dat  uit  hexaan  bestaat.  Hierdoor  zal  de  FAEE  dus  meespoelen  en  blijft  de  verontreiniging achter in de kolom. Het eluens met de FAEE zal worden opgevangen in een schone  reageerbuis, zodat hier na indampen een verdere analyse op de GC mee uitgevoerd kan worden 18‐19

2.4 Detectiemethode 

Vrijwel alle monsters die voor een analytisch‐chemische analyse aangeboden worden, zijn mengsels.  Het is zelden het geval dat de interesse uitgaat naar het mengsel als zodanig. Daarvoor moeten de  componenten  van  elkaar  gescheiden  worden,  waarna  er  individueel  gemeten  kan  worden.  De  methode die het meest geschikt is om vluchtige stoffen zoals FAEE te scheiden is gaschromatografie.  In de volgende paragraaf wordt hier meer uitleg over gegeven. 

2.4.1 Gaschromatografie 

De  gaschromatografie  is  specifiek  voorbehouden  aan  vluchtige  verbindingen  of  verbindingen  die  vluchtig  te  maken  zijn  door  middel  van  temperatuursverhoging.  Het  is  een  scheidingsmethode  die  berust  op  het  verschil  in  kookpunt.  Het  bestaat  uit  een  mobiele  fase  die  langs  een  stilstaande  stationaire fase stroomt. De componenten van een mengsel worden meegenomen door de mobiele  fase.  Doordat  de  monstercomponenten  bepaalde  interacties  ondergaan  met  de  stationaire  fase,  worden ze vertraagd. Als de interactiekrachten, die afhankelijk zijn van de individuele component en  de  fase,  verschillend  zijn,  is  er  een  verschil  in  vertraging.  Dit  betekent  dat  de  componenten  in  het  mengsel die allen gelijk zijn gestart, op een verschillend tijdstip het systeem verlaten. In dat geval is  het monster in zijn bestanddelen gescheiden 20‐21. 

(19)

Een GC bestaat uit verschillende onderdelen. Het eerste onderdeel is de gascylinder. Deze zorgt voor  de aanvoer van de gassen. Deze cylinder kan gassen aanvoeren zoals stikstof (N₂), waterstof (H) en  helium (He). De flowcontroller zorgt ervoor dat de mobiele fase met een constante snelheid door het  systeem stroomt. Het tweede onderdeel is het injectiesysteem. Hier wordt het monster ingebracht.  Als  het  een  vloeibaar  monster  betreft,  wordt  deze  hier  ook  gelijk  verdampt.  Vervolgens  wordt  het  mengsel  door  een  kolom  geleidt  die  zich  in  een  oven  bevindt.  De  oven  zorgt  ervoor  dat  er  een  gradiënt‐  of  een  isocratisch  programma  ingesteld  kan  worden.  De  scheiding  van  de  componenten  vindt plaats in de kolom, doordat de component een evenwicht instelt tussen de stationaire‐ en de  mobiele  fase.  De  kolom  zorgt  voor  de  stationaire  fase.  Een  component  met  een  voorkeur  voor  de  stationaire fase zal trager door het systeem lopen dan een stof met een voorkeur voor de mobiele  fase.  Hierdoor  worden  de  componenten  van  elkaar  gescheiden.  Na  de  scheiding  moeten  de  componenten gedetecteerd worden. De detector reageert op de aanwezigheid van een component  en geeft een elektrisch signaal. Dit signaal wordt geregistreerd door een recorder of datasysteem in  de  vorm  van  een  piek.  Een  grafisch  plaatje  waarbij  de  signalen  als  functie  van  de  tijd  zijn  weergegeven, wordt een chromatogram genoemd. Het tijdstip waarop een signaal verschijnt, is een  maat  voor  de  identiteit  van  een  component.  Hierop  is  een  kwalitatieve  analyse  gebaseerd.  De  grootte van het signaal geeft informatie over de hoeveelheid van een component en speelt dus een  rol bij een kwantitatieve analyse. In figuur 4 is de GC schematisch weergegeven 20‐21.     Figuur 4: Schematische weergave gaschromatograaf  22 

2.4.2 Kolom 

De kolom die tijdens dit onderzoek werd gebruikt is een CP‐WAX 52 CB kolom (0.50µm x 0,25mm x  30m) van Varian. WAX staat voor weak anion exchanger. Het wisselt dus negatieve ladingen uit. Het  is  een  chemisch  gebonden  kolom  die  medium  polair  is.  Dit  houdt  in  dat  de  moleculen  van  de  fase  met  elkaar  zijn  verbonden  (crosslinking)  en  ook  met  de  wand  van  de  kolom.  Dit  zorgt  voor  een  langere levensduur van de kolom en het is erg inert. De kolom scheidt de oplosmiddelen op verschil  in dipool. Het scheidt apolaire componenten snel, doordat ze een klein dipoolmoment hebben. Deze  komen vrijwel onvertraagd van de kolom. Componenten met een hoog polair karakter hebben een  langere retentietijd door een groter dipoolmoment. De filmdikte van de kolom is 0.50µm. Dit is een  dunne  filmdikte,  waardoor  er  minder  piekverbreding  zal  optreden.  De  diameter  van  de  kolom  is  0,25mm. Het is een narrow‐bore kolom, die de sensitiviteit verhoogt. De lengte van de kolom is 30  meter.  Deze  kolom  is  zeer  geschikt  om  FAEE  te  scheiden.  Dit  komt  doordat  vetzuren  uit  lange  apolaire  C‐ketens  bestaan  met  daaraan  een  kleine  polaire  zuurgroep.  Doordat  de  kolom  medium‐ polair is, zullen de FAEE goed van elkaar gescheiden worden 20, 23. 

(20)

2.4.3 Detector 

De detector is het oog van het gaschromatografisch systeem. Detectoren maken daarbij gebruik van  het  feit  dat  als  een  component  door  de  detector  stroomt,  er  een  verandering  optreedt  in  de  eigenschappen van het draaggas. De detector moet voldoen aan een aantal eisen. Het moet voor een  universele  of  selectieve  bepaling  gebruikt  kunnen  worden.  Afhankelijk  van  de  applicatie  moet  een  detector alle chemische componenten zien die uit de kolom komen, of juist niet alle maar slechts een  bepaalde  groep.  Het  moet  een  grote  gevoeligheid  bezitten.  Dat  wil  zeggen  dat  een  kleine  verandering  in  concentratie  in  de  meetcel  leidt  tot  een  grote  verandering  in  het  meetsignaal.  De  herhaalbaarheid  moet  ook  groot  zijn.  Een  detector  moet  eenzelfde  signaal  geven  als  er  twee  identieke  componenten  in  dezelfde  hoeveelheden  de  detector  passeren,  onafhankelijk  van  het  tijdstip van de meting 24.  

Tijdens dit onderzoek werd gebruik gemaakt van een FID. Een vlamionisatiedetector is een gevoelige  detector  die  gebaseerd  is  op  het  elektrisch  geleidend  vermogen  van  een  vlam.  Deze  detector  reageert  alleen  op  stoffen  die  verbrand  kunnen  worden  en  dat  zijn  bijna  alle  organische  verbindingen.  Op  het  moment  dat  er  een  organische  component  verbrandt,  neemt  het  geleidend  vermogen  sterk  toe,  door  de  ontstane  ionen  en  elektronen.  Dit  veranderend  geleidend  vermogen  kan gemeten worden  door twee elektroden. De stroomsterkte is maatgevend voor de hoeveelheid  van de component en wordt door een computer geregistreerd 25.  

 

   

(21)

3. Materiaal & methoden 

Tijdens dit afstudeerproject zijn verschillende methoden gebruikt. In dit hoofdstuk worden de  materialen en methoden die zijn gebruikt weergegeven.  

3.1 Chemicaliën  

Ethyl laurate (E12:0), Ethyl myristate (E14:0), Ethyl palmitate (E16:0), Ethyl palmitoleate (E16:1) Ethyl  stearate  (E18:0),  Ethyl  oleate  (E18:1),  Ethyl  linoleate  (E18:2),  Ethyl  linolenate  (E18:3),  Hexaan  en  Aceton zijn verkregen bij Sigma‐Aldrich (st. Louis, USA). Ethyl heptadecanoate (E17)(IS) is verkregen  bij TCI Europe.  

3.2 Instrumenten  

De gaschromatograaf is van de Shimadzu GC‐2010 serie. De auto‐ injector die gebruikt wordt is een  AOC‐20i van Shimadzu. Het besturingsprogramma is van GC Real Time Analysis. Er werd geïnjecteerd  met een micro‐syringe van SGE Analytical Science met een volume van 10µl. De kolom die gebruikt  wordt is een CP‐WAX 52 CB kolom met een lengte van 30 meter, een doorsnede van 0,25 millimeter  en  een  deeltjesgrootte  van  0,50  µm.  De  SPE  kolommen  die  gebruikt  werden  zijn  van  Agilent  Technologies,  Bond  Elut®  NH2  met  een  volume  van  1  milliliter/100  milligram.  Het  afdampblok  wat  gebruikt werd is van Liebisch. De centrifuge die gebruikt werd is van het merk Hettich Universal R. De  pipetten die gebruikt werden zijn positive displacement pipetten van het merk Gilson. Deze pipetten  worden twee maal per jaar gekalibreerd.  

3.3 Stockoplossingen, standaarden en controles  

De bereidingen van de academische standaardreeksen staan vermeld in het tussentijdse verslag. De  standaardreeksen voor het meconium werden verder bereidt uit de stockoplossingen van 500µg/ml.  Dit werd voor elke ethylester bereidt. Dit resulteerde in zes stockoplossingen. Het oplosmiddel wat  hiervoor  gebruikt  werd  is  hexaan.  Hier  lossen  alle  ethylesters  goed  in  op.  Van  elke  stockoplossing,  behalve de IS werd een standaardreeks gemaakt van 1, 3, 6, 9 en 12µg/ml. De 1µg/ml werd gebruikt  om de LLOQ te bepalen. 3 en 12µg/ml werden als standaarden gebruikt. Van de 6 en 9µg/ml werden  2 verschillende QC’s gemaakt. De stockoplossingen werden bewaard in de koelkast. Het meconium  van verschillende neonaten werd gepouled en de standaarden en QC’s werden gespiked met 100µl  van  de  desbetreffende  sterkte  FAEE.  De  blanco’s  werden  ook  gepouled  en  daar  werd  alvast  een  IS  aan  toegevoegd.  Deze  werden  vervolgens  ingevroren  bij  ‐20˚  C.  Bij  de  uitgangsmethode  van  het  artikel  werd  gebruik  gemaakt  van  een  standaardreeks  van  1,  2,  4,  6,  8,  10  en  20  µg/ml.  Hier  is  de  uiteindelijke validatie op gebaseerd.  

3.4 Liquid Liquid Extractie  

Om  de  FAEE  te  extraheren  uit  het  meconium  werd  er  gebruik  gemaakt  van  LLE.  De  reageerbuizen  waren  al  gevuld  met  500mg  meconium  en  gespiked.  De  buizen  werden  gedurende  15  minuten  ontdooid  op  kamertemperatuur.  Vervolgens  werd  er  50µl  van  de  IS  aan  de  standaarden,  QC’s  en  patiëntmonsters toegevoegd. Er werd achtereenvolgend aan elke reageerbuis 3,6 milliliter hexaan en  1,4 milliliter aceton toegevoegd met een positive displacement pipet. Dit werd eerst goed gemengd  met  de  vortex.  Vervolgens  werden  de  oplossingen  gedurende  20  minuten  gecentrifugeerd  op  4°C 

(22)

met 3500 rpm. Er ontstaan dan 2 lagen. Aceton heeft een hogere dichtheid dan hexaan, dus dit is de  onderste laag. De bovenste laag bevat hexaan. Het aceton zorgt ervoor dat de FAEE zich niet meer  aan  het  meconium  zal  hechten.  Alle  lipofiele  stoffen  zullen  zich  gaan  verplaatsen  naar  de  apolaire  fase. De apolaire fase is de laag die hexaan bevat. Deze laag bevat de FAEE en werd overgebracht in  een  schone  reageerbuis.  Dit  werd  ingedampt  in  het  afdampblok.  Vervolgens  werd  hier  1  milliliter  hexaan aan toegevoegd, zodat er nog een SPE op uitgevoerd kon worden. 

3.5 Solid Phase Extractie  

De  kolommen  die  gebruikt  werden  zijn  normal  phase  silica‐aminopropyl  kolommen.  De  kolommen  hadden  een  capaciteit  van  1  milliliter/  100  milligram.  De  kolommen  werden  eerst  geconditioneerd  met  1  milliliter  hexaan.  Dit  werd  opgevangen  in  een  reageerbuis  en  verwijderd.  Daarna  werd  het  monster  op  de  kolom  aangebracht  en  opgevangen  in  een  schone  reageerbuis.  Vervolgens  werd  er  twee  maal  gespoeld  met  1  milliliter  hexaan  om  ervoor  te  zorgen  dat  alle  in  water  oplosbare  verontreinigingen  aan  de  kolom  hechten.  Deze  3  milliliter  werd  opgevangen  en  ingedampt  in  het  afdampblok. Dit werd vervolgens opgelost in 150µl hexaan en geïnjecteerd in de GC.  

3.6 GC‐FID instellingen  

De  uitgangsmethode  om  de  GC  in  te  stellen  is  gebaseerd  op  het  artikel “Population  baseline  of  meconium  fatty  acid  ethyl  esters  among  infants  of  nondrinking  women  in  Jerusalem  and  Toronto”  (Chan et al). In onderstaand schema zijn de instellingen te zien die zijn gebruikt.      Tabel 1: Uitgangsmethode GC instellingen  GC instellingen   Draaggas   Stikstof (N₂)   Make‐up gas  N₂/air 25,0ml/min  Kolom  CP‐WAX 52 CB kolom(0.50μm x 0,25mm  x 30m)  van Varian  Detectie   Flame Ionisation Detector (FID) op 300⁰C   Voordruk  100 kPa   Splitverhouding  25  Injectietemperatuur   260⁰C   Injectievolume   2μL   Injectie modus   Split gedurende 0,75 minuten, daarna splitless   Temperatuurprogramma   2 minuten op 50⁰C,   40⁰C per minuut ophogen naar 215⁰C,   15 minuten op 215⁰C,   30⁰C per minuut ophogen naar 250⁰C,   17,72 minuten op 250⁰C (event. temp.verlagen  i.v.m. maximale isotherme temp. kolom)   Totale tijd enkele run: 40 minuten  

3.7 Optimaliseren van de methoden  

Er  is  onderzocht  of  de  uitgangsmethode  met  de  GC‐FID  instellingen  uit  het  artikel  nog  aangepast  moest worden. Dit is getest door verschillende parameters te veranderen om een zo goed mogelijke  resolutie  met  een  zo  kort  mogelijke  retentietijd  te  verkrijgen.  De  uitkomsten  hiervan  zijn  terug  te  lezen in het tussentijdse verslag. 

(23)

3.8 Validatie 

Het valideren van een methode houdt in dat er wordt onderzocht of de methode aan vooraf gestelde  eisen  voldoet  en  dus  betrouwbaar  is.  Deze  eisen  zijn  gebaseerd  op  een  procedure  die  door  het  laboratorium  van  de  Apotheek  gemaakt  is.  Deze  procedure  is  voor  het  grootste  gedeelte  weer  gebaseerd op ‘Guideline for submitting samples and analytical data for methods validation’ van Food  and Drug Administration. Als aan deze eisen wordt voldaan kan gezegd worden dat de methode juist  ontwikkeld is en dat het resultaat dat verkregen wordt na een analyse betrouwbaar is. Dit resultaat is  namelijk  een  benadering  van  de  werkelijke  waarde.  De  afwijking  wordt  aangegeven  met  validatie‐ parameters.  

Doordat de piekhoogte van de E12:0 en E14:0 erg bleef fluctueren is besloten om deze ethylesters  buiten  beschouwing  te  laten  voor  de  validatie.  Deze  ethylesters  bevinden  zich  ook  in  verschillende  concentraties  in  het  blanco  meconium.  Dit  is  dus  geen  goede  graadmeter  om  maternaal  chronisch  alcoholgebruik vast te stellen. Dit is terug te zien in bijlage II.  

Vervolgens is er alleen verder gewerkt met E 16:0, E 18:0, E 18:1 en E 18:2. Deze ethylesters geven  een  recovery  boven  de  90%.  Er  is  een  gedeeltelijke  validatie  uitgevoerd,  doordat  er  maar  een  beperkte hoeveelheid aan meconium leverbaar was. Tijdens de validatie is de lineariteit, carryover, 

LLOQ, reproduceerbaarheid en het matrixeffect onderzocht.  

Om  de  lineariteit  te  bepalen  is  er  gebruik  gemaakt  van  2  standaarden.  Dat  zijn  3  en  12µg/ml.  Hierdoor  zal  de  ijklijn  altijd  lineair  verlopen.  De  lineariteit  was  niet  heel  erg  van  belang.  Het  is  een  semi‐kwantitatieve methode waarbij alleen een afkapwaarde wordt vastgesteld. Tijdens het bepalen  van  de  lineariteit  bij  de  academische  standaarden  is  al  gebleken  dat  de  ijklijn  in  ieder  geval  tot  50µg/ml  lineair  verloopt.  Dit  is  een  erg  hoge  standaard  die  niet  teruggevonden  zal  worden  bij  patiëntenmateriaal.  De  lineariteit  van  de  academische  standaarden  is  terug  te  vinden  in  het  tussentijdse  verslag.  Het  was  belangrijker  om  een  afkapwaarde  vast  te  stellen.  Zodra  de  monsters  zich boven de afkapwaarde bevinden wordt dit als positief geregistreerd.  

Het  carryover  effect  werd  bepaald  door  2  blanco’s  na  de  hoogste  standaard  te  injecteren.  Deze  blanco’s  werden  dan  vergeleken  met  de  blanco  die  aan  het  begin  van  de  reeks  voor  de  hoogste  standaard  werd  geïnjecteerd.  In  bijlage  III  zijn  de  chromatogrammen  van  de  lineariteit  en  het  carryover effect te zien. 

De LLOQ werd bepaald door te starten met 3 en 4µg/ml in vijfvoud. Deze sterktes zijn geschat aan de  hand van de academische ijklijn. De RSD mag bij de LLOQ maximaal 20% zijn. De 3 en 4µg/ml weken  veel  minder  af.  Hierdoor  werd  de  LLOQ  verlaagd  naar  1µg/ml.  De  chromatogrammen  zijn  terug  te  zien in bijlage IV. 

Om de reproduceerbaarheid te testen werden QC I en QC II in duplo gemeten gedurende 6 dagen. De 

QC’s  werden  elke  dag  opnieuw  bereid  en  gemeten.  De  reproduceerbaarheid  is  de  mate  van 

overeenstemming  tussen  resultaten  die  onder  wisselende  meetomstandigheden  (verschillende  dagen)  zijn  verkregen.  De  QC’s  werden  in  duplo  gemeten.  Als  de  duplo’s  minder  dan  10%  variëren  worden de QC’s in enkelvoud gemeten tijdens elke reeks na de validatie. Variëren de duplo’s meer  dan 10%, dan wordt dit tijdens een reeks in duplo gemeten. Dit is te zien op de chromatogrammen  van bijlage V. 

(24)

 

Het  matrixeffect  geeft  aan  of  de  matrix  van  invloed  is  geweest  op  het  analytisch  signaal  wat  verstoord  kan  worden  door  de  aanwezigheid  van  andere  stoffen.  Bij  het  bepalen  van  eventuele  matrixeffecten wordt de methode van Matuszewski 26 gebruikt.  Dit houdt in dat beide QC’s in duplo  worden opgewerkt. Dit werd gedaan door de academisch opgewerkte QC’s te injecteren. Deze werd  gevolgd  door  de  QC’s  waarbij  de  FAEE  pas  na  extractie  en  voor  het  indampen  werd  toegevoegd.  Vervolgens werden de QC’s geïnjecteerd waar de FAEE al vanaf het begin werd toegevoegd. In bijlage  VI zijn er een paar chromatogrammen te zien.  

Na de gedeeltelijke validatie werden de monsters opgewerkt en geïnjecteerd. De chromatogrammen  hiervan zijn terug te vinden in bijlage VII.  

(25)

4. Resultaten 

In dit hoofdstuk  worden alle resultaten weergegeven. In het eerste gedeelte  worden de resultaten  uit de stageperiode kort besproken. Vervolgens wordt uitgebreid ingegaan op de resultaten van de  validatie met meconium. 

4.1 Uitkomsten academische reeksen 

Tijdens het eerste gedeelte van de stage is vooral veel aandacht besteedt aan de optimalisatie van de  methode. De retentietijden van de verschillende ethylesters werden bepaald en het programma van  de GC werd zo ingesteld dat er een goede resolutie werd verkregen. De chromatogrammen hiervan  zijn  terug  te  vinden  in  het  tussentijdse  verslag.  Tijdens  de  injecties  in  duplo  is  gebleken  dat  de  recovery  van  de  E  12:0  en  de  E  14:0  erg  varieert.  Dit  kan  komen  doordat  dit  de  meest  vluchtige  ethylesters zijn en dus ook sneller vervluchtigen. Om te controleren of de verschillen kunnen komen  door de auto‐ injector is de reproduceerbaarheid getest. Er was weinig verschil in duplo’s te zien en  de RSD bleef onder de 5%. Dit is te zien in tabel 2. De fluctuatie kon dus niet door de auto‐injector  veroorzaakt  worden.  De  verschillen  konden  dus  alleen  maar  veroorzaakt  worden  door  de  voorbewerking.  Om  te  onderzoeken  of  er  veel  verloren  ging  tijdens  het  indampen  werden  directe  injecties  zonder  indampen  vergeleken  met  injecties  waarbij  wel  werd  ingedampt.  Hierbij  lag  de  recovery tussen de 92% en de 113%. De E 12:0 had de laagste recovery. Daar gaat dus wel iets van  verloren tijdens het indampen. Dit is echter een miniem verschil, dus dit kon ook uitgesloten worden.  De uitkomsten hiervan zijn te zien in tabel 2. De fluctuatie kon dus alleen maar veroorzaakt worden  de SPE. Om dit te onderzoeken werden directe injecties zonder indampen vergeleken met injecties  waarbij  wel  was  ingedampt  en  waar  een  SPE  op  was  uitgevoerd.  Er  werden  daarvoor  kolommen  gebruikt van Waters. Dit resulteerde voor bijna alle ethylesters in een recovery van ongeveer 95%.  De E 12:0 had echter een recovery van 27% en de E 14:0 had een recovery van 75%. Dit was dus de  oorzaak van de fluctuatie in de recovery van de ethylesters.   Tabel 2: Overzicht uitkomsten academische reeksen  Uitkomsten academische reeksen  FAEE/component  RSD Repro. 50µg/ml  Rec. tussen directe en  ingedampte injectie  50µg/ml  Rec. tussen  ingedampte SPE en  directe injectie  50µg/ml  E 12:0  3,7%  92,2%  27,3%  E 14:0  4,4%  108,5%  75,5%  E 16:0  4,3%  110,7%  96,8%  E 16:1  3,2%  110,4%  93,4%  E 18:0  4,1%  112,4%  101,7%  E 18:1  3,6%  114,1%  99,1%  E 18:2  3,8%  111,8%  98,8%  E 18:3  3,7%  113,1%  96,1% 

(26)

Om te onderzoeken of dit aan de SPE kolom zou kunnen liggen zijn er ook nog kolommen besteld van  BondElut.  Hierbij  werd  onderzocht  welke  kolom  het  hoogste  rendement  zou  opleveren.  De  uitkomsten  zijn  te  zien  in  figuur  5.  Daar  is  te  zien  dat  de  kolommen  van  BondElut  het  hoogste  percentage aan rendement leveren.  

Recovery van de respons 20µg/ml

0,0% 20,0% 40,0% 60,0% 80,0% 100,0% 120,0% E 12:0 E 14:0 E 16:0 E 16:1 E 17:0 I.S. E 18:0 E 18:1 E 18:2 E 18:3 FAEE R ec o ver y Waters BondElut   Figuur 5: Recovery respons verschillende SPE kolommen 

Tijdens  dit  onderzoek  is  gebruik  gemaakt  van  een  uitgangsmethode  die  staat  beschreven  in  het  artikel  “Population  baseline  of  meconium  fatty  acid  ethyl  esters  among  infants  of  nondrinking  women in Jerusalem and Toronto”. Er zijn echter nog wel een aantal parameters onderzocht. Zo is er  onderzocht of de gevoeligheid verhoogd kan worden door de splitverhouding te verlagen van 25 naar  12,5.  Er  is  een  drukpuls  toegevoegd  en  de  plungerspeed  werd  verlaagd.  Deze  wijzigingen  hadden  echter weinig effect. De liner, naald en het septum werden vervangen. Hierdoor werd het systeem  gelijk gevoeliger en kon er ook iets lager gemeten worden. Er is ook onderzocht of de LLOQ uit het  artikel  behaald  kon  worden.  In  het  artikel  werd  deze  gesteld  op  1  µg/ml.  Uit  dit  onderzoek  kwam  naar voren dat de recovery van alle ethylesters, behalve E 12:0 en E 14:0 rond de 100% lag. De LLOQ  uit het artikel kan bij een academisch opgewerkte standaard behaald worden. Dit houdt in dat het  systeem gevoelig genoeg is om kleine hoeveelheden ethylesters te detecteren. Om te onderzoeken  of  er  sprake  is  van  carryover  werd  de  standaard  van  50  µg/ml  twee  maal  geïnjecteerd.  Na  deze  injecties  werd  alleen  hexaan  geïnjecteerd.  Zo  kon  onderzocht  worden  of  de  ethylesters  van  de  50  µg/ml werden overgedragen door het injectiesysteem aan de blanco waar alleen hexaan in zat. Dit  was niet het geval. De standaardreeks die uiteindelijk gebruikt wordt bij de “werkelijke” monsters zal  van 1 tot en met 20 µg/ml gemeten worden. Hierdoor zal er in ieder geval geen sprake zijn van een  carryover effect.  

(27)

4.2 Validatie  

Nadat de recovery van de E12:0 en  de E14:0 in  meconium erg  wisselend was, is besloten dat deze  ethylesters  buiten  beschouwing  worden  gelaten.  Deze  ethylesters  komen  namelijk  van  nature  ook  voor in het menselijk lichaam. Er is eerst nog onderzocht hoe hoog de recovery was tussen een direct  academisch opgewerkte injectie en een injectie van meconium die gespiked en geëxtraheerd werd.  De  uitkomsten  zijn  te  zien  in  tabel  3.  Vervolgens  kon  er  gestart  worden  met  de  validatie  van  de  ethylesters uit het artikel “Population baseline of meconium fatty acid ethyl esters among infants of  nondrinking women in Jerusalem and Toronto” (Chan et al). De ethylesters die hier gebruikt werden  zijn: ethylpalmitate ( E 16:0), ethylstearate ( E 18:0), ethyloleate ( E18:1) en ethyllinoleate ( E 18:2).   Tabel 3: Recovery tussen directe en gespikete meconium  40µg/ml     FAEE 40µg/ml directe injectie  FAEE 40µg/ml injectie meconium  FAEE  Height  (counts)  Height IS  (counts)  Respons  Height  (counts)  Height IS 

(counts)  Respons  Recovery 

E 16:0  15782  3215  4,909  17298  3767  4,592  94% 

E 18:0  9453  3215  2,940  10750  3767  2,854  97% 

E 18:1  9520  3215  2,961  10840  3767  2,878  97% 

E 18:2  7965  3215  2,477  8953  3767  2,377  96% 

4.2.1 Lineariteit 

De  lineariteit  werd  bepaald  door  2  standaarden.  Standaard  I  bevat  een  sterkte  van  3µg/ml  en  standaard II bevat een sterkte van 12µg/ml. Het is een semi‐kwantitatieve methode. Dit wordt dan  gebruikt als screening op de aanwezigheid van ethylesters. Er werd gebruik gemaakt van de Interne  Standaard  methode.  Deze  methode  heeft  als  voordeel  dat  de  grootte  van  het  injectiemonster  niet  bekend en constant hoeft te zijn. Dit wordt dan gecorrigeerd door de interne standaard. 

Tabel 4: Lineariteit Ethylpalmitate 

Conc.   Height  Height IS  Conc.  Deviation  Recovery 

     

(Theor.)  (counts)  (counts)  (gemeten)  (%)  (%) 

Blanco (zonder IS)  0        0‐monster (met IS)  0  134  794  0,346      std 1  3,301  735  986  3,301  6  106  std 1 duplo  3,301  691  970  3,22  1  101  std 2  13,205  2693  986  13,205  0  100  std 2 duplo  13,205  2580  955  13,128  ‐1  99  Tabel 5: Gestelde eisen lineariteit Ethylpalmitate   

  Waarde  Eis  Voldoet ? 

Richtingscoëfficient  0,203553      Intercept  0,034186      Correlatiecoëfficient r  0,999742  0,995  JA  Regressiecoëfficient (r2)  0,999485  0,99  JA  F‐test  5819,424  10,128  JA  Grubbs' uitbijtertest  1,493106  < 1,71  JA 

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

33-1 Betaling van de in de Basisovereenkomst vastgelegde prijs geschiedt op basis van een door de Opdrachtnemer opgestelde termijnstaat. 33-2 Indien en voorzover dat in

~ai~ Akolo,veral die twe~manskole... Notu1e van die qlnemhofqe Skonlraad

Tabel 16: De resultaten voor quinolonen gespiked in dripsap van kalkoen en kip 1 Antibioticum Flumequine Enrofloxacine Danofloxacine Difloxacine Oxolinezuur Niveau (ug/l drip)

Indien de muurdoos zich niet onder de Shelf bevindt, zorg er dan voor dat bij het inha- ken de bedrading de Shelf aan de zijde van de muurdoos verlaat (afhankelijk van plaats van

Haal de bedrading uit de centraaldoos door de zwarte tule van de kroonsteen zoals aangegeven in de afbeelding.. Netsnoer op

De scène wordt steeds netjes achtergelaten door de gebruiker.. DWZ volledig leeg en

Markeer een horizontale lijn op de gewenste hoogte die even lang is als de Wall (dit representeert het midden van het armatuur.) Voor een goede verdeling van het licht en een

Wanneer de sensor gedurende deze 4 seconden geen beweging meer registreert, zal het gekleurde licht stoppen met pulseren en is de zojuist gekozen kleur nu ingesteld en