• No results found

De invloed van taalvaardigheid op integratie: Een onderzoek naar de invloed van Nederlandse taalvaardigheid op integratie, sociale identiteit en negatieve identiteitsposities van Syrische vluchtelingen in Nederland

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De invloed van taalvaardigheid op integratie: Een onderzoek naar de invloed van Nederlandse taalvaardigheid op integratie, sociale identiteit en negatieve identiteitsposities van Syrische vluchtelingen in Nederland"

Copied!
51
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De invloed van taalvaardigheid op integratie

Een onderzoek naar de invloed van Nederlandse taalvaardigheid op integratie,

sociale identiteit en negatieve identiteitsposities van Syrische vluchtelingen in

Nederland

Luce van Donkersgoed 10351612

Duale master Nederlands als tweede taal en meertaligheid Sible Andringa

(2)
(3)

Voorwoord

In deze scriptie heb ik onderzoek gedaan naar de invloed van Nederlandse taalvaardigheid op succesvolle integratie van Syrische vluchtelingen in Nederland. De scriptie is geschreven in het kader van mijn afstuderen aan de master Nederlands als Tweede Taal en Meertaligheid aan de Universiteit van Amsterdam. De periode betrof februari 2018 t/m juni 2018.

Sinds het begin van mijn studie (de reis begon bij culturele antropologie) heb ik me altijd geïnteresseerd voor de relatie tussen taal en cultuur. Deze scriptie gaf mij de kans om me hier verder in te verdiepen en te onderzoeken op basis van een zeer actuele en toch wel problematische casus. Dit onderzoek heeft mij met name veel geleerd over Syrische

vluchtelingen in Nederland en hun ontzettend positieve instelling. Ik hoop dan ook dat ik hun een stem heb kunnen geven in dit onderzoek en vooral hun kant van de situatie heb kunnen belichten.

Voor de hulp bij het tot stand komen van deze scriptie wil ik als eerste graag mijn scriptiebegeleider Sible Andringa bedanken voor de feedback die hij me tussendoor heeft gegeven en voor het feit dat ik mijn eigen onderzoek in mijn eigen interesseveld heb mogen uitvoeren. Daarnaast wil ik Annelies Braams bedanken voor het openstellen van haar

taalschool voor dit onderzoek. Ook wil ik graag alle docenten bedanken voor het helpen met het uitdelen van de enquêtes en de cursisten die mee hebben gedaan aan de enquête of het diepte-interview. Bedankt dat jullie je verhalen met mij wilden delen! Verder wil ik mijn moeder in het bijzonder bedanken, omdat zij gedurende mijn gehele studieperiode (hopelijk) altijd met plezier mijn papers en scripties heeft gelezen en niet bang was om haar ongezouten mening te geven, wat ik uiteraard ook nodig had! Ook wil ik mijn huisgenoot Naomi

bedanken, want zij heeft mijn statistiek-stress absoluut weten te verminderen, en wil ik Fadi bedanken voor het vertalen van mijn enquête in het Arabisch. Als laatste wil ik mijn vriend Robin ontzettend bedanken dat hij er altijd voor me is, het beste in me naar boven haalt en me gedurende deze periode alle hulp heeft geboden die ik nodig had.

Ik wens u veel leesplezier! Luce van Donkersgoed Amsterdam, 5 juni 2018

(4)
(5)

Samenvatting

In deze scriptie wordt de aanname dat het leren van het Nederlands automatisch zorgt voor succesvolle integratie van Syrische vluchtelingen ter discussie gesteld. De invloed van de Nederlandse taalvaardigheid op integratie wordt verder onderzocht. Sociale identiteit en negatieve identiteitsposities zijn aspecten die integratie beïnvloeden en door middel van een mixed methods onderzoek op een Nederlandse taalschool onder 86 Syrische vluchtelingen wordt de invloed van taalvaardigheid op deze aspecten getest.

Door een combinatie van enquêtes en diepte-interviews is naar voren gekomen dat een toename in taalvaardigheid geen (positieve) invloed heeft op de sociale identiteit in

Nederland. Wel bleken de participanten hoog te scoren op ieder aspect van sociale identiteit, wat aantoont dat zij zich, ongeacht hun taalniveau, fijn voelen in Nederland. Daarnaast kon er ook niet aangetoond worden dat een toename in taalvaardigheid een positief effect heeft op heersende negatieve identiteitsposities. Participanten leken zich hier juist bewuster van te worden naar mate zij de taal beter beheersten, omdat het hun kans op een goede baan vinden in de weg leek te staan.

Op basis van deze resultaten kon niet worden aangetoond dat een toename in

taalvaardigheid zorgt voor succesvolle integratie, wat de verwachtingen bevestigde. Op basis hiervan konden aanbevelingen gedaan worden voor het huidige inburgeringssysteem. Hoewel het leren van het Nederlands belangrijk is, wordt succesvolle integratie hierdoor niet

automatisch bewerkstelligd en moet er meer rekening gehouden worden met andere aspecten die het integratieproces van vluchtelingen bemoeilijken.

(6)
(7)

Inhoudsopgave

1. Inleiding...9

2. Theoretisch kader...11

2.1. De Nederlandse ‘eentalige’ samenleving...11

2.2. Sociale identiteit en negatieve identiteitsposities...12

2.3. Taal en succesvolle integratie...14

2.4. Taalvaardigheid, sociale identiteit en integratie...16

3. Methode...19 3.1. Participanten...19 3.2. Materialen...20 3.3. Procedure...21 3.4. Analyse...22 4. Resultaten...25 4.1. Onderzoeksvraag 1...25

4.1.1. Onderliggende constructen van sociale identiteit...25

4.1.2. Verschillen tussen taalvaardigheidsgroepen...27

4.1.3. Waarom deze antwoorden?...29

4.2. Onderzoeksvraag 2...31

4.2.1. Gevoel van discriminatie...32

4.2.2. Kansen op het gebied van studie en werk...33

4.2.3. Angst om Nederlands te spreken...35

5. Discussie...37

5.1. De invloed van taalvaardigheid op sociale identiteit...37

5.2. De invloed van taalvaardigheid op negatieve identiteitsposities...38

5.3. De invloed van taalvaardigheid op succesvolle integratie...40

5.4. Beperkingen en vervolgonderzoek...41

5.5. Aanbevelingen voor beleid en praktijk...43

Literatuur...45

Bijlage 1: Surveyonderzoek ...49

(8)
(9)

1. Inleiding

De nadruk lijkt in het Nederlandse inburgeringssysteem te liggen op het zo snel en zo goed mogelijk leren van de Nederlandse taal. Sinds de nieuwe wet van inburgering in 2013 hebben nieuwkomers drie jaar de tijd om het inburgeringsexamen te halen en zo aan hun

inburgeringsplicht te voldoen.1 Om het inburgeringsexamen te halen, moeten zij slagen voor zes verschillende onderdelen bestaande uit vier taalvaardigheidsonderdelen (spreken,

luisteren, schrijven, lezen) en twee overige onderdelen: Kennis van de Nederlandse Maatschappij (KNM) en Oriëntatie op de Nederlandse Arbeidsmarkt (ONA). De

verantwoordelijkheid voor het inburgeren ligt bij de nieuwkomers zelf: zij krijgen drie jaar de tijd om de taal de leren en kennis van de Nederlandse samenleving op te doen.2

Het leren van het Nederlands wordt gezien als de manier om mee te draaien in de Nederlandse maatschappij. Het idee is dat wanneer iemand goed Nederlands spreekt, het geen probleem moet zijn mee te doen in het Nederlandse studie- en werkleven. Wanneer dit mogelijk is, wordt dit beschouwd als succesvolle integratie (Gharoshi & Van Tilburg, 2006).

Hoewel vluchtelingen vaak in een onzekere positie verkeren, omdat ze niet vrijwillig, maar uit noodzaak uit hun land zijn vertrokken en daarnaast niet zeker weten of zij in

Nederland zullen blijven (Berry & Sam, 1996), zien zij Nederlands leren vaak ook als de sleutel tot succesvolle integratie en zijn daardoor vaak erg gemotiveerd om de taal te leren. De reden dat zij niet altijd voor het examen slagen heeft dus weinig te maken met een gebrek aan motivatie, maar met andere aspecten. Stress, zorgen om familie en ingewikkelde regels van het Nederlandse inburgeringsstelsel hebben een grote invloed. 3

Aangezien de nadruk bij het inburgeringssysteem ligt op het leren van de taal, richt dit onderzoek zich op de vraag of het leren van de Nederlandse taal inderdaad zorgt voor

succesvolle integratie van Syrische vluchtelingen. Het is niet het doel van het onderzoek om aan te tonen dat het leren van Nederlands geen belangrijk aspect is van integratie. De

aanname dat het beheersen van de taal automatisch zorgt voor succesvolle integratie op alle vlakken wordt echter ter discussie gesteld en verder onderzocht. Door middel van een mixed

1

http://www.binnenlandsbestuur.nl/sociaal/nieuws/cijfers-over-inburgering-per-gemeente-online.9562034.lynkx, bezocht op 5 maart, 2018.

2

https://nos.nl/artikel/2154576-slagingspercentage-inburgering-gehalveerd-sinds-nieuwe-wet.html, bezocht op 23 mei, 2018.

3

https://nos.nl/nieuwsuur/artikel/2227666-vluchtelingen-willen-beter-kunnen-inburgeren-en-vragen-overheid-om-hulp.html, bezocht op 23 mei, 2018.

(10)

methods onderzoek onder Syrische vluchtelingen op verschillende taalniveaus wordt hun visie op integratie in Nederland aan het licht gebracht. Op basis van een enquête en

diepte-interviews wordt inzicht verkregen in de mate waarop het leren van de taal daadwerkelijk invloed heeft op succesvolle integratie.

De scriptie bestaat uit verschillende delen. In hoofdstuk 2 wordt de achterliggende theorie besproken, waarbij eerdere case studies worden besproken en verder ingegaan wordt op de begrippen integratie, sociale identiteit en negatieve identiteitsposities. Vanuit de theorie wordt er gekeken naar hoe immigratie van nieuwkomers beleefd wordt door zowel de

inwoners van het gastland als de nieuwkomers en wat voor impact dit heeft op de

samenleving. In hoofdstuk 3 wordt de methode van dit onderzoek besproken. Hoofdstuk 4 geeft de resultaten van zowel het kwantitatieve als het kwalitatieve onderzoek en in hoofdstuk 5 worden deze resultaten verder toegelicht en besproken. Het doel van dit onderzoek was nieuwe inzichten bieden voor het huidige inburgeringssysteem en deze bekijken vanuit de kant van de vluchtelingen zelf.

(11)

2. Theoretisch kader

2.1. De Nederlandse ‘eentalige’ samenleving

Uit praktisch oogpunt lijkt het logisch dat immigranten en vluchtelingen de Nederlandse taal moeten leren. Het is immers de taal die in het land gesproken wordt en om te kunnen

functioneren in de Nederlandse maatschappij is communicatie essentieel. Toch is het leren van de taal van het gastland niet alleen puur praktisch. In haar studie bespreekt Jill Court (2017) het Britse politieke discours waarbij de nadruk gelegd wordt op het leren van het Engels om integratie van immigranten en vluchtelingen goed te laten verlopen. Vanuit deze politiek wordt het leren en spreken van het Engels gezien als bereidwilligheid om in een cultuur te integreren. Hoewel de meeste Europese landen tegenwoordig gekenmerkt worden door multiculturalisme en meertaligheid, zien de meeste naties zichzelf toch als eentalig. Een nationale taal wordt gezien als een teken van traditie en gevoel van ‘gemeenschap’ (Hogan-Brun et al., 2009). Dit heeft te maken met de geschiedenis van het begrip natiestaat, waarbij taal en cultuur onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn. Vanuit de sociale wetenschappen zijn er veel onderzoeken gedaan naar nationalisme, waarbij het begrip imagined community een belangrijke rol speelt (Anderson, 1983/2006; Hobsbawm, 1996). Volgens de theorie van Benedict Anderson (1983) is een gemeenschap voor een groot deel verbeeld, omdat de leden van een gemeenschap elkaar grotendeels niet kennen, maar toch hetzelfde beeld hebben van hun gemeenschap en zich hiermee verbonden voelen. Gemeenschappelijke factoren zoals etniciteit, cultuur en een nationale taal houden deze verbeelding in stand. Op deze manier kan het niet spreken van de taal binnen de natie gezien worden als een gevaar voor de

gemeenschap (Blackledge, 2009; Cameron, 2013). Het leren van de taal wordt vanuit dit oogpunt dus niet alleen gezien als praktisch, maar ook als een belangrijke aanpassing van een immigrant aan de cultuur van het gastland.

Vluchtelingen zijn een aparte groep immigranten. Binnen de Europese media lijkt er een soort tweestrijd te zijn. Aan de ene kant worden vluchtelingen geportretteerd als

individuele slachtoffers die geholpen moeten worden en aan de andere kant als een gevaar voor de westerse maatschappij (Ibrahim, 2017; Van Gorp et al., 2009). In ieder geval zorgt de komst van immigranten en vluchtelingen voor een verandering in de samenleving. In haar studie naar de impact van contact met vluchtelingen op Nederlanders (2001) stelt Hollands dat hoewel de Nederlandse samenleving compleet nieuw is voor nieuwkomers, de veranderingen van de samenleving ook impact hebben op Nederlanders. De veranderingen in de samenleving

(12)

kunnen ervoor zorgen dat de maatschappij voor Nederlanders ook ‘nieuw’ aan kan voelen en dit wordt vaak als iets negatiefs ervaren. Uit eerdere studies blijkt dat de verandering van de eigen maatschappij onzekerheid en spanning opwekt onder mensen waardoor zij een

negatieve houding kunnen hebben tegenover immigranten en vluchtelingen (Gharoshi & Van Tilburg, 2006). Ook wanneer immigranten en vluchtelingen moeite doen om Nederlands te leren worden zij gezien als ‘anders’ en ‘onbekend’ en daarmee als een gevaar voor de Nederlandse maatschappij. De manier waarop er naar deze ander wordt gekeken heeft te maken met het begrip othering. Dit concept is het beste uit te leggen als de definiëring van de ander op basis van de zelf: hoe mensen naar zichzelf en naar hun eigen land kijken heeft invloed op hoe zij anderen zien en definiëren. Die definiëring van de ander heeft weer invloed op het beeld van de zelf (Canales, 2000). Wanneer er verandering van de eigen maatschappij optreedt door de komst van veel nieuwkomers zorgt dit voor processen van othering, omdat mensen meer met ‘de ander’ te maken krijgen.

In principe komt de theorie van othering er dus op neer dat hoe mensen naar zichzelf kijken beïnvloed wordt door hoe zij naar anderen kijken. De zelf wordt gedefinieerd als tegenstelling van de ander en andersom. Daar komt nog bij dat de ander als het ware

‘gehavend’ is (Canales, 2000). De zelf wordt gezien als positief en ongevaarlijk, waardoor de ander als negatief wordt bestempeld. Door deze negativiteit jegens de ander kan othering naast angst, ook discriminatie tot gevolg hebben. Discriminatie wordt gedefinieerd als het onderscheid maken op basis van ras, etniciteit, geboorteland, geloof, taal etc. waarbij de eigen groep als positief gezien wordt en de andere groep als negatief (Jackson et al., 1998; Noh et al., 1999).

Door middel van het analyseren van teksten over immigranten en asielzoekers in het Verenigd Koninkrijk deed Sara Ahmed (2004) onderzoek naar emoties bij processen van othering. Volgens haar zorgt deze negativiteit en angst voor de ander in tegenstelling tot liefde voor de zelf voor een afbakening van de imagined community waarin de ander niet thuishoort. De vraag is nu of het leren van de taal van het gastland ervoor kan zorgen dat vluchtelingen minder als die negatieve ‘ander’ en daarmee minder als een gevaar voor de eigen vertrouwde samenleving worden gezien.

2.2. Sociale identiteit en negatieve identiteitsposities

Het internet staat vol met citaten waarom het leren van de taal zo belangrijk is. Een voorbeeld hiervan is:

(13)

‘Wij zien dat onze studenten [vluchtelingen] heel graag een bijdrage aan de

Nederlandse samenleving willen leveren. Dat kan alleen als je de taal goed spreekt. Taal is ook een belangrijke voorwaarde voor een dialoog. En dialoog creëert begrip, respect, saamhorigheid, vertrouwen en solidariteit.’ 4

Uit bovenstaand citaat blijkt dat het spreken van het Nederlands als een essentieel onderdeel wordt gezien om deel uit te maken van de samenleving. Het wordt ook gezien als de grootste voorwaarde voor een dialoog. Dit zou zorgen voor onder andere vertrouwen en solidariteit. Het voeren van een dialoog heeft te maken met interactie: er zijn immers twee of meer mensen nodig om een dialoog te voeren. Interactie heeft echter niet alleen te maken met het gebruik van taal. Volgens Pierre Bourdieu (1977) heeft interactie te maken met machtsrelaties en zijn deze binnen interactie vaak niet in balans. Dit komt door de verschillende posities van de gesprekspartners. Vluchtelingen en immigranten worden vaak gezien als mensen die de Nederlandse cultuur niet kennen en hier misschien zelfs een gevaar voor vormen. Deze negatieve identiteitspositie in combinatie met het niet volledig beheersen van de Nederlandse taal kan ervoor zorgen dat zij als minderwaardige gesprekspartners worden gezien, waardoor zij zelf het gevoel kunnen krijgen liever situaties te vermijden waarin zij met

moedertaalsprekers moeten praten (Block 2007), zelfs wanneer zij al goed Nederlands spreken. Dit kan het leren van het Nederlands in de weg staan en er juist voor zorgen dat vluchtelingen minder contact hebben met Nederlanders.

De verschillende machtsrelaties binnen interactie hebben te maken met het begrip sociale identiteit. Sociale identiteit wordt gecreëerd door de wisselwerking tussen hoe mensen zichzelf zien en hoe anderen hen zien. Jenkins (2000) deed onderzoek naar identiteit. Volgens hem bestaat identificatie uit de manier waarop iemand zichzelf identificeert, hoe anderen hem identificeren en de relatie hiertussen. Het resultaat van deze processen noemt Jenkins sociale identificatie. Sociale identificatie heeft dus te maken met de vraag of een persoon zichzelf binnen een bepaalde groep plaatst en in hoeverre andere mensen dat doen en is daarom onderling inwisselbaar met de term groepsidentificatie (Ashforth & Mael, 1989). Sociale identificatie of groepsidentificatie is niet zwart wit: mensen kunnen zich tot op zekere hoogte met een bepaalde groep identificeren en tegelijkertijd met een andere. Deze identiteit komt altijd tot stand binnen interactie, omdat er hierbij sprake is van een wisselwerking tussen de zelf en de ander waarbij taal een grote rol speelt.

4

https://www.reginacoeli.nl/blog/zonder-de-taal-kun-je-geen-onderdeel-worden-van-nederland.html, bezocht op 11 maart, 2018.

(14)

Het concept sociale identificatie is toe te passen op de integratie van Syrische vluchtelingen in Nederland. Bij succesvolle integratie is het belangrijk dat vluchtelingen een sterke(re) sociale identiteit krijgen binnen Nederland. Een sterke sociale identiteit wordt gedefinieerd als een positief gevoel tegenover de groep met als gevolg hier graag deel van uit willen maken (Jackson & Smith, 1999). Deze sociale identiteit wordt gecreëerd door de wisselwerking tussen de zelf en de ander. Hoe Nederlanders op vluchtelingen reageren heeft invloed op in hoeverre zij zich onder andere welkom en veilig voelen in het nieuwe land. Als Nederlands spreken automatisch moet leiden tot succesvolle integratie, zou een toename van de

Nederlandse taalvaardigheid moeten bijdragen aan een sterkere sociale identiteit binnen Nederland. Wanneer immigranten of vluchtelingen Nederlands leren, betekent dit echter niet meteen dat zij in interactie met Nederlanders als gelijkwaardige sprekers worden gezien. Vluchtelingen die Nederlands aan het leren zijn beheersen de taal niet volledig en krijgen daarnaast vaak te maken met negatieve identiteitsposities gebaseerd op andere factoren dan de taal. Het niet volledig beheersen van de taal zorgt ervoor dat dit negatieve beeld versterkt wordt, ook al kan iemand al redelijk goed Nederlands. Dit kan tot gevolg hebben dat Syrische vluchtelingen geen sterke sociale identiteit binnen Nederland kunnen opbouwen en dit zou succesvolle integratie in de weg kunnen staan.

2.3. Taal en succesvolle integratie

De algemene aanname is dat het spreken van de taal de sleutel is tot succesvol meedraaien in de Nederlandse maatschappij. Het beheersen van de taal zorgt voor een succesvolle deelname aan het studie- en werkleven en dit wordt over het algemeen beschouwd als succesvolle integratie (Gharoshi & Van Tilburg, 2006). Toch blijkt dat door factoren als othering, discriminatie, nationaliteit, religie en immigratiestatus er vaak een negatief beeld van immigranten en vluchtelingen heerst. Ook wanneer zij hun best doen de taal te leren en zich graag mengen onder de Nederlandse bevolking. De vraag die hierbij opkomt is in hoeverre het leren van de taal dan wel echt voor succesvolle integratie zorgt. Daarnaast kunnen we ons afvragen wat het beheersen van het Nederlands precies inhoudt en of het als tweede taalleerder wel mogelijk is om de taal voldoende te beheersen.

Verschillende studies hebben eerder onderzoek gedaan naar de relatie tussen taal en integratie bij immigranten. Hieruit blijkt dat het leren van de taal niet automatisch lijkt te leiden tot succesvolle integratie. Jill Court (2017) deed bijvoorbeeld kwalitatief onderzoek naar de rol die het leren van Engels als tweede taal speelt bij de integratie van verschillende immigranten in Groot-Brittannië. Hieruit kwam naar voren dat sommige immigranten geen

(15)

Engels durfden te spreken, hoewel dat wel van hen verwacht werd. Eén van de drie participanten had het gevoel dat, zelfs al was haar Engels al redelijk goed, Engelse moedertaalsprekers haar niet als ‘rechtmatige spreker’ beschouwden (p. 407).

Miller (1999) deed onderzoek naar de relatie tussen taalvaardigheid en sociale identiteit. Uit haar onderzoek bij drie jonge tweede internationale studenten in Australië kwam naar voren dat zij zich alle drie prettig voelden in dezelfde groep: de groep die ‘niet zo goed Engels sprak’ (p. 163). Op de normale middelbare school voelden twee van de drie leerlingen zich niet thuis en hadden zij het gevoel dat anderen niet met hen wilden praten. Eén leerlinge voelde zich echter wel op haar plek en voor haar voelde het prettig om Engels te praten met Australische leerlingen.

Het onderzoek van Ghorashi en Van Tilburg (2006) was gericht op hoogopgeleide vrouwelijke vluchtelingen uit verschillende niet-westerse landen. Op basis van kwantitatief en kwalitatief onderzoek kwam naar voren dat hoe goed hun Nederlands ook was, het voor hen erg moeilijk bleef om een baan te vinden. Vaak werden zij afgewezen omdat hun Nederlands niet goed genoeg was voor de baan, zelfs wanneer zij bij hetzelfde bedrijf stage hadden gelopen. Volgens Kruisbergen en Veld (2002) komt dit doordat werkgevers een minder positief beeld hebben van werknemers wanneer zij geen vloeiend Nederlands spreken.

Daarnaast stellen Ghorashi en Van Tilburg dat het niet volledig beheersen van het Nederlands samengaat met het negatieve beeld van vluchtelingen en angst voor culturele diversiteit.

Zowel het onderzoek van Court als het onderzoek van Miller tonen aan dat de

participanten het erg belangrijk vonden om Engels te spreken en dit ook wel wilden, maar een onzeker gevoel kregen wanneer zij een gesprek moesten voeren met moedertaalsprekers. Sommige van hen kregen het gevoel dat zij niet als waardige gesprekspartner gezien werden en durfden daarom niet echt gesprekken aan te gaan. Daarnaast toont het onderzoek van Ghorashi en Van Tilburg aan dat vluchtelingen minder kans hebben op de arbeidsmarkt, hoe goed hun Nederlands ook is. Zij noemen dit de paradox van het Nederlandse

integratiesysteem: het spreken van Nederlands wordt gezien als belangrijkste aspect om te integreren in de Nederlandse maatschappij en meedraaien op de Nederlandse arbeidsmarkt wordt gezien als een teken van succesvolle integratie. Binnen de arbeidsmarkt wordt het niet vloeiend beheersen van de Nederlandse taal echter gezien als een reden om immigranten juist uit te sluiten. Volgens deze maatstaven is succesvolle integratie dus praktisch onmogelijk aangezien het volledig vloeiend, accentloos leren van het Nederlands erg moeilijk en misschien zelfs onmogelijk is.

(16)

2.4. Taalvaardigheid, sociale identiteit en integratie

Hoewel uit de voorgaande paragrafen blijkt dat er onderzoek is gedaan naar de integratie van immigranten en vluchtelingen in verschillende (westerse) landen en daarbij gekeken is naar aspecten zoals afkomst, taalvaardigheid en andere identiteitsposities, zijn dit soort

onderzoeken zeer schaars. Vooral de kant vanuit vluchtelingen blijft onderbelicht en hoewel het leren van de taal als erg belangrijk wordt gezien bij integratie, wordt er bij

inburgeringsprocessen nog weinig rekening gehouden met de aspecten die hierbij komen kijken. In hun studies hebben Miller (1999) en Court (2017) door middel van kwalitatief onderzoek de relatie tussen taalvaardigheid en integratie (Court) en tussen taalvaardigheid en sociale identiteit (Miller) onderzocht. Beide studies richten zich echter op immigranten met verschillende afkomsten en immigratieredenen en hebben daarmee uit elkaar lopende onderzoeksgroepen. Bovendien zijn deze onderzoeken gedaan in Engeland en Australië. De studie van Ghorashi en Tilburg (2006) richt zich enkel op vrouwelijke vluchtelingen en kijkt vooral naar de relatie tussen het niet volledig beheersen van het Nederlands en een eerlijke kans op de arbeidsmarkt.

Dit onderzoek is gericht op één specifieke onderzoeksgroep: Syrische vluchtelingen in Nederland. Op dit moment is dit de grootste groep vluchtelingen in Nederland en hoewel de aanname heerst dat het leren van Nederlands de sleutel is tot succesvolle integratie, is er weinig tot geen onderzoek gedaan naar in hoeverre dit voor Syrische vluchtelingen ook daadwerkelijk werkt in de praktijk. Voorgaande studies tonen aan dat sociale identiteit en heersende negatieve identiteitsposities invloed uitoefenen op integratie. Daarnaast lijkt een toename van de taalvaardigheid niet per se te zorgen voor een sterkere sociale identiteit of een vermindering van een negatief imago. Hoewel uit nieuwsberichten en eerdere onderzoeken bleek dat vluchtelingen het belangrijk vinden om de taal te leren, is er weinig te vinden over in hoeverre zij zich daadwerkelijk geïntegreerd voelen en in hoeverre dit beïnvloed is door het leren van de taal.

In dit onderzoek is er gekeken naar de relatie tussen taalvaardigheid, sociale identiteit en integratie. Hoe staat de toename van de taalvaardigheid in relatie tot de sociale identiteit van Syrische vluchtelingen, vooral gezien de negatieve identiteitsposities waar zij mee te maken kunnen krijgen? Verder was de vraag of een toename van taalvaardigheid een

positieve invloed had op deze negatieve identiteitsposities. Het uiteindelijke doel was erachter komen in hoeverre een toename in Nederlandse taalvaardigheid daadwerkelijk zorgt voor succesvolle integratie in Nederland. Om deze vraag te kunnen beantwoorden is het onderzoek gebaseerd op twee onderliggende onderzoeksvragen:

(17)

1. Wat is de invloed van de Nederlandse taalvaardigheid op de sociale identiteit van Syrische vluchtelingen?

2. Wat is de invloed van de Nederlandse taalvaardigheid op de heersende negatieve identiteitsposities rondom Syrische vluchtelingen?

Hoewel sociale identiteit en negatieve identiteitsposities met elkaar verbonden zijn, is ervoor gekozen om de invloed van taalvaardigheid op deze concepten los van elkaar te bekijken. Vervolgens kunnen de uitkomsten van de twee vragen samen leiden tot een antwoord op de hoofdvraag.

Om antwoord te krijgen op bovenstaande vragen is er een mixed methods onderzoek uitgevoerd. Dit houdt in dat kwantitatief en kwalitatief onderzoek gecombineerd worden. De eerste stap was het afnemen van een survey onder zoveel mogelijk Syrische cursisten bij een Nederlandse taalschool in het midden van het land. Hierbij was het essentieel om de enquête af te nemen onder cursisten op verschillende taalniveaus om deze met elkaar te kunnen vergelijken. Op basis van de uitkomsten van de survey kon het diepte-interview worden opgesteld. De survey was geschikt om antwoord te vergaren op de vraag ‘wat?’, waarbij het diepte-interview inzichten kon bieden in de redenen achter de antwoorden van de survey en zo antwoord kon geven op de vraag ‘waarom?’.

Het doel van dit onderzoek is nieuwe inzichten bieden in de integratie van Syrische vluchtelingen. Het Nederlandse inburgeringssysteem gaat uit van de aanname dat Nederlands leren de basis is voor succesvolle integratie en houdt weinig rekening met de moeilijkheden waar vluchtelingen mee te maken krijgen, zelfs wanneer zij de taal goed genoeg beheersen. Deze studie laat hen aan het woord om zo hopelijk meer inzicht te verkrijgen in deze situatie. Op basis van de literatuur wordt er verwacht dat een toename in taalvaardigheid niet altijd zorgt voor een sterkere sociale identiteit en een vermindering van een negatief imago. Sociale identiteit en de heersende negatieve identiteitsposities spelen een essentiële rol bij succesvolle integratie. De mate waarin een toename in taalvaardigheid effect heeft op deze twee aspecten geeft dus een beeld van de invloed van taalvaardigheid op integratie. Het doel van dit

onderzoek is absoluut niet om aan te tonen dat Nederlands leren niet belangrijk is. De aanname dat het leren van de taal automatisch zorgt voor succesvolle integratie wordt in dit onderzoek echter wel ter discussie gesteld. Op basis van de literatuur wordt er verwacht dat ook Syrische vluchtelingen in Nederland last ondervinden bij integratie in Nederland. Ook wanneer zij het Nederlands goed beheersen.

(18)
(19)

3. Methode

3.1. Participanten

Het onderzoek is afgenomen bij een Nederlandse taalschool voor volwassen anderstaligen in het midden van Nederland. De school verzorgt cursussen voor midden- en hoogopgeleide cursisten op alle taalniveaus: van beginners tot gevorderden. Omdat dit onderzoek zich richt op Syrische vluchtelingen heeft alleen deze groep cursisten meegedaan aan het onderzoek. Aangezien dit momenteel ook de grootste groep cursisten op de school betreft, waren er genoeg participanten aanwezig voor het onderzoek. Het onderzoek bestond uit een surveyonderzoek en een semigestructureerd diepte-interview. In totaal deden er 83

participanten mee aan het surveyonderzoek, waarvan 29% een beginnerscursus volgde (A0 – A2), 36% een halfgevorderden cursus (A2 – B1) en 31% een gevorderden cursus (B1 – B2) of vergevorderden cursus (B2 - C1). 4% van de participanten had niet aangegeven welke cursus zij op dat moment volgden. Verder gaf 53% aan minder dan twee jaar in Nederland te zijn, 41% gaf aan tussen de twee en vier jaar in Nederland te zijn en 1.2% (1 persoon) gaf aan tussen de zes en acht jaar in Nederland te zijn. 5% van de participanten heeft de vraag niet ingevuld. In totaal is dus 94% van de participanten minder dan vier jaar in Nederland in Nederland.

Het diepte-interview is afgenomen bij drie gevorderde cursisten, Nada (21), Tefo (36) en Yasin (27), die niet hebben deelgenomen aan het surveyonderzoek zodat ze voorafgaande aan het interview nog niet wisten waar het interview over zou gaan. Dit brengt het totaal van de participanten voor het onderzoek op 86. De drie gevorderde cursisten zijn tussen de twee en drie jaar in Nederland en zijn alle drie geslaagd of nog bezig met het staatsexamen NT2-2 (niveau B2). Hun namen zijn veranderd om hun anonimiteit te waarborgen. Er is gekozen voor gevorderde participanten om verschillende redenen. Ten eerste zijn zij vaak al langere tijd in Nederland, spreken het beste Nederlands en kunnen daardoor wellicht ook het beste met Nederlanders communiceren. Daarnaast hebben cursisten op B2-niveau vaak het staatsexamen B2 gehaald (of zijn van plan deze te gaan halen), omdat zij een hbo- of universitaire studie willen gaan doen. Hierdoor hebben zij waarschijnlijk een andere kijk op de kansen die Syrische vluchtelingen hebben in Nederland dan cursisten die een minder hoog streven hebben. Ook was het voor mij niet mogelijk om diepte-interviews te houden met participanten die geen Nederlands en geen Engels spreken, omdat ik zelf geen Arabisch spreek. Om fouten door onbegrip zoveel mogelijk te vermijden was het daarom een logische

(20)

keuze om Syrische mensen te interviewen die het Nederlands al op een hoog niveau beheersen.

3.2. Materialen

Het mixed methods onderzoek combineert kwantitatief en kwalitatief onderzoek, waarbij kwantitatief onderzoek in dit onderzoek de eerste stap was. Het invullen van de enquête (zie bijlage 1) kostte ongeveer vijf minuten en bestond uit twee verschillende delen. Het eerste deel bestond uit vijf achtergrondvragen: leeftijd, aantal jaren in Nederland, geslacht, taalcursus en het aantal Nederlandse mensen waar de dag ervoor mee was gesproken.

Aangezien de school cursussen biedt voor alle taalniveaus, was het belangrijk om cursisten uit de verschillende groepen te testen en zo onderscheid te maken tussen de verschillende

niveaus. Omdat cursisten zelf vaak niet precies weten op welk taalniveau zij zijn, maar wel altijd weten welke cursus zij op dat moment volgen, was vraag 4 (welke cursus volg je nu?) erg belangrijk. Op basis daarvan kon onderscheid gemaakt worden tussen de verschillende niveaus van de participanten. Om de taalbarrière tegen te gaan was de enquête vertaald in het Arabisch, zodat de participanten de vragen zowel in het Arabisch als in het Nederlands konden lezen. Vraag 5 (Met hoeveel Nederlandse mensen hebt u gisteren (ongeveer) Nederlands gesproken?) gaf een indicatie van in hoeverre de participant omgaat met Nederlandse mensen.

Het tweede gedeelte van de enquête bestond uit 17 stellingen waarbij de participanten door middel van een 5-punts Likertschaal (1=zeer mee oneens, 2=mee oneens, 3=neutraal, 4=mee eens en 5=zeer mee eens) konden aangeven in hoeverre ze het met de stelling eens waren. De stellingen zijn opgesteld op basis van de onderzoeksvragen en hebben te maken met zowel sociale identiteit als negatieve identiteitsposities en bijbehorende concepten zoals othering, identificatie en taalvaardigheid. Ze zijn vooral gericht op het gevoel dat de

participanten hebben bij deze concepten. Stellingen 1 t/m 5 gingen vooral over het leren en spreken van Nederlands en het gevoel dat daarmee gepaard gaat. Vinden Syriërs Nederlands praten leuk? Voelen ze zich daar prettig bij? Vinden ze het moeilijk? Stellingen 6 t/m 12 gingen over het contact met Nederlandse mensen. Hebben Syriërs veel Nederlandse vrienden? Vinden ze het leuk om met Nederlandse mensen om te gaan? Stellingen 13 t/m 17 hadden te maken met het thuisgevoel in Nederland. Willen Syriërs in Nederland blijven wonen en voelen ze zich hier veilig? Hebben ze hier veel kansen? Het doel van de enquête was antwoord vergaren op de twee onderzoeksvragen om uitspraken te kunnen doen over de

(21)

invloed van de Nederlandse taalvaardigheid op de sociale identiteit, negatieve identiteitsposities en integratie van Syrische vluchtelingen.

Na het afnemen van de survey is er een semigestructureerd diepte-interview (zie bijlage 2) gehouden met drie gevorderde cursisten. De vragen van het diepte-interview zijn opgesteld op basis van de onderzoeksvragen en de uitkomsten van het surveyonderzoek. Het diepte-interview bestond uit 18 vooraf opgestelde open vragen waar tijdens het interview vanaf geweken kon worden. Aangezien het een semigestructureerd diepte-interview betrof had de participant invloed op het verloop van het interview en konden er vragen toegevoegd op weggelaten worden. Het doel van de interviews was om in 30 tot 60 minuten meer inzicht te krijgen in waarom er bepaalde antwoorden op de enquêtevragen waren gegeven. Het kwantitatieve en kwalitatieve onderzoek samen kon een vollediger antwoord geven op de onderzoeksvragen en meer inzicht bieden in de kwestie.

3.3. Procedure

Om de enquête bij zoveel mogelijk cursisten af te nemen, zijn de docenten van de taalschool gevraagd of zij in de pauze of aan het einde van hun les hun Syrische cursisten wilden vragen om de enquête in te vullen. Omdat ik zelf ook bij de school werk als medewerker en als docent heb ik mezelf zoveel mogelijk afzijdig gehouden bij het afnemen van de enquêtes. Bij mijn eigen cursisten heb ik de enquête dan ook niet afgenomen. Hiermee wilde ik voorkomen dat participanten de enquête niet naar waarheid in zouden vullen. Aangezien ik veel cursisten persoonlijk ken zou het kunnen dat zij de enquête niet waarheidsgetrouw in zouden vullen om mij niet te beledigen. Vragen zoals ‘Ik vind Nederlandse mensen aardig’ zouden minder snel met ‘zeer mee oneens’ beantwoord kunnen worden wanneer de participanten wisten dat ik hun antwoorden zou lezen. De docenten hebben bij de participanten benadrukt dat zij de antwoorden van de enquêtes niet te zien kregen en dat de enquêtes volledig anoniem zouden blijven.

De drie participanten met wie ik de diepte-interviews heb afgenomen, kende ik van tevoren al persoonlijk. Alle drie hebben zij in het verleden trainingen voor het staatsexamen NT2-2 bij mij gevolgd. Dit zorgde er hopelijk voor dat de participanten uitgebreidere verhalen zouden vertellen, omdat ze mij al kenden en waarschijnlijk ook vertrouwden. De interviews zijn grotendeels gebaseerd op dezelfde vragen als de enquête (zie bijlage 1 en 2), maar hier kon makkelijk vanaf geweken worden door het gesprek. Bij ieder interview werden eerst wat achtergrondvragen gesteld (1. Hoe oud ben je? 2. Hoe lang ben je al in Nederland? 3. Hoe heb je Nederlands geleerd?). Op basis van vraag 3 begon de participant vaak uit zichzelf al meer

(22)

te vertellen. Na vraag 3 kon de volgorde van de vragen dan ook afwijken van het vooraf vastgestelde vragenschema. Als de participant te ver van het onderwerp afweek werd

geprobeerd om het gesprek weer op het juiste spoor te zetten door middel van het stellen van één van de vooraf vastgestelde vragen. Er is geprobeerd zo weinig mogelijk suggestieve vragen te stellen om de participanten zo min mogelijk te sturen. Door middel van dit interview konden de participanten uitleggen waarom zij bepaalde antwoorden gaven, relevante informatie toevoegen en uitgebreid reflecteren op hun tijd in Nederland.

Voorafgaande aan zowel het surveyonderzoek als het interview werden de

participanten erop geattendeerd dat hun deelname geheel anoniem was. Verder konden zij te allen tijde stoppen met het onderzoek. Om zo min mogelijk invloed uit te oefenen op de antwoorden van de participanten werd hen voorafgaande aan het onderzoek alleen verteld dat onderzoek met taalvaardigheid en integratie te maken had. Na afloop konden zij vragen stellen over het onderzoek en werd er bij belangstelling meer over verteld.

3.4. Analyse

Voordat de diepte-interviews af werden genomen, was het belangrijk om de uitkomsten van het surveyonderzoek te bekijken. Het surveyonderzoek gaf een algemeen beeld van de meningen van meer dan 80 Syrische vluchtelingen op de stellingen, wat een goed uitgangspunt gaf voor de vragen in het diepte-interview. Nadat alle informatie van de enquêtes was ingevoerd, konden de drie diepte-interviews worden afgenomen.

De eerste stap was de analyse van de uitkomsten van de enquête om een algemeen beeld te krijgen van de antwoorden die gegeven zijn in de steekproef en zo de

onderzoeksvragen te kunnen beantwoorden. Sociale identiteit is een lastig en breed concept dat lastig te definiëren is. Op basis van de literatuur wordt een sterke sociale identiteit in Nederland gedefinieerd als een positief gevoel tegenover Nederland en Nederlanders. Dit gevoel komt tot stand op basis een wisselwerking tussen zelfidentificatie en identificatie door anderen. Omdat negatieve identiteitsposities ook met sociale identiteit verbonden is en het belangrijk was om deze twee concepten te kunnen scheiden is er eerst een exploratieve factoranalyse gedaan om te zien welke onderliggende constructen er ten grondslag lagen aan de stellingen. Op deze manier konden de termen sociale identiteit en negatieve

identiteitsposities beter bepaald worden en konden de twee onderzoeksvragen apart

beantwoord worden. Door middel van het uitvoeren van verschillende ANOVA’s konden de antwoorden op de stellingen tussen de verschillende taalniveaus vervolgens met elkaar vergeleken worden.

(23)

De uitkomsten van het surveyonderzoek konden worden aangevuld met relevante informatie uit de diepte-interviews. De interviews zijn getranscribeerd en vervolgens gecodeerd op basis van de onderliggende constructen uit de enquête. Op die manier konden de interviews dienen als aanvulling op het surveyonderzoek.Deze aanvullende informatie kon meer inzicht bieden in de antwoorden die zijn gegeven op de enquêtes. Het kwantitatieve onderzoek kon antwoord geven op de vraag ‘wat?’, waar het kwalitatieve deel antwoord kon geven op de vraag

‘waarom?’. Op basis van de uitkomsten van onderzoeksvragen 1 en 2 en op basis van zowel het surveyonderzoek als de diepte-interviews kon vervolgens een antwoord worden gegeven op de hoofdvraag.

(24)
(25)

4. Resultaten

4.1. Onderzoeksvraag 1

4.1.1. Onderliggende constructen van sociale identiteit

Om te kunnen onderzoeken wat de invloed is van de Nederlandse taalvaardigheid op de sociale identiteit van Syrische vluchtelingen, was het als eerste belangrijk om te kijken welke onderliggende constructen er ten grondslag liggen aan sociale identiteit. Om hier antwoord op te krijgen is er een exploratieve factoranalyse met listwise deletion gedaan. Hierbij is gebruik gemaakt van principal axis factoring, omdat deze extractiemethode geschikt is om

onderliggende constructen te identificeren. Op deze manier kunnen de verschillende

variabelen (in dit geval de stellingen) onderverdeeld worden in factoren (Field, 2017).5 Om de resultaten beter te kunnen analyseren is er gebruik gemaakt van rotatie. Om zo natuurlijk mogelijke resultaten te krijgen en vanwege het vermoeden dat er correlaties waren tussen de verschillende variabelen (ze hebben immers allemaal te maken met sociale identiteit) is er gebruik gemaakt van een scheve (direct oblimin) rotatie. Principal axis factoring verdeelde de stellingen in zes verschillende factoren die allemaal een eigenwaarde hadden van boven de 1. Uit de Scree plot bleek echter dat de factoren na de vierde factor begonnen af te vlakken, waardoor besloten is een totaal van vier factoren aan te houden. Uit de factor correlation matrix (zie tabel 1) bleek dat er inderdaad aantoonbare relaties te zien waren tussen de vier factoren. Dit betekende dat de factoren onderling met elkaar te maken hebben en invloed op elkaar uitoefenen en dit bevestigde dat direct oblimin de juiste rotatiemethode was. De resultaten hiervan zijn te zien in tabel 2. Hierbij zijn alleen de factorladingen met een waarde van 0.4 of hoger weergegeven (Stevens, 2002). De adequaatheid van de steekproef is getest door middel van de Kaiser-Meyer-Olkin methode. Dit gaf een waarde van KMO = 0.73, wat boven het minimale criterium van 0.5 ligt (Kaiser & Rice, 1974). Ook alle KMO-waardes van de individuele variabelen waren 0.5 of hoger.

5

Voor alle informatie wat betreft factoranalyse en andere analyses met SPSS verwijs ik naar het boek

Discovering Statistics using SPSS Satsistics (2017) van Andy Field. Tenzij anders vermeld, zijn alle verdere

(26)

Tabel 1 Correlaties tussen de verschillende factoren

Factor 1 Factor 2 Factor 3 Factor 4

1 1.00 0.31 0.10 0.46

2 0.31 1.00 0.22 0.16

3 0.10 0.22 1.00 0.05

4 0.46 0.16 0.05 1.00

Tabel 2 Stellingen en factorladingen op vier factoren met direct oblimin rotatie

Factor 1 Gevoel bij Nederlande rs Factor 2 Hoeveelheid Contact met Nederlande rs Factor 3 Gevoel bij Nederland s spreken Factor 4 Gevoel bij Nederland Nederlandse mensen behandelen mij met respect.

0.93 Ik voel me op mijn gemak bij

Nederlandse mensen.

0.73

Ik voel me veilig in Nederland. 0.53 0.42

Ik vind Nederlandse mensen aardig.

0.51 Ik voel me serieus genomen

door Nederlandse mensen.

0.50 Ik voel me soms

gediscrimineerd in Nederland. Ik heb veel Nederlandse vrienden.

0.97 Ik ken veel Nederlandse mensen

met wie ik kan praten.

0.82 Ik praat veel Nederlands op een

dag.

Ik heb veel kansen in Nederland op het gebied van studie en werk.

Ik vind het fijn om Nederlands te praten.

0.74 Ik vind het leuk om met

Nederlandse mensen te praten.

0.54 Ik vind het belangrijk om

Nederlands te spreken.

(27)

Ik vind Nederlands leren moeilijk.

Ik voel me thuis in Nederland. 0.68

Ik wil in Nederland blijven wonen.

0.71 Ik vind het eng om Nederlands

te spreken.

Zoals in tabel 2 te zien is waren er vijf stellingen die laadden op factor 1. Op factor 2 laadden twee stellingen en op factor 3 en 4 laadden er allebei drie. Op Factor 1 laadden stellingen die te maken hebben met het gevoel dat Syrische vluchtelingen hebben bij Nederlandse mensen, en daarom is deze factor ‘gevoel bij Nederlanders’ genoemd. Factor 2 heeft te maken met de hoeveelheid contact met Nederlandse mensen. Factor 3 gaat vooral over het gevoel bij Nederlands spreken en factor 4 heeft te maken met het gevoel bij het land zelf. 5 van de 17 stellingen laadden op geen van de vier factoren en deze stellingen werden dan ook niet meegenomen in de verdere analyse voor onderzoeksvraag 1.

Uit tabel 1 blijkt dat er vooral correlatie zichtbaar is tussen factor 1 en 4 (0.46) en dat is ook terug te zien in tabel 2: de stelling ‘ik voel me veilig in Nederland’ laadde op zowel factor 1 als 4.

4.1.2. Verschillen tussen taalvaardigheidsgroepen

Om onderzoeksvraag 1 te kunnen beantwoorden moesten de verschillende factoren per taalvaardigheidsgroep (beginners, halfgevorderden, gevorderden) met elkaar vergeleken worden. Om een duidelijk overzicht te krijgen van de scores per participant op de vier factoren, zijn per persoon per factor de gemiddelde scores berekend van de stellingen die op de betreffende factor laadden. In tabel 3 is als voorbeeld het overzicht per factor te zien van de eerste 8 participanten.

Tabel 3 Overzicht van gemiddelde scores per participant per factor

Factor 1 (Gevoel bij Nederlanders) Factor 2 (Hoeveelheid contact met Nederlanders) Factor 3 (Gevoel bij Nederlands spreken) Factor 4 (Gevoel bij Nederland) Participant 1 5.00 2.00 5.00 3.67 Participant 2 5.00 1.00 - 3.67 Participant 3 5.00 3.50 4.67 4.33 Participant 4 3.40 2.00 4.00 4.33

(28)

Participant 5 4.00 3.00 4.00 3.67

Participant 6 5.00 3.00 4.00 4.33

Participant 7 4.60 1.50 4.67 4.67

Participant 8 4.00 1.50 - 4.00

Uit tabel 3 is af te lezen hoe hoog de participanten gemiddeld scoren per factor. Bedenk hierbij dat er bij het verkrijgen van deze data gebruik gemaakt is van een 5-punts Likertschaal (1=zeer mee oneens, 2=mee oneens, 3=neutraal, 4=mee eens, 5=zeer mee eens). Ompolen van de stellingen was niet nodig, omdat de drie negatieve stellingen (3. Ik vind Nederlands leren moeilijk, 4. Ik vind het eng om Nederlands te spreken, 14. Ik voel me soms gediscrimineerd in Nederland) niet laadden op de factoren en dus niet verder zijn meegenomen in de analyse voor onderzoeksvraag 1. Wanneer er een score van 5.00 te zien is op de factor, betekent dit dat de participant op alle stellingen binnen de factor geantwoord heeft met ‘zeer mee eens’. In het geval van factor 1 betekent dit dat er sprake is van een positief gevoel tegenover

Nederlanders. Bij factor 2 is er bij een hoge score sprake van veel contact met Nederlanders. Bij factor 3 is er bij een hoge score sprake van een positief gevoel bij het spreken van Nederlands en bij factor 4 betekent een hoge score een positief gevoel bij Nederland zelf. Wanneer er geen score te zien is betekent dit dat de participant op één of meer van de stellingen binnen de betreffende factor geen antwoord heeft gegeven, waardoor er bij deze participant geen factorlading op die factor te zien is.

In tabel 4 is een overzicht te zien van de gemiddelde scores per taalvaardigheidsgroep per factor.

Tabel 4 Overzicht van gemiddelde scores per taalvaardigheidsgroep per factor

Factor 1 (Gevoel bij Nederlanders) Factor 2 (Hoeveelheid contact met Nederlanders) Factor 3 (Gevoel bij Nederlands spreken) Factor 4 (Gevoel bij Nederland) Beginners 4.50 3.10 4.41 4.46 Halfgevorderde n 4.13 2.83 4.21 4.01 Gevorderden 4.21 2.65 4.18 4.10 Totaal 4.27 2.85 4.26 4.14

(29)

Bovenstaande tabel laat zien dat alle groepen positief scoren op factoren 1, 3 en 4 met gemiddelde scores van boven de 4.00. Op factor 2 wordt iets lager gescoord met gemiddelde scores van tussen de 2.60 en 3.10.

Om erachter te komen of de toename van de Nederlandse taalvaardigheid (de

onafhankelijke variabele) invloed heeft op de vier factoren (de afhankelijke variabelen) is er per factor een One-Way ANOVA uitgevoerd. Een ANOVA kan aantonen of het

taalvaardigheidsniveau een significant effect heeft op de factoren. Hieruit kwam naar voren dat er tussen de taalvaardigheidsgroepen geen significant verschil te zien was op factor 1 [F(2, 73) = 2.78, p = 0.07], factor 2 [F(2, 76) = 1.25, p = 0.29] en factor 3 [F(2, 73) = 1.13, p = 0.33]. Er kan dus niet aangetoond worden dat het taalvaardigheidsniveau significante invloed op deze drie factoren. De ANOVA geeft echter wel een significant verschil tussen het effect van de drie groepen op factor 4 [F(2, 75)= 3.73, p = 0.029].

Door middel van post hoc vergelijkingen was het ook mogelijk om per variabele tussen de drie taalvaardigheidsgroepen te vergelijken. De Games-Howell test gaf een significant verschil (p = 0.02) tussen de groepen beginners (M = 4.45, SD = 0.55) en halfgevorderden (M = 4.01, SD = 0.58) op variabele 4. Volgens deze test hebben beginners dus een significant positiever gevoel bij Nederland dan halfgevorderden.

4.1.3. Waarom deze antwoorden?

Op basis van de vier factoren van sociale identiteit die naar voren kwamen uit de

factoranalyse konden de diepte-interviews deels gecodeerd worden. Om onderzoeksvraag 1 te beantwoorden is er gebruik gemaakt van de stukken uit de interviews die betrekking hebben op taalvaardigheid in combinatie met de vier factoren. De citaten van de diepte-interviews zijn zo authentiek mogelijk gehouden. Er wordt letterlijk geciteerd wat de participanten hebben verteld. Soms zijn er delen weggelaten om het citaat duidelijker te maken. Dit wordt aangegeven met [..].

Eén van de participanten, Nada, is sinds ongeveer drie jaar in Nederland en werkt drie dagen per week bij een Nederlands restaurant. Ze heeft het staatsexamen NT2-2 gehaald en is ongeveer op niveau C1, wat betekent dat zij erg goed Nederlands spreekt. Toen ze in

Nederland kwam sprak ze nog helemaal geen Nederlands, maar wel Engels. Op de vraag of Nederlanders aardiger tegen haar zijn nu ze goed Nederlands spreekt antwoordde ze: ‘Ja, sowieso! Nou, het gaat niet over aardig of iets, maar als je de taal heel goed kan spreken dan .. die andere mensen kunnen gewoon makkelijk met jou praten en makkelijk omgaan. Dus eh .. de taal is heel belangrijk’. Verder gaf ze aan dat Nederlanders haar altijd welkom hebben

(30)

geheten, maar een beetje meer toen zij merkten dat zij de taal wilde leren: ‘Ik heb dit gehoord van meer dan één persoon. Ze zeggen: heel goed van jou! Je wil onze taal leren. We gaan jou met alle liefde helpen en ja, ik heb dat gemerkt’. Ook Tefo gaf aan dat Nederlanders beter op hem reageren nu hij goed Nederlands spreekt. Hij is 2,5 jaar in Nederland, werkt achter de bar bij een tennisclub en heeft veel Nederlandse vrienden. Hij vertelde: ‘En Nederlanders zeg maar voelen zich blij als je zeg maar met hun Nederlands praat. [..] Ze voelen zich blij en tevreden met jou’. Yasin, inmiddels twee jaar in Nederland en op zoek naar werk, gaf aan dat Nederlanders nu soms anders op hem reageren. Eerst kreeg hij vaak de opmerking: ‘waarom spreek je geen Nederlands?’ en wilden mensen geen antwoord geven als hij iets in het Engels vroeg. Verder gaf hij aan dat dit vooral oude mensen uit dorpen betrof. In Amsterdam heeft hij geen problemen gehad. Dit heeft volgens hem ook te maken met het feit dat hij homo is en de homo community heel open is.

De hoeveelheid contact die de drie participanten met Nederlanders hebben verschilt per persoon. Nada gaf aan dat zij sinds ze werk heeft veel contact heeft met Nederlanders: ‘Nou ik werk in een restaurant. Dus eh.. 3 dagen per week, 15 uur per week. Dus ik praat 15 uur per week met Nederlanders’. Naast haar werk spreekt ze niet zoveel Nederlands, omdat ze voornamelijk Syrische vrienden heeft. Ook Tefo werkt; hij werkt twee dagen per week als barman bij een tennisvereniging en praat daar altijd Nederlands. In tegenstelling tot Nada heeft hij juist meer Nederlandse dan Syrische vrienden. Doordat hij al vanaf het begin Nederlandse vrienden heeft, heeft hij het Nederlands voornamelijk geleerd door met hen te praten. ‘Ze [Tefo’s vrienden] zeggen altijd eh.. wij kunnen je helpen, ja met de taal, ook met anderen dingen om te integreren, ja de Nederlandse maatschappij’. In tegenstelling tot Nada heeft Tefo juist door dit contact in eerste instantie Nederlands geleerd. Nada was al een jaar in Nederland en bezig met Nederlands leren voordat zij echt met Nederlanders omging. Yasins verhaal is in zekere zin anders dan die van Nada en Tefo, omdat hij naast de Nederlandse cultuur vooral opgenomen werd in de homocultuur en zich hierin vooral meteen thuis voelde en meteen veel Nederlandse vrienden maakte. Net als Tefo heeft hij bijna alleen maar

Nederlandse vrienden.

Over het spreken van Nederlands zijn alle drie de participanten het eens: ze vinden het leuk om Nederlands te spreken. Wel is het belangrijk te vermelden dat ze ook alle drie

aangeven van talen leren te houden en het altijd leuk vinden een nieuwe taal te leren. Tefo gaf aan dat hij het leren van de taal één van de belangrijkste dingen vindt van integratie. Hij zei dat hij dan kan ‘communiceren met mensen en zijn problemen uit kan leggen en dat is heel belangrijk’. Ook Nada en Yasin gaven aan dat ze de taal leren belangrijk en essentieel vinden

(31)

voor integratie. Nada vond het in het begin wel moeilijk, maar na één jaar werd het makkelijker om te spreken. Dit had ook te maken met haar nieuwe baan in het restaurant.

Yasin gaf aan dat hij absoluut in Nederland wil blijven wonen. Op de vraag of hij het leuk vindt in Nederland antwoordde hij: ‘Natuurlijk, daarom wil hier wonen.’ Hij benadrukte hierbij dat vooral de cultuur hem aanspreekt, wat ook te maken heeft met de homocultuur in Nederland. Daarnaast vindt hij de mensen erg aardig. Tefo twijfelt of hij in Nederland wil blijven, omdat hij misschien ooit terug wil naar Syrië. Hij gaf wel aan dat Nederland als thuis voelt en dat hij zich door het spreken van de taal meer thuis voelt. Daarnaast zorgt ook de support van zijn vrienden ervoor dat hij zich hier op zijn gemak voelt.

4.2. Onderzoeksvraag 2

Hoewel de stellingen uit de enquête allemaal ook betrekking hadden op sociale identiteit, zijn er door de factoranalyse enkele stellingen niet meegenomen in het onderzoek. Deze stellingen laadden niet op de onderliggende factoren van sociale identiteit. Drie van deze stellingen zijn wel relevant voor het beantwoorden van onderzoeksvraag 2: Wat is de invloed van de

toename van de Nederlandse taalvaardigheid op de heersende negatieve identiteitsposities rondom Syrische vluchtelingen?

Hoewel het bestaan van negatieve identiteitsposities op veel verschillende manieren tot uiting kan komen, bleek uit eerdere studies dat het niet kunnen krijgen van een baan, zelfs wanneer iemand de taal al goed spreekt, een resultaat te zijn van o.a. een negatief imago. Daarnaast bleek uit het onderzoek van Block (2007) dat immigranten zich vaak bewust zijn van hun negatieve imago en het daardoor eng vinden zich in situaties te bevinden waarin zij de taal van het land moeten spreken. Op basis van deze achtergrondinformatie is er bij het beantwoorden van onderzoeksvraag 2 gebruik gemaakt van de stellingen ik voel me soms gediscrimineerd in Nederland, Ik heb veel kansen op het gebied van studie en werk en Ik vind het eng om Nederlands te spreken.

4.2.1. Gevoel van discriminatie

In tabel 5 is een overzicht te zien van de verschillende taalvaardigheidsgroepen en hun gemiddelde antwoorden op de stelling Ik voel me soms gediscrimineerd in Nederland. Een lage score (waarbij 1 het laagst mogelijke) betekent dat de groep zich gemiddeld niet zo gediscrimineerd voelt. Een hoge score (waarbij 5 het hoogst mogelijke) betekent dat de groep zich gemiddeld soms wel gediscrimineerd voelt.

(32)

Tabel 5 Gemiddeldes van antwoorden op stelling Ik voel me soms gediscrimineerd in Nederland per taalvaardigheidsgroep Aantal Gemiddelde Beginners 24 2.04 Halfgevorderden 28 2.54 Gevorderden 26 2.81 Totaal 78 2.47

Om te kijken of er significante verschillen waren tussen de gemiddeldes van de verschillende groepen, is er een One-Way ANOVA uitgevoerd om de gemiddeldes te vergelijken. Hieruit kwam naar voren dat het verschil in taalvaardigheidsgroep een significant effect had op het antwoord op de stelling Ik voel me soms gediscrimineerd in Nederland [F(2, 75) = 4.26, p = 0.18].

Door middel van post hoc vergelijkingen was het mogelijk om te ontdekken tussen welke groepen er sprake was van een significant verschil. De Games-Howell test toonde aan dat de gemiddelde score van de beginners (M = 2,04, SD = 0.96) significant verschilde (p = 0.15) van de gemiddelde score van de gevorderden (M = 2.81, SD = 0.90). De

halfgevorderden (M = 2.54, SD = 0.96) lieten geen significant verschil zien met de beginners (p = 0.16) en gevorderden (p = 0.53). De gevorderden groep voelde zich dus significant gemiddeld meer gediscrimineerd in Nederland dan de beginnersgroep.

Op basis van deze stelling is er gekeken naar de gerelateerde antwoorden in de diepte-interviews. Nada, Tefo en Yasin hebben alle drie momenten meegemaakt waarop ze zich gediscrimineerd voelden. Nada beschreef een aanvaring die zij heeft gehad waarbij een Nederlander naar haar toekwam in de bar om haar te vertellen dat ze niet in Nederland zou mogen blijven. Daarnaast beschreef ze een situatie waarbij haar vader moeite had met spullen verkopen via marktplaats: ‘En soms merk je dat iemand wil dingen niet verkopen voor

buitenlander. Dit kleine dingen, maar niet zo vaak’. Ze benadrukte hierbij dat 99% van de Nederlanders aardig zijn en dat dit soort situaties niet vaak voorkomen. Tefo is naar zijn zeggen nog nooit gediscrimineerd, maar gaf wel aan dat Nederlandse mensen soms gemeen tegen hem doen. Volgens hem zijn ze jaloers op zijn huis en hebben ze het idee dat hij alleen maar naar Nederland is gekomen om thuis te zitten en een uitkering te krijgen. Yasin

(33)

vooroordeel hebben tegenover alle mensen uit het Midden-Oosten. Wanneer je daarvandaan komt ben je ‘minder’.

Uit het interview met Tefo bleek dat hij altijd het gevoel heeft om zich te moeten bewijzen tegenover Nederlanders. Volgens Tefo moeten Nederlanders er continu van overtuigd worden dat hij ‘niet op zijn kont zit’ door middel van duidelijke plannen op het gebied van het leren van de taal, studie-, werk- en andere toekomstplannen. Hoewel hij de taal al goed beheerst lijkt het alsof Tefo nog steeds die bewijsdrang voelt. Yasin gaf aan dat Nederlanders vaak niet geloven dat hij Nederlands spreekt, ook al zegt hij van wel. Volgens hem komt dit door een vooroordeel tegenover Arabische mensen en verandert de mening van Nederlanders niet, ook al spreekt iemand goed Nederlands.

4.2.2. Kansen op het gebied van studie en werk

Dezelfde testen als hierboven konden uitgevoerd worden om de antwoorden op stelling Ik heb veel kansen in Nederland op het gebied van studie en werk van de verschillende groepen te vergelijken. In tabel 6 is weer een overzicht te zien van de verschillende

taalvaardigheidsgroepen en hun gemiddelde antwoorden op deze stelling. Een lage score (waarbij 1 het laagst mogelijke) betekent dat de groep gemiddeld niet het gevoel heeft veel kansen te hebben op het gebied van studie en werk in Nederland. Een hoge score (waarbij 5 het hoogst mogelijke) betekent dat de groep gemiddeld wel het gevoel heeft veel kansen te hebben.

Tabel 6 Gemiddeldes van antwoorden op de stelling Ik heb veel kansen in Nederland op het gebied

van studie en werk per taalvaardigheidsgroep

Aantal Gemiddelde

Beginners 24 3.71

Halfgevorderden 29 3.79

Gevorderden 26 3.27

Totaal 79 3.57

Opnieuw is er een One-Way ANOVA uitgevoerd om te kijken of er significante verschillen zijn tussen de gemiddeldes. Hieruit bleek dat het verschil in taalvaardigheidsgroep geen significant effect had op het antwoord op de stelling Ik heb veel kansen op het gebied van

(34)

studie en werk [F(2, 76) = 1.98, p = 0.15]. Op basis van deze resultaten is er dus geen verschil in de hoeveelheid kansen die beginners, halfgevorderden en gevorderden zien op het gebied van studie en werk in Nederland.

De resultaten van de diepte-interviews variëren onderling. Nada geeft aan dat zij, mits ze de taal goed spreekt en beschikt over alle toelatingseisen, geen problemen voorziet in het toelatingsproces van een studie of het verkrijgen van een baan. Tot nu toe heeft ze zich gericht op het leren van het Nederlands en haar bijbaan in een restaurant, maar in september wil ze met een studie gaan beginnen. Tefo geeft aan dat hij ‘bij sommige bedrijven’ evenveel kans heeft om een baan te krijgen als Nederlanders. Daarna maakt hij echter de vergelijking met ‘buitenlanders of andere nieuwkomers’ en geeft hij aan meer kans te hebben op een baan dan de meeste nieuwkomers die alleen maar Engels spreken.

Yasin is wat minder positief dan Nada en Tefo. Hij is afgestudeerd architect, heeft al vijf jaar werkervaring en heeft bij verschillende bedrijven gesolliciteerd. Hij beschrijft situaties waarbij zijn cv als zeer goed bestempeld werd, maar waarbij hij afgewezen werd omdat hij geen Nederlander is. Yasin vertelt: ‘Ze gaan liever Nederlander hebben [..]. Echt, echt Nederlander hebben zeg maar. Of echt de taal, moet jij de taal echt perfect spreken.’ Yasin vindt het gemeen dat hij hierdoor afgewezen wordt, vooral wanneer er in de

functieomschrijving staat dat Engels spreken een vereiste is. Nederlands staat er vaak niet bij als vereiste, omdat het bedrijf automatisch van vloeiend Nederlands spreken uitgaat.

4.2.3. Angst om Nederlands te spreken

Ook bij de stelling Ik vind het eng om Nederlands te spreken is het van belang om de

antwoorden van de verschillende groepen te vergelijken. In tabel 7 is het overzicht te zien van de verschillende taalvaardigheidsgroepen en hun gemiddelde antwoorden op deze stelling. Een lage score (waarvan 1 de laagst mogelijke) betekent dat de groep het gemiddeld niet eng vindt om Nederlands te spreken. Een hoge score (waarvan 5 de hoogst mogelijke) betekent dat de groep het gemiddeld wel eng vindt om Nederlands te spreken.

Tabel 7 Gemiddeldes van antwoorden op de stelling Ik vind het eng om Nederlands te spreken per

taalvaardigheidsgroep

Aantal Gemiddelde

Beginners 23 2.48

(35)

Gevorderden 25 2.88

Totaal 77 2.81

Uit de One-Way ANOVA bleek dat het verschil in taalvaardigheidsgroep wederom geen significant effect had op het antwoord op de stelling Ik vind het eng om Nederlands te spreken [F(2, 74) = 1.24, p = 0.30]. Op basis van deze resultaten is er dus geen verschil in de mate waarop beginners, halfgevorderden en gevorderden het eng vinden om Nederlands te spreken.

Uit zowel het interview met Nada als met Tefo en met Yasin komt niet naar voren dat zij het eng vinden om Nederlands te spreken. Alle drie geven zij aan dat zij het vooral leuk vinden om een nieuwe taal te leren. Yasin geeft wel aan dat hij pas durfde te zeggen dat hij Nederlands sprak toen hij ook het land had leren kennen, maar het spreken zelf lijkt hij niet eng te vinden.

(36)
(37)

5. Discussie

Het doel van dit onderzoek was erachter komen in hoeverre een toename van de Nederlandse taalvaardigheid zorgt voor succesvolle integratie van Syrische vluchtelingen. Uit de literatuur bleek dat er andere aspecten zijn die meespelen, zoals een sterke sociale identiteit en

negatieve heersende identiteitsposities. In de resultaten is er onderzocht of een toename in taalvaardigheid invloed heeft op deze aspecten. Op basis hiervan konden er uitspraken gedaan worden over deze relatie. In deze discussie worden de resultaten besproken en geanalyseerd om zo tot antwoorden op de onderzoeksvragen te komen.

5.1. De invloed van taalvaardigheid op sociale identiteit

Onderzoeksvraag 1: Wat is de invloed van de toename van de Nederlandse taalvaardigheid op de sociale identiteit van Syrische vluchtelingen is eerst getest door middel van het

surveyonderzoek. De 17 stellingen uit het onderzoek hadden allemaal te maken met de sociale identiteit van Syrische vluchtelingen. Door middel van de factoranalyse werden er vier onderliggende factoren gevonden: gevoel bij Nederlanders, hoeveelheid contact met Nederlanders, gevoel bij het spreken van Nederlands en het gevoel bij Nederland zelf. Het doel hiervan was om onderliggende constructen van sociale identiteit te bepalen en op basis hiervan te bepalen of een toename in Nederlandse taalvaardigheid invloed heeft op de sociale identiteit in Nederland van Syrische vluchtelingen. Uit eerder onderzoek bleek dat een sterke sociale identiteit te maken heeft met in hoeverre iemand een positief gevoel heeft tegenover de groep en hier deel van uit wil maken (Jackson & Smith, 1999). Deze sociale identiteit wordt gecreëerd door de relatie tussen hoe mensen zichzelf identificeren en hoe anderen hem identificeren (Jenkins, 2000). De vier factoren die naar voren kwamen uit de factoranalyse hebben te maken met deze wisselwerking. Het gevoel dat Syrische vluchtelingen krijgen bij Nederlanders, Nederlands spreken en Nederland zelf wordt beïnvloed door zelfidentificatie en identificatie van anderen en komt tot stand tijdens interactie (contact met Nederlanders).

Het eerste wat opviel aan de uitkomsten van het onderzoek was dat er door alle groepen op drie van de vier factoren erg hoog gescoord werd (score van boven de 4.00) en de participanten dus positief zijn over hun gevoel bij Nederlanders, het spreken van het

Nederlands en het land zelf. De hoeveelheid contact met Nederlanders was bij alle groepen iets minder (maximaal 3.10). Deze uitkomsten zouden aan kunnen tonen dat alle

(38)

Nederland en Nederlanders en hier deel van uit willen maken Dit wijst op een sterke sociale identiteit binnen Nederland (Jackson & Smith, 1999). Nada vertelde bijvoorbeeld dat

Nederlanders haar altijd welkom hebben geheten, maar iets meer sinds ze Nederlands spreekt. Tefo gaf aan dat Nederlanders leuker op hem reageren nu hij beter Nederlands spreekt, maar vertelde ook dat hij al vanaf het begin veel Nederlandse vrienden had die hem hebben geholpen. Dit zou kunnen verklaren waarom alle groepen uit het surveyonderzoek hoog scoren op factor 1: de participanten die meededen hebben wellicht allemaal een positief gevoel over Nederlanders. Een toename in taalvaardigheid heeft hier misschien enigszins invloed op, maar wellicht niet genoeg om significante verschillen aan te tonen.

Voorafgaande aan het onderzoek werd verwacht dat een toename in taalvaardigheid niet altijd zorgt voor een sterkere sociale identiteit (Bourdieu, 1977; Jenkins, 2000). Deze resultaten tonen dit aan, hoewel daarbij vermeld moet worden dat alle groepen gemiddeld erg hoog scoren op de factoren van sociale identiteit. Opmerkelijk is dat juist beginners, die de taal niet tot nauwelijks spreken, significant hoger scoren op factor 4 dan de halfgevorderde participanten. Er is echter geen significant verschil tussen beginners en gevorderden en halfgevorderden en gevorderden. Hierdoor is het moeilijk vast te stellen of taalvaardigheid echt invloed heeft op deze factor en lijkt het eerder toeval te zijn dat halfgevorderden

significant wat lager scoren dan de beginners. De drie groepen scoren bovendien erg positief op deze factor, ongeacht het significante verschil.

Op basis van de uitkomsten van dit onderzoek is er geen evidentie gevonden voor de invloed van taalvaardigheid op sociale identiteit in Nederland. Gezien de hoge scores zou dit kunnen betekenen dat de Syrische vluchtelingen vanaf het begin al een sterke sociale identiteit hadden in Nederland en deze niet verbeterd of verslechterd is door de invloed van

taalvaardigheid.

5.2. De invloed van taalvaardigheid op negatieve identiteitsposities

Onderzoekvraag 2: Wat is de invloed van de toename van de Nederlandse taalvaardigheid op de heersende negatieve identiteitsposities rondom Syrische vluchtelingen? is eerst

geanalyseerd op basis van drie stellingen. De antwoorden van de participanten op deze drie stellingen konden zicht geven op de mate waarop een toename in taalvaardigheid invloed heeft op de negatieve identiteitsposities rondom vluchtelingen.

Het kwantitatieve onderzoek gaf een significant verschil tussen beginners en gevorderden op de stelling ik voel me soms gediscrimineerd in Nederland. Gevorderden voelden zich meer gediscrimineerd dan beginners. Uit tabel 5 was ook af te lezen dat het

(39)

gemiddelde toenam per taalvaardigheidsgroep. Het gevoel gediscrimineerd te worden bleek dus juist toe te nemen naar mate de taalvaardigheid toenam. Verder kwam er uit het

kwantitatieve onderzoek geen significante invloed van taalvaardigheid op de andere twee stellingen naar voren. Toch was er in tabel 6 te zien dat, hoewel niet significant, gevorderden gemiddeld minder positief scoorden op de vraag of zij veel kansen hadden op het gebied van studie en werk. Hun gemiddelde antwoord zat meer tegen de 3 (‘neutraal’) aan, terwijl beginners en halfgevorderden eerder tegen de 4 (‘mee eens’) aan zaten.

Het kwantitatieve onderzoek geeft aan dat taalvaardigheid dus wel degelijk invloed heeft op negatieve identiteitsposities, maar dan in negatieve zin. Deze resultaten zijn in zekere zin opmerkelijk. Op basis van verschillende studies zouden juist tegenovergestelde resultaten verwacht worden. Het spreken van de taal zou gezien kunnen worden als een aanpassing aan de cultuur (Blackledge, 2009; Cameron, 2013) en in die zin processen van othering en discriminatie tegen kunnen gaan. Aan de andere kant blijkt uit eerdere case studies (Court, 2017, Ghorashi & Van Tilburg, 2006, Kruisbergen & Veld, 2002; Miller, 1999) dat

immigranten, ook al spraken ze de taal, niet het idee kregen als waardige gesprekspartners behandeld te worden. Daarnaast bleek uit deze studies dat vluchtelingen minder kans hebben op de arbeidsmarkt, ook wanneer zij de taal spreken.

Hoewel het moeilijk is om een directe verklaring te geven voor de toename op het gebied van discriminatie en de afname op het gebied van kansen naar mate het

taalvaardigheidsniveau stijgt, is het wel mogelijk om te speculeren op basis van de antwoorden in de diepte-interviews. Yasin gaf aan dat hij vaak niet geloofd wordt door Nederlanders wanneer hij zegt dat hij Nederlands spreekt. Hij heeft het gevoel dat

Nederlanders een vooroordeel hebben tegenover Arabische mensen. Daarnaast is hij aan het solliciteren, maar wordt hij vaak afgewezen doordat hij geen vloeiend Nederlands spreekt.

Deze antwoorden lijken te impliceren dat Yasin, juist nu hij goed Nederlands spreekt, obstakels tegenkomt. Wellicht had hij de verwachting dat wanneer hij goed Nederlands zou spreken, Nederlanders hem volledig zouden accepteren en hij makkelijker een baan zou kunnen vinden. Dit idee zou versterkt kunnen worden door de algemene aanname die in Nederland lijkt te heersen dat het leren van de taal de sleutel is tot integratie. Nada gaf aan dat zij verwacht net zoveel kansen te hebben als Nederlandse mensen wanneer zij de taal spreekt, maar zij is nog aan het studeren en niet op zoek naar een baan. Haar positieve instelling ten opzichte van Yasin zou te maken kunnen hebben met het feit dat zij nog niet bezig is geweest met sollicitatieprocedures en op dat gebied nog geen tegenslagen is tegengekomen. Verder gaf Tefo aan altijd het gevoel te hebben zich te moeten bewijzen tegenover Nederlanders, zelfs nu

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Het komt vaak voor dat leerlingen meer talen kennen dan alleen het Nederlands, maar op school wordt daar niet veel mee gedaan.. Aan het Nederlands worden daarentegen hoge

Door ook mondelinge taalvaardigheid volwaardig deel te laten uitmaken van het curriculum, worden juist de ‘vaardigheden voor het leven’ voor leerlingen goed zichtbaar. Daarbij

In een appbericht aan een leeftijdgenoot com- municeer je anders dan in een e-mail aan een ontvanger die je minder goed kent. Ook kritisch teksten lezen en bespreken en leren

De leraren leerden tijdens de training dat drie elementen bijdragen aan de motivatie van leerlingen: (1) een leergerichte aanpak – niet focus- sen op cijfers, maar toetsen zien

The ultimate goal of our research is to find out the impacts of predominated demographic shifts on the stock returns, sales growth and investment growth. And the five industries in

¾ Hebben we een duidelijk beeld wat leerlingen aan het einde van de basisschool moeten kunnen op het gebied van mondelinge taalvaardigheid (luisteren, spreken en gesprekken)..

Ook wordt in de peiling in beeld gebracht hoe het onderwijsleerproces voor mondelinge taalvaardigheid er uit ziet op de deelnemende scholen en in hoeverre er sprake is van

Ook besteden we aandacht aan verschillen met de prestaties voor luisteren uit eerder peilingsonderzoek (2007) en de prestaties van leerlingen aan het einde van het