• No results found

Groeiafwijkingen in knolselderij op zeeklei in 1975 : verslag van een proefplekkenonderzoek op de Zeeuwse en Zuidhollandse eilanden

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Groeiafwijkingen in knolselderij op zeeklei in 1975 : verslag van een proefplekkenonderzoek op de Zeeuwse en Zuidhollandse eilanden"

Copied!
25
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

CODEN: IBBRAH (12-77) 1-16 (197 7 )

INSTITUUT VOOR BODEMVRUCHTBAARHEID

RAPPORT 12-77

GROEIAFWIJKINGEN IN KNOLSELDERIJ OP ZEEKLEI IN 1975

Verslag van een proefplekkenonderzoek op de Zeeuwse en Zuidhollandse eilanden

door

J.H. PIETERS, J.W.J. LOETERS en L. NOTENBOOM met medewerking van

S. BOMMELJE, B. BUITELAAR en F. VADER

1977

Instituut voor Bodemvruchtbaarheid, Oosterweg 92, Haren (Gr.)'

Inst. Bodemvruehtbaarheidj Eapp.

12-77 (1977) J-6" pp.

(2)

INHOUD

Inleiding 3 Opzet 4 Uitvoering 5 Verwerking der gegevens 6

Resultaten 7 Gevolgtrekkingen en beschouwing 12

Samenvatting 14 Literatuur 15 Lijst van bedrijven 16

Figuren

(3)

INLEIDING

Medio augustus 1975 werden op vele percelen knolselderijen op de Zuidhol-landse en Zeeuwse Eilanden sterke groeiafwijkihgen in loof en knol waar-genomen. Het loof vertoonde een geelachtige tot roodpaarse kleur en in het onderste gedeelte van de knol kwam inwendige bruinverkleuring voor. In de ergste gevallen was een groot gedeelte van de wortels afgestorven, waarbij vaak rotting optrad. Daar deze verschijnselen overeenkwamen met

eerder waargenomen kentekenen van boriumgebrek in knolselderij, werd het van belang geacht na te gaan door welke factoren deze groeiafwijking werd veroorzaakt en of dit wellicht te maken had met een, zij het tijdelijke, maar op grote schaal voorgekomen stagnatie in de boriumvoorziening.

Door samenwerking van het Consulentschap voor de Tuinbouw te Barendrecht met het Consulentschap voor Bodemaangelegenheden in de Tuinbouw te Wage-ningen en het Instituut voor Bodemvruchtbaarheid in Haren (Gr.) werd daar-toe een proefplekkenonderzoek ingesteld.

(4)

OPZET

Op 30 percelen knolselderij, verdeeld over de Hoekse Waard, IJsselmonde, Goeree-Overflakkee en Schouwen-Duiveland, werden waarnemingen verricht met betrekking tot beworteling, structuur van boven- en ondergrond,

in-dringingsweerstand, gewasproduktie en het voorkomen van afwijkende groei en werd grond- en gewasonderzoek gedaan. Tevens werden neerslag- en ver-dampingscijfers verzameld van Westmaas.

(5)

UITVOERING

Op elk van de 30 te onderzoeken percelen knolselderij werd een proefplek uitgezet ter grootte van ca. 200 planten. Op deze oppervlakte werden de verschillende waarnemingen en bemonsteringen verricht.

Het bewortelings- en structuuronderzoek, benevens het met behulp van een penetrometer bepalen van de mate van verdichting van de grond werd per proefplek in duplo gedaan en wel telkens tussen twee planten in. Van deze vier planten werd tevens het gewicht van loof en knol bepaald, als maat voor de produktie van het gewas op het betreffende perceel.

Van de proefplekken werd de samenstelling van het plantenbestand vast-gelegd in die zin dat een telling werd verricht van het aantal zieke en

weggevallen planten, benevens van de door selderijmozaïekvirus aangetas-te exemplaren.

Wanneer de knolselderij op de proefplek de te onderzoeken groeiafwij-king vertoonde, werden twee gewasmonsters genomen, nl. een monster van 5 gezonde en een monster van 10 zieke knollen. Waren alle planten ge-zond dan werd volstaan met één monster van ]0 knollen. De knolmonsters werdenj na beoordeling en voorbewerking op het Instituut voor Bodem-vruchtbaarheid en, door het Bedrijfslaboratorium Oosterbeek onderzocht op de gehalten aan B en CaO. In de op de proefplekken gestoken

grond-monsters van de bouwvoor (0-20 cm) werd het normale standaardonderzoek verricht, benevens een B-waterbepaling.

Bij het bewortelingsonderzoek werd de diepte vastgesteld tot waar knolselderijwortels werden aangetroffen, terwijl per laag van 10 cm het aantal wortels per dm2 werd geteld. Tevens werd een schatting gemaakt van de percentages organische stof en lutum op verschillende diepten in het profiel. Het structuuronderzoek bestond uit het aan de hand van een structuuropname toekennen van een waardering, W-cijfer genoemd, tussen 0 (zeer slecht) en 30 (zeer goed) aan de verschillende bodemlagen, het meten van de indringingsweerstand met de penetrometer en een bepaling van het totale poriënvolume van de laag 20-30 cm. Aan de hand van plant-en oogstdata werd, voor zover te achterhalplant-en, voor ieder perceel het aan-tal groeidagen vastgesteld, waarna uit de bepaalde loof- en knolgewich-ten de totale produktie werd berekend die bereikt zou zijn in 100 groei-dagen bij 40.000 planten per ha. De werkelijk behaalde opbrengsten van de 30 percelen werden minder vergelijkenswaard geacht omdat de próef-oogst niet op alle plekken te zelfder tijd is gebeurd, terwijl boven-dien de plantdata uiteenliepen, waardoor al een zekere spreiding in de groeiduur en, naar is aan te nemen, ook in produktie aanwezig was.

De weersomstandigheden werden in het onderzoek betrokken door beschou-wing van de neerslag- en verdampingscijfers, geregistreerd te Westmaas(Z.H.)

(6)

VERWERKING DER GEGEVENS

Het structuur- en bewortelingsonderzoek werd vastgelegd in grafieken, aan-gevende voor de verschillende bodemlagen de hoeveelheid wortels per dm^

(onderbroken lijn) en het w-cijfer als maat voor de structuurwaardering (getrokken lijn) (fig. 1 t/m 30). In deze figuren zijn tevens genoteerd de geschatte humus- en lutumgehalten en de berekende standaardproduktie aan knollen.

Van alle gegevens die van de proefplekken bekend waren, werden de onder-linge correlaties berekend. Hierbij waren alle 30 proefplekken vertegen-woordigd, behalve voor de indringingsweerstand die op 23 percelen werd bepaald en de gehalten aan CaO en B in zieke knollen, die van slechts 14

velden beschikbaar waren. Uit de geproduceerde correlatiematrices werden statistisch betrouwbaar te achten verbanden gelicht en onderworpen aan een regressieberekening.

(7)

RESULTATEN

Uit de structuur- en bewortelingsgrafieken kan een eerste indruk worden verkregen omtrent de invloed van de habitus van de grond op het beworte-lingspatroon. Wanneer geen afwijkingen in de grond voorkomen die een ver-grote indringingsweerstand tot gevolg hebben, kan bij knolselderij een diepe wortelgroei tot stand komen (fig. 25). Er treden echter, over de 30 proefplekken bekeken, grote verschillen in kwaliteit van de grond en bewortelingspatroon naar voren, die in vele gevallen tot uiting komen

in de opbrengst.

Naarmate de ondergrond lichter van samenstelling is, neemt over het al-gemeen de'bewortelingsintensiteit af (fig. 22, 24). Omgekeerd leidt een meer slib- en/of humushoudende ondergrond echter niet altijd tot een

diepere beworteling (fig. 8, 9, 15, 27). Verdichting en reductieverschijn-selen door zuurstoftekort kunnen daarbij een rol spelen. Bij ondiepe

beworteling kan de vochtvoorziening een groeibeperkende factor worden, doordat de dunne, wortels bevattende laag ter overbrugging van droge pe-rioden te weinig beschikbaar vocht bevat. Ook wortelgroeibelemmerende omstandigheden in de bovengrond (bijv. een ploegzool) kunnen maken dat een theoretisch goed doorwortelbare ondergrond niet door de wortels wordt bereikt. Op twee proefplekken met een qua zwaarte en kwaliteit vergelijk-bare ondergrond (fig. 11 en 27), wordt in het ene geval (fig. 11) een

beworteling aangetroffen tot ca. 55 cm diepte, terwijl op het andere per-ceel (fig. 27) slechts een diepte van 15 cm wordt gehaald. Dit verschil wordt veroorzaakt doordat op het laatste veld de laag 10-30 cm dusdanig

slecht van kwaliteit is (w-cijfer 2,5) dat de wortels niet in staat zijn deze hindernis te nemen, hetgeen zich kan wreken in de opbrengst.

De correlatiecoëfficiënt tussen 2 variabelen werd geacht statistisch betrouwbaar van nul (= geen correlatie) te verschillen, wanneer deze

gro-ter was dan de 1%-kritieke grens, welke voor 30 paren waarnemingen ligt bij 0,463, voor 23 bij 0,526 en voor 14 paren bij 0,661. Wanneer het ma-teriaal op deze wijze wordt bekeken, komen enkele duidelijke verbanden naar voren. Zo is het percentage gezonde knollen dat op de 30 proefplek-ken werd aangetroffen, sterk gecorreleerd met het op het laboratorium bepaalde totale poriënvolume van de bodemlaag 20-30 cm - m.v. (r =

+ 0,527) en met de bewortelde diepte (r = + 0,516), welke beide laatste factoren onderling weer sterk verbonden zijn (r = + 0,600), terwijl de bewortelde diepte zoals te verwachten was, een positieve binding heeft met de bepaalde structuurwaarderingscijfers: hoe hoger dit wcijfer -vooral in de diepere regionen - des te groter de diepte tot waar nog

wortels worden gevonden (correlatiecoëfficiënt van de bewortelde diepte= + 0,609 met het w-cijfer op 30 cm tot + 0,701 met de structuurwaardering

op 60 cm diepte).

De structuurcijfers der verschillende bodemlagen zijn onderling zeer sterk gecorreleerd, vandaar dat een, weliswaar niet sterk (r= + 0,206) met het percentage gezonde planten gecorreleerde bodemvruchtbaarheids-factor als de fosfaattoestand, uitgedrukt in het Pw-getal, niet alleen een positief verband vertoont met de structuur van de bouwvoor maar ook met die van de diepere bodemlagen. Wanneer we de zone 25-35 cm beschouwen als een kritieke laag ten aanzien van het al of niet doordringen van de wortels in de ondergrond, ligt het voor de hand dieper in te gaan op de

(8)

relaties tussen het percentage gezonde planten enerzijds en respectieve-lijk poriënvolume en Pw-getal, w-cijfer 25/35 en Pw-getal, alsmede w-cij-fer 25/35, poriënvolume en Pw-getal anderzijds. We doen dit in de vorm van multipele lineaire regressieberekeningen,waarbij de invloed van de ene onafhankelijke variabele op het percentage gezonde planten wordt be-paald bij "constant" gehouden niveau van de andere. Het blijkt dan dat het percentage gezonde planten, in verband gebracht met het Pw-getal en het totaal poriënvolume in de laag 20-30 cm, vooral wordt beïnvloed door het poriënvolume (statistisch betrouwbare regressiecoëfficiënt bij P = 0,01). Combineren we Pw-getal met w-cijfer 25/35 ten opzichte van het % gezond dan valt wederom Pw-getal uit en we vinden alleen een statistisch betrouwbaar en wel een positieve regressiecoëfficiënt tussen percentage gezonde planten en w-cijfer. Nemen we zowel Pw-getal, totaal poriënvolume als w-cijfer 25/35 in de berekening op, dan heeft alleen het totaal

poriënvolume 20-30 cm een statistisch betrouwbare regressiecoëfficiënt (bij P = 0,05) met het percentage gezonde planten. Deze relatie kan dus

voldoende worden uitgedrukt in een enkelvoudige lineaire regressieformule, die in dit geval luidt: % gezond = 2,266 x por. volume - 23,59. Een en

ander is grafisch weergegeven in fig. 31.

Om een wellicht nog beter beeld te krijgen van de mate waarin het plan-tenbestand te lijden heeft gehad van die bepaalde groeiafwijking, zijn de percentages gezonde en door virus aangetaste planten tezamen in verband gebracht met de bodemfactoren Pw-getal, totaal poriënvolume 20-30 cm en w-cijfer 25-35 cm. Dit geeft echter geen betere samenhang dan bij beschou-wing van percentage gezond alleen. Bij de correlatieberekening was trouwens al gevonden dat het percentage door virus aangetaste planten weinig bin-ding vertoonde met andere variabelen, behalve met de planttijd (r = + 0,570). De laat geplante knolselderij had het meest van virus te lijden.

Waar-schijnlijk is de virusbesmetting opgetreden op een tijdstip en onder omstan-digheden, waarbij vooral jonge planten verzwakt waren en daardoor gevoeli-ger voor aantasting.

Het percentage planten dat de groeiafwijking vertoonde die deed denken aan B-gebrek, was niet te koppelen aan welke factor dan ook. De sterkste, maar niet statistisch betrouwbaar te achten samenhang was niet die met de boriumtoestand van de bouwvoor, maar met het MgO-gehalte (r = - 0,435). Nu is de magnesiumtoestand weer betrouwbaar gecorreleerd met de pH en met de hoeveelheid beschikbaar borium, die op haar beurt weer samenhangt met het poriënvolume, welke laatste variabele uiteraard een sterke correlatie ver-toont met de structuur. Al met al een ingewikkeld net van wederzijdse be-invloeding met als tendens, die echter niet statistisch betrouwbaar was aan te tonen, meer zieke planten bij hoge pH en een minder goede structuur.

Het gedeelte weggevallen, dus ontbrekende planten bleek negatief gecorre-leerd te zijn met de bewortelde diepte en via deze met de structuur. Dit

wil dus zeggen dat slecht bewortelde planten het eerst het loodje zullen leggen onder ongunstige omstandigheden, welke in de meeste gevallen zullen neerkomen op vochtgebrek, althans het minder goed in staat zijn van de

plant om vocht- en voedingsstoffen op te nemen. De produktie, die, afgezien van de kwaliteit, bepalend is voor het resultaat van de teelt, bleek, uitge-drukt in kg vers gewicht van 40.000 knollen per ha, gestandaardiseerd op

100 groeidagen, in eerste aanleg nauw verbonden te zijn met de fosfaattoe-stand (r = + 0,731), met de structuur (r = + |,604 tot + 0,748) en met de

beworteling (r = + 0,572).

(9)

knolproduktie en als de onafhankelijke, de opbrengstbepalende factoren, het Pw-getal en een van de structuurwaarderingscijfers ni. dat van de

laag 25-35 cm. Uit deze berekening kwam een statistisch betrouwbare mate van invloed op de produktie naar voren van de fosfaattoestand in samen-hang met de structuur onder de bouwvoor (beide regressiefactoren

statis-tisch betrouwbaar), met een multipele correlatiecoëfficiënt van + 0,816. In de figuren 32-34 is de relatie zichtbaar gemaakt tussen de knolpro-duktie op de y-as, met op de x-as resp. de fosfaattoestand, uitgedrukt in het Pw-getal, de structuurwaardering in de laag 25-35 cm en de bewor-telde diepte. Een speciaal voor knol- en wortelgewassen belangrijk geach-te groeifactor, de kalitoestand, bleek, in samenhang met Pw-getal en

structuur, geen wezenlijke verbetering te leveren voor het regressiemodel. De combinatie van Pw-getal met bewortelde diepte was minder

produktiebepa-lend dan die met structuur, hoewel toch nog aanzienlijk, gezien de multi-pele correlatiecoëfficiënt van + 0,763. Werd in deze samenvoeging van on-afhankelijke factoren wederom het K-getal betrokken, dan gaf dit slechts een geringe vernauwing van het verband.

TABEL I. Opbrengst knol en loof in t/ha 100 groeidagen, 40.000 planten/ha

proefplek knol loof loof in % van knol

1 2 3. 4 5 6 7 8 .9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 gem. 22 32 23 31 27 15 20 10 14 23 34 25 36 30 10 20 9 21 24 27 15 24 25 21 38 45 13 28 27 34 24 17 22 26 29 21 11 20 8 11 20 32 27 31 25 10 25 13 23 27 29 13 20 26 11 25 41 11 23 24 28 22 77 69 113 94 78 73 100 80 79 87 94 108 86 83 100 125 144 109 113 107 87 83 104 52 66 91 85 82 89 82 91

(10)

10

Tabel I toont de opbrengsten aan knol en loof, bij 40.000 planten per hec-tare en omgerekend naar 100 groeidagen. De op de 30 proefpercelen bereken-de knolproduktie per ha varieert van 9 tot 45 ton, met een gemidbereken-delbereken-de van 24 ton. Zoals in het voorgaande al is vermeld, kan de spreiding in produk-tie tussen de proefplekken, voor 66% worden verklaard door de fosfaattoe-stand van en de structuuromfosfaattoe-standigheden onder de bouwvoor. Waarnemingen in de praktijk waarbij werd vastgesteld dat bij zware loofgroei meer ziek-te zou optreden, werden in dit onderzoek niet bevestigd. Weliswaar sugge-reert fig. 35, dat er bij een loofproduktie boven 20 t/ha verhoudingsgewijs meer ziek zou optreden, maar door enkele sterk afwijkende punten kan dit

door de lineaire regressie-berekening niet worden bevestigd. De knolproduk-tie houdt vrijwel gelijke tred met de loofgroei en wordt ook door dezelfde factoren beïnvloed.

Het boriumgehalte van de grond is, gemeten naar de maatstaven van het

boriumbemestingsadvies voor landbouwgronden, op alle proefplekken hoog tot zeer hoog en schommelt, uitgedrukt in mg B per kg luchtdroge grond (dpm),

tussen 0,63 en 2,58. Het vertoont echter geen verband met de mate waarin het gewas ziek was (r = - 0,17). Het beschikbare borium in de grond blijkt samen te hangen met het humusgehalte (r = + 0,657) en de zuurgraad (r = - 0,507) en gedraagt zich in deze op gelijke wijze als het MgO-gehalte van de grond.

Tabel II geeft de calcium- en boriumgehalten van gezonde en zieke knollen, benevens de Ca/B-verhouding in de knol. Uit de analysecijfers blijkt, dat de gezonde knollen gemiddeld een iets hoger boriumgehalte hebben dan de zieke op hetzelfde perceel, al is het verschil niet groot en statistisch niet betrouwbaar. Het CaO-gehalte van de gezonde knollen is aanmerkelijk la-ger dan dat van de zieke (ca. 20%), waardoor de Ca/ß-verhouding van de zieke knollen veel hoger komt te liggen dat die van de gezonde (23%).

Uit de correlatieberekeningen, gebaseerd op de gegevens van de 14 proef-plekken waarop zieke planten werden aangetroffen, blijkt dat het optreden van ziekte-in de knol niet afhangt van de hoeveelheid in de grond aanwezige, on-der normale omstandigheden voor de plant beschikbaar borium. Ook de mate van ziek zijn, gemeten aan de ernst van de aantasting in de knol, is niet gebon-den aan het B-watergetal, maar houdt wel verband met het koolzure-kalk-gehal-te van de bouwvoor. Op kalkrijke plekken zijn de symptomen het ernstigst en is meer sprake van een wanverhouding tussen Ca en B in de knol. Waarschijnlijk is de alkalische reactie essentieel, waarbij borium wordt gefixeerd en calcium opneembaar blijft. In hoeverre de vochttoestand hierbij nog een rol speelt, is niet bekend.

Om ook de voor groeistoornissen belangrijk te achten weersomstandigheden in het onderzoek te betrekken, werden gegevens verzameld met betrekking tot regen-val en verdamping. Hiervoor is gebruik gemaakt van metingen, gedaan te West-maas, waarvan fig. 36 een overzicht geeft. Daar de verdamping in het onderzoek-gebied van plaats tot plaats niet veel zal verschillen, mogen de verdampings-cijfers van Westmaas als representatief worden beschouwd voor de proefplekken. Dit zal minder het geval zijn met de neerslaghoeveelheden. Deze kunnen over korte afstand sterk uiteenlopen door het vaak buiïge karakter van het weer. Niet-temin geeft fig. 36 een algemeen beeld van de weersomstandigheden gedurende het groeiseizoen 1975.

Van 12 mei tot 15 september werd te Westmaas een open-waterverdamping genoteerd van 475 mm. De verdamping was het hoogst in de week 4-11 aug., nl. 44,6 mm. Bij

een dergelijke hoge verdamping, die in vele gevallen gepaard gaat met hoge lucht-en grondtemperaturlucht-en lucht-en weinig of gelucht-en neerslag, kunnlucht-en groeistoornisslucht-en gaan

(11)

11

TABEL II. Gehalten aan calcium en borium in de knol

proef-plek 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 '18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 gem. gezonde knoll % CaO 0,68 0,71 0,66 0,67 0,72 0,67 0,64 0,71 0,71 0,65 0,63 0,62 0,59 0,70 0,66 0,62 0,64 0,71 0,74 0,69 0,74 0,71 0,81 0,66 0,61 0,72 0,63 0,66 0,64 0,69 0,68 ppm B 58,4 43,6 37,0 36,1 66,0 69,2 46,3 46,7 51,1 44,5 75,3 60,6 72,0 48,7 54,3 56,5 58,3 60,4 59,9 55,2 55,2 49,0 56,4 46,9 43,6 63,6 47,8 51,1 46,7 81,0 54,7 en Ca/B 83 116 127 133 78 69 99 109 99 104 60 73 59 103 87 78 78 84 88 89 88 103 103 101 100 88 94 92 98 61 91 zieke % CaO _ *) -0,62 -0,99 0,79 0,75 0,92 -0,69 -0,80 0,87 -0,87 -0,96 0,89 -0,91 -0,77 0,66 0,82 knollen ppm B _ -34,0 -59,2 71,4 42,4 51,1 -74,3 -66,8 42,3 -64,9 -68,1 48,6 -37,2 -49,7 73,2 55,9 Ca/B _ -130 -119 79 126 129 -66 -86 147 -96 -101 131 -175 -111 64 111 versch CaO _ -+0,04 --0,27 -0,12 -0,11 -0,21 --0,06 --0,21 -0,17 --0,16 --0,25 -0,08 --0,30 --0,13 +0,03 -0,15 il B -+ -+ -+ -+ -+ + -+ --1 + -+ -+ + gezond-ziek 3,0 6,8 2,2 3,9 4,4 1,0 5,2 6,4 4,5 19,1 7,8 6,4 3,0 7,8 1,6 Ca/B -- 3 --41 -10 -27 -20 -- 6 --27 -44 --12 -+ 2 -28 --75 - . --13 - 3 -22

geen zieke knollen aanwezig

optreden, vooral op percelen met een bovengronds al sterk ontwikkeld ge-was, waarvan de wortels dan niet in staat zijn voldoende vocht en voedings-stoffen op te nemen. Naast de week 4-11 aug. kan tevens een periode in de eerste helft van juni in deze zin ongunstig zijn geweest voor de ontwik-keling van knolselderij en de opneming van bepaalde, onder warme en droge omstandigheden minder goed voor de plant beschikbaar wordende voedings-elementen, met name borium. Eveneens nadelig zullen de in de week van 23-30 juni gevallen zware buien zijn geweest, die op vele plaatsen kunnen hebben geleid tot voor de groei ongunstige omstandigheden, zoals een dichtgeslempte grond met een gestoorde water-lucht-verhouding.

(12)

12

GEVOLGTREKKINGEN EN BESCHOUWING

De verschijnselen die in 1975 in vele percelen knolselderij, o.a. op de Zuidhollandse en Zeeuwse Eilanden werden geconstateerd in zowel loof, knol als wortels, deden sterk denken aan uit de literatuur bekende en

ook op het Instituut voor Bodemvruchtbaarheid in watercultures opgewekte kenmerken van tijdelijk boriumgebrek. Dit onder bepaalde omstandigheden niet in staat zijn van de plant tot het opnemen van borium is, althans

bij het onderhavige onderzoek, niet afhankelijk gebleken van de borium-toestand van de grond, die volgens landbouwnormen in alle gevallen ruim voldoende was, maar is veeleer een gevolg van een weersgesteldheid, die maakt dat door sterke verdamping een laag vochtgehalte in de bodem

ont-staat. Onder dergelijke omstandigheden wordt borium namelijk minder goed opneembaar. Wanneer de plant dan ook nog door een slechte structuur-toestand van de grond een te klein wortelstelsel heeft ontwikkeld zijn de condities geschapen voor het optreden van groeistoornissen als de ge-constateerde.

In vele gevallen is echter, ook in 1975, getracht het gewas van borium te voorzien door middel van bespuiting. Dat niettemin toch veel afwijkin-gen voorkwamen is waarschijnlijk te wijten aan het feit dat te laat is gespoten. Naar aanleiding van een onderzoek uit 1971 (Borst et al. 1972), toen vrijwel dezelfde verschijnselen werden aangetroffen, althans in de knol, werd namelijk geadviseerd pas na 1 augustus tot bespuiting met

borium over te gaan als de omstandigheden hiertoe aanleiding zouden geven. Uit latere potproeven is echter komen vast te staan dat knolselderij ook reeds in een jong stadium van boriumgebrek te lijden kan hebben, hetgeen zich op gelijke wijze manifesteert als wanneer een rijper gewas wordt aangetast. Maar de plaats in de knol waar de door B-gebrek gedegenereerde cellen de kenmerkende grijsbruine proppen in het vruchtvlees vormen is dan niet dezelfde. Werd in 1971 het verschijnsel vooral boven en middenin de knol waargenomen, 1975 was typisch een jaar waarin de groeiremmingen en* h ë tt e^o r t a a n borium vroeg optraden, waardoor vooral het onderste, oudste

gedeelte van de knol ziekteverschijnselen vertoonde en in vele gevallen door de tijdelijke stilstand in ontwikkeling niet dezelfde omvang meer bereikte als het bovenste gedeelte. Hierdoor konden knollen ontstaan die naar onderen peervormig toeliepen.

Uit het plekkenonderzoek 1975 is voorts gebleken, dat ongestoorde vocht-voorziening en diepe beworteling voorwaarden zijn voor een goede produktie van knolselderij. De kans dat groeistoornissen gaan optreden neemt toe met een minder goede toegankelijkheid van de grond voor de wortels, welk laat-ste begrip in hoge mate samenhangt met de structuurwaardering en vooral met der toestand die de plant vlak onder de bouwvoor aantreft. Is de in-dringingsweerstand op die diepte groot en het totale poriënvolume klein, dan moet de plant volstaan met een zwak ontwikkeld wortelgestel met alle risico van dien. Inderdaad was, na de natte herfst van 1974, waardoor de oogst van suikerbiet en late aardappel vaak onder slechte omstandigheden moest gebeuren, de beginstructuur in, maar vooral onder de bouwvoor in het voorjaar van 1975 op vele plaatsen niet al te best, vooral op percelen die al in een minder goede ont- en/of afwateringstoestand verkeerden.

De fosfaattoestand gaf geen direct verband te zien met het percentage gezonde planten, maar wel, zoals te verwachten was, met de opbrengst. Dat

(13)

13

een belangrijk te achten groeifactor als de kalitoestand geen wezenlijke invloed had op de produktie is waarschijnlijk veroorzaakt door het feit dat over het algemeen weinig lage K-cijfers werden gevonden.De kalivoor-ziening was dus in de meeste gevallen voldoende en niet groeibeperkend. De constatering uit andere proeven dat de Ca/B-verhouding in zieke knol-len hoger is dan van gezonde, werd in dit onderzoek bevestigd. Deze onge- , wone verhouding tussen de gehalten aan Ca en B is hier echter niet het gevolg van een lager boriumgehalte van de aangetaste knollen, maar wordt veeleer veroorzaakt door een hoger calciumgehalte. Het gehalte aan borium van gezonde en zieke knollen ontloopt elkaar namelijk niet zo veel, is althans niet statistisch betrouwbaar verschillend. Dit ligt waarschijn-lijk aan de omstandigheid, dat de zieke knol slechts korte tijd te lijden heeft gehad van B-gebrek, terwijl de calciumopneming dan klaarblijkelijk normaal doorgaat, althans langer en wellicht nog in versterkte mate. Wan-neer de boriumaanvoer weer hersteld is en de knol om de gedegenereerde plekken gezond verder groeit, zal, naar is aan te nemen het uiteindelijke boriumgehalte van de gehele, slechts voor een klein deel aangetaste knol niet zoveel lager uitvallen dan dat van een totaal gezonde knol. Het is duidelijk geworden, dat gedurende het eerste deel van de groei de omstan-digheden gunstig waren voor het optreden van boriumgebrek op daarvoor gevoelige percelen. In de meeste gevallen had dit niet zozeer invloed op de produktie per plant dan wel op de kwaliteit, hoewel wel kon worden

geconstateerd dat bij verscheidene planten het wortelstelsel dusdanig was beschadigd en verzwakt dat door secundaire rotting de hele plant

toch ten dode was opgeschreven, hetgeen echter tijdens de proef ogenschijn-lijk niet opviel, zonder de plant te beroeren.

Een hoog gehalte van de grond aan voor de plant beschikbaar borium is geen waarborg voor een gunstige ontwikkeling van knolselderij. Indien zich situaties voordoen waarbij het borium minder goed of niet meer opneem-baar is, hetgeen het geval kan zijn onder warme en vooral droge

omstan-digheden in atmosfeer en grond, kan door middel van beregening onheil worden voorkomen. Daar waar dit extra water geven niet mogelijk is, dus

indien geen of te zout gietwater voorhanden is, kan tijdige en zo nodig herhaalde bespuiting met een boriumzoutoplossing in water uitkomst bie-den. Maar voor alles geldt dat de minste kans op het zich voordoen van

"bruin" in knolselderij wordt gelopen op goed vochthoudende gronden die tot op minstens 50 cm diepte gemakkelijk doorwortelbaar zijn, dua bij af-wezigheid van ploegzolen of andere de wortelgroei belemmerende lagen.

Gronden die na de winter in een slechte structuurtoestand verkeren, bij voorbeeld ten gevolge van oogstwerkzaamheden onder te natte omstandighe-den in de voorafgaande herfst, zouomstandighe-den beter niet kunnen woromstandighe-den bestemd voor de teelt van een, wat de groeiomstandigheden in de bodem betreft,

(14)

14

SAMENVATTING

Naar aanleiding van in de zomer van 1975 waargenomen groeiafwijkingen in het gewas knolselderij, werd op 30 percelen, gelegen op de Zuidhollandse en Zeeuwse eilanden een plekkenonderzoek uitgevoerd, waarbij aan de hand van een aantal factoren werd nagegaan welke omstandigheden

verantwoorde-lijk konden worden geacht voor het ontstaan van afwijkende planten en het achterblijven van de produktie. Tweederde van de spreiding in op-brengst aan loof en knollen bleek te kunnen worden verklaard door de fos-faattoestand van en de structuurtoestand onder de bouwvoor. Het is duide-lijk geworden dat, wanneer wordt getwijfeld aan de structuurkwaliteit in het voorjaar van met name de bovenste 50 cm van het profiel, men bij de

teelt van knolselderij bedacht moet zijn op mogelijke, niet herstelbare groeistoornissen ten gevolge van relatief boriumtekort en vochtgébrek door onvoldoende beworteling. Bij aanhoudend droog en warm weer dienen dan tijdig maatregelen te worden genomen als beregening en bespuiting met bo-rium om het gewas te vrijwaren tegen verliezen in kwaliteit en kwantiteit van de knolproduktie.

(15)

LITERATUUR

15

Borst, N.P., m.m.v. Pieters, J.H., Huisman, P., Schreuder, K.J., en

Mulder, J., 1972. Inwendige bruinverkleuring bij knolselderij in 1971. Alkmaar, Proefst. Groenteteelt Vollegrond Nederland, 6 pp. + bijlagen.

(16)

16

LIJST VAN BEDRIJVEN KNOLSELDERIJONDERZOEK 1975, ZUIDHOLLANDSE EN ZEEUWSE EILANDEN No. Bedrijf 1 de Pee, Maasdam 2 de Koning, H.I.A. 3 de Kreek, H.I.A. 4 C. de Boer, Numansdorp 5 v/d Ree (goed) 6 v/d Ree (slecht) 7 H. Vissers (matig) 8 H. Vissers (slecht) 9 van Loon, Achthuizen 10 Geluk, Oosterland 11 Klinker, Nieuwerkerk 12 Rentmeester 13 Flikweert, Nieuwerkerk 14 van As 15 Stoutjens 16 Viergever (bonen) 17 Viergever (bieten)

18 Groeneweg (midden achter) 19 Groeneweg (rechts v/d dam) 20 Groeneweg (links v/d dam) 21 Schelling (voor) 22 Schelling (midden) 23 Schelling (achter) 24 In 't Veld 25 de Groot 26 Noordhoek, Maasdam 27 Bimond, Oosterland I 28 Bimond, Oosterland II 29 Bimond, Oosterland III 30 Braam, Nieuwerkerk

(17)

17 nr. 1 cm diepte-m.v. Q j _ 221. opbreng« r ™ 20 40 60 y 8 0 -100 I . . J 0 I 3.4 V , org.»tol nr.2 cm diepte-m.v. Q ,_ 321 opbrengst 2 0 ' / , lutum 6 8 10 — w-cijfer J i i 20 40 60 80 100 aantal wortels 20 40 60 80h 100

ƒ

.J 2 i I I 6*/» org. ttof l 6 8 10 - w-cijfer j i I 0 20 40 60 80 100 aantal wortels nr. 3 cm diepte-m.v. Q |_ 231. opbrengst 20h 40 6 0

h

i 8 0 -100 r-i 0 j I 2 ' / . org H o l — - J I 3 0 ' / . lutum 6 8 10 — w-cijfer 0 20 40 60 80 100 aantal wortels nr. 4 cm diepte-m.v. 0_ 311. opbrengst „ 9 3V.org »to I T M 1 7 V . lutuir 20 40 60 80 100 j 0 U * / . l u t u m J_ J 6 8 10 — w-cijfer j i i 0 20 40 60 80 100 aantal wortels

Fig.

I, 2, 3 en 4.

(18)

nr.5 nr.6 O . L _L cm diepte-m.v. Q — 271. opbrengst 2 0 - r — ' 4 0 - ! 6 0 8 0 -100 _i_ I J l ' / . o r g s t o f . J - J 1 2 V . l u t u m cm diepte-m.v. 0 151.opbrengst i _ — J 1 2 * / . l u t u m 6 8 10 — w-cijfer I „ I i 0 20 40 60 80 100 aantal wortels 20 40 60 80 100 r1 0 | 2,S*/.org.ttof I 12*/.lvturn _L 6 8 10 - w-cijfer J i I 0 20 40 60 80 100 aantal wortels nr.7 cm diepte-m.v. 0 20 40 60 80 100| _. 201 opbrengst 1 ._— — J * • -i -i ) 2 4 i i I J "• 1 7 V 1 1 6 8 i i 1 0 ' 1 10 jfer i nr. 8 cm diepte-m.v. or g. % t o f ^ . l u t u m 20 . l u t u m 40 60 • l u t u m 80 100 _ 10 t. opbrenç p —

-r

1

i i D 2 4 I i i 1 1 2 * / * o r g s t 1 7 ' / . l u t u m 7 ' l . l n u « 1 1 1 6 8 10 i i i 0 20 40 60 80 100 aantal wortels 0 20 40 60 80 100 aantal wortels

Fig.

5, 6, 7 en 8,

(19)

19 nr.9 cm diepte. m.v. O 20 40 60 80 100 _ Ut. opbrengst

r ^

_L 3 V # org i t o * K * / « Intuin 4 6 8 10 w-cijfer i i l l 0 20 40 60 80 100 aantal wortels nr.10 cm diepte-m.v Q ,_ 23 t. opbrengst 20 40 60 801-- f 100 J L

- d

2*1% org * t of 1 2 ' / , l u f u m 0 2 4 6 8 10 w-cijfer i i i i i i 0 20 40 60 80 100 aantal wortels nr.11 cm diepte-m.v. r> ,_ 34t. opbrengst 20 40 60 80 100 -r' J 3 ' / . org.it of — — — — — — i l U V . lutuiw J 2 • / . org st of U V . I ut um L X I 6 8 10 — w-cijfer J I i 0 20 40 60 80 100 aantal wortels nr.12 cm diepte-m.v. n 25 t. opbrengst 2 0 - rJ 40 60 80 100 i > u i . - J

o

t ' / . org atof 2*1, org «tof 17'/i I ulym 6 8 10 — w-cijfer 0 20 40 60 80 100 aantal wortels F i g . 9 , 10, 11 en 12.

(20)

20 nr. 13 cm diepte -m.v. Q 361 opbrengst 20 40 60 r-i 8 0 -100 _L nr. 14 cm diepte-m.v. Q 30 t. opbrengst 2 V / . o r j Hof "•'•'•"•" 20 h 6 8 10 — w-cijfer 0 20 40 60 80 100 aantal wortels 40 60 80h 100 I V i org »tof 1/ 'I. lulum JL 6 8 10 - w-cijfer _i i i 0 20 40 60 80 100 aantal wortels nr 15 cm diepte-m.v. n 10 t.opbrenait 20 40 60 80 100 2 * / * e r g i t o t 1 4 * / » l u t um 2 7 * / . l u t u m 6 8 10 — w-cijfer 0 20 40 60 80 100 aantal wortels nr16 cm diepte-m.v. n — 201.opbrengst 20 40 60(-80 I- r- J i r-* 100 : = J -_L 3 * / . o r g « t o t K ' / « liitum 6 8 10 — w-cijfer j 0 20 40 60 80 100 aantal wortels F i g . ' 3 , 14, 15 en 16.

(21)

21 nr. 17 cm diepte-m.v. Q I— 9 t. opbrengst i . J 20 40 6 0 8 0 -100 -U 3 ' / , org, atot J 4 V . l u l u m U ' / . I u t u m 6 8 10 — w-cijfer J l i 0 20 40 60 80 100 aantal wortels nr.18 cm diepte-m v. Q f— 21 t. opbrengst 20 40 60 80 \- r~ > r ' 100

• o

2 ' / * org »tol 1 7 ' / , I g l u m 6 8 10 - w.cijfer 0 20 40 60 80 100 aantal wortels nr.19 cm diepte-m.v. ft 24t.opbrengst 20 h 40 60 8 0 -100 r~ — -\ i . j I H i _L u u l . _L 3 * / . o r g . t l o t KV« lilt um J_ J 6 8 10 — w-cijfer 0 20 40 60 80 100 aantal wortels n r 2 0 cm diepte-m.v. n p. 27t. opbrengst 20 100 60 8 0 -, J i I

Ji

3 • / • o rg. » t o t 1 2 V . lutum _L X 4 6 8 10 w.cijfer j i I i 20 40 60 80 100 - - - aantal wortels F i g . 17, 18, 19 en 20.

(22)

24 nr 29 cm diepte-m.v. Q r 27t. opbrengst 2 0 - r i . - - j 4 0 ; L 60 L 8 0 -100 0 4 -• 1*1* org ttot 12"/. lutum 1 7 * / . lutum 6 8 10 — w-Cijfer _L 0 20 40 60 80 100 aantal wortels nr.30 cm chepte-mv. n j _ 34 t. opbrengst 2 0 -4 0 ; 6 0 8 0 -100

Jt

r -i 0 L 3*/t org i U V . lutu 1?V. lutum 6 8 10 - w-cijfer 0 20 40 60 80 100 aantal wortels F i g . 29 en 30.

(23)

25

Knolselderij proefplekken 1975

% gezonde planten

00

80

60

40

20

-• -• -•^ • • » 1 ^ ^ " ^ y:2.266x-23,59 x " ^ r:*0,527 t -..J 1 1 36 40

45

50 55 tot.por.vol. 20-30 cm

Fig. 31. Verband % gezonde planten met totaal poriën volume, 20-30 cm.

Knolselderij proefplekken 1975

produktïe (t./ha)

40r

30-

20-10

y:0,386x-10,012 r: »0,731 • •> J L J L J I

10 20 30 40 50 60 70 80

Pw-getal

(24)

:26 Knolselderij proefplekken 1975 p r o d u k t i e ( t . / h a ) 40 30 • 45 20 10 y:3,973x* 4.565 r:-0.681 i i : 1 1 L. 2,0 3,0 4,0 5,0 6,0 7,0 8.0 W-cijfer 25/35 F i g . 3 3 . Verband k n o l p r o d u k t i e met W - c i j f e r 25-35 cm. Knolselderij proefplekken 1975 produktie (t./ha) 40 30 .45 20 -10 • / y:0.297x*10.13 r:*0.572 -i i i L j i i i i 20 30 40 50 60 70 80 90 100 bewortelingsdiepte (cm)

(25)

27 % 50 40 30 20 10 0 zieke -• 10 planten r r - 0 . 2 7 • * • • ' i , 20 30 40 loofproduktie (t/ha)

F i g . 35. Verband % z i e k e planten met l o o f p r o d u k t i e .

mm 100 80 60 40 20 • • < - • neerslag • • • • verdamping > ' i i i i — i i i — i e = r 19/ 26/ 2/ 9/ 16/ 23/ 3a 7, IL, 21/ 28/ Li 11/ 18/ 25/ 1/ '26 '2 '9 *I6 '23 '30 '7 '\L ?1 76 'L '11 '18 '25 '1 '8

mei | juni | juli | a u g , | sept.

Fig. 36. Neerslag en verdamping, gemeten te Westmaas 1975.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Door de slechte bestrijding van dit onkruid op de objecten E en F waren de overige objecten onderling niet significant verschillend. Ten opzichte van het standaardobject (Lin)

In this context, the present study aimed to verify whether dairy cows of several herds from the South of Belgium (Wallonia), where SARA was suspected, really did present low ruminal

This article argues that shipping interests, including those of the Holland America Line (hal), were the driving force behind the pro- immigration lobby

Neerslag - Afvoer tegen maand bij verschillende kanspercentages t Deze serie omvat 6 figuren, namelijk voor elke tijdvaklengte één.. Neerslag - Afvoer tegen tijdvaklengte

Bolck: ‘Over het algemeen zijn de biobased en biologisch afbreekbare plastics duurder, maar er zijn al wel verschillende voor- beelden van producten die goed kunnen concurreren en

Hij is verantwoordelijk voor de kwaliteit van zijn eigen werk: hij zorgt dat de passagiers de gewenste service en begeleiding ontvangen. Hierbij is afstemming noodzakelijk met

The evalution of rate constants for the transport between the respective compartments, and their sizes (i. the amount of cadmium in the com- partment) from the

Figuur 2: Aantalpercentages van de gevangen vissen in de Dommel tijdens de campagne april 2007 paling 30% riviergrondel 23% baars 11% blankvoorn 8% zonnebaars 7% snoek 7