• No results found

Sportklimaat, antisociaal en prosociaal gedrag : het verband tussen het sportklimaat en het anti en prosociaal gedrag van adolescenten

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Sportklimaat, antisociaal en prosociaal gedrag : het verband tussen het sportklimaat en het anti en prosociaal gedrag van adolescenten"

Copied!
29
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Sportklimaat, antisociaal en prosociaal gedrag

Het verband tussen het sportklimaat en het anti en prosociaal gedrag van adolescenten Annemijn van Zijverden

Universiteit van Amsterdam

Faculteit der Maatschappij- en Gedragswetenschappen Afdeling Pedagogische Wetenschappen

Studentnummer: 10633634 Begeleidster: Esther Rutten Bachelorscriptie

30 januari 2017 Aantal woorden: 5479

(2)

Inhoudsopgave

Abstract 3

Inleiding 4

Het verband tussen coach-sporter relatie en het anti en prosociaal gedrag 8

Communicatie 8

Relationele ondersteuning 9

Veiligheid 9

Ontvangen zorgzaam klimaat 11

Het verband tussen competitie en het anti en prosociaal gedrag 12

Ontvangen motiverende klimaat 12

Waargenomen geoorloofdheid van agressiviteit en gedrag 14

Type contactsport en gedrag 16

Conclusie en discussie 18

(3)

Abstract

In dit literatuuroverzicht is onderzocht op welke manier het sportklimaat invloed heeft op het anti en prosociaal gedrag van adolescenten. Er is met name gekeken naar de rol van de coach-sporter relatie en de competitieve context. Communicatie, ervaren veiligheid en relationele ondersteuning zijn naar voren gekomen als belangrijke elementen binnen de coach-sporter relatie. Relationele ondersteuning bleek positief gerelateerd te zijn aan prosociaal gedrag en negatief aan antisociaal gedrag.

Communicatie en ervaren veiligheid bleken negatief samen te hangen met antisociaal gedrag. Hiernaast is duidelijk geworden dat de competitie een belangrijke rol speelt binnen het sportklimaat en samenhangt met een waargenomen geoorloofdheid van agressiviteit, welke gepaard gaat met meer antisociaal gedrag. Deze geoorloofdheid bleek gerelateerd te zijn aan het type contactsport dat een adolescent speelt. Op dit gebied werden echter tegenstrijdige resultaten getoond. Toch is een consistente bevinding dat er bij hoge contactsporten significant meer anti en minder prosociaal gedrag wordt getoond.

(4)

Het verband tussen het sportklimaat en het anti en prosociaal gedrag van adolescenten Een tegenstrijdigheid is te zien omtrent de vraag of sportdeelname juist goed of slecht is voor het sociale gedrag van een kind. Enerzijds laat onderzoek zien dat sportdeelname gerelateerd is aan minder antisociaal gedrag (in het algemeen en zowel op als buiten het veld binnen de sportcontext) en meer prosociaal gedrag binnen de sportcontext en in het algemeen (Rutten et al., 2007, 2008, 2011), anderzijds laat onderzoek zien dat sportdeelname geassocieerd wordt met meer delinquent gedrag in het algemeen (Begg, Langley, Moffitt, & Marshall, 1996). Rees, Howell, en Miracle (1990) vonden daarentegen tegenstrijdige resultaten in hun studie. Zo vonden zij zowel een positief verband tussen sporten en antisociaal gedrag, als prosociaal gedrag in het algemeen.

De afgelopen decennia is er een flinke toename geweest in mensen die sporten (Breedveld, 2014). Toch is opvallend dat jongeren gedurende de adolescentie steeds minder gaan sporten in verenigingsverband. Uit de statistieken blijkt namelijk dat jongeren in de leeftijdscategorie van 12 tot 16 jaar, 60,7 % aan sport in

verenigingsverband doet, terwijl dit bij jongeren in de leeftijd van 16 tot 20 jaar, slechts voor 38,6% geldt (CBS, 2016). Dit is een flinke afname. In huidig

literatuuronderzoek zal dan ook toegespitst worden op adolescenten die sporten in verenigingsverband, aangezien sportparticipatie in verenigingsverband bij

adolescenten gerelateerd blijkt te zijn aan prosociaal en antisociaal gedrag van adolescenten (Rutten et al., 2007). Hierbij komt dat naast het feit dat men in de adolescentieperiode minder gaat sporten, dit een periode is waarin de prevalentie van probleemgedrag toeneemt. Het aantal delicten en gedragsstoornissen neemt sterk toe in deze periode (Westenberg, 2008; Farrington, 2004). Het is dus van belang dat er voorzichtig omgegaan wordt met deze risicogroep.

(5)

Op dit moment stimuleert de overheid sporten en is zij van plan deze

stimulering voort te zetten en uit te breiden (Deelen et al., 2015; Tiessen-Raaphorst, 2014). Ook zal er meer aandacht geschonken worden aan een veiliger sportklimaat Tiessen-Raaphorst, 2014). Met een veilig sportklimaat wordt een omgeving bedoeld waarin de sporter zich veilig voelt tijdens het sporten en geen last heeft van

ongewenst gedrag. Men zal een veiliger sportklimaat proberen te ontwikkelen door aandacht te creëren voor het belang van sportiviteit en respect en voor het voorkomen van ongewenst gedrag (antisociaal) en het stimuleren van gewenst gedrag

(prosociaal). Hiernaast zal men via opleidingen en communicatie, coaches proberen bewust te laten worden van de belangrijke rol die zij hebben binnen het sportklimaat (Tiessen-Raaphorst, 2014). De vraag heerst echter of sporten wel degelijk goed is voor het prosociaal en antisociaal gedrag van adolescenten en of het de moeite waard is om tijd en geld te steken in de stimulering van een veiliger sportklimaat.

Aangezien er wordt aangegeven dat er meer aandacht in het sportklimaat gestoken zal worden, is het belangrijk om te kijken naar de invloed die het sportklimaat op het sociale gedrag kan uitoefenen. Er zijn verschillende aspecten behorende tot het sportklimaat die gerelateerd zijn aan het anti en prosociaal gedrag van de sporter. Eén van de aspecten die in deze studie behandeld zal worden is de rol van de coach. De coach wordt namelijk als één van de belangrijkste aspect gezien van het sportklimaat (Nucci & Young-Shim, 2005). Hiernaast is onder andere in de studie van (Rutten et al., 2007) naar voren gekomen dat een goede coach-sporter relatie gerelateerd is aan minder antisociaal gedrag.

Een ander belangrijk aspect van het sportklimaat is de competitie die bij een sport komt kijken. Zo is gebleken dat een win-at-all costs oriëntatie vaak voorkomt in competitieve sporten, welke samenhangt met antisociaal gedrag bij sporters (Coakley,

(6)

2009; Endresen & Olweus, 2005; Nucci & Young-Shim, 2005). Een win-at-all cost orientatie komt voor bij een competitievorm waarin er winnaars en verliezers zijn en de winnaar er alles voor over heeft om te winnen en niks hiervoor laat (Pellegrini, 2008). Watson en White (2007) stellen dat het vooral de trots is die mensen van nature hebben, die bij de competitieve context komt kijken, welke de win-at-all costs instelling veroorzaakt. De trots komt volgens hen juist in een competitieve omgeving sterk naar boven. Volgens Losty (2016) leidt een win-at-all costs orientatie vaak tot een ego-goal orientatie van de sporter, wat weer in verband staat met het soort motiverende klimaat (mastery versus performance) dat de sporter van de coach ontvangt (Kavussanu, 2006). Een ego-goal orientatie is een vorm van een goal orientatie en houdt in dat iemand zijn of haar kunnen gelijkstelt aan anderen overtreffen en winnen. De andere soort goal orientatie is task-oriëntatie (ofwel mastery-oriëntatie), waarbij vaak sprake is van intrinsieke motivatie en de focus ligt op het beheersen van een taak (Stuntz & Weiss, 2009). Een mastery klimaat is een aspect van een positieve coaching omgeving en een performance klimaat van een negatieve coaching omgeving. Bij een mastery klimaat wordt de nadruk gelegd op individuele vooruitgang en de drang om goed te worden in een bepaalde taak.

Daarentegen ligt bij een performance klimaat de nadruk op anderen willen overtreffen (Boardley & Kavussanu, 2009).

Naast de win-at-all-costs oriëntatie die vaak bij de competitieve context komt kijken, wordt er ook beweerd dat competitie een waargenomen geoorloofdheid van agressiviteit met zich meebrengt (Nelson, Gelfand, & Hartmann, 1969), welke op zichzelf weer in verband staat met zowel de goal-oriëntatie van de sporter (Kavussanu & Roberts, 2001), als het type contactsport (Conroy, Silva, Newcomer, Walker, & Johnson, 2001; Tucker & Parks, 2001). Het type contactsport blijkt gepaard te gaan

(7)

met het anti en prosociaal gedrag dat de sporter toont (Kavussanu, Boardley, Sagar, & Ring, 2013; Endresen & Olweus, 2005). Er kan onderscheid gemaakt worden in hoge contactsporten, waarbij een hoge mate en intensiteit van fysiek gedrag aanwezig is (ijshockey, football, mannenlacrosse, boxen, worstelen en martial arts) en semi-contactsporten waarbij een gemiddelde mate en intensiteit van fysiek gedrag aanwezig is (basketbal, veldhockey en voetbal) en niet-contactsporten waarbij geen fysiek gedrag aanwezig is (tennis, volleybal, honkbal, bowlen, track & field).

Door het verband te onderzoeken tussen verschillende factoren van het sportklimaat en het prosociaal en antisociaal gedrag van de adolescente sporter kan inzicht verkregen worden in de hoeveelheid tijd, aandacht en geld die gestoken moet worden in deze factoren. Aangezien er niet onbeperkt tijd en geld is, is het belangrijk deze twee middelen zo efficiënt mogelijk in te zetten. In dit literatuuroverzicht zal gefocust worden op welke elementen in de coach-sporter relatie van belang zijn voor het anti en prosociaal gedrag van de sporter en hoe de competitie een rol speelt in het anti en prosociaal gedrag.

De vraagstelling die in dit literatuuroverzicht aan de orde komt is: ‘Op welke manier heeft het sportklimaat invloed op prosociaal en antisociaal gedrag van

adolescenten?’ De adolescentieperiode is de periode van 10 tot 21 jaar (Westenberg, 2008). Prosociaal gedrag heeft als intentie om een ander te helpen (Eisenberg & Fabes, 1998; Eisenberg & Mussen, 1989). Gedragingen die onder prosociaal gedrag vallen zijn: anderen helpen, delen en steun bieden aan anderen (Rutten et al., 2008). Antisociaal gedrag kan gedefinieerd worden als gedrag dat wordt afgekeurd en negatieve gevolgen heeft voor zichzelf en de samenleving (Catalano & Hawkins, 1996). Hieronder vallen de volgende gedragingen: regelovertredend gedrag en externaliserend gedrag zoals agressie (Rutten et al., 2008)

(8)

Om een antwoord te kunnen geven op de hoofdvraag zal het onderzoek onderverdeeld worden in drie deelvragen. De eerste deelvraag luidt: Wat is het

verband tussen de relatie coach-sporter en het anti en prosociaal gedrag van de sporter en welke factoren spelen hierin een belangrijke rol? De tweede deelvraag is: Wat is het verband tussen de competitieve context en het anti en prosociaal gedrag van de sporter? De deelvragen zullen beantwoord worden aan de hand van resultaten van eerder onderzoek. Tot slot zal de hoofdvraag beantwoord worden in de

discussieparagraaf, waarbij er met een kritische blik gekeken wordt naar de

onderzoeksresultaten en er eventuele aanbevelingen voor vervolgonderzoek gedaan worden.

Verband tussen coach-sporter relatie en anti en prosociaal gedrag

Er zijn meerdere onderzoeken geweest, waaronder Rutten et al. (2007; 2008; 2011) die nader onderzoek hebben gedaan naar de coach-sporter relatie en hoe dit in verband staat met het anti en prosociaal gedrag van de adolescente sporter. Rutten et al. (2007, 2008, 2011) hebben dit gedaan aan de hand van multi-level analyses. Rutten et al. (2007) hebben specifiek naar de communicatie gekeken tussen coach en sporter en hoe dit in relatie staat tot het anti en prosociaal gedrag van adolescenten in het algemeen. Dit onderzoek bevat 153 mannelijke adolescenten en 107 vrouwelijke adolescenten van 12 tot 18 jaar. Een robuuste bevinding van Rutten et al. (2007) is dat beter communicatie in een coach-sporter relatie leidt tot minder antisociaal gedrag.

Hoewel dit een robuuste bevinding is, is het relevant om het onderzoek van Rutten et al. (2008) in beschouwing te nemen. Zij hebben namelijk hetzelfde verband onderzocht, maar onderscheid gemaakt in anti en prosociaal gedrag op het veld en buiten het veld, iets dat weinig onderzoeken hebben gedaan. Belangrijk om te benadrukken is dat het anti en prosociaal gedrag buiten het veld, wel nog binnen de

(9)

sportcontext is. Een voorbeeld van gedrag buiten het veld binnen de sportcontext is hoe de sporter zich gedraagt in de kleedkamer (Rutten et al., 2008). Er is in deze studie ook naar de relatie coach-sporter gekeken en dan in het bijzonder naar de relationele ondersteuning die de coach de sporter biedt. De relationele ondersteuning is gemeten in termen van acceptatie, emotionele steun, respect voor autonomie, kwaliteit van communicatie en overeenstemming van doelen. Hieruit is naar voren gekomen dat meer relationele ondersteuning van de coach gerelateerd is aan minder antisociaal gedrag buiten het veld en meer prosociaal gedrag op het veld.

Dit laatste resultaat is in lijn met later uitgevoerd onderzoek van Rutten et al. (2011). Naast het gevonden positieve verband tussen een relationele ondersteuning en prosociaal gedrag binnen de sportcontext, kwam er in Rutten et al. (2011) naar voren dat er een negatief verband bestaat tussen relationele ondersteuning en antisociaal gedrag binnen de sportcontext en in het algemeen. Dit betekent dat meer relationele ondersteuning gepaard gaat met minder antisociaal gedrag in het algemeen. In het laatst benoemde onderzoek is echter binnen de sportcontext geen onderscheid gemaakt in gedrag op of buiten het veld en ook niet naar wie het gedrag gericht is. Wel is er in Rutten et al. (2011) naast de relationele ondersteuning naar een extra element in de coach-sporter relatie gekeken. Zij hebben namelijk onderzocht hoe de ervaren veiligheid in de coach-sporter relatie in verband staat met het anti en

prosociaal gedrag op het veld en in het algemeen. Hieruit is gebleken dat ervaren veiligheid in de coach-sporter relatie negatief gerelateerd is aan antisociaal gedrag binnen de sportcontext. Dit houdt in dat meer ervaren veiligheid zorgt voor minder antisociaal gedrag.

Bolter en Kipp (2016) hebben soortgelijk onderzoek uitgevoerd. Het is van belang om dit onderzoek op te nemen in huidig literatuuronderzoek, omdat de tot nu

(10)

toe besproken onderzoeken met name participanten bevatten die een lage tot laag-gemiddelde SES kennen, terwijl bij Bolter en Kipp (2016) slechts een zeer klein gedeelte van de adolescente participanten een lage SES kent. Hiernaast kijken zij naar zowel jongens als meisjes, wat zowel Rutten et al. (2008) als Rutten et al. (2011) niet hebben gedaan. Door het onderzoek van Bolter en Kipp (2006) in beschouwing te nemen zal een completer beeld gevormd kunnen worden van hoe het verband tussen coach-sporter relatie en anti en prosociaal gedrag van toepassing is op de gehele doelgroep van huidig literatuuronderzoek. Zij hebben bij 143 jongens en 102 meisjes in de vroege adolescentieperiode, de relatie onderzocht tussen een ondersteunende coach-sporter relatie en het anti en prosociaal gedrag binnen de sportcontext. Een ondersteunende relatie wordt in de studie van Bolter en Kipp (2016) gezien als een relatie waarin de sporter zich verbonden voelt tot de coach en tevreden is met de coach. Als er sprake is van een sterke ondersteunende relatie, voelt de sporter zich geaccepteerd door de coach en is er sprake van een effectieve interactie tussen sporter en coach (Ntoumanis, 2001). De ondersteunende relatie komt dus overeen met de relationele ondersteuning die in Rutten et al. (2008) en Rutten et al. (2011) is

gemeten. Bolter en Kipp (2016) hebben het verband tussen de ondersteunende relatie en het prosociaal en antisociaal gedrag onderzocht aan de hand van een

cross-sectioneel, correlationeel design. Hieruit is eveneens naar voren gekomen dat een ondersteunende coach-sporter relatie samengaat met minder antisociaal gedrag tegenover tegenstanders en meer prosociaal gedrag tegenover tegenstanders én

teamgenoten. Er kan gesteld worden dat dit geldt voor zowel jongens en meisjes in de gehele adolescentiefase. De coach-sporter relatie gaat dus samen met het anti en prosociaal gedrag bij adolescenten met verschillende niveaus van SES.

(11)

Fry en Gano-Overway (2010) en Gano-Overway et al. (2009) hebben

overeenkomstige resultaten gevonden. Het is relevant om deze onderzoeken in huidig literatuuronderzoek op te nemen, omdat deze naar het ontvangen zorgzaam klimaat hebben gekeken, hetgeen overeenkomt met zowel aspecten van communicatie, veiligheid en relationele ondersteuning. Hierbij komt dat onderzoek heeft uitgewezen dat het ontvangen klimaat in verband staat met de coach-sporter relatie (Olympiou, Jowett, & Duda, 2008). Onder een ontvangen zorgzaam klimaat wordt een klimaat verstaan waarin coach en sporter elkaar accepteren, vertrouwen, respecteren, naar elkaar luisteren en elkaar steunen en helpen om doelen te bereiken (Fry & Gano-Overway, 2010). Fry en Gano-Overway (2010) hebben naar prosociaal gedrag gekeken tegenover de coach en de teamgenoten. Zij hebben een positief verband gevonden tussen een ontvangen zorgzaam klimaat en het prosociaal gedrag van de sporter. Een zorgzaam klimaat zorgt dus voor meer prosociaal gedrag van de sporter tegenover de coach en de teamgenoten. Gano-Overway et al. (2009) hebben ook het antisociaal gedrag van de sporter in beschouwing genomen. Daaruit kwam naar voren dat een ontvangen zorgzaam klimaat gerelateerd is aan meer prosociaal gedrag en minder antisociaal gedrag van de sporter. Dit onderzoek geeft andere resultaten weer dan de onderzoeken van Rutten et al (2007; 2011) waarin geen verband werd

gevonden tussen communicatie en ervaren veiligheid in de coach-sporter relatie en het prosociaal gedrag. Een mogelijke verklaring voor het verschil in resultaten is dat Gano-Overway et al. (2009) gekeken hebben naar gedrag tegenover teamgenoten en de coach, terwijl Rutten et al. (2007) heeft gekeken naar gedrag in het algemeen en Rutten et al. (2011) naar gedrag in het algemeen en gedrag binnen de sportcontext in het algemeen waar geen onderscheid gemaakt is in gedrag naar de coach/teamgenoten of tegenstanders.

(12)

Al met al kan er gesteld worden dat de coach een belangrijke rol speelt in het sportklimaat en verband houdt met het prosociaal en antisociaal gedrag van

adolescenten. Specifiek is er gekeken wat voor rol communicatie, relationele

ondersteuning/ondersteunende relatie en veiligheid in de coach-sporter relatie spelen. Een consistente bevinding is dat relationele ondersteuning gepaard blijkt te gaan met zowel anti als prosociaal gedrag (op het veld, buiten het veld, binnen de sportcontext en in het algemeen). Tegenstrijdige resultaten zijn gevonden omtrent communicatie en ervaren veiligheid. In een bepaald onderzoek is gevonden dat deze elementen gerelateerd zijn aan zowel anti als prosociaal gedrag, terwijl andere onderzoeken hebben gevonden dat de elementen enkel gerelateerd zijn aan antisociaal gedrag; communicatie in het algemeen en ervaren veiligheid binnen de sportcontext. Het verband tussen competitie en prosociaal en antisociaal gedrag

Net als het feit dat de coach een belangrijk aspect vormt van het sportklimaat, is de competitie waarbij een win-at-all cost oriëntatie komt kijken, een belangrijke factor, die samengaat met het antisociaal gedrag van de sporter (Coakley, 2009; Endresen & Olweus, 2005; Nucci & Young-Shim, 2005). Een interessante link kan gemaakt worden met de coach-sporter relatie en de win-at-all costs oriëntatie. Er is namelijk gebleken dat een win-at-all costs oriëntatie kan leiden tot een ego-oriëntatie, welke weer gevormd wordt door de coach (Losty, 2016).

Uit onderzoek van Murcia, Gimeno, & González-Cutre Coll (2008) is naar voren gekomen dat een task-oriëntatie van de sporter significant gerelateerd is aan een ontvangen mastery klimaat en dat een ego-oriëntatie van de sporter significant

verband houdt met een ontvangen performance klimaat. Dit geeft aan dat er een verband bestaat dus de goal-oriëntatie van de sporter en het motiverende klimaat die de sporter van de coach ontvangt. Verschillende onderzoeken hebben onderzocht hoe

(13)

het motiverende klimaat in verband staat met het anti en prosociaal gedrag binnen de sportcontext tegenover teamgenoten en tegenstanders.

Zo hebben Boardley en Kavussanu (2009) het verband tussen het ontvangen motiverende klimaat en het prosociaal en antisociaal gedrag binnen de sportcontext onderzocht bij 155 mannelijke sporters en 179 vrouwelijke sporters. Hoewel het onderzoek zowel adolescenten als volwassenen betreft, is het interessant om deze studie in beschouwing te nemen, omdat er onderscheid wordt gemaakt in prosociaal en antisociaal gedrag tegenover teamgenoten en tegenover tegenstanders. Structurele vergelijkingsmodellen zijn gebruikt om de verbanden te onderzoeken, waaruit naar voren is gekomen dat er een gemiddeld tot sterk positief verband is tussen een mastery klimaat en prosociaal gedrag naar teamgenoten en een gemiddeld tot sterk negatief verband tussen een mastery klimaat en antisociaal gedrag naar teamgenoten. Een performance klimaat bleek gemiddeld tot sterk positief gerelateerd te zijn aan antisociaal gedrag naar teamgenoten. Er zijn echter geen verbanden gevonden tussen het ontvangen motiverende klimaat en prosociaal en/of antisociaal gedrag tegenover tegenstanders.

Kavussanu (2006) heeft eveneens het verband onderzocht tussen het ontvangen motiverende klimaat en het anti en prosociaal gedrag van sporters. Ook heeft zij gekeken naar de relatie tussen de goal-oriëntatie (task en ego) van de adolescent en het anti en prosociaal gedrag. In haar studie zijn echter enkel

adolescenten in het onderzoek opgenomen en daarbij heeft zij alleen naar prosociaal en antisociaal gedrag naar tegenstanders in de sportcontext gekeken en niet naar het gedrag tegenover teamgenoten. Een task-oriëntatie bleek samen te hangen met meer prosociaal gedrag en minder antisociaal gedrag en een ego-oriëntatie bleek gepaard te gaan met minder prosociaal gedrag en meer antisociaal gedrag. De effectgroottes van

(14)

deze verbanden zijn respectievelijk klein (d=0.08) en groot (d=0.16). Opvallend is dat ondanks dat Boardley en Kavussanu (2009) dit niet vonden, er in dit onderzoek wel degelijk verbanden zijn gevonden tussen het motiverende klimaat en het prosociaal en antisociaal gedrag tegenover tegenstanders. Zo is naar voren gekomen dat een

ontvangen mastery klimaat gepaard gaat met meer prosociaal gedrag naar

tegenstanders en een performance klimaat met meer antisociaal gedrag tegenover tegenstanders. De effectgroottes van deze verbanden zijn beide gemiddeld.

Tegenstijdige resultaten zijn gevonden in het onderzoek van Miller, Roberts, & Ommundsen (2004). In hun onderzoek kwam namelijk naar voren dat er geen significant verband bestaat tussen het ontvangen mastery klimaat en prosociaal gedrag tegenover tegenstanders. Hiernaast vonden zij een positief verband tussen een

ontvangen performance klimaat en prosociaal gedrag tegenover tegenstanders. Een mogelijke verklaring voor deze tegenstrijdige resultaten, is dat de participanten in het onderzoek van Miller et al. (2004) op een zeer hoog niveau spelen.

Een verdere uitwerking van de relatie tussen de competitie en het prosociaal en antisociaal gedrag van de sporter kan geboden worden door te kijken hoe het anti en prosociaal gedrag in verband staat met zowel non-contact sporten,

semi-contactsporten en hoge semi-contactsporten. Meerdere onderzoeken hebben verschillende resultaten getoond wat betreft deze verbanden, wat volgens Coakley, (2009),

Endresen & Olweus (2005) en Nucci & Young-Shim (2005) verklaard kan worden door de competitieve context. Nelson, Gelfand, en Hartmann (1969) stellen dat

competitie een waargenomen geoorloofdheid van agressiviteit in de sport veroorzaakt, wat inhoudt dat sporters het idee hebben dat het gebruik van agressie een

geaccepteerde manier is om zijn of haar doel te bereiken (Mintah, Huddelston, & Doody, 1999; Rowe, 1998). Deze waargenomen geoorloofdheid van agressiviteit kan

(15)

weer gelinkt worden aan de goal-oriëntatie van de sporter, aangezien in onderzoek van Kavussanu en Roberts (2001) gevonden is dat een hogere ego-oriëntatie

gerelateerd is aan een grotere geoorloofdheid van agressiviteit in de sport context. De ego-oriëntatie gaat gepaard met meer antisociaal gedrag en minder prosociaal gedrag (Kavussanu, 2006) en de waargenomen geoorloofdheid van agressiviteit gaat gepaard met meer antisociaal gedrag (Ryan, Williams, & Winers, 1990). Deze waargenomen geoorloofdheid van aggressiviteit blijkt weer samen te hangen met het type

contactsport (Conroy et al., 2001; Tucker & Parks, 2001).

Conroy et al. (2001) hebben het verband onderzocht tussen de waargenomen geoorloofdheid van agressiviteit in sport en het type contact sport bij zowel kinderen als adolescenten (8-19 jaar). Zij hebben zowel naar hoge contactsporten,

semi-contactsporten en non-semi-contactsporten gekeken. Uit de multipele regressie analyse die zij gebruikt hebben, is naar voren gekomen dat semi-contactsporten significante voorspellers zijn voor waargenomen geoorloofdheid van agressiviteit. Hiernaast is een interessante bevinding dat waargenomen geoorloofdheid van agressiviteit positief gerelateerd bleek te zijn aan leeftijd. Dit betekent dat de geoorloofdheid van

agressiviteit groter is in de adolescentieperiode dan in de kindertijd. Echter, dit resultaat wordt tegengesproken door onderzoek van Tucker en Parks (2001) die vonden dat de waargenomen geoorloofdheid van agressiviteit significant hoger is bij hoge contactsporten dan bij semi- en non-contactsporten. Een mogelijke verklaring voor verschil in resultaten is dat Tucker en Parks (2001) een oudere doelgroep bevat (18-24 jaar).

Onderzoek van Kavussanu et al. (2013) kan wellicht een antwoord bieden op bovenstaande tegenstrijdigheid door de relatie tussen verschillende type

(16)

enkel universiteits-studenten bevat, is het toch relevant om hem op te nemen in huidig literatuuronderzoek aangezien er onderscheid gemaakt is in anti en prosociaal gedrag in de sportcontext en op de universiteit. De relaties zijn onderzocht aan de hand van 2 studies, beiden met een onafhankelijke steekproef. Eén van de resultaten die

voortvloeide uit dit onderzoek is dat er in studie 1 een significant verschil bleek te zijn in het antisociaal gedrag van de sporter bij gemiddelde contactsporten en hoge

contactsporten binnen de sportcontext, maar niet buiten de sportcontext. Bij hoge contactsporten werd meer antisociaal gedrag vertoond tegenover tegenstanders dan bij semi-contactsporten binnen de sportcontext en er was geen verschil in het tonen van antisociaal gedrag van de sporters op de universiteit. In studie 2 bleek er een

significant verschil te zijn zowel binnen de sportcontext, als buiten de sportcontext. Tot slot is er in studie 2 naar voren gekomen dat participanten die hoge contactsporten beoefenen significant meer prosociaal gedrag tegenover studenten tonen buiten de sportcontext dan participanten die semi-contactsporten beoefenen. De gevonden resultaten omtrent antisociaal gedrag ondersteunen de bevindingen van Tucker en Parks (2001).

De resultaten omtrent antisociaal gedrag in studie 2 van Kavussanu et al. (2013) zijn in lijn met onderzoek van Endresen en Olweus (2005). Deze studie bevat 477 Noorse preadolescente en adolescente jongens, variërend van 11 tot 13 jaar. Een deel van deze jongens speelde een hoge contactsport en een deel van deze jongens speelde geen van de betrokken hoge contactsporten. Eveneens is in deze studie naar voren gekomen dat adolescenten die een hoge contactsport beoefenen significant meer gewelddadig en antisociaal gedrag vertonen buiten de sportcontext dan

adolescenten die geen vechtsport beoefenen. Echter is in deze studie niet aangegeven of de participanten die geen hoge contactsport beoefenen, überhaupt geen sport

(17)

beoefenen of een ander type sport beoefenen. Toch voegt het onderzoek van Endresen en Olweus (2005) veel toe, aangezien ze gebruik gemaakt hebben van een

longitudinaal design en hierdoor aan hebben kunnen tonen dat er een groot causaal effect (d=>.1) is van het beoefenen van een hoge contactsport op het tonen van

gewelddadig gedrag en een middelgroot effect (d=.6) van het beoefenen van een hoge contactsport op het tonen van antisociaal gedrag. Endresen en Olweus (2005) geven de machocultuur in de hoge contactsporten als verklaring voor het effect op het antisociaal gedrag van adolescenten. Dit machogedrag sluit aan bij de trots die volgens Watson en White (2007) bij de competitie komt kijken.

Verschillende studies in beschouwing genomen kan gesteld worden dat de competitie verband houdt met zowel het anti als het prosociaal gedrag van

adolescenten. De competitie zorgt voor een win-at–all costs oriëntatie die indirect in verband staat met het motiverende klimaat die de sporter van de coach ontvangt. Hoewel de meeste onderzoeken vonden dat een mastery klimaat positief gerelateerd is aan prosociaal gedrag en een performance klimaat gepaard gaat met meer antisociaal gedrag, komt er uit één onderzoek naar voren dat er geen verband is tussen een mastery klimaat en prosociaal gedrag en dat een performance klimaat gerelateerd is aan meer prosociaal gedrag. Hiernaast is gebleken dat de competitie een

waargenomen geoorloofdheid van agressiviteit met zich meebrengt die gerelateerd is aan meer antisociaal gedrag. Tegenstrijdige resultaten zijn gevonden omtrent het verband tussen deze geoorloofdheid en het type contactsport. Een antwoord is geboden door naar de relatie tussen het type contactsport en het anti en prosociaal gedrag te kijken. Hieruit is naar voren gekomen dat bij hoge contactsporten

significant meer antisociaal gedrag wordt vertoond dan bij semi-contactsporten en dat hoge contactsporten een positief effect hebben op antisociaal gedrag (binnen en buiten

(18)

de sportcontext). Een laatste opvallende uitkomst is dat hoge contactsporten een positief effect hebben op prosociaal gedrag buiten de sportcontext.

Conclusie en discussie

In dit literatuuroverzicht is onderzocht op welke manier het sportklimaat invloed heeft op het anti en prosociaal gedrag van adolescenten. Ten eerste is er gekeken naar de coach-sporter relatie en welke elementen van de coach als belangrijk worden ervaren in de relatie met anti en prosociaal gedrag. Ten tweede is er gekeken hoe de competitieve context een rol speelt in het sportklimaat en hoe dit in verband staat met het anti en prosociaal gedrag van adolescenten. Wat betreft de coach-sporter relatie, is naar voren gekomen dat communicatie, veiligheid en relationele

ondersteuning belangrijke elementen zijn in de coach-sporter relatie en gerelateerd zijn aan het anti en prosociaal gedrag van de adolescent. In onderzoek waarin gekeken is naar anti en prosociaal gedrag in het algemeen, is gevonden dat communicatie enkel gepaard gaat met minder antisociaal gedrag. In onderzoek waarin gekeken is naar anti en prosociaal gedrag tegenover de coach en teamgenoten, is gevonden dat communicatie zowel gepaard gaat met minder antisociaal gedrag, als meer prosociaal gedrag. Veiligheid hangt volgens onderzoek waar anti en prosociaal gedrag gemeten is binnen de sportcontext en in het algemeen, samen met minder antisociaal gedrag binnen de sportcontext. In onderzoek waar anti en prosociaal gedrag gemeten is tegenover de coach en teamgenoten, blijkt veiligheid gepaard te gaan met zowel minder antisociaal gedrag als meer prosociaal gedrag. Relationele ondersteuning bleek in alle besproken onderzoeken samen te hangen met minder antisociaal en meer prosociaal gedrag (op het veld, buiten het veld, binnen de sportcontext tegenover teamgenoten, de coach en tegenstanders en in het algemeen). Bovenstaande resultaten

(19)

sluiten aan bij onderzoeken die stellen dat sportdeelname een positieve relatie heeft met prosociaal en een negatieve relatie met antisociaal gedrag.

De competitieve context is net als de coach-sporter relatie, als belangrijk aspect naar voren gekomen van het sportklimaat, welke samenhangt met anti en prosociaal gedrag. Er is naar voren gekomen dat competitie verband houdt met het soort motiverende klimaat dat de sporter van de coach ontvangt. Over het algemeen is naar voren gekomen dat een mastery klimaat positief gerelateerd is aan prosociaal gedrag en een performance klimaat samenhangt met meer antisociaal gedrag van de sporter. De positieve samenhang tussen een performance klimaat en antisociaal gedrag kan verklaard worden door de competitieve context en komt logisch voort uit de theorie die stelt dat een performance klimaat niet zo zeer gericht is op het

verbeteren van zichzelf, maar op het overtreffen van anderen. Toch is er één onderzoek geweest die heeft gevonden dat er geen verband is tussen een mastery klimaat en prosociaal gedrag en een significant positief verband tussen een

performance klimaat en prosociaal gedrag. Een alternatieve verklaring hiervoor is echter dat de participanten in dat onderzoek op een zeer hoog niveau sporten, wat niet geldt voor de andere besproken onderzoeken. Verder is naar voren gekomen dat de competitieve context een waargenomen geoorloofdheid van agressiviteit met zich meebrengt. Deze geoorloofdheid hangt samen met meer antisociaal gedrag. Er is gekeken hoe de waargenomen geoorloofdheid van agressiviteit samenhangt met het type contactsport en hoe het type contactsport samenhangt met anti en prosociaal gedrag. Enerzijds werd gevonden dat de geoorloofdheid van agressiviteit samenhangt met hoge contactsporten en anderzijds met semi-contactsporten. Hiernaast is er gevonden dat bij hoge contactsporten significant meer antisociaal gedrag wordt vertoond dan bij semi-contactsporten en dat hoge contactsporten gepaard gaan met

(20)

meer antisociaal gedrag binnen en buiten de sportcontext. Deze uitkomsten ondersteunen onderzoek dat uitwijst dat de geoorloofdheid van agressiviteit

samenhangt met hoge contactsporten. Een opvallende en onverwachte uitkomst is dan ook dat hoge contactsporten toch ook bleken samen te hangen met meer prosociaal gedrag buiten de sportcontext. Deze laatste uitkomst zou verklaard kunnen worden door de zogenoemde ‘bracketed morality’ wat inhoudt dat op het moment dat iemand het veld opstapt hij of zij even de moraliteit vergeet en geen rekening houdt met iemand anders’ gevoelens of behoeften en dit losstaat van de context buiten sport (Shields & Bredemeier, 1995)

Toch zijn er enkele kanttekeningen te plaatsen bij huidig literatuuroverzicht. Eén van deze kanttekeningen is het feit dat veel besproken onderzoeken gebruik hebben gemaakt van zelfrapportages. Het gebruik van zelfrapportages heeft als gevaar dat iemand sociaal wenselijke antwoorden zal geven (Arnold & Feldman, 1981). Hoewel een aantal onderzoeken dit in beschouwing heeft genomen en heeft gecontroleerd voor sociaal wenselijke antwoorden, hebben de meesten dit niet gedaan. Desondanks is gebleken dat zelfrapportages als betrouwbaar en valide meetinstrumenten beschouwd kunnen worden voor zowel antisociaal gedrag (Junger-Tas & Haen Marshall, 1999; Thornberry & Krohn, 2000) als prosociaal gedrag (Carlo & Randall, 2002).

Een volgende kanttekening die gemaakt kan worden is dat alle besproken onderzoeken behalve één, gebruik gemaakt hebben van designs die geen causaliteit kunnen toeschrijven aan de gevonden bevindingen. Er kan dus wel aangegeven worden dat er een verband is tussen de coach-sporter relatie en het anti en prosociaal gedrag en tussen de competitie en het anti en prosociaal gedrag, maar niet dat het één het ander veroorzaakt. Er kan gesproken worden over een verband tussen het

(21)

sportklimaat en het anti en prosociaal gedrag, maar niet over de invloed van het één op het ander. Toch is een positief punt dat Endresen en Olweus (2005) wel een causaal effect hebben kunnen aantonen van deelname aan een hoge contactsport op het tonen van meer antisociaal gedrag. Hierdoor kan er met voorzichtigheid gesteld worden dat de competitieve context invloed heeft op het antisociaal gedrag. Meer zekerheid omtrent causaliteit kan geboden worden door in de toekomst meer longitudinaal onderzoek te doen (Endresen & Olweus, 2005).

Een volgende suggestie voor vervolgonderzoek, is om een studie uit te voeren waarin zowel de competitieve context als de waargenomen geoorloofdheid van agressiviteit en het anti en prosociaal gedrag betrokken wordt en waarin de verbanden tussen deze 3 elementen onderzocht worden. Tot op heden is er namelijk nog geen onderzoek geweest die alle elementen in 1 onderzoek opgenomen hebben en hierbij komt dat er tegenstrijdige resultaten gevonden op dit gebied. Door alle elementen in één onderzoek op te nemen zal er wellicht meer helderheid gecreëerd kunnen worden. Hiernaast zou het nuttig kunnen zijn om in de toekomst meer onderzoek te doen naar hoe het niveau van sporten een rol speelt in het verband tussen het sportklimaat en anti en prosociaal gedrag bij adolescenten. Aangezien het onderzoek van (Miller et al., 2004) welke enkel participanten bevat die op een hoog niveau sporten,

tegenstrijdige resultaten hebben laten zien in vergelijking met de andere besproken onderzoeken, is het goed mogelijk dat het niveau van sport een rol speelt in het sportklimaat. Als laatste zou het interessant kunnen zijn om in vervolgonderzoek te doen naar de relatie tussen het ontvangen motiverende klimaat en het type

contactsport bij adolescenten. Op dit moment is namelijk enkel duidelijk dat deelname aan hoge contactsporten een significante voorspeller is voor antisociaal gedrag en dat waarschijnlijk een performance klimaat samenhangt met meer

(22)

antisociaal gedrag. Het zal waardevol kunnen zijn om in de hoge contactsport te weten waar men als coach de nadruk op te leggen om proberen zo goed mogelijk het antisociaal gedrag tegen te gaan en het prosociaal gedrag te bevorderen.

Al met al kan er gesteld worden dat ondanks dat er een aantal kanttekeningen aan dit literatuuronderzoek zit en er suggesties zijn gedaan voor vervolgonderzoek, de bevindingen toch van belang kunnen zijn voor de praktijk. De resultaten van huidig literatuuronderzoek bieden onder andere handvaten voor de coach. Een goede communicatie, veiligheid en relationele ondersteuning zijn van belang in de coach-sporter relatie en het is dan ook belangrijk dat de coach hierin aangemoedigd wordt. Aan de hand van deze resultaten kan dan ook gesteld worden dat het waardevol is om geld en tijd te steken in de coach-sporter relatie en met name aan de 3 belangrijk gebleken elementen. Hiernaast kan er ondanks enkele tegenstrijdigheden voorzichtig gesteld worden dat de coach de sporter het beste kan motiveren door de nadruk te leggen op vooruitgang en goed worden in een bepaalde taak dan op het willen overtreffen van anderen. Aangezien met name in de hoge contactsporten antisociaal gedrag wordt vertoond en waarschijnlijk de geoorloofdheid van agressiviteit hoger is, kan verwacht worden dat bij hoge contactsporten ook een mastery klimaat het beste is voor het anti en prosociaal gedrag van adolescenten. Dit zal echter verhelderd kunnen worden door vervolgonderzoek hiernaar te doen.

(23)

Referenties

Arnold, H. J., & Feldman, D. C. (1981). Social desirability response bias in self

-report choice situations. Academy of Management Journal, 24, 377-385. doi: 10.2307/255848

Begg, D. J., Langley, J. D., Moffitt, J., & Marshall, S. W. (1996). Sport and

delinquency: An examination of the deterrence hypothesis in a longitudinal study. Britisch Journal of Sports Medicine, 30, 335-341. doi: 10.1136/bjsm. 30.4.335

Boardley, I. D., & Kavussanu, M. (2009). The influence of social variables and moral disengagement on prosocial and antisocial behaviours in field hockey and netball. Journal of Sports Sciences, 27, 843-854. doi: http://dx.doi.org/10. 1080/02640410902887283

Breedveld, K. (2014). Sportparticipatie: Uitdagingen voor wetenschap en beleid. Radboud Universiteit Nijmegen

Bolter, N. D., & Kipp, L. E. (2016). Sportspersonship coaching behaviours, relatedness need satisfaction, and early adolescent athletes’ prosocial and antisocial behavior. International Journal of Sport and Exercise

Psychology, 1-16. doi: 10.1080/1612197X.2016.1142461

Carlo, G., & Randall, B. A. (2002). The development of a measure of prosocial behaviors for late adolescents. Journal of Youth and Adolescence, 31, 31– 44.
doi: 10.1023/A:1014033032440

(24)

Theory of Antisocial Behavior’. In: Hawkins, J. D. (red.) Delinquency and Crime: current theories. Cambridge (UK) / New York / Melbourne: Cambridge University Press, p. 149-197

Centraal Bureau voor de Statistiek (2016), Den Haag/Heerlen 5-12-2016. Retrieved from http://statline.cbs.nl/Statweb/publication/?DM=SLNL&PA=83021ned& D1=54&D2=0-13,30-42&D3=0&D4=l&VW=T

Coakley, J. J. (2009). Sports in society: Issues & controversies (10th ed.). Boston: McGraw Hill.

Conroy, D. E., Silva, J. M., Newcomer, R. R., Walker, B. W., & Johnson, M. S. (2001). Personal and participatory socializers of the perceived legitimacy of aggressive behavior in sport. Aggressive Behavior, 27, 405–418. doi: 10. 1002/ab.1026

Losty, C. (2016) Sportsmanship Case Study Delaney,. In T. Delaney (Eds.), Sportsmanship: Multidisciplinary Perspectives (pp. 113-117). doi:10.5860/ choice.197890

Deelen, I., Burgers, N, Jansen, M., & Koelemaij (2015). Sport in sociaalruimtelijk perspectief. Agora, 13, 4-7. doi: 10.21825/agora.v31i1.1997

Eisenberg, N., & Fabes, R. A. (1998). Prosocial development. In N. Eisenberg (Ed.), Handbook of child psychology, Vol. 3: Social, emotional, and personality development (pp. 701 – 778). New York: Wiley Eisenberg, N., & Mussen, P. H. (1989). The roots of prosocial behaviour in children.

Cambridge: Cambridge University Press Endresen, I. M., & Olweus, D. Participation in power sports and antisocial

(25)

involvement in preadolescent and adolescent boys. Journal of Child Psychology and Psychiatry, 46(5), 468-478. doi: 10.1111/j.1469-7610. 2005.00414.x

Farrington, D. P. (2004). Conduct disorder, aggression, and 
delinquency. In R. M. Lerner & L. Steinberg (2004), Handbook of Adolescent Psychology, 2nd edition (pp. 627-664). Hoboken, NJ: John Wiley. 


Fry, M. D., & Gano-Overway, L. A. (2010). Exploring the Contribution of the Caring Climate to the Youth Sport Experience. Journal of Applied Sport Psychology, 22, 294-304. doi: 10.1080/10413201003776352

Gano-Overway, L. A., Magyar, T. M., Kim, M., Newton, M., Fry, M. D., & Guivernau, M. R. (2009). Influence of Caring Youth Sport Contexts on Efficacy-Related Beliefs and Social Behaviors. Developmental Psychology, 2, 329-340. doi:10.1037/a0014067

Junger-Tas, J., & Haen Marshall, I. (1999). The self-report methodology in crime research. In M. Tonry (Ed.), Crime and justice. A review of research (Vol. 25, pp. 291–367). Chicago, IL: University of Chicago Press.


Kavussanu, M., & Roberts, G. C. (2001). Moral functioning in sport: An achievement goal perspective. Journal of Sport and Exercise Psychology, 23, 37–54.
doi: 10.1123/jsep.23.1.37

Kavussanu, M. (2006). Motivational predictors of prosocial and antisocial behaviour in football. Journal of Sports Sciences, 24(6), 575-588. doi:10.1080/

(26)

Kavussanu, M., Boardley, I. D., Sagar, S. S., & Ring. C. (2013). Bracketed Morality Revisited: How Do Athletes Behave in Two Contexts? Journal of Sport & Exercise Psychology, 35. 449-463. doi:10.1123/jsep.35.5.449

Miller, B. W., Roberts, G. C., & Ommundsen, Y. (2004). Effect of motivational climate on sportspersonship among competitive youth male and female football players. Scandinavian Journal of Medicine & Science in Sports, 14, 192-202. doi: 10.1046/j.1600-0838.2003.00320.x

Mintah, J. K., Huddleston, S., & Doody, S. G. (1999). Justifications of Aggressive Behavior in Contact and Semicontact Sports. Journal of Applied Social Psychology, 29, 597-605. doi: 10.1111/j.1559-1816.1999.tb01403.x

Murcia, J. A. M., Gimeno, E. C., & Coll, D. G. (2008). Relationships among Goal Orientations, Motivational Climate and Flow in Adolescent Athletes: Differences by Gender. The Spanish Journal of Psychology, 11, 181-191. doi:10.1017/S1138741600004224

Nelson, J. D., Gelfand, D. M., & Hartmann, D. P. (1969). Children's aggression following competition and exposure to an aggressive model. Child Development, 40, 1085-1097. doi:10.2307/1127014 Ntoumanis, N. (2001). A self-determination approach to the understanding of

motivation in physical education, British Journal of Educational Psychology, 71, 225-242. doi: 10.1348/000709901158497

Nucci, C., & Young-Shim, K. (2005). Improving socialization through sport: An analytic review of literature on aggression and sportsmanship. Physical Educator, 62, 123–129

(27)

Olympiou, A., Jowett, S., & Duda, J. L. (2008). The psychological interface between the coach-created motivational climate and the coach-athlete relationship in team aports. The Sport Psychologist, 22, 423-438. doi: 10.1123/tsp.22.4.423

Pellegrini, A. D. (2008). The roles of aggressive and affiliative behaviors in resource control: A behavioral ecological perspective. Developmental Review, 28, 461–487. doi:10.1016/j.dr.2008.03.001

Rees, C.R., Howell, F.M., & Miracle, A.W. (1990). Do high school sports build character? A quasi-experiment on a national sample. The Social Science Journal, 27, 303–315. doi: 10.1016/0362-3319(90)90027-H

Rowe, C.J. (1998). Aggression and violence in sports. Psychiatric Annals, 28, 265– 269. doi:10.3928/0048-5713-19980501-08

Rutten, E. A., Stams, G. J. M., Biesta, G. J. J., Schuengel, C., Dirks, E., & Hoeksma, J. B. (2007). The contribution of organized youth sport to antisocial and prosocial behavior in adolescent athletes. Journal of Youth and Adolescence,

36, 255-264. doi:10.1007/s10964-006-9085-y Rutten, E. A., Deković, M., Stams, G. J. M., Schuengel, C., Hoeksma, J. B., & Biesta,

J. J. (2008). On- and off-field antisocial and prosocial behavior in adolescent soccer players: A multilevel study. Journal of Adolescence, 31, 371-387. doi:10.1016/j.adolescence.2007.06.007

Rutten, E. A.,. Schuengel, C., Dirks, E., Stams, G., Biesta, G., & Hoeksma, J. (2011). Predictors of antisocial and prosocial behavior in an adolescent sports context. Social development, 20, 294-313. doi:10.1111/j.1467-9507.2010.00598.x

(28)

Ryan, M. K., Williams, J. M., & Wimer, B. (1990). Athletic aggression: Perceived legitimacy and behavioral intentions in girls’ high school basketball. Journal of Sport & Exercise Psychology, 12, 48-55. doi:10.1123/jsep.12.1.48

Shields, D.L.L., & Bredemeier, B.J.L. (1995). Character development and physical activity. Champaign, IL: Human Kinetics.

Stuntz, C. P., & Weiss, M. R. (2009). Achievement goal orientations and motivational outcomes in youth sport: The role of social orientations. Psychology of Sport and Exercise, 10, 255-262. doi: 10.1016/j.psychsport.2008.09.001

Thornberry, T. P., & Krohn, M. D. (2000). The self-report method for measuring delinquency and crime. Criminal Justice, 4, 33–83.


Tiessen-Raaphorst, A. (2014). Rapportage sport 2014. Retrieved from Sociaal en Cultureel Planbureau website: www.nocnsf.nl/stream/rapportage-sport-2014

Tucker, L. W., & Parks, J. B. (2001). Effects of gender and sport type on

intercollegiate athletes’ perceptions of the legitimacy of aggressive behaviors in sport. Sociology of Sport Journal, 18, 403-413. doi:10.1123/ssj.18.4.403

Watson, N. J., & White, J. (2007). 'Winning at all Costs' in Modern Sport: Reflections on Pride and Humility in the Writings of C.S. Lewis. In: Parry, J., Robinson, S., Watson, N., & Nesti, M., (eds.) Sport and Spirituality: An Introduction. London, Routledge, pp. 61-79

Westenberg, P. M. (2008). De jeugd van tegenwoordig! (Doctoral dissertation, Universiteit Leiden). Retrieved from https://www.leidenuniv.nl/

(29)

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De verschillen in het voorkomen van antisociaal gedrag tussen de eerste en tweede meting bleken gering zijn.. Uitgesplitst naar agressief en delinquent gedrag rapporteren kinderen

Tot slot willen we weten of de jongeren die alleen een virus hebben verstuurd of iemand online hebben bedreigd, afwijken qua achtergrondkenmerken van jongeren die geen of

However, the number of tailored applications for resected NCSLC patients is limited, with as far as we know, only two single-component applications reported: a symptom

It com- plements the Strategic Plan for HIV, AIDS and STIs 2000-2005 (NDoH 2000), and, in particular, elaborates on the treatment, care and support of people living with

As David Špaček, Mihály Csótó and Nicolae Urs argue in chapter 3.5, the way e-governance is realised also in policy designs, depends on ‘the development of e-government and

The different taxes to be considered for the transfer of the selected classes of assets, and will be applicable to all three classes are explained: A CGT rate is applied as per

Although it is unclear if these photos were taken directly after excavation, or directly before handing over the collection to Kaap Skil, they show a different condition of

(Boerema, Sweers, & Krol, 2001), het leerlingvolgsysteem Cito (Janssen, Verhelst, Engelen, & Scheltens, 2010) en het educatieve spel Squla (André Haardt;