• No results found

Schuilkolder. Amsterdam, Schuilplaatsen en de Koude Oorlog, 1952-1962

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Schuilkolder. Amsterdam, Schuilplaatsen en de Koude Oorlog, 1952-1962"

Copied!
62
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

1

Schuilkolder

Amsterdam, Schuilplaatsen en de Koude Oorlog,

1952-1962

R. Robert 29 juni 2018 R. van Dijk C. Lesger

(2)
(3)

3

Inhoudsopgave

Inleiding 5

1. Context. Oorlogsdreiging 10

2. Historiografie. Een façade 19

3. Het schuilplaatsenplan in Amsterdam 32

Conclusie 54

(4)
(5)

5

Men zie de resultaten van zeven jaar plannenmakerij in Amsterdam: mocht het - om nu eens het ernstige aan te nemen - tot een atoomaanval op de stad komen, dan zijn er 39 schuilkelders beschikbaar en als die 39 schuilkelders vol zitten, dan hebben althans 6450 Amsterdammers een kans dat zij zo’n aanval overleven. Dat is nog niet één procent van onze hoofdstedelijke bevolking. Preciezer gezegd: nul komma acht procent.

Het Parool, 3 November 1961

Inleiding

Het is 1951. De Koude Oorlog hangt als een donkere wolk boven Nederland en de rest van de wereld. Om te kunnen schuilen voor de neerslag die uit deze wolk dreigt te komen, een oorlog, al dan niet met de inzet van atoomwapens, geeft het Ministerie van Binnenlandse Zaken de gemeente Amsterdam opdracht met een schuilplaatsenplan te komen. De gemeente moet aangeven waar in de stad schuilkelders moeten komen, om opvang te bieden aan de mensen die zich tijdens een eventuele aanval op straat bevinden. Deze schuilkelders moeten dus zo veel mogelijk langs drukke punten in de stad gebouwd worden. Amsterdam reageert, en komt in 1952 met de eerste versie van het schuilplaatsenplan. In 1959 stelt de gemeente een tweede, herziene, versie van het plan op.1 De bouw van schuilplaatsen tijdens de Koude Oorlog past binnen de militaire

geschiedenis in de war and society benadering. In deze benadering staat de wijze waarop het thuisfront oorlog beleefd centraal.2 Hoewel de Koude Oorlog geen oorlog in

de strikte zin is en er geen duidelijk aanwijsbaar, fysiek front is, heeft de Koude Oorlog toch zijn invloed op het thuisfront. De schuilplaatsen zijn een voorbeeld van deze invloed van de Koude Oorlog op het thuisfront. Er is sprake van dreiging aan het gevechtsfront en daar wordt aan het thuisfront op gereageerd door (onder meer) de bouw van schuilkelders. Deze schuilplaatsenbouw in Amsterdam in de periode 1952 tot 1962 zal centraal staan in dit onderzoek.

1 Voor het schuilplaatsenplan 1952: Brief A.J. D’Ailly (burgemeester van Amsterdam) aan J.E. baron de Vos van Steenwijk (commissaris van de Koningin van Noord-Holland),14 juli 1952. Archief van het Kabinet van de Burgemeester (Archief K.v.d.B.), Stadsarchief Amsterdam, 5168.1264. Voor het herziene plan van 1959: Brief G. van Hall (burgemeester van Amsterdam) aan M. Prinsen (commissaris van de Koningin van Noord-Holland), 31 juli 1959. Archief K.v.d.B., 5168.1269.

2 M.S. Neiberg, ‘War and society’, M. Hughes en W.J. Philpott (red.), Palgrave advances in modern

(6)

6 Ook na 1962 worden er schuilplaatsen gebouwd. De grootste schuilplaatsen worden zelfs pas in de jaren zeventig gerealiseerd, in de stations van de nieuw aangelegde metro.3 Deze schuilplaatsen hebben echter nooit onderdeel uitgemaakt van de

schuilplaatsenplannen van 1952 en 1959. Deze enorme schuilplaatsen, met capaciteiten van zes tot twaalfduizend personen zijn in deze periode nog ondenkbaar. Binnenlandse Zaken geeft in deze periode (1952-1962) alleen subsidie voor schuilplaatsen met een capaciteit van maximaal honderd personen, er wordt soms uitzondering gemaakt voor schuilplaatsen met een grotere capaciteit, maar dan moet die schuilplaats wel onder te verdelen zijn in compartimenten waar maximaal honderd personen in kunnen. De redenen die worden gegeven voor kleine schuilplaatsen: te veel slachtoffers bij een voltreffer en de negatieve psychologische effecten op de personen in een schuilkelder van een grote menigte in een relatief kleine en ook nog eens afgesloten ruimte.4

Zoals hierboven vermeldt is de onderzochte periode 1952 tot 1962. De voornaamste reden voor deze periodisering is het verloop van de Koude Oorlog. De jaren vijftig en het begin van de jaren zestig zien verscheidene crises in de Koude Oorlog. Het absolute hoogtepunt van deze crises vindt plaats in oktober 1962: de Cuba-crisis. Nooit is een nucleaire oorlog zo dichtbij geweest. Ondanks dat de Cuba-crisis met een sisser afloopt is het een keerpunt in de geschiedenis van de Koude Oorlog. Zowel Nikita Chroesjtsjov, leider van de Sovjet-Unie, als President John F. Kennedy realiseren dat ze op het randje van de afgrond hebben gebalanceerd. De rivaliteit tussen beide grootmachten heeft tijdens de crisis een situatie in het leven geroepen waarbij er ongewild een nucleaire oorlog kan uitbreken. Hierdoor beginnen Kennedy, Chroesjtsjov en hun opvolgers samen te werken om een zekere wapenbeheersing te bewerkstelligen. De grote nucleaire dreiging was dus na de Cuba-crisis voorlopig voorbij.5

Er is dus wel degelijk sprake van nucleaire dreiging. Waarom zijn er dan zo weinig schuilplaatsen gebouwd? Hoewel Het Parool in het bovenstaande citaat uitgaat van alle bewoners van Amsterdam, en niet alleen de Amsterdammers die zich tijdens een aanval op straat bevinden (geraamd op ongeveer 10 procent van de bevolking), is

3

M. Meijer, Een vernuftig geheel. Een kleine geschiedenis van de metroschuilkelders in

Amsterdam,1977-2010, 17-23.

4

L.J.M. Beel (minister van Binnenlandse Zaken) aan de commissarissen van de Koningin, 4 juni 1953. Archief Dienst Bescherming Bevolking (Archief B.B.), Stadsarchief Amsterdam, Amsterdam, 5345.386.

5 R. van Dijk, ‘Nuclear weapons and the Cold War’, A.M. Kalinovsky en C. Daigle, Routledge

(7)

7 het tekort aan schuilplaatsen in 1961 nog steeds schrijnend. Volgens de berekening van

Het Parool wonen er in Amsterdam ongeveer 800.000 mensen. Er zou dus, volgens de

raming van de gemeente schuilgelegenheid moeten zijn voor 80.000 mensen.6 6450

komt hier niet eens in de buurt. Wat heeft er in de eerste tien jaar van het schuilplaatsenplan plaatsgevonden?

Dit gebrek aan schuilplaatsen leidt dan ook tot de centrale vraagstelling: Hoe is het schuilplaatsenplan in Amsterdam tot stand gekomen en uitgevoerd in de periode 1952-1962? Het primaire doel van dit onderzoek is de uitvoer van het schuilplaatsenplan in Amsterdam tijdens de eerste tien jaar van dit plan te plaatsen binnen de historiografie van de civiele verdediging. Om een poging te doen dit doel behalen zal er bronnenonderzoek worden gedaan naar de rol van de verantwoordelijke ambtenaren, het college van burgemeester en wethouders, de gemeenteraad en de lokale pers, in dit geval gerepresenteerd door Het Parool. Het zwaartepunt van het bronnenonderzoek zal liggen op de bronnen in het Stadsarchief van Amsterdam. Het archief van de dienst Bescherming Bevolking, het kabinet van de burgemeester en de gemeenteraad zullen worden onderzocht. Voor de edities van Het Parool in de jaren 1952-1962 zal gebruik gemaakt worden van de digitale krantenbank van het Nationaal Archief: www.delpher.nl.

Om het bronnenonderzoek te duiden en van context te voorzien zal er zowel ruimte voor een historiografische paragraaf als een contextuele paragraaf zijn in deze scriptie. In de historiografisch paragraaf ligt de nadruk op de historiografie van civiele verdediging in Nederland in het algemeen. Korter zal de historiografie van civiele verdediging in het buitenland, in dit geval Groot-Brittannië en de Verenigde Staten worden beschreven. Zowel in Nederland als in Groot-Brittannië en de Verenigde Staten is de civiele verdediging onderdeel van het afschrikkingsbeleid. Door middel van dit beleid, het beleid van Nuclear Deterrence, moet een oorlog worden voorkomen. De bereidheid tot het voeren van een gruwelijke, nucleaire oorlog moet de tegenstander, de Sovjet-Unie afschrikken tot agressie over te gaan. Het voorbereiden van de bevolking op een oorlog hoort bij deze afschrikkingstrategie.7 Hoe beter een land voorbereid op

6 A.J. d’Ailly (burgemeester van Amsterdam) aan J.E. baron de Vos van Steenwijk (commissaris van de Koningin van Noord-Holland), 6 april 1952. Archief B.B., Stadsarchief Amsterdam, 5345.386. 7 D. Holloway, ‘Nuclear weapons and the escalation of the Cold War, 1945-1962’, M.P. Leffler en O.A. Westad (ed.), The Cambridge history of the Cold War volume I: Origins, 1945-1962 (Cambridge 2010), 376-396, aldaar 385.

(8)

8 oorlog is (of lijkt) hoe eerder een land bereid is die oorlog ook daadwerkelijk te voeren. De civiele verdediging is in alle drie de onderzochte landen echter een façade, het gaat er dus voornamelijk om dat de bevolking voorbereid lijkt op een oorlog. Het moet lijken alsof de civiele verdediging in deze landen daadwerkelijk een rol van belang kan spelen in een nucleair conflict.8 Ook de historiografie van de civiele verdediging in Amsterdam

in het algemeen, en de schuilplaatsen in het bijzonder komen aan bod, zij het summier, door het gebrek aan wetenschappelijk onderzoek naar dit specifieke onderwerp.

Het is juist dit gebrek aan wetenschappelijk onderzoek naar de gang van zaken rond de bouw van schuilplaatsen in Amsterdam dat dit onderzoek rechtvaardigt. Zowel Bart van der Boom als Rieke Leenders schrijven in hun werk over de Dienst Bescherming Bevolking in het algemeen over schuilplaatsen, maar richten zich niet specifiek op de schuilplaatsen. De schuilplaatsen worden binnen deze werken logischerwijs gebruikt om de centrale these, die van een falende civiele verdediging, te ondersteunen. De schuilplaatsen worden wel genoemd, maar er wordt niet dieper op de materie ingegaan. In dit onderzoek zal de uitvoer van het schuilplaatsenplan juist centraal staan, tegen de achtergrond van de façade die de civiele verdediging volgens de historiografie is. Met andere woorden: levert verder onderzoek naar het schuilplaatsenplan in Amsterdam nieuwe inzichten in de historiografie op, of bevestigt dit onderzoek juist het beeld van een façade dat door de historiografie wordt geschetst?

Ook de context is van belang. Waarom is het nodig voor Nederland om überhaupt over een civiele verdediging te beschikken? In deze paragraaf komen de internationale crises aan bod (hierboven ook al genoemd) die bij hebben gedragen aan de algehele oorlogsdreiging die in de periode 1952-1962. Ook zijn dit de jaren van de nucleaire dreigementen. De Verenigde Staten trappen af door tijdens de oorlog in Korea te dreigen met het gebruik van kernwapens. Ook bedreigt de V.S. China tot tweemaal toe met het gebruik van nucleaire wapens. De Sovjet-Unie laat zich niet onbetuigd; ook Chroesjtsjov uit nucleaire dreigementen. Namens de Sovjet-Unie dreigt hij Frankrijk en Groot-Brittannië met bestoken met nucleaire wapens. De algehele (nucleaire)

8

Voor Nederland: B. van der Boom, Atoomgevaar? Dan zeker B.B.. De geschiedenis van de

Bescherming Bevolking (Den Haag 2000) en H.W.G. Leenders, Als de hemel valt. Bescherming Bevolking tussen fantasie en werkelijkheid (Tilburg 2001). Voor Groot-Britannië: M. Grant, After the Bomb. Civil Defense and Nuclear War in Britain, 1945-1968 (Basingstoke 2010). Voor de Verenigde

Staten: B. Spencer, ‘From atomic shelters to arms control. Libraries, civil defense and American militarism during the Cold War, Information and Culture. A Journal of History 3 (2014), 351-385.

(9)

9 oorlogsdreiging komt tot volle wasdom in de hierboven reeds beschreven Cuba-crisis. In deze paragraaf zal ook in de invloed die de oorlogsdreiging op Nederland en haar bevolking heeft aan bod komen.

De opbouw van deze scriptie zal als volgt zijn. De eerste paragraaf beschrijft de internationale en nationale context van de Koude Oorlog waarbinnen het schuilplaatsenplan moet worden uitgevoerd. De volgende paragraaf beschrijft de historiografie van de civiele verdediging in Nederland en het buitenland, in dit geval Amerika en Groot-Brittannië. In de derde en laatste paragraaf wordt de uitvoering van het schuilplaatsenplan beschreven. Ten slotte wordt in de conclusie de uitvoering van het schuilplaatsenplan binnen de historiografie en de context van de Koude Oorlog geplaatst.

(10)

10

1. Context. Oorlogsdreiging

In deze paragraaf zal de internationale context van de Koude Oorlog en de daarmee gepaard gaande nucleaire dreiging beschreven worden. Het communisme en het kapitalisme staan lijnrecht tegenover elkaar. Hoe groot was de oorlogsdreiging in de jaren 1952-1962 en hoe werd hier in Nederland mee omgegaan? Het zijn de jaren waarin zowel de Verenigde Staten als Rusland dreigt met het gebruik van atoomwapens. Tijdens verschillende crises worden deze dreigementen bijna waarheid. Eerst zal er aandacht zijn voor het voorspel. De Koude Oorlog en de daarmee gepaarde nucleaire oorlogsdreiging ontstond niet in 1952, maar woedde ook al in de jaren hiervoor. Hierna worden de crises in de Koude Oorlog, tussen 1952 en 1962 beschreven, om vervolgens de weerslag van deze crises en de algehele oorlogsdreiging op Nederland te bespreken.

Voorspel

In augustus 1945 worden de eerste twee atoombommen gegooid. De Japanse steden Hiroshima en Nagasaki hebben de twijfelachtige eer de eerste steden te zijn die een atoombombardement te verwerken krijgen.9 Dit eerste gebruik van atoombommen

speelt een rol in het ontstaan van de Koude Oorlog, zij het geen hoofdrol. De Amerikaanse president Harry S. Truman en zijn regering verwachten echter wel dat dit nucleaire machtsvertoon van invloed is op de Sovjets. De atoombommen zouden er voor moeten zorgen dat de Sovjets eerder geneigd zijn de problemen die ontstaan naar aanleiding van het einde van de Tweede Wereldoorlog op voorwaarden gunstig voor de Amerikanen op te lossen. Het tegengestelde gebeurt. Stalin beveelt dat het ontwikkelen van atoomwapens voor de Sovjets in een stroomversnelling moet komen, waarmee Stalin het officieuze startschot geeft voor de nucleaire wapenwedloop van de Koude Oorlog.10

Tijdens de blokkade van Berlijn in 1948 zet Truman zijn nucleaire wapens in als dreigmiddel. Tijdens deze crisis stuurt Truman bommenwerpers van het type B-29 naar Europa. Dit type bommenwerper is, mits daarvoor aangepast, in staat om nucleaire wapens in te zetten. De specifieke bommenwerpers die Truman naar Europa stuurde

9 W.A. Murray, ‘The World at War 1941-1945’, G. Parker (red.), The Cambridge History of Warfare

(Cambridge 2005; gereviseerd 2009), 338-361, aldaar 360-361

(11)

11 zijn dit overigens niet. De bommenwerpers dienden als signaal dat de Verenigde Staten West-Europa met nucleaire wapens zou verdedigen als dat noodzakelijk is.11

In 1949 komt er een einde aan het nucleaire monopoly van de Verenigde Staten. Op 29 augustus van dat jaar test de Sovjet-Unie voor het eerst succesvol een atoomwapen. Ook de Sovjet-Unie heeft nu de mogelijkheid vijanden met atoombommen te bestoken. In hetzelfde jaar winnen Mao Zedong en zijn communisten de burgeroorlog in China. Ook in Korea (1950) warmt de Koude Oorlog op.12 Tegen deze achtergrond

vindt in Nederland de oprichting van de civiele verdediging plaats, en daarmee zien ook de eerste plannen voor schuilplaatsen die bestand zijn tegen nucleaire straling het licht.

Dreigementen en crises

Tussen 1952 en 1955 brengen nucleaire tests van de Verenigde Staten en de Sovjet-Unie aan het licht dat er een nieuwe generatie nucleaire wapens beschikbaar is voor gebruik: de waterstofbom. Deze waterstofbommen kunnen honderden, zo niet duizenden malen zo krachtig zijn als de bommen die aan het eind van de Tweede Wereldoorlog op Hiroshima en Nagasaki zijn gegooid. Vanaf het midden van de jaren vijftig tot het midden van de jaren zestig wordt er het meest gespeculeerd (meer dan tijdens het overige deel van de Koude Oorlog) over de mogelijkheid dat er een nucleaire oorlog uitbreekt. Redenen hiervoor zijn de steeds geavanceerdere rakettechnologie en het gebrek, zowel aan de zijde van de Verenigde Staten als die van Sovjet-Unie, aan betrouwbare metingen van de (nucleaire) mogelijkheden van de tegenstander. Ook speelt het gebrek aan balans tussen de twee grootmachten een grote rol. De Verenigde Staten is duidelijk in het voordeel qua nucleair arsenaal, en lijkt bereid dit voordeel uit te buiten. Tegelijkertijd probeert Sovjetleider Nikita Chroesjtsjov voor het gebrek aan balans, en andere zwakten van de Sovjet-Unie, te compenseren door middel van bluf en intimidatie. Voorts initieerde beide grootmachten projecten waarbij ze nucleaire technologie zouden gaan delen met bondgenoten.13

In deze periode wordt de afschrikkingstheorie tot beleid gepromoveerd. In de lente van 1952 betogen de Britse Chiefs of Staff dat de Sovjets niet met dure conventionele troepen moeten worden afgeschrokken aan te vallen. De Sovjets moeten vrezen het Westen aan te vallen uit angst voor nucleaire vergelding. In 1953

11 Holloway, ‘Nuclear weapons’, 379 en Van Dijk, ‘Nuclear weapons’ 276. 12 Van Dijk, ‘Nuclear weapons’, 276-277.

(12)

12 introduceert president Eisenhower zijn ‘New Look’ nationale veiligheidsbeleid. Van 1950 tot 1953 is het Amerikaanse defensiebudget drie keer zo groot geworden en in 1953 kost defensie Amerika zo veel dat het de economie schaadt. Om de kosten voor defensie te drukken wordt het ‘New Look’ beleid ingevoerd. Het beleid plaatst de nadruk op nucleaire wapens, in plaats van op de duurdere conventionele troepen. In het geval van vijandigheden beschouwen de Verenigde Staten nucleaire wapens ‘as available for use as other munitions.’ De Verenigde Staten vertrouwen erop dat de dreiging van nucleaire vergelding de Russen af zal houden van grootschalige agressie tegen de VS en haar bondgenoten. De dreiging tot vergelding zorgt er wél voor dat elke oorlog van formaat tegen de Sovjet-Unie een nucleaire oorlog zou zijn.14

Zowel de Verenigde Staten als de Sovjet-Unie experimenteert in deze periode ook met nucleaire dreigementen om politieke doelen op het internationale vlak te behalen. Eisenhower gelooft dat het dreigen met een nucleaire aanval tot een wapenstilstand heeft geleid in de Koreaanse Oorlog (27 juli 1953). Uit Russisch archiefmateriaal is echter gebleken dat de voornaamste reden voor de wapenstilstand de dood van Stalin is geweest.15 Eisenhower gebruikt in zowel 1955 als 1958 nucleaire

dreigementen om communistisch China ervan te overtuigen af te zien van het veroveren van twee eilandjes voor de kust van China die onder controle van de Nationalistische overheid van China in Taiwan staan.16

In 1956 zet Chroesjtsjov voor het eerst nucleaire dreigementen in. Op 5 november van dat jaar dreigt de Sovjetleider met (nucleaire) raketaanvallen op Groot-Britannië, Frankrijk en Israël. Als de Britse, Franse en Israëlische troepen zich niet terugtrekken uit Egypte, valt de Sovjet-Unie hen aan met atoomwapens.17 De Britten,

Fransen en Israëli’s zijn geland in Egypte om de controle over het Suez-kanaal te vergaren. Een dag na de dreigementen van Chroesjtsjov trekt Groot-Brittannië haar troepen terug, gevolgd door Frankrijk. Israël trekt zich later ook terug. Het blijft echter de vraag hoe groot de rol van de dreigementen van Chroesjtsjov is. Het feit dat ook Eisenhower tegen de invasie van Egypte is en bereid wis financiële maatregelen tegen Groot-Brittannië, Frankrijk en Israël te nemen lijkt de voornaamste reden te zijn

14 Holloway, ‘Nuclear weapons’, 385. 15 Holloway, ‘Nuclear weapons’, 382.

16 Van Dijk, ‘Nuclear weapons’, 278 en Holloway, ‘Nuclear weapons’, 382. 17 Holloway, ‘Nuclear weapons’, 390-392.

(13)

13 geweest voor de aanvallers om zich terug te trekken.18 Chroesjtsjov concludeert uit het

terugtrekken van de Britse, Franse en Israëlische troepen echter dat zijn dreigement heeft gewerkt. Ook concludeert Chroesjtsjov dat bluffen zin heeft; hij krijgt zijn zin, ondanks dat hij de dreigementen aan het adres van Groot-Brittannië en Frankrijk niet waar had kunnen maken.19 Het vertrouwen dat nucleaire dreigementen kunnen werken

wordt gesterkt door de lancering van de Spoetnik. Door het succes van de Spoetnik lijkt de Sovjet-Unie de Verenigde Staten in te halen op het gebied van intercontinentale raketten, die in staat zouden zijn de vijand op zijn eigen grondgebied te raken.20

Rond dezelfde tijd dat de Sovjets dreigen met nucleair ingrijpen tegen Frankrijk en Groot-Brittannië (oktober en november 1956) vindt er een opstand plaats in Hongarije, een van de landen van het Warschaupact. Hongarije wil zich terugtrekken uit dit Warschaupact. De Sovjet-Unie laat dit niet over haar kant gaan en Chroesjtsjov stuurt het Rode Leger naar Hongarije om de opstand met de harde hand neer te slaan. Eisenhower en de Verenigde Staten blijven aan de zijlijn. Zij zijn zelfs niet bereid om indirect in te grijpen in een land dat van dusdanig belang is voor de Sovjets. Logisch, gezien de nucleaire dreiging die in deze periode in de lucht hangt. Hongarije is simpelweg niet belangrijk genoeg om het risico op een nucleaire oorlog te lopen.21

Chroesjtsjov weet dat een atoomoorlog een catastrofe van epische proporties zal worden, en weet dat Eisenhower zich hier ook bewust van is. De secretaris-generaal van de Sovjet-Unie gaat nucleaire bluf actief, bewust en op agressieve wijze inzetten om te compenseren voor de achterstand die de Sovjet-Unie op strategisch en militair niveau ten opzichte van de Verenigde Staten heeft. Chroesjtsjov gelooft dat nucleair blufpoker een middel is om in internationale vraagstukken oplossingen af te dwingen die gunstig voor de Sovjets zijn.22

Op 27 november 1958 kondigt Chroesjtsjov aan dat hij binnen zes maanden een vredesverdrag met Oost-Duitsland zou sluiten. Hiermee zouden de rechten die de bezetters van Berlijn (de Verenigde Staten, Frankrijk, Groot-Brittannië en de Sovjet-Unie zelf) hebben opgeheven worden. Dit is een serieuze uitdaging voor de NAVO en de

18 S. Yacub, ‘The Cold War and the Middle East’, R.H. Immerman en P. Goedde (red.), The Oxford

Handbook of the Cold War (Oxford 2013), 246-267, aldaar 252-253.

19 Holloway, ‘Nuclear weapons’, 390-391 en Van Dijk, ‘Nuclear weapons’, 278-279. 20 Van Dijk, ‘Nuclear weapons’, 279.

21 B. Stöver, ‘Eastern Europe’, R.H. Immerman en P. Goedde (red.), The Oxford handbook of the

Cold War (Oxford 2013), 174-193, aldaar 179.

(14)

14 Verenigde Staten. De Sovjet-Unie heeft op het gebied van conventionele troepen een overweldigende meerderheid tegenover de NAVO en de V.S. Als de Sovjet-Unie besluit West-Berlijn te veroveren, zou de NAVO wel eens gedwongen kunnen zijn te reageren met een nucleaire aanval. Eisenhower bevestigt dit beeld. Hij stelt dat een oorlog in Europa niet conventioneel kan blijven. De president doet deze uitspraken om te zorgen dat Chroesjtsjov zijn grote conventionele meerderheid niet als pressiemiddel in kan zetten.23 Eisenhower houdt de poot stijf, en Chroesjtsjov heft zijn deadline van zes

maanden op.24

Chroesjtsjov blaast in juni 1961 nieuw leven in de Berlijnse crisis. Tijdens het topoverleg tussen Chroesjtsjov en de nieuwe Amerikaanse president, John F. Kennedy, eist Chroesjtsjov dat West-Berlijn een vrije stad wordt, en dat er vredesverdragen met Oost-Duitsland worden gesloten. Wederom geeft Chroesjtsjov een deadline van zes maanden, en wederom zet hij de Westerse machten onder druk. Chroesjtsjov hoopt dat Kennedy gevoeliger is voor de druk dan Eisenhower. De nieuwe president leed twee maanden eerder nog een vernederende nederlaag in de Varkensbaai. De geplande invasie van Cuba liep uit op een fiasco. De mislukte invasie levert de Sovjet-Unie een bondgenoot op in de achtertuin van de Verenigde Staten. Na de gebeurtenissen in de Varkensbaai accepteert Castro gretig de militaire en financiële steun die de Sovjets aanbieden. Door het falen van de invasie lijkt Kennedy verzwakt. Kennedy houdt echter de poot stijf, en blijkt net zoals Eisenhower bestand te zijn tegen de (nucleaire) druk.25

In augustus 1961 laat Chroesjtsjov een muur bouwen, om Oost-Berlijn van het westerse deel van de stad te scheiden.26 In dezelfde maand kondigt Sovjet-Unie aan dat

ze een einde maakt aan haar zelf opgelegde verbod op het testen van atoomwapens binnen de atmosfeer. In oktober brengt de Sovjet-Unie de zogenaamde Tsar Bomba tot ontploffing boven Nova Zembla, met 50 megaton de grootste bom die ooit tot ontploffing is gebracht. Kennedy reageert hierop door de ondergrondse testen met nucleaire wapens te hervatten. Ook in Berlijn is de spanning in oktober om te snijden, met als hoogtepunt Russische en Amerikaanse tanks die dreigend tegenover elkaar

23 Holloway, ‘Nuclear weapons’, 392. 24 Holloway, ‘Nuclear weapons’, 392-393.

25 Van Dijk.’Nuclear weapons’, 281 en A. Etges, ‘Western Europe’, R.H. Immerman en P. Goedde (red.), The Oxford Handbook of the Cold War (Oxford 2013), 158-176, aldaar 165-166.

(15)

15 staan bij Checkpoint Charlie. In de Derde Wereld wordt de inzet door beide grootmachten in deze periode tevens vergroot. De Koude Oorlog warmt op.27

De spanning blijft oplopen tot de Cubaanse crisis van 1962. In mei 1962 stelt Chroesjtsjov formeel aan Cuba voor om in het geheim atoomwapens op het eiland te stationeren. Hiernaast wil Chroesjtsjov 50.000 troepen, ballistische raketten, gevechtsvliegtuigen, lichte bommenwerpers, kruisraketten, oorlogsbodems en onderzeeërs op Cuba stationeren.28 Het verdedigen van Cuba tegen een nieuwe

Amerikaanse inval is een van de motieven, maar gezien de samenstelling van de wapenen gestationeerd op Cuba, lijkt het belangrijkste doel van Chroesjtsjov zijn strategische positie ten opzichte van de Verenigde Staten te versterken.29

De plannen van Chroesjtsjov vinden echter geen doorgang. Op 16 oktober ontdekt de Kennedy-regering dat de Sovjet-Unie missile sites heeft gebouwd op Cuba. De raketten zijn nog niet operationeel, dus Kennedy en de zijnen hebben de tijd om hun reactie voor te bereiden. Op 22 oktober kondigt Kennedy aan dat de Verenigde Staten Cuba in quarantaine zullen plaatsen door middel van een blokkade van de Amerikaanse marine. Tegelijkertijd eist Kennedy dat de Sovjet-raketten worden teruggetrokken.30

Kennedy verklaart dat hij geen voortijdig of onnodig risico zal nemen dat kan leiden tot een wereldwijde nucleaire oorlog, maar dat als het nodig is, hij altijd bereid is het risico op wereldwijde nucleaire oorlog wél te nemen. Ook stelt Kennedy dat elke nucleaire raket die vanaf Cuba wordt gelanceerd tegen welk land dan ook op het westelijk halfrond zal worden gezien als een aanval van de Sovjet-Unie op de Verenigde Staten. Dit vereist een volledige vergeldingsactie van de Verenigde Staten op de Sovjet-Unie.31

De crisis begint uit de hand te lopen. De Verenigde Staten verhoogt de staat van paraatheid van haar strategische troepen en verzameld troepen in Florida voor een eventuele invasie van Cuba. Ook de Sovjet-Unie verhoogt de paraatheid van haar troepen.32 Beide grootmachten ontdekken al snel dat in een crisis die kan leiden tot een

27 Van Dijk, ‘Nuclear weapons’, 281.

28 J.G. Hershberg, ‘The Cuban missile crisis’, M.P. Leffler en O.A. Westad (red.), The Cambridge

history of the Cold War volume II: Crises and détente (Cambridge 2010), 65-87, aldaar 68.

29 Holloway, ‘Nuclear weapons’, 394. 30 Holloway, ‘Nuclear weapons’, 394.

31 J.F. Kennedy, ‘Radio and Television Report to the American People on the Soviet Arms Buildup in Cuba’, 22 oktober 1962, The American Presidency Project,

http://www.presidency.ucsb.edu/ws/?pid=8986 (23 mei 2018).

(16)

16 nucleaire oorlog er weinig bedenktijd is. Ook tijd voor overleg is schaars. En dat, terwijl er steeds ‘mini-crises’ binnen de grotere crisis plaatsvinden. Door deze mini-crises, onder meer rondom de blokkade van de Verenigde Staten, Amerikaanse vluchten over Cuba en het doorgaan van Nucleaire tests tijdens de crisis, komt zowel Kennedy als Chroesjtsjov er achter dat ze de controle over de situatie aan het verliezen zijn.33

De angst die beide leiders voelen door het gebrek aan controle over de crisis (en de eventuele gevolgen) is de primaire reden waarom er na twee weken crisis een overeenkomst komt. Op 28 oktober eindigt de Cuba-crisis. De atoomwapens die de Sovjet-Unie op Cuba heeft geplaatst zullen worden verwijderd. In ruil daarvoor belooft Kennedy dat de Verenigde Staten Cuba niet aan zullen vallen. Ook zegt Kennedy in het geheim toe de atoomwapens die de Verenigde Staten in Turkije hebben geplaatst terug te trekken.34 Het nucleaire blufpoker dat Chroesjtsjov heeft gespeeld heeft weinig nut

gehad, behalve dat het bijna een Derde Wereldoorlog veroorzaakt.

De Oorlogsdreiging en Nederland

Er is bij de Nederlandse bevolking sprake van een zekere angst voor een nieuwe wereldoorlog. In 1948, na de Praagse Coup en tijdens de Russische blokkade van Berlijn, is de angst voor oorlog op haar hoogtepunt. 71 procent van de bevolking geeft aan te denken dat er nog een wereldoorlog komt, en 52 procent geeft zelfs te kennen dat ze verwacht dat deze wereldoorlog binnen tien jaar plaats zal vinden. In 1949 waren deze percentages alweer gedaald tot respectievelijk 55 en 27 procent. In de jaren vijftig zullen de percentages verder dalen, maar in 1961 gelooft nog steeds ruim een derde van de bevolking (37%) dat er een nieuwe wereldoorlog aankomt. De angst voor de oorlog was echter niet erg acuut. De wederopbouw, woningnood en andere materiële zaken werden als grotere problemen gezien dan de landsverdediging. In Amsterdam is vooral de woningnood hoog. Al voor de Tweede Wereldoorlog is er sprake van een woningtekort, en in deze oorlog zijn er alleen maar meer huizen verloren gegaan. De totale woningvoorraad daalt in de Tweede Wereldoorlog met meer dan 5000 woningen. In 1948 geeft de wethouder voor de Publieke Werken, J.J. van der Velde, een overzicht van de woningsituatie aan de gemeenteraad van Amsterdam. Amsterdam komt ruim 25.000 woningen tekort. Op een totale woningvoorraad van 220.000 woningen is dit

33 Van Dijk, ‘Nuclear weapons’, 282. 34 Van Dijk, ‘Nuclear weapons’, 282.

(17)

17 een aanzienlijk tekort.35 Men vreest dus wel dat er een nieuwe wereldoorlog zal komen,

maar deze vrees is niet zo groot dat men er wakker van ligt.36 Er zijn immers acutere

problemen.

In de loop van de jaren vijftig steken de eerste zorgen over een nucleaire oorlog de kop op. Reeds in 1949 is verliezen de Amerikanen het monopoly op atoomwapens. Ook de Sovjet-Unie blijkt in staat werkende atoomwapens te vervaardigen. De Amerikaanse president Dwight D. Eisenhower waarschuwt in 1953 tijdens een toespraak tot de Verenigde Naties voor de afschuwelijke gevolgen van een kernoorlog. De enorme vernietigingskracht van de waterstofbom, voor het eerst getest in 1952, maakt veel indruk. In 1955 maakt de Minister van Binnenlandse Zaken, Louis Beel, bekend dat ook Nederland in een toekomstige oorlog met kernwapens zou kunnen worden aangevallen. Ondanks deze weinig hoopgevende conclusie is er vrijwel geen sprake van serieuze politieke oppositie tegen de kernbewapening. Alleen de Communistische Partij Nederland (CPN) en de Pacifistisch-Socialistische Partij (PSP, vanaf 1957) waren tegen de bom, en spreken zich hier ook over uit. De andere partijen zien de bom als een legitiem afschrikkingsmiddel en steunen daarmee het hierboven beschreven ‘New Look’ beleid van Eisenhower.37

De Nederlandse regering neemt door deze zienswijze - de bom als legitiem afschrikkingsmiddel - dan ook nucleaire taken op zich. In november 1956, net na de Hongaarse opstand tegen de Sovjets, wordt het plan het Nederlandse leger in te stellen op het gebruik van kernwapens goedgekeurd door de Tweede Kamer. De Hongaarse opstand leidt ook tot een uitbarsting van anticommunisme in de hoofdstad. Communistische organisaties worden slachtoffer van vernieling en het hoofdkwartier van de Communistische Partij Nederland, het Felix Meritis, wordt een punt waarop de agressie zich concentreert.38

Een paar maanden later, ook in 1956, maakt de Minister van Defensie, C. Staf, bekend dat er binnen een jaar Amerikaanse kernwapens in Nederland geplaatst zouden worden. De ontwikkelingen rondom Berlijn, zoals hierboven beschreven, zijn in dit

35

Roegholt, Amsterdam na 1900,186-187. 36

Van der Boom, Atoomgevaar?, 26-27.

37 Van der Boom, Atoomgevaar?,105-106 en J.A.M.M. Janssen, ‘Inspelen op een nieuw fenomeen. Nederland en de dreiging van een atoomoorlog’, J. Hoffenaar en G. Teitler (red.), De Koude Oorlog.

Maatschappij en krijgsmacht in de jaren ‘50 (Den Haag 1992), 132-146, aldaar 137-138.

38

(18)

18 verband natuurlijk van invloed. Deze wapens zouden uiteindelijk pas in 1960 arriveren. De plaatsing van de wapenen deed weinig stof opwaaien. Zowel de Tweede Kamer als de ministers hebben amper commentaar.39 Opvallend, want Nederland zou niets te

zeggen krijgen over het gebruik van de nucleaire wapens die op eigen bodem worden opgeslagen. Alleen de Amerikaanse president of de opperbevelhebber van de NAVO heeft de macht om te beslissen over de inzet van de atoomwapens. Martin Bossenbroek schrijft: ‘Nederland zou aanschuiven aan de pokertafel van de grote nucleaire spelers, maar dan zonder speelkaarten.’40

Er is naar aanleiding van (onder meer) de plaatsing van nucleaire wapens in Nederland wel sprake van enig protest. Op 1 januari 1961 wordt er in Amsterdam een vredesmars (een van de organisatoren is de PSP) georganiseerd.41 Het Parool bericht

dat er tijdens de optocht borden en spandoeken worden meegedragen met waarschuwingen tegen atoombewapening. Na de mars wordt er een bijeenkomst gehouden, waar alle drie de sprekers wijzen op de gevaren van een atoomoorlog. De opkomst is niet bijzonder groot. De protestmars heeft 850 deelnemers.42 Enkele

maanden later wordt er een demonstratiemars gehouden tegen de atoombom. De mars begint met 1600 pacifisten in Amersfoort, vervolgens trekken duizend van hen via Utrecht door naar Amsterdam. Na de mars is er weer een bijeenkomst waar wordt gewaarschuwd voor de gevaren van atoombewapening.43 Tot verandering in beleid

leiden de marsen niet.

In de wetenschappelijke wereld wordt er ook geageerd tegen kernwapens. In 1961 voert de overheid een voorlichtingscampagne, met de brochure De Wenken voor

de bescherming van Uw gezin en Uwzelf, over (zelf)bescherming tegen een eventuele

nucleaire aanval.44 Het Nederlandse Pugwash-comité, dat bestaat uit wetenschappers

die tegen massavernietigingswapens zijn, uit felle kritiek op deze wenken. De wetenschappers stellen in een brief aan de Tweede Kamer dat het een illusie is dat de bevolking door beschermingsmaatregelen in zijn geheel, of grotendeels, kan overleven. Als Nederland met een waterstofbom zou worden aangevallen zou een gebied ter

39

Van der Boom, Atoomgevaar?, 105-106.

40

Bossenbroek, Fout in de Koude Oorlog, 204.

41

Bossenbroek, Fout in de Koude Oorlog, 267.

42‘Vredesmars 1961 te Amsterdam’, 2 januari 1961, Het Parool. Vrij,onverveerd,

43 ‘Protestmars van 1600 pacifisten’,4 april 1961, Het Parool. 44

(19)

19 grootte van meerdere provincies als voltreffergebied moeten worden aangemerkt. Het comité stelt voor actief op zoek te gaan naar vredesscenario’s, het liefst door een nieuw in te stellen ministerie. Dit ministerie zou bij worden gestaan door een wetenschappelijke adviescommissie. De Tweede kamer negeert de adviezen en opmerkingen van het Pugwash-comité. Slechts de PSP en CPN sluiten zich aan bij de kritiek van de wetenschappers. Ook de regering doet niets met de kritiek van het comité; de argumenten waar de conclusies van de Pugwash-wetenschappers op zijn gebaseerd worden afgedaan als drogredenen.45

Ook vanuit de culturele sector komt er kritiek op De Wenken. Henri Knap, columnist van Het Parool noemt het ‘een fopspeen’.46 A. den Doolaard stelt dat De

Wenken iedere burger tot frontsoldaat maken en roept op om uit de NAVO te stappen.47

De schrijver Harry Mulisch gaat het verst in zijn kritiek. Hij schrijft een boekje uit dat qua uiterlijk vrijwel gelijk is aan De Wenken. Hij noemt het boekje De Wenken voor de

bescherming van Uw gezin en Uwzelf, tijdens de jongste dag. Dit boekje wordt uitgeven

door de Bezige Bij. De inhoud bestaat uit adviezen ter bescherming tegen het Bijbelse einde der tijden. Op de achterflap is de ware toedracht van het schrijven te lezen: ‘door het verspreiden van deze illusie [een redelijke mogelijkheid een volgende oorlog te overleven] wordt de volgende oorlog gebagatelliseerd en daardoor dichterbij gebracht.’48 Ook met de kritiek vanuit de culturele hoek wordt niets gedaan door de

overheid.

Het standpunt van de Nederlandse overheid in de jaren 1952-1962 wordt treffend verwoord in het Jaarboek van het Ministerie van Buitenlandse Zaken, 1956-1957:

De gebeurtenissen sinds september vorig jaar hebben weder duidelijk de ware bedoelingen van het communisme in het licht gesteld en daarin is nog een nadrukkelijke waarschuwing te zien tegen eventueel hernieuwd pogingen om met vredelievende propaganda de waakzaamheid van de vrije wereld te doen verslappen.49

45

Bossebroek, Fout in de Koude Oorlog, 270-272.

46 H.Knap, ‘Amsterdams dagboek’, 3 oktober 1961, Het Parool. 47

Bossebroek, Fout in de Koude Oorlog, 269-270.

48

H. Mulisch, Wenken voor de bescherming van Uw gezin en Uzelf, tijdens de jongste dag (Amsterdam 1961) en Bossebroek, Fout in de Koude Oorlog 269-270.

49 D. Hellema, ‘Van de geest van Genève tot de Hongaarse revolutie. Nederland en de

Sovjetdreiging, 1954-1956, J. Hoffenaar en G. Teitler (red.), De Koude Oorlog. Maatschappij en

krijgsmacht in de jaren ‘50 (Den Haag 1992). 178-197, aldaar 197. Hellema citeert uit het Jaarboek van het Ministerie van Buitenlandse Zaken 1956/1957 (Den Haag 1957) 2.

(20)

20 Het is voor de Nederlandse overheid, en het grootste gedeelte van de politiek, wij tegen zij in de Koude Oorlog, waarbij wij het vrije westen onder aanvoering van de Verenigde Staten zijn, en zij het communistische oosten onder leiding van de Sovjet-Unie. De opstelling van de Nederlandse regering is goed te verklaren. Nederland is in deze periode immers voor een groot gedeelte afhankelijk van de Verenigde Staten. De door de Verenigde Staten gegeven Marshallhulp is niet alleen belangrijk voor het economische herstel na de Tweede Wereldoorlog, maar zorgt ook voor een heroriëntatie op politiek gebied. De vroegere afzijdigheid, die tot uiting kwam in de (initiële) neutraliteit in de Eerste en Tweede Wereldoorlog, komt definitief aan zijn einde. De politiek richt zich vanaf het aanvaarden van het Marshallplan op de Verenigde Staten. Deze veranderde politieke oriëntatie leidt tot een krachtig anticommunisme, zowel op nationaal als internationaal niveau.50 Naast de politieke afhankelijkheid van de

Verenigde Staten wordt Nederland door haar NAVO-lidmaatschap op militaire wijze ook steeds afhankelijker van de Verenigde Staten. Ook is er nog sprake van een zekere emotionele en morele afhankelijkheid, door de bevrijding die het eind van de Duitse bezetting in Nederland heeft betekend.51

De Cuba-crisis brengt weinig tot geen verandering in de opstelling van de Nederlandse overheid. De minister van Buitenlandse Zaken, Joseph Luns, laat vanaf zijn vakantieadres weten het niet eens te zijn met de stappen die de Verenigde Staten neemt naar aanleiding van de crisis. Hij weigert verder commentaar en keert ook niet terug van zijn vakantiebestemming. De reactie van Luns lijkt gestoeld op het gebrek aan steun van de Verenigde Staten in de kwestie Nieuw-Guinea. Luns voelde zich hierdoor persoonlijk aangevallen en had weinig op met de regering-Kennedy. De ministerraad oordeelt, anders dan Luns, dat steun aan de Verenigde Staten wél nodig is. De Verenigde Staten zijn immers de belangrijkste bondgenoot in de Koude Oorlog. De Nederlandse regering blijft de Verenigde Staten steunen, en de atoomwapens blijven in Nederland opgesteld staan.52

50

F. Wielenga, Nederland in de twintigste eeuw (Amsterdam 2009; tweede, herziene druk 2010), 216-217.

51

Bosseboom, Fout in de Koude Oorlog, 204-205.

52 J. Ploeg en P. van der Vlies, ‘Zal dat oorlog geven? Nederland en de Cuba-crisis, oktober 1962, D. Hellema en T. Witte (red.), ‘Onmachtig om te helpen’. Nederlandse reacties op de socialistische

(21)

21 In de jaren tussen 1952 en 1962 is er dus sprake van een flinke oorlogsdreiging, de afschrikkingsstrategie en nucleaire dreigementen leiden in enkele gevallen bijna tot een nucleaire oorlog. De Cuba-crisis is het hoogtepunt van de nucleaire dreiging. Na deze crisis neemt de dreiging dan ook af. In Nederland is er sprake van een zekere angst voor een Derde Wereldoorlog, maar de angst is niet dusdanig dat men er wakker van ligt. Eind jaren vijftig dacht nog ongeveer de helft van de Nederlanders dat een nucleaire oorlog te overleven viel. In 1962 is dit nog maar een vierde. Ondanks het bewustzijn bij veel mensen dat er een kans bestaat dat een eventuele nucleaire oorlog allesvernietigend zou zijn, slaat deze overtuiging niet door in grootschalig pacifisme. Een klein deel van de bevolking stemt op de pacifistische PSP (opgericht in 1957), maar de overgrote meerderheid van de Nederlanders blijft stemmen op partijen die de deelname aan de NAVO en het bondgenootschap met de Verenigde Staten steunen. Dit wordt bevestigd door het feit dat het Nederlandse veiligheidsbeleid door een grote meerderheid van de bevolking gesteund wordt. Driekwart van de Nederlandse bevolking steunt in deze jaren het Nederlandse NAVO-lidmaatschap en tweederde is van mening dat een militair overwicht tegen de Sovjet-Unie en het Warschaupact nodig is.53 Over het algemeen ziet de Nederlandse politiek de atoombom als legitiem

onderdeel van de afschrikkingsstrategie, en de regering laat zelfs atoombommen plaatsen op Nederlands grondgebied. Dit doet weinig stof opwaaien. De Nederlandse politiek staat duidelijk aan de kant van de Verenigde Staten, maar is zich er wel van bewust (in ieder geval vanaf 1955) dat dit, in het geval van een Derde Wereldoorlog, kan leiden tot een nucleaire aanval op Nederland.

2. Historiografie. Een façade

Zoals in de inleiding is vermeldt wordt in deze paragraaf de historiografie op het gebied van civiele verdediging beschreven. Eerst wordt er aandacht geschonken aan het internationale aspect, door de historiografie van de civiele verdediging in Groot-Brittannië en de Verenigde Staten te behandelen. Vervolgens wordt de aandacht op Nederland gericht, om daarna de historiografie van de civiele verdediging in Amsterdam in het algemeen en de historiografie omtrent de schuilkelders in Amsterdam in het bijzonder te bespreken.

53

(22)

22

Internationaal

Buiten Nederland wordt er (in het Engels) voornamelijk gepubliceerd over de civiele verdediging in de Verenigde Staten. Publicaties over de civil defense van Groot-Brittannië zijn schaars. Tot nog toe is er nog maar een monografie over dit onderwerp verschenen.54 Opvallend is dat in zowel de Verenigde Staten als Groot-Britannië de civil

defense als een façade wordt beoordeeld.

De Verenigde Staten

Brett Spencer geeft in zijn artikel over de rol van bibliotheken op het gebied van civil

defense in de Verenigde Staten een goed overzicht van de historiografie over civiele

verdediging in de Verenigde Staten.55 Spencer stelt dat de meeste historici het er over

eens zijn dat civil defense een propagandacampagne (uitgevoerd door de overheid) is om steun te vergaren voor het anti-Sovjet maar pro-nucleaire buitenlands beleid.56 In

The Imaginary War toont Guy Oakes aan hoe Amerikaanse (federale)

overheidsinstellingen burgers proberen te overtuigen het buitenlands beleid, gebaseerd op de dreiging van een atoomoorlog, te steunen. Deze overheidsinstellingen doen dit door te stellen dat burgers nucleaire explosies kunnen overleven, als ze maar de beschikking over de juiste vaardigheden en hulpmiddelen hebben. Hierbij wordt de gruwelijke realiteit van een atoomoorlog gebagatelliseerd, en veel van de officiële

survival tips zouden weinig tot niets helpen in het geval van een atoomoorlog.57 Thomas

J. Kerr bevestigt dit beeld, en reconstrueert de argumenten die voor en tegen civil

defense werden gegeven. Voorstanders stellen dat het civiele verdedigingsprogramma

miljoenen levens kan redden, tegenstanders brengen hier tegenin dat civil defense de Sovjets zou provoceren: met de civil defense tonen de Amerikanen immers aan dat ze van plan zijn een atoomoorlog uit te vechten, en te winnen. Op deze manier ondermijnt de discussie over de civil defense de gesprekken over arms control, terwijl er alleen sprake is van een gevaarlijke illusie van veiligheid of bescherming.58

In het rapport Civil Defense and Homeland Security wordt een beknopte geschiedenis gegeven van de civil defense in de Verenigde Staten. Uit dit rapport blijkt

54 J. Burket, ‘After the bomb. Civil Defense and Nuclear War in Britain, 1945-1968, by Matthew Grant’, Twentieth Century British History 3 (2010), 429-431.

55 B. Spencer, ‘From atomic shelters to arms control. Libraries, civil defense and American militarism during the Cold War, Information and Culture. A Journal of History 3 (2014), 351-385, aldaar 352-353. 56 Spencer, ‘From atomic shelters’, 352-353.

57

G. Oakes, The Imaginary war. Civil Defense and American Cold War Culture (New York 1994). 58

(23)

23 dat verschillende presidenten tijdens de Koude Oorlog verschillende mate van prioriteit geven aan civil defense. Het terugkerende thema is de structurele onderfinanciering van

civil defense: de beoogde (en nodige) budgetten worden niet goedgekeurd, en de

organisaties die zich bezighouden met civil defense krijgen dus maar een fractie van de fondsen die ze nodig hebben voor het opzetten van een effectieve civiele verdediging.59

Hieruit kan worden geconcludeerd dat er ook in de Verenigde Staten een façade wordt opgetrokken met de civil defense: de civiele verdediging is verre van op peil, maar de schijn van adequate verdediging tegen een atoomoorlog wordt wél ingezet om steun te vergaren voor het buitenlands beleid van de overheid.

Groot-Britannië

Zoals hierboven beschreven is er geen uitgebreide historiografie op het gebied van civil

defense in Groot-Britannië. De enige monografie die gebaseerd is op gedegen

archiefonderzoek concludeert dat de civiele verdediging van Groot-Brittannië neerkomt op een façade. Tot in de jaren zestig wordt er een beeld geschetst dat de overheid in staat is levensreddende operaties uit te voeren tijdens of na een atoomaanval. Dit beeld wordt geschetst om het publiek te overtuigen het overheidsbeleid van afschrikking te steunen. Dit beleid heeft als doel, kort door de bocht, de Sovjets af te schrikken om aan te vallen door de Sovjets ervan te overtuigen dat de Britten bereid waren een atoomoorlog te voeren.60

Historiografie: nationaal

Nederland is in 1949 lid van de NAVO geworden, en deze NAVO roept alle lidstaten op tot het oprichten van organisaties die verantwoordelijk zijn voor civiele ondersteuning van militaire inspanningen, met nadruk op de hulpverlening van de (eventuele) eigen burgerslachtoffers. In dit kader wordt in 1952 de Organisatie Bescherming Bevolking, ook wel de B.B., opgericht.61 De organisatie moet de Nederlandse bevolking beschermen

tegen de gevolgen van eventuele luchtaanvallen. Nadat de regering in 1955 bekend maakt dat ook Nederland het risico loopt om in een toekomstige oorlog met

59

Homeland Security National Preparedness Task Force, Civil Defense and Homeland Security. A

short history of National preparedness efforts (2006).

60

M. Grant, After the Bomb, 149-150. 61

(24)

24 kernwapens te worden aangevallen, krijgt de B.B. ook de verantwoordelijkheid de Nederlandse bevolking te beschermen tegen de gevolgen van atoomaanvallen.62

Deze verantwoordelijkheid is te groot voor de B.B.. De Organisatie Bescherming Bevolking krijgt nooit voldoende middelen toebedeeld om de bevolking adequaat tegen nucleaire dreiging te beschermen, en heeft hierdoor een slechte reputatie.63 In de

historiografie van de Nederlandse civiele verdediging tijdens de Koude Oorlog worden hier twee verklaringen voor gegeven. Bart van der Boom stelt in zijn Atoomgevaar? Dan

zeker B.B. dat de civiele verdedigingsorganisatie slechts een façade is:

In vredestijd moest de B.B. de burger geruststellen en aan het buitenland laten zien dat ons land op een oorlog was voorbereid. (...) Al bij de oprichting had de B.B. dus een deels symbolische taak. Ze moest niet alleen in oorlogstijd levens redden, maar ook in vredestijd de indruk wekken dat ze dat zou doen. Deze dubbele doelstelling veroordeelde de organisatie vanaf het begin tot armoede. Als het vooralsnog belangrijker was dat de B.B. er was, dan dat ze ook werkte, hoefde ze ook niet veel te kosten. De karige B.B.-budgetten resulteerden in opvallende tekortkomingen, die het prestige van de organisatie ernstig schaadden. De afnemende angst voor oorlog deed de belangstelling van zowel de politiek als het publiek voor de B.B. snel tanen.64

De B.B. is een onderdeel van de afschrikkingsstrategie: ‘door de vijand te tonen dat wij gereed waren voor de strijd en door de burger een zodanig gevoel van veiligheid te verschaffen, dat hij niet tegen dit uit zijn naam geuite dreigement in opstand kwam.’65

Het grootste gedeelte van de politiek ziet de civiele verdediging als een verplicht nummer:

Vanaf het begin van de jaren zestig waren het alleen nog de tegenstanders, vooral PSP’ers, die de civiele verdediging de moeite van het bespreken waard achtten. Dat het in die discussies voor de critici makkelijk punten scoren was, zal de grote partijen alleen maar hebben gesterkt in hun verlangen het onderwerp zo veel mogelijk te laten rusten. Aan de civiele verdediging, zo was waarschijnlijk het algemene gevoel, viel geen eer te behalen. Ze was onderdeel van het

62 B. van der Boom, Atoomgevaar?, 9 en B. van der Boom, ‘Een overbodige illusie van veiligheid. Nederland, de bom en de B.B.’, in: M. de Keizer en S.C. Roels (red.), Staat van veiligheid. De

Nederlandse samenleving sinds 1900 (Zutphen 2007), 76-95, aldaar 76-77.

63

M. Bossenbroek, Fout in de Koude Oorlog. Nederland in tweestrijd, 1945-1989 (Amsterdam 2016) 267, M. Traa, De Russen komen! Nederland in de Koude Oorlog (Amsterdam 2009) 90 en Van der Boom, ‘Een overbodige illusie’, 82-83)

64

Van der Boom, Atoomgevaar?, 309. 65

(25)

25 verdedigingsbeleid, dus waren de pacifisten tegen en de meeste andere partijen vóór - althans: bereid geen lastige vragen te stellen.66

Volgens Van der Boom werpt de regering dus bewust een façade op, en gaat de regering kritische (Kamer)vragen uit de weg. Ook weigert de regering in gesprek te gaan met tegenstanders en critici van het civiele verdedigingsbeleid. Onafhankelijke evaluatie wil de regering evenmin: de motie tot een dergelijke evaluatie wordt door de regeringspartijen weggestemd. Hoorzittingen over de staat van de civiele verdediging van Nederland worden ‘zo niet gesaboteerd, dan toch niet gesteund’, en de uitkomst van de hoorzittingen wordt, tegen de afspraken in, nooit openbaar gemaakt.67

De tweede verklaring wordt gegeven door Rieke Leenders, in haar proefschrift

Als de hemel valt. Leenders verklaart de falende Organisatie Bescherming Bevolking aan

de hand van de state simplification-theorie van socioloog James C. Scott. Scott stelt dat de moderne staat ertoe neigt de complexe en steeds veranderende werkelijkheid zoveel mogelijk te versimpelen, om deze zo hanteerbaar te maken.

Het doel van een oorlogsrampenbestrijdingsorganisatie zoals de B.B., een oorlogsramp, was gedurende de gehele Koude Oorlog dermate omvangrijk en veranderlijk, dat de middelen per definitie niet in verhouding konden staan tot dit doel. De rijksoverheid was zich hier terdege van bewust. De B.B.-hulpverlenings- en beschermingsmiddelen en de voorstelling van de toekomstige oorlog waren vanaf het begin onderworpen aan vereenvoudiging en beperking. De tunnelvisie was standaard bij elke verandering of aanpassing. Gedurende haar hele bestaan had de rijksoverheid het over ‘eenvoudig materieel’, over simpele basishandelingen, over de ‘middelen die het doel heiligen’, over ‘onbetaalbare’ middelen ten opzichte van het doel, over ‘richten op wat nog wel kan’ en over een B.B. die er alleen is voor ‘de minder erge situatie’ of voor een ‘beperkte’ kernoorlog. De keuze van de middelen lijkt te zijn ingegeven door de praktische grenzen die deze middelen stelden aan de mogelijkheid van bescherming.68

Leenders stelt dat de regering de dreiging van een kernoorlog hanteerbaar maakt door uit te gaan van een beperkte kernoorlog. Bij een beperkte kernoorlog zouden er, in tegenstelling tot een totale kernoorlog, gebieden overblijven waar hulpverlening en bescherming daadwerkelijk van nut kunnen zijn. De B.B. zou, in samenwerking met

66

Van der Boom, Atoomgevaar?, 313. 67

Ibidem, 270 en 312. 68

(26)

26 andere overheidsinstanties, in deze gebieden voor de hulpverlening en bescherming kunnen zorgen.

De bevolking gaat volgens Leenders echter wel uit van een totale kernoorlog. Leenders introduceert de term folk simplification, waarmee wordt getracht de werkelijkheid juist ‘zo uitgebreid en fantastisch mogelijk voor te stellen.’69 De folk

simplifications zouden als spiegel dienen voor de rijksoverheid. De pers stipt deze folk simplifications aan waardoor de overheid wordt gedwongen nieuwe state simplifications

te produceren. De simplificaties stapelen zich op, totdat de overheid niets anders kan doen dan de B.B. opheffen.70

De zienswijzen van beide auteurs sluiten grotendeels op elkaar aan. Ook Van der Boom betoogt dat er een zekere discrepantie is tussen de manier waarop de bevolking en de B.B. de Derde Wereldoorlog voor zich zien. De burgers stellen dat de Derde Wereldoorlog allesvernietigend zou zijn, en dat deze juist daardoor nooit plaats zou vinden. De B.B. stelt dat de Derde Wereldoorlog misschien wél zou komen, maar niet allesvernietigend zou zijn. Het grote verschil tussen beide interpretaties van de geschiedenis van de B.B. en daarmee de civiele verdediging van Nederland ten tijde van de Koude Oorlog, is de intentie van de overheid. Daar waar Leenders betoogt dat de overheid met de onvoorstelbare gevolgen van een nucleaire oorlog alleen kan omgaan met behulp van state simplifications, stelt Van der Boom dat de overheid bewust een façade optrekt, en de bevolking daarmee bewust misleid.71 Uit beide werken blijkt

echter duidelijk dat de civiele verdediging, net zoals in de Verenigde Staten en Groot-Brittannië, een façade is, die in een daadwerkelijke oorlog niet zal blijven staan. Dit beeld wordt bevestigd door Koos Bosma in zijn Shelter City. Protecting citizens against

air raids. Bosma stelt dat het Nederlandse schuilkelderbeleid alle kenmerken van een

‘paper tiger’ heeft.72

69

Leenders, Als de hemel valt, 19. 70

Ibid., 292.

71 W. Hooiveld, ‘De beslissing die nooit genomen werd. Hoe de Bescherming Bevolking niet de nationale rampenbestrijdingsorganisatie werd’, Tijdschrift voor Veiligheid 1 (2008), 22-33, aldaar 30-31 en D. Engelen, ‘B. van der Boom, Atoomgevaar? Dan zeker B.B. De geschiedenis van de Bescherming Bevolking; H. W. G. Leenders, Als de hemel valt: Bescherming Bevolking tussen fantasie en werkelijkheid’, BMGN. Low Countries Historical Review 1 (2002), 278-280.

72

K. Bosma, Shelter City. Protecting citizens against air raids (Amsterdam 2012). Bosma baseert het deel van zijn werk dat over schuilkelders in Nederland in de Koude Oorlog gaat op het werk van Van der Boom en Leenders en bereikt dezelfde conclusie. Hierdoor is het niet nodig verder in te gaan op zijn werk.

(27)

27

Amsterdam

Wat is er geschreven over civiele verdediging in Amsterdam? Weinig. In de twee meest recente algemene geschiedenissen van Amsterdam blijft de civiele verdediging in het geheel buiten beschouwing.73 Ook in het boek Een keten van macht, over de

Amsterdamse burgemeesters, wordt geen aandacht gegeven aan civiele verdediging, schuilplaatsen of de Bescherming Bevolking.74 In Het XYZ van Amsterdam is een kort

lemma gewijd aan de organisatie Bescherming Bevolking. De auteurs verwijzen voor verdere informatie naar het werk van Bart van der Boom.75

Dan volgt de vraag: hoeveel aandacht besteden de hierboven genoemde werken over de B.B. in het algemeen aan de situatie op het gebied van civiele verdediging in Amsterdam? Dit onderzoek zal zich immers richten op de schuilplaatsen in de hoofdstad. Bart van der Boom richt zich in zijn Atoomgevaar? Dan zeker B.B. vooral op het landelijke beleid ten aanzien van civiele verdediging en de dienst Bescherming Bevolking. Wel gebruikt hij gebeurtenissen in Amsterdam (op het gebied van civiele verdediging) als voorbeeld dat de dienst B.B. niet serieus wordt genomen: er is minimale steun van de hoofdcommissaris van de politie en de brandweercommandant en ook vanuit de politiek en ambtenarij wordt er niet van harte meegewerkt. Mijnlieff, de ambtenaar op het ministerie van Binnenlandse Zaken verantwoordelijk voor de B.B., klaagt hierover tegen zijn minister: ‘

(...) de tegenwerking van de secretarie, de traagheid waarmee B.B.-zaken in de gemeenteraad werden behandeld, de vijf maanden gedurende welke het Amsterdamse wervingscomité in het geheel niets had gedaan en de gemeentelijke zuinigheid:(...).’

Ook burgemeester d’Ailly draagt zijn steentje (niet) bij: de burgemeester spreekt van ‘B.B.-moeheid’ tijdens een interview met Het Vrije Volk (20-10-1954) en oppert pas vrijwilligers te gaan werven bij daadwerkelijke oorlogsdreiging.76

Volgens Van der Boom behoort Amsterdam tot de gemeenten met de grootste tekorten aan vrijwilligers.77 Als deze tekorten worden aangevuld met

73

R. Roegholt, Amsterdam na 1900 (Meppel 1993) en P. de Rooy (red.), Geschiedenis van

Amsterdam. Deel 4 Tweestrijd om de hoofdstad, 1900-2000 (Amsterdam 2007).

74

D. Wolthekker (red.), Een keten van macht. Amsterdam en zijn burgemeesters vanaf 1850 (Amsterdam 2006).

75

J.H. Kruizinga en G. Vermeer, Het XYZ van Amsterdam (Amsterdam 2002)

76 Van der Boom, Atoomgevaar?, 72-73. Hier wordt Amsterdam ‘het dieptepunt’ genoemd. 77

(28)

28 noodwachtplichtigen woont Het Parool de inauguratie van de eerste nieuwe B.B.’ers bij. Deze nieuwe B.B.’ers worden met fluwelen handschoenen aangepakt: de instructeur begrijpt dat de mannen niet ‘laaiend enthousiast’ zijn en drukt hen op het hart dat de groetplicht (een soort salueren) in Amsterdam niet geldt. De mannen hoeven niet in hun B.B.-uniform over straat als ze dat niet willen.78 Ook de bevolking van Amsterdam lijkt

minder dan gemiddeld op te hebben met de dienst B.B.: in 1961 had de B.B. De Wenken

voor de bescherming van uzelf en uw gezin uitgegeven. Eind jaren vijftig wil De

Nederlandse overheid ingrijpen tegen een, volgens de overheid, verwerpelijke collectieve fantasie. De collectieve fantasie die hier bedoeld wordt is die van de Derde Wereldoorlog. Door de dreiging van het communisme en nucleaire wapens worden er steeds meer ‘horrorverhalen’ over de verwachte oorlog verspreid. De overheid wil deze verhalen tegengaan door een meer realistische voorlichting te geven over een eventuele Derde Wereldoorlog. Deze voorlichting komt tot uiting in de Wenken, een brochure waarin de bevolking wordt voorgeschreven wat te doen bij een atoomaanval.79 De

Wenken voor de Bescherming van Uw Gezin en Uwzelf wordt niet goed ontvangen. Een

groot deel van de bevolking ‘achtte de Wenken (...) op zijn best onrealistisch of naïef, op zijn ergst regelrecht misleidend. Uit oogpunt van public relations waren de Wenken een ramp.’80 Daar waar in 1964 landelijk nog de helft van de huishoudens deze Wenken bij

de hand hebben, heeft slechts 36 procent van de Amsterdamse huishoudens de Wenken nog in bezit.81 Ten slotte wordt de lokale krant, Het Parool, steeds negatiever over de

B.B.. Met name columnist Henri Knap trekt regelmatig fel van leer tegen de B.B..82

Leenders richt zich meer op Amsterdam dan Van der Boom: Amsterdam dient als

casestudy in haar werk.’83 Leenders stelt dat de civiele verdediging in Amsterdam in

eerste instantie als van groot belang wordt gezien. Bij de oprichting van de lokale B.B., in 1952, betoogt burgemeester d’Ailly dat het noodzakelijk zal zijn ‘grote aandacht’ aan de bescherming van de burgerbevolking te schenken. Vanuit de gemeenteraad worden er bezwaren tegen de oprichting opgesomd, maar de meeste van deze bezwaren blijken

78

Ibidem, 140.

79 H.W.G. Leenders, ‘Onbegrepen eenvoud. De fatale voorlichting over de verwachte kernoorlog’, M. Gijswijt-Hofstra en F. Egmond (ed.), Of bidden helpt? Tegenslag en cultuur in Europa, circa

1500-2000 (Amsterdam 1997), 151-168, aldaar 151-153.

80

Van der Boom, Atoomgevaar?, 227. 81

Van der Boom, Atoomgevaar?, 233. 82

Van der Boom, Atoomgevaar?, 239-254. 83

(29)

29 overkomelijk als blijkt dat de landelijke overheid negentig procent van de kosten voor haar rekening zal nemen.84 Gesteggel om geld zal een rode draad blijken in de

geschiedenis van de Amsterdamse B.B.:

De Amsterdamse schuilkelders en de lokale commandopost voldoen reeds bij het bedenken van de plannen niet aan de eisen des tijds. De uiteindelijke ‘sobere’ preventieve bescherming heeft in Amsterdam te maken met de financiële touwtrekkerij tussen rijk en gemeente en met de voortdurende bemoeienis van allerlei [gemeentelijke] instanties.85

Ook stelt Leenders, net als Van der Boom, dat er een groot tekort aan vrijwilligers is voor de B.B. in Amsterdam. Anders dan Van der Boom geeft ze hier een verklaring voor: Amsterdam is een rood bolwerk, en er bestond zoiets als ‘politieke ongeschiktheid’ voor B.B.-lidmaatschap. Deze kon ruim worden opgevat: ook burgers met vermeende communistische sympathieën konden geen lid van de B.B. worden.86 Leenders spreekt

net als Van der Boom van een kritische pers (in ieder geval na 1961) die eind jaren zeventig echt alleen nog maar negatief is:

(...) de pers [geeft] vooral de B.B. de schuld van het falen van de organisatie: de ridicule vrijwilligers, de gebrekkig uitgeruste Brandweer, de onwillige noodwachtplichtigen, de onrealistisch ogende ABC-dienst, de simpele voorlichting over de gevolgen van een kernoorlog, het falende schuilkelderbeleid en de zinloze

Fall-outenquête, alles komt op het bordje van de B.B..87

In de jaren tachtig, de laatste fase van de B.B., verleent het stadsbestuur op een bepaald moment nauwelijks nog medewerking aan de taakuitvoering van de B.B., terwijl de B.B. in de publieke opinie wel overal de schuld van krijgt.88

Schuilgelegenheid in Amsterdam

Civiele verdediging, en dan met name de organisatie Bescherming Bevolking, en Amsterdam hebben dus een verre van gelukkig huwelijk. Van der Boom stelt dat de B.B. al chronisch, fundamenteel en welbewust wordt ondervoed door de nationale overheid.89 Dit is op zich al erg genoeg voor elk soort organisatie, maar in Amsterdam

84

Leenders, Als de hemel valt, 37. 85

Ibid., 81. 86

Leenders, Als de hemel valt, 45. Overigens waren het B.B.-Hoofd van Amsterdam (I.W. Reynierse) en burgemeester D’Ailly wél voor het toelaten van communisten tot de B.B.

87

Ibid., 235. 88

Leenders, Als de hemel valt,, 276. 89

(30)

30 lijkt de organisatie Bescherming Bevolking ook nog te maken te krijgen met onwillige lokale machthebbers. Wat zijn de gevolgen hiervan voor het uitvoeren van het schuilplaatsenplan van 1952?90

Duidelijk is dat de openbare schuilplaatsen niets mogen kosten:

‘Het schuilgelegenheidsbeleid, (...), diende ook meer de schijn dan de werkelijkheid van bescherming. De achtereenvolgende kabinetten vonden het belangrijker dat er over fall-outbescherming werd gedacht en gepraat, dan dat er iets aan werd gedaan. Zonder fall-outbescherming, zo wist men begin jaren zestig, zou het de burger zwaar vallen enig vertrouwen te koesteren in de civiele verdediging. Dus moest er iets gebeuren. Maar geld mocht het niet kosten.’91

De gemeente Amsterdam doet in eerste instantie ook het minimale: ‘Datgene dat de gemeente doet is een minimum, waarmede op dit ogenblik kan worden volstaan.’92

Duidelijk moet zijn dat de B.B. zelf geen bouwopdrachten kan geven: dat is de taak van de gemeente. Opvallend feit is dat vanaf 1957 het beheer van de schuilkelders formeel in handen komt van het Gemeentelijk Grondbedrijf van Publieke Werken. De B.B. heeft alleen nog een adviserende, en eventueel, een coördinerende taak.93 Leenders beschrijft

dit in de context van een falende B.B., waardoor wordt geïmpliceerd dat de B.B. het beheer van de schuilkelders verliest door het onvermogen van de dienst.

In 1961 uit een journalist van Het Parool de eerste kritiek op het schuilplaatsenbeleid. Hij stelt dat er op dat moment voor minder dan een procent van de Amsterdammers een openbare schuilplaats is.94 Midden jaren zestig zou volgens

Leenders het landelijke financiële beleid ten aanzien van schuilkelders versoepelen: gemeenten konden schuilkelders integraal vergoed krijgen. Het Algemeen Handelsblad schrijft dat Amsterdam sinds de integrale vergoeding bij elk bouwproject een schuilkelder probeert te krijgen.95 Het schuilplaatsenplan wordt echter nooit volledig

uitgevoerd. Toch zijn er in Amsterdam een aanzienlijk aantal schuilkelders, waarbij met name de schuilgelegenheid bij de metrostations Nieuwmarkt, Weesperplein en

90

Het schuilplaatsenplan wordt herzien en vervangen door een nieuw plan in 1959. 91

Van der Boom, Atoomgevaar?, 197. 92

Leenders, Als de hemel valt, 81-82. 93

Leenders, Als de hemel valt, 80. De B.B. bleef zich dus wel bezig houden met schuilgelegenheid voor de bevolking. Tot 1979 werd er overlegd met verschillende instanties over de bestaande schuilplaatsen en nieuw te bouwen schuilplaatsen (Archief B.B., Stadsarchief Amsterdam, 5345.391 en 392.)

94

Ibid., 204. 95

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Maar, waarschuwt Döpfner, ze zullen niet zo vriendelijk en in een goede bui zijn als voorheen, ze zullen niet luisteren naar e-mails en mobiele telefoongesprekken, zelfs niet die

• Noem twee redenen waarom dit de betrouwbaarheid van de informatie uit deze bron vergroot en één reden waarom dit de bron onbetrouwbaar kan maken.. Licht je antwoord

• welk gevolg voor de productie de technische vernieuwing heeft, die tussen bron 1 en bron 2 plaatsvindt;.. • welk gevolg deze vernieuwing heeft voor de inkomsten van de werkers in

TenneT corrigeert dat het voor de aangeslotenen op TenneT voor alle gebruikers geldt, ongeacht of zij meedoen aan vraagsturing.. Voor de regionale netten geldt het alleen

Mijn ambitie voor de gemeente Velsen is om gezondheid te bevorderen door middel van het stimuleren van laagdrempelig en breed toegankelijke sport- en beweegaanbod. Hierbij ben ik

een jongere collega die de opleiding aan de Koninklijke Militaire Academie had gevolgd en daarna nog wat studies had gedaan – welke wist hij eigenlijk niet precies – kon het

Voor Nederland zijn in dit artikel specifiek de voor- bereidingen door het Nederlands stay-behind- netwerk Inlichtingen en Operatiën bekeken en is geprobeerd deze te plaatsen

Rusland en het Westen niet meer gescheiden door het IJzeren Gordijn tussen onverzoenlijke tegenstanders.  Rusland en het Westen wel weer gescheiden door een boosaardige