• No results found

De invloed van vloeiende informatieverwerking op de subjectieve tijdwaarneming

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De invloed van vloeiende informatieverwerking op de subjectieve tijdwaarneming"

Copied!
29
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De Invloed van Vloeiende Informatieverwerking op de Subjectieve Tijdwaarneming

Max Roks

Universiteit van Amsterdam

Studentnummer: 10373829 Begeleider: Mark Rotteveel Datum: 31-05-2016

Totaal aantal woorden: 3869 Aantal woorden abstract: 128

(2)

Inhoudsopgave Abstract p. 3 Inleiding p. 4 Methode p. 9 Resultaten p. 12 Discussie p. 15 Appendix A p. 21 Appendix B p. 23 Appendix C p. 24 Literatuurlijst p. 27

(3)

Abstract

In deze studie werd de invloed van vloeiende informatieverwerking op de subjectieve perceptie van tijd onderzocht. Hiertoe werden 42 psychologiestudenten van de Universiteit van Amsterdam blootgesteld aan neutrale woorden. Vervolgens werden ze voor een periode van 400-612ms blootgesteld aan hetzelfde, herhaalde woord of een nieuw, onbekend woord. Herhaalde stimuli konden vloeiend verwerkt worden en vice versa. Deelnemers moesten bepalen of het tweede woord van kortere of langere duur was dan het eerste woord. Er werden hoofdeffecten gevonden van zowel aanbiedingstijd als herhaling op de subjectieve tijdsperceptie. In

overeenstemming met eerder uitgevoerd onderzoek tonen deze resultaten dat wanneer informatie herhaald werd, men de subjectieve duur van deze informatie onderschatte. Op deze manier draagt dit onderzoek bij aan het verduidelijken van de relatie tussen vloeiende informatieverwerking en de subjectieve tijdsperceptie.

(4)

Inleiding

Populaire uitdrukkingen als “de tijd vliegt” wekken de indruk dat de

subjectieve ervaring van tijd in een situatie als sneller of trager ervaren kan worden dan in een andere situatie, terwijl er objectief gezien evenveel tijd verstreken is. Een terugreis lijkt bijvoorbeeld vaak korter te duren dan een heenreis en de tijd lijkt voor de meeste mensen sneller te gaan tijdens het lezen van een goed boek dan tijdens het bijwonen van een saaie lezing. Een mogelijke oorzaak van deze verschillen in de subjectieve ervaring van tijd is de mate waarin men in staat is om bepaalde informatie vloeiend te verwerken (Witherspoon & Allan, 1985). Vloeiende informatieverwerking kenmerkt het subjectieve gevoel van hoe moeilijk of gemakkelijk iets is om te

verwerken (Oppenheimer, 2008). Hierbij geldt dat als iets gemakkelijk te verwerken is, er sprake is van perceptuele vloeiendheid en vice versa. Dit onderzoek zal zich richten op de invloed van vloeiende informatieverwerking op de subjectieve tijdwaarneming.

Veel psychologisch onderzoek heeft zich beziggehouden met de subjectieve ervaring van tijd. Uit onderzoek van Tinklenberg, Roth, en Kopell (1976) bleek dat stoffen als ethanol en marihuana van invloed kunnen zijn op tijdsperceptie. Zij vonden dat de proefpersonen na toediening van THC (0.7 mg/kg) een versnelde tijdsperceptie hadden. Dat wil zeggen dat zij de tijdsduur van een gebeurtenis overschatten. Daarentegen ontwikkelden proefpersonen die ethanol (1.0 ml/kg) toegediend kregen juist een vertraagde tijdsperceptie. Ander onderzoek liet

verschillen in subjectieve tijdwaarneming zien zonder toediening van stoffen die het bewustzijn beïnvloeden. In het onderzoek van Friedman en Janssen (2010)

(5)

dagen een kortere subjectieve ervaring dan jongeren. Deze resultaten zouden geïnterpreteerd kunnen worden als ondersteuning voor de bekende opvatting dat de tijd sneller lijkt te gaan naarmate men ouder wordt. Daarnaast vond Hornik (1984) dat consumenten geneigd zijn om de wachttijd van een rij structureel te overschatten en vonden Hill en Juster (1985) dat mannen en vrouwen verschillende temporale inschattingen maken voor huiselijke- en niet-huiselijke activiteiten. Bovenstaande onderzoeken dragen bij aan de illustratie van de subjectieve aard van de perceptie van tijd, echter wordt hierbij de rol van vloeiende informatieverwerking buiten

beschouwing gelaten.

Onderzoek dat zich wel richt op de invloed van vloeiende

informatieverwerking op de waarneming van tijd heeft inconsistente resultaten opgeleverd (Matthews, 2011; Witherspoon & Allan, 1985). Enerzijds vond Matthews (2011) dat wanneer proefpersonen herhaaldelijk werden blootgesteld aan dezelfde afbeelding, zij de blootstellingstijd als korter inschatten dan wanneer ze een nieuwe afbeelding te zien kregen. Bij het herhaaldelijk zien van dezelfde afbeelding kan verondersteld worden dat de afbeelding gemakkelijker verwerkt wordt, en er sprake is van perceptuele vloeiendheid (Oppenheimer, 2008; Pariyadath & Eagleman, 2007). Een nieuwe, onbekende afbeelding wordt moeilijker verwerkt en vertegenwoordigt daarom perceptuele niet-vloeiendheid. Matthews (2011) verklaarde de bevindingen aan de hand van de neural coding efficiency hypothesis. Deze hypothese gaat er van uit dat wanneer men wordt blootgesteld aan informatie in de wereld, deze informatie door middel van een codering in het brein wordt opgeslagen. Als iemand vaker wordt blootgesteld aan dezelfde stimulus, dan wordt deze stimulus efficiënter gecodeerd. Als gevolg van deze efficiënte codering verbruikt men minder hersenactiviteit bij het verwerken van de stimulus, en kan dat geïnterpreteerd worden als een kortere

(6)

tijdsduur. Dat wil zeggen dat op basis van de neural coding efficiency hypothese verwacht kan worden dat vloeiende informatieverwerking kan leiden tot een kortere subjectieve tijdsperceptie.

Anderzijds vonden Witherspoon en Allan (1985) juist dat perceptuele vloeiendheid leidde tot een langere subjectieve tijdsbeleving. De onderzoeken van Beerepoot (2015), Corba (2015), en van Veggel (2015) vonden hiervoor

ondersteunende resultaten. Ook in hun onderzoek werd gevonden dat perceptuele vloeiendheid leidde tot een langere subjectieve tijdsbeleving. Een belangrijke kanttekening hierbij is dat de drie laatstgenoemde onderzoekers allen gebruik maakten van een vergelijkbare onderzoeksopzet als Matthews (2011). In hun onderzoek werd ook gekeken naar de invloed van perceptuele vloeiendheid op subjectieve tijdsperceptie, echter kregen proefpersonen in plaats van afbeeldingen woorden te zien. Perceptuele vloeiendheid werd door Matthews (2011)

geoperationaliseerd door middel van herhaling van een afbeelding. In de onderzoeken van Beerepoot (2015), Corba (2015), en van Veggel (2015) werd perceptuele (niet-)vloeiendheid geoperationaliseerd door middel van een (moeilijk) leesbaar woord. De trials bestonden uit een goed leesbare standaardstimulus (XXXXXXXXX), gevolgd door een woord in een gemakkelijk of moeilijk leesbaar lettertype, waarvan

aangegeven moest worden of het langer of korter duurde dan de standaardstimulus. Zowel Witherspoon en Allan (1981) als de andere drie onderzoekers verklaarden de gevonden resultaten met behulp van de misattributie hypothese. Volgens deze hypothese leidt herhaalde blootstelling aan een stimulus tot meer vloeiendheid in de verwerking van deze stimulus (Jacoby, Kelley, & Dywan, 1989). Deze vloeiende verwerking wordt vervolgens toegeschreven aan andere oorzaken dan de herhaalde blootstelling, wat er toe leidt dat men de presentatietijd van een stimulus ten onrechte

(7)

als langer kan inschatten (Jacoby & Dallas, 1981). Dat betekent dat op basis van de misattributiehypothese verwacht kan worden dat vloeiende informatieverwerking kan leiden tot een langere subjectieve tijdsperceptie.

Voor het beantwoorden van de onderzoeksvraag bestaan dus twee

concurrerende hypothesen. Aan de ene kant voorspelt de neural coding efficiency hypothese dat herhaalde blootstelling kan leiden tot een kortere subjectieve

tijdsperceptie. Aan de andere kant voorspelt de misattributie hypothese dat herhaalde blootstelling kan leiden tot een langere subjectieve tijdsperceptie.

Wat daarnaast opvallend is, is het verschil in resultaten tussen de onderzoeken van Matthews (2010) en Beerepoot (2015), Corba (2015), en van Veggel (2015). Men zou verwachten dat de drie laatstgenoemde onderzoeken vergelijkbare resultaten op zouden leveren als het onderzoek van Matthews (2011) omdat precies hetzelfde onderzoeksparadigma gebruikt wordt, echter blijkt dit niet zo te zijn. Deze verschillen zouden te wijten kunnen zijn aan de verschillen in operationalisering van vloeiende informatieverwerking of aan het verschil in de soort stimulus. Bij Matthews (2011) wordt gebruik gemaakt van afbeeldingen en wordt vloeiende informatieverwerking geoperationaliseerd door middel van het (niet) herhalen van de stimulus. Bij Beerepoot (2015), Corba (2015), en van Veggel (2015) wordt daarentegen gebruik gemaakt van woorden en wordt vloeiende informatieverwerking geoperationaliseerd door middel van het manipuleren van de leesbaarheid van woorden. Mogelijk veroorzaakt een van deze verschillen in de onderzoeksopzet ook de verschillen in de gevonden effecten. Desalniettemin illustreren deze conflicterende resultaten dat er waarschijnlijk een relatie bestaat tussen vloeiende informatieverwerking en de subjectieve waarneming van tijd, echter is de precieze aard van deze relatie nog onduidelijk. Daarom wordt geprobeerd om met dit onderzoek te bepalen welke van de

(8)

twee verklaringen voor de gevonden verschillen waarschijnlijker is. Op deze manier kan ook bepaald worden welke van de twee concurrerende hypothesen

waarschijnlijker is, en kan de relatie tussen vloeiende informatieverwerking en subjectieve tijdsperceptie hopelijk verder verduidelijkt worden.

Om deze reden wordt er in dit onderzoek dus gekeken naar de invloed van simpele herhaalde aanbieding (als manipulatie van perceptuele vloeiendheid) van neutrale woorden op tijdsperceptie. Net zoals in de onderzoeken van Beerepoot (2015), Corba (2015), en van Veggel (2015) zal er gebruik gemaakt worden van woorden en net zoals in het onderzoek van Matthews (2011) zal vloeiende

informatieverwerking geoperationaliseerd worden door middel van herhaling binnen een trial. Dat betekent dat participanten in dit onderzoek net zoals in het onderzoek van Matthews (2011) blootgesteld zullen worden aan een standaardstimulus, waarna ze na een kort interval worden blootgesteld aan een targetstimulus. Dit kan hetzelfde woord (herhaald/perceptueel vloeiend) zijn als de standaardstimulus of een nieuw, onbekend woord (niet herhaald/perceptueel niet vloeiend). Deze onderzoeksopzet is precies hetzelfde als die van Matthews (2011), alleen zal er in plaats van afbeeldingen gebruik gemaakt worden van woorden. Het doel van de participanten is om

vervolgens te bepalen of het tweede woord van langere of kortere duur was dan het eerste woord. Met behulp van deze opzet kunnen de twee concurrerende hypothesen tegen elkaar afgezet worden.

Enerzijds kan aan de hand van de neural coding efficiency hypothese worden verwacht dat herhaalde aanbieding zal leiden tot een onderschatting van de

aanbiedingstijd. Omdat de huidige onderzoeksopzet op alle punten overeenkomt met die van Matthews (2011) behalve het gebruik van woorden in plaats van afbeeldingen, zou dit betekenen dat de gevonden verschillen te wijten zijn aan de operationalisering

(9)

van perceptuele vloeiendheid. In deze situatie zou het niet uit moeten maken of er afbeeldingen of woorden als stimuli gebruikt worden.

Anderzijds kan aan de hand van de misattributie hypothese worden verwacht dat perceptuele vloeiendheid zal leiden tot een overschatting van de aanbiedingstijd. Dit zou betekenen dat de verschillen tussen de eerdergenoemde onderzoeken te wijten zijn aan het gebruik van woorden in plaats van afbeeldingen. Hier zou het geen

verschil moeten maken of vloeiende informatieverwerking geoperationaliseerd wordt door middel van herhaling of leesbaarheid.

Methode

Design

Er werd gebruik gemaakt van een 2 (vloeiend vs. niet-vloeiend) x 5 (400, 447, 506, 565, of 612ms) within subjects design. De afhankelijke variabele was categorisch en vertegenwoordigde subjectieve tijdwaarneming. Deze variabele werd gemeten door middel van een dichotome respons, namelijk korter- of langer dan de

standaardstimulus. Deze respons werd gecodeerd door middel van een gemiddelde tussen 1 en 2, waarbij gold dat de tijdsinschatting langer was naarmate het getal hoger werd. De onafhankelijke variabele in dit onderzoek was ook categorisch en

vertegenwoordigde vloeiende informatieverwerking. Dit werd geoperationaliseerd door middel van een herhaald woord en niet-vloeiende informatieverwerking door middel van een nieuw, onbekend woord.

(10)

Poweranalyse

Uit de poweranalyse uitgevoerd met het programma G*Power versie 3.1.9.2 (Faul, Erdfelder, Lang, & Buchner, 2006, 2009) is gebleken dat het onderzoek 40 proefpersonen nodig heeft voor een power van 0,95.

Deelnemers

Er hebben 49 eerstejaarsstudenten van de bachelor opleiding Psychologie van de Universiteit van Amsterdam deelgenomen aan dit onderzoek, in ruil voor één Psychology Research Credit. Deelnemers konden op afspraak langskomen, echter was vrije inloop ook mogelijk. Er waren 12 mannelijke (24%) en 38 vrouwelijke (76%) deelnemers. Alle deelnemers werden blootgesteld aan zowel vloeiende- als niet-vloeiende stimuli, hadden Nederlands als moedertaal, en waren niet dyslectisch.

Materiaal

In dit onderzoek is gebruik gemaakt van het programma Presentations van Neurobehavioral Systems, Inc. (2016) om de computertaak te maken. De taak was een variatie op de taak die gebruikt werd in het onderzoek van Matthews (2011), echter werden er als stimuli neutrale woorden gebruikt in plaats van afbeeldingen. De oorspronkelijke stimuli bestonden uit 258 neutrale woorden (Moors et al., 2013), echter zijn hier 6 woorden uitgehaald vanwege een onjuiste frequentie, range, lengte of vanwege een affectieve associatie (porno, truck, scène, penis, miss, totaal). In het begin kreeg de deelnemer voor 1000ms een wit scherm te zien, gevolgd door een neutraal woord (de standaardstimulus) dat 506ms werd aangeboden. Daarna volgde een interval met een wit scherm gedurende 306ms. Vervolgens verscheen er een nieuwe slide met een herhaling van hetzelfde woord of een nieuw woord, dat altijd in

(11)

het midden van het beeldscherm werd weergegeven. Deze kon ook verschillen in aanbiedingstijd, namelijk 400, 447, 506, 565, en 612ms. Zie figuur 1 voor een overzicht van de trials.

Figuur 1. Overzicht van herhaalde- (rechts) en niet-herhaalde (links) trial.

De woorden werden weergegeven in het lettertype Arial met puntgrootte 18, op een 24inch computerscherm van Benq met 120hz. Er werd verwacht van de deelnemer om te bepalen of het nieuwe woord korter of langer werd aangeboden dan het voorgaande woord (de standaardstimulus). Dit werd gedaan door de blauw

gemaakte letter ‘s’ (korter) of de geel gemaakte letter ‘k’ (langer) in te drukken op het toetsenbord van de computer. Zodra de deelnemer een keuze had gemaakt, begon de volgende trial automatisch. Elke deelnemer doorliep 9 blokken bestaande uit 30 trials, waaraan nog 10 oefentrials vooraf gingen om bekend te raken met de taak. In elke trial werd een willekeurig woord uit de woordenlijst aangeboden (Moors et al., 2013), en werd ook willekeurig bepaald of het woord herhaald zou worden. Elke

proefpersoon doorliep in elke tijdsconditie evenveel herhaalde- als niet-herhaalde trials.

(12)

Procedure

De deelnemers werden welkom geheten in de proefruimte van de Universiteit van Amsterdam, gelegen op het Roeterseiland in Amsterdam. Hierna ontvingen ze een informatiebrochure (zie Appendix A). Na het lezen van deze brochure konden eventuele vragen beantwoord worden, waarna er een document voor informed consent ondertekend werd door zowel de deelnemer als proefleider (zie Appendix B). De deelnemer mocht plaatsnemen in de proefruimte, waarna de proefleider nog een korte instructie gaf en toelichtte waar het onderzoek om ging. De deelnemers werd verteld dat er onderzoek werd gedaan naar temporale discriminatie. Het onderzoek duurde maximaal één uur. Na afloop van het onderzoek konden deelnemers nog vragen stellen. Afsluitend moesten de deelnemers een exitinterview invullen (zie Appendix C), waarna de deelnemers werden bedankt voor hun deelname, hun Psychology Research Credit werd toegekend en ze mochten vertrekken.

Resultaten

Als gevolg van een foutmelding in het programma bleken 7 van de 50

proefpersonen niet het totale aantal trials te hebben doorlopen. Hierbij ging het om 2 mannen en 5 vrouwen, met proefpersoonnummers 1, 10, 11, 12, 19, 23, en 24. De gegevens van deze deelnemers zijn niet meegenomen in de verdere dataverwerking. De gegevens van de overgebleven 42 deelnemers zijn gebruikt in de analyses. Voor ieder niveau van de onafhankelijke variabele zijn voor alle aanbiedingstijden de gemiddelde respons en de bijbehorende standaarddeviaties berekend, zie Tabel 1.

(13)

Tabel 1

Gemiddelde Responsen (1 = korter dan standaardstimulus, 2 = langer dan

standaardstimulus) en Standaarddeviaties (tussen Haakjes) voor Herhaalde en Niet-Herhaalde Stimuli bij Alle Aanbiedingstijden

De gemiddelde responsen lijken een effect van aanbiedingstijd en van

herhaling op de subjectieve tijdsperceptie weer te geven. Om dit te testen is over deze gemiddelden een variantieanalyse met herhaalde metingen (repeated measures ANOVA) uitgevoerd met twee binnen-deelnemers variabelen, namelijk herhaling (herhaald vs. niet-herhaald) en aanbiedingstijd (400, 447, 506, 565, en 612ms). Uit deze analyse blijkt een hoofdeffect voor herhaling, wat inhoudt dat de subjectieve perceptie van tijd beïnvloed wordt door het (niet-)herhalen van stimuli, F(1, 41)=30.12, p<.001. Deelnemers schatten de blootstellingstijd als korter in bij

herhaalde trials (M=1.39, SD=.19) dan bij niet-herhaalde trials (M=1.51, SD=.18). Dit is in overeenstemming met de resultaten van Matthews (2011) en met wat men zou verwachten op basis van de neural coding efficiency hypothese.

Uit de toetsingsgegevens blijkt dat de assumptie van sphericiteit geschonden is voor de onafhankelijke variabele tijd, χ(9)=.29, p<.001. Hierdoor zal er in de overige

Aanbiedingstijd Herhaald Niet Herhaald

(I) 400ms (II) 447ms (III) 506ms (IV) 565ms (V) 612ms 1.16 (.12) 1.21 (.21) 1.40 (.20) 1.54 (.20) 1.64 (.22) 1.26 (.20) 1.36 (.20) 1.55 (.18) 1.66 (.16) 1.74 (.17)

(14)

correctie. Uit de analyse blijkt een hoofdeffect voor aanbiedingstijd, wat betekent dat de subjectieve tijdsperceptie logischerwijs beïnvloed wordt door de verschillende aanbiedingstijden, F(2.25, 92.06)=93.30, p<.001. Hieruit kan geconcludeerd worden dat de manipulatie door middel van tijdscondities geslaagd is. Uit de groepsgewijze vergelijking blijkt dat alle tijdscondities significant van elkaar verschillen, p<.001. De gemiddelde responsen van elke aanbiedingstijd zijn voor zowel herhaalde- als niet-herhaalde trials weergegeven in onderstaande Figuur 1.

Figuur 1. Gemiddelde respons (1 = korter dan standaardstimulus, 2 = langer dan standaardstimulus) van elke aanbiedingstijd voor zowel herhaalde- als niet-herhaalde trials

Ten slotte bleek uit de analyse van het exitinterview dat een aantal deelnemers bij de aanbiedingstijd van 506ms het idee had dat de targetstimulus even lang werd weergegeven als de standaardstimulus. Deze deelnemers waren echter toch verplicht

(15)

antwoord mogelijk was. Een nog groter aandeel (52%) gaf aan het idee te hebben dat wanneer de standaard- en targetstimulus hetzelfde waren, de aanbiedingstijd korter leek dan wanneer dit niet het geval was.

Hieruit kan opgemaakt worden dat perceptuele vloeiendheid, zoals geoperationaliseerd als in het onderzoek van Matthews (2011), kan leiden tot een onderschatting van de subjectieve tijdsperceptie. Op basis van deze resultaten kan beredeneerd worden dat de opvallend verschillende resultaten van de onderzoeken van Matthews (2011) en Beerepoot (2015), Corba (2015), en van Veggel (2015) hoogstwaarschijnlijk niet te wijten zijn aan de soort stimuli (woorden vs. afbeelding), maar aan de operationalisering van vloeiende informatieverwerking (herhaling vs. leesbaarheid). Het is mogelijk dat, in vergelijking met herhaling, het manipuleren van de leesbaarheid van een stimulus een ander effect heeft op de mate waarin informatie vloeiend verwerkt kan worden.

Discussie

In deze studie werd de invloed van vloeiende informatieverwerking op de subjectieve perceptie van tijd onderzocht. Er werd een duidelijk effect van informatieverwerking gevonden: vloeiende informatieverwerking leidde tot een kortere subjectieve tijdwaarneming dan niet-vloeiende informatieverwerking. Wanneer deelnemers herhaalde stimuli te zien kregen, konden ze deze vloeiender verwerken. Van stimuli die vloeiender verwerkt konden worden, werd de

blootstellingstijd dus onderschat ten opzichte van stimuli die niet herhaald werden en dus niet vloeiender verwerkt konden worden. Deze resultaten zijn in

(16)

efficiency hypothese (Matthews, 2011). Deze hypothese voorspelde de onderschatting van de blootstellingstijd als gevolg van de herhaalde blootstelling. De herhaling zou ertoe leiden dat de neurale verwerking efficiënter verloopt, waardoor er minder hersenactiviteit vereist is voor het werken van die stimulus. De subjectieve duur die aan een stimulus wordt toegekend, is gelijk aan of wordt beïnvloed door de

hoeveelheid hersenactiviteit die nodig is om die stimulus te verwerken (Pariyadath & Eagleman, 2007; Eagleman, 2008; Matthews, 2011). Op deze manier kan herhaalde aanbieding van een stimulus leiden tot een efficiëntere codering, waardoor er minder hersenactiviteit vereist is en dus een kortere subjectieve duur aan de stimulus wordt toegekend. De resultaten zijn daarentegen in strijd met de mogelijke alternatieve hypothese, de misattributiehypothese (Witherspoon & Allan, 1985). Deze hypothese voorspelde juist een langere subjectieve tijdwaarneming bij stimuli die vloeiender verwerkt konden worden. Dit effect werd in dit onderzoek, in tegenstelling tot de onderzoeken van Witherspoon en Allan (1985), Beerepoot (2015), Corba (2015), en van Veggel (2015), niet gevonden. Het is belangrijk om te vermelden dat er in het oorspronkelijke onderzoek van Matthews (2011) nooit gesproken wordt over vloeiende informatieverwerking. In dat onderzoek wordt enkel van (niet-)herhaling gesproken. Er wordt aangenomen dat bij het herhaaldelijk zien van dezelfde

afbeelding verondersteld kan worden dat de afbeelding gemakkelijker verwerkt wordt, en er sprake is van perceptuele vloeiendheid (Oppenheimer, 2008; Pariyadath & Eagleman, 2007). Omdat de onderzoeken van Matthews (2011) en Beerepoot (2015), Corba (2015), en van Veggel (2015) verschillende operationaliseringen hebben en omdat Matthews (2011) nooit expliciet spreekt van vloeiende

(17)

gemeten worden. Het zou echter ook mogelijk kunnen zijn dat vloeiende informatieverwerking zich op verschillende manieren kan uiten.

Dit betekent dat de verschillen tussen de onderzoeken van Matthews (2011) en Beerepoot (2015), Corba (2015), en van Veggel (2015) waarschijnlijk te wijten zijn aan de manier waarop vloeiende informatieverwerking geoperationaliseerd is. In de onderzoeken van Beerepoot (2015), Corba (2015), en van Veggel (2015) worden woorden gebruikt en in het onderzoek van Matthews (2011) worden afbeeldingen gebruikt. Het huidige onderzoek is in feite een conceptuele replicatie van het

onderzoek van Matthews (2011), op één belangrijk punt na: het soort stimuli. Omdat het huidige onderzoek met dezelfde opzet maar een ander soort stimulus dezelfde resultaten oplevert, kan het soort stimulus de verschillen tussen de onderzoeken van Matthews (2011) en Beerepoot (2015), Corba (2015), en van Veggel (2015) niet verklaren. Dat betekent dat het overige verschil tussen de onderzoeken, de manier waarop het construct vloeiende informatieverwerking geoperationaliseerd is, waarschijnlijk de verklaring is voor de verschillende resultaten. Dat wil zeggen dat een klassieke operationalisering van vloeiende informatieverwerking zoals het manipuleren van de leesbaarheid van woorden een ander effect heeft op de subjectieve tijdsperceptie dan wanneer herhaling als operationalisering gebruikt wordt.

Er is echter een aantal beperkingen voor dit onderzoek aan te dragen. Ten eerste zouden de gevonden effecten van herhaling tot in een zekere mate te wijten kunnen zijn aan het oddball effect. Dit is een bekend fenomeen waarbij het aanbieden van een nieuwe (oddball) stimulus in een reeks van herhaalde stimuli leidt tot de illusie dat de oddball een langere blootstellingstijd heeft dan de andere stimuli in de herhaalde reeks (Pariyadath & Eagleman, 2009). Uit de data blijkt dat bij sommige

(18)

aanbiedingstijden, als gevolg van de randomisatie, meerdere herhaalde trials achter elkaar weergegeven werden. Als deze reeks herhaalde trials gevolgd wordt door een niet-herhaalde trial, zou het oddball effect ervoor kunnen zorgen dat men de

blootstellingstijd hiervan overschat. Als gevolg hiervan zou het gevonden effect voor herhaling sterker kunnen lijken dan dat het in werkelijkheid is. Omdat elke

aanbiedingstijd evenveel herhaalde als niet-herhaalde trials bevatte die random geselecteerd werden, is het onwaarschijnlijk dat het complete effect van herhaling hieraan te wijten is. Desalniettemin zou dit in vervolgonderzoek vermeden kunnen worden door een conceptuele replicatie uit te voeren waarbij bij elke aanbiedingstijd de herhaalde- en niet-herhaalde trials afgewisseld worden. Nog steeds zou elke aanbiedingstijd evenveel herhaalde- als niet-herhaalde trials bevatten, echter zouden ze nu niet willekeurig afgewisseld worden maar om de beurt. In dit geval zou er geen reeks van herhaalde trials op kunnen treden en zou het oddball effect ook geen invloed kunnen uitoefenen.

Ten tweede blijkt er een mogelijk probleem uit de analyse van de

exitinterviews. Bij vraag 6 van het exitinterview: “Had je het idee dat wanneer de targetstimulus gelijk was aan de standaardstimulus, de aanbiedingstijd langer of korter leek dan wanneer dit niet het geval was?” hadden 22 van de 42 (52%) mensen

aangegeven het idee te hebben dat de aanbiedingstijd korter leek. Enerzijds zou dit kunnen betekenen dat meer dan de helft van de proefpersonen tijdens het onderzoek al dacht dat herhaling zou kunnen leiden tot een kortere tijdsperceptie dan

niet-herhaling. Anderzijds zou het ook zo kunnen zijn dat de deelnemers zich dit pas realiseerden toen ze door de vraag er over na gingen denken. Als de deelnemers dit vermoeden tijdens het onderzoek al hadden, zou het als gevolg kunnen hebben dat ze bij herhaalde trials al sneller neigen naar een ‘korter dan standaardstimulus’-respons

(19)

omdat ze in het verleden dachten dat dit bij herhaalde trials het geval was. Bij een experiment waar het gaat om temporale verschillen van een aantal msec, zouden deelnemers bij trials waarbij ze het verschil niet duidelijk zagen zich sneller kunnen beroepen op de vorige ervaring. Hierdoor zouden ze ten onrechte een ‘korter dan standaardstimulus’-respons kunnen geven, wat op zijn beurt de gevonden resultaten ten onrechte zou kunnen versterken. Dit probleem zou in vervolgonderzoek vermeden kunnen worden door middel van een onderzoeksopzet met andere

antwoordmogelijkheden. In plaats van een dichotome “korter-“ of “langer dan

standaardstimulus”-respons, zou aan de deelnemers gevraagd kunnen worden om zelf een tijdsinschatting te doen. Op deze manier zouden deelnemers nog steeds het gevoel kunnen hebben dat herhaalde stimuli korter lijken, echter, de onderzoekers zouden door het soort respons een inzicht kunnen krijgen in hoe veel korter de

blootstellingstijd van herhaalde stimuli precies ingeschat wordt. Op deze manier zouden de resultaten tot in mindere mate vertekend worden door een

verwachtingspatroon van de deelneners.

Desondanks de genoemde beperkingen kan geconcludeerd worden dat dit onderzoek toch een bijdrage kan leveren aan onze kennis over tijdsperceptie. Aan de hand van dit onderzoek kunnen de verschillen in resultaten tussen de onderzoeken van Matthews (2011) en Beerepoot (2015), Corba (2015), en van Veggel (2015)

toegeschreven worden aan de manier waarop vloeiende informatieverwerking geoperationaliseerd werd. Bovendien ondersteunen de resultaten de neural coding efficiency hypothese (Matthews, 2011) en illustreren ze de subjectieve aard van tijdsperceptie. Vloeiende informatieverwerking, indien geoperationaliseerd zoals Matthews (2011) dat deed, heeft dus wel degelijk een invloed op de subjectieve tijdwaarneming. Hierbij geldt dat als iets vloeiender verwerkt kan worden, men de

(20)

aanbiedingstijd hiervan onderschat. Daarentegen overschat men de aanbiedingstijd van informatie die niet vloeiender verwerkt kan worden.

(21)

Appendix A

De kunst van tijdwaarneming Informatiebrochure

U gaat deelnemen aan het onderzoek ‘De kunst van tijdwaarneming’. Voordat het onderzoek begint, is het belangrijk dat u kennis neemt van de procedure die in dit onderzoek gevolgd wordt. Leest u daarom het onderstaande

zorgvuldig door.

Doel van het onderzoek

In dit experiment onderzoeken wij hoe goed u kunt discrimineren tussen verschillende tijdsaanbiedingen. Het gaat hierbij om de snelheid en juistheid waarin dit gedaan wordt.

Instructie

Tijdens het experiment zit u voor een computerscherm waarop woorden zullen worden aangeboden. We vragen u te beoordelen hoe lang de tijdsaanbieding van een tweede woord is geweest in vergelijking met een voorgaand woord. Daarnaast kan het zo zijn dat bepaalde woorden herhaald worden. U krijgt eerst een aantal oefentrials, om vertrouwd te raken met de experimentele procedure en de verschillende woorden.

Metingen

Tijdens het experiment zal uw reactietijd en uw accuratesse gemeten worden. Vrijwilligheid

Uw deelname is geheel vrijwillig, het zal op geen enkele wijze gevolgen voor u hebben als u nu of tijdens het onderzoek afziet van deelname aan dit

onderzoek. U kunt ook tot 24 uur na het onderzoek nog uw toestemming voor het gebruiken van uw gegevens intrekken. U kunt uw medewerking dus te alle tijden staken; U bent vrij om dit te doen zonder opgave van redenen. In dat geval zullen uw gegevens uit onze bestanden verwijderd en vernietigd worden. Veiligheid en verzekering

Omdat dit onderzoek geen risico’s voor uw gezondheid of veiligheid met zich meebrengt, gelden de voorwaarden van de reguliere

aansprakelijkheidsverzekering van de UvA.

Vertrouwelijkheid van de onderzoeksgegevens

De gegevens van dit onderzoek zullen door de onderzoekers alleen worden gebruikt voor wetenschappelijke doeleinden. Hierbij wordt geen gebruik gemaakt van uw persoonsgegevens en blijft de anonimiteit gewaarborgd. De gegevens kunnen eventueel ter beschikking worden gesteld aan andere onderzoekers, maar dan wel in volstrekt anonieme vorm.

(22)

De deelnemer krijgt een vergoeding van één proefpersoonpunt per uur voor deelname aan het onderzoek.

Nadere inlichtingen

Voor eventuele extra informatie over het onderzoek, kunt u zich wenden tot Max Roks (maxmroks@gmail.com; 06-27878161). Voor eventuele klachten over dit onderzoek, kunt u zich wenden tot het lid van de Commissie Ethiek van de afdeling Psychologie van de Universiteit van Amsterdam: Femke ten Velden (F.S.tenVelden@uva.nl; 020-5256755).

(23)

Appendix B Informed consent

Ik verklaar hierbij op voor mij duidelijke wijze te zijn ingelicht over de aard en methode van het onderzoek, zoals uiteengezet in de informatiebrochure ‘De kunst van tijdwaarneming’. Mijn vragen zijn naar tevredenheid beantwoord.

Ik stem geheel vrijwillig in met deelname aan dit onderzoek. Ik behoud daarbij het recht deze instemming weer in te trekken zonder dat ik daarvoor een reden hoef op te geven en besef dat ik op elk moment mag stoppen met het experiment. Indien mijn onderzoeksresultaten gebruikt zullen worden in wetenschappelijke publicaties, dan wel op een andere manier openbaar zullen worden gemaakt, zal dit volledig

geanonimiseerd gebeuren. Mijn persoonsgegevens zullen niet door derden worden ingezien zonder mijn nadrukkelijke toestemming.

Als ik nog verdere informatie over het onderzoek zou willen krijgen, nu of in de toekomst, kan ik mij wenden tot Max Roks (maxmroks@gmail.com; 06-27878161). Voor eventuele klachten over dit onderzoek kunt u zich wenden tot het lid van de Commissie Ethiek van de afdeling Psychologie van de Universiteit van Amsterdam: Femke ten Velden (F.S.tenVelden@uva.nl; 020 5256755).

Aldus in tweevoud getekend:

………. ……….

Naam proefpersoon Handtekening

‘Ik heb toelichting verstrekt op het onderzoek. Ik verklaar mij bereid nog opkomende vragen over het onderzoek naar vermogen te beantwoorden.’

………. ……….

(24)

Appendix C

Exit interview bij: “De kunst van tijdwaarneming” Proefpersoonnummer:

1. Zijn er dingen die je zijn opgevallen tijdens het onderzoek (maakt niet uit wat)? ---

2. Hoe ging de taak voor je eigen gevoel?

---

3. Is het gelukt om geconcentreerd te blijven tijdens het uitvoeren van de gehele taak? Zo niet, van welk moment af aan lukt het niet meer om je goed te concentreren? ---

(25)

---

5. Had je het idee dat er een relatie bestond tussen de verschillende aanbiedingstijden en de herhaalde aanbieding van de targetstimulus? ---

6. Had je het idee dat wanneer de targetstimulus gelijk was aan de standaardstimulus, de aanbiedingstijd langer of korter leek dan wanneer dit niet het geval was?

---

(26)

7. Waren er dingen zoals een slechte nachtrust of een vervelende proefleider etc. die jouw prestatie op deze taak beïnvloed hebben? ---

Bedankt voor het meedoen! 

(27)

Beerepoot, W. (2015) De invloed van perceptuele vloeiendheid en affect op

subjectieve tijdwaarneming (Niet gepubliceerde bachelorthese). Universiteit van Amsterdam, Amsterdam, Nederland.

Corba, J. (2015) Perceptual fluency bij de informatieverwerking van affectieve stimuli en de effecten op de subjectieve tijdwaarneming (Niet gepubliceerde bachelorthese). Universiteit van Amsterdam, Amsterdam, Nederland.

Eagleman, D. M., & Pariyadath, V. (2009). Is subjective duration a signature of coding efficiency?. Philosophical Transactions of the Royal Society of London B: Biological Sciences, 364(1525), 1841-1851.

Friedman, W. J., & Janssen, S. M. (2010). Aging and the speed of time. Acta Psychologica, 134(2), 130-141.

Hill, M. S., & Juster, F. T. (1985) Constraints and complementarities in time use. Time, Goods, and Well-Being, Institute for Social Research, University of Michigan, Ann Arbor.

Hornik, J. (1984). Subjective vs. objective time measures: A note on the perception of time in consumer behavior. Journal of Consumer Research, 615-618.

Jacoby, L. L., Kelley, C. M., & Dywan, J. (1989). Memory attributions. Varieties of memory and consciousness: Essays in honour of Endel Tulving, 391-422.

(28)

Jacoby, L.L., & M. Dallas (1981), On the relationship between autobiographical memory and perceptual learning. Journal of Experimental Psychology: General, 3, 306-340.

Matthews, W. J. (2011). Stimulus repetition and the perception of time: The effects of prior exposure on temporal discrimination, judgment, and production. PLoS one, 6(5), e19815.

Moors, A., De Houwer, J., Hermans, D., Wanmaker, S., van Schie, K., van Harmelen, A. L.,…Brysbaert, M. (2013). Norms of valence, arousal, dominance, and age of acquisition for 4,300 Dutch words. Behavior research methods, 45(1), 169-177.

Oppenheimer, D. M. (2008). The secret life of fluency. Trends in cognitive sciences, 12(6), 237-241.

Pariyadath, V., & Eagleman, D. (2007). The effect of predictability on subjective duration. PloS one, 2(11), e1264.

Sanches, C. A., & Jaeger, A. J. (2015) If it’s hard to read, it changes how long you do it: Reading time as an explanation for perceptual fluency effects on judgment. Psychonomic bulletin & review, 22(1), 206-211.

(29)

Tinklenberg, J. R., Roth, W. T., & Kopell, B. S. (1976). Marijuana and ethanol: differential effects on time perception, heart rate and subjective response. Psychopharmacology, 49(3), 275-279.

van Veggel, J. (2015) De invlied van perceptual fluency en affect op subjectieve tijdwaarneming (Niet gepubliceerde bachelorthese). Universiteit van Amsterdam, Amsterdam, Nederland.

Witherspoon, D., & Allan, L. G. (1985). The effect of a prior presentation on temporal judgments in a perceptual identification task. Memory & Cognition, 13(2), 101-111.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

The aim of the present study is, firstly, to understand the theological implications of the phenomenon of centralization of worship in Deuteronomy 12 according

Het Rijk keert via het Provinciefonds geld uit aan de provincies om hun taken uit te voeren. Onze oordelen over de beleidsinformatie, bedrijfsvoerings- informatie en

De minister geeft aan dat de Rijksministerraad heeft besloten dat voor Curaçao en Sint Maarten vanaf 10 oktober 2015 alle verplichtingen die volgen uit de Rijkswet Financieel

The goal of this live study is to evaluate our instrument (the checklist) and its effect on the validation process of a given SRS.. The live study will most notably help

Komplekse strukture, byvoorbeeld ’n kanon in die tenoor met ’n omgekeerde kanon in die pedale terwyl die gospel-melodie daaroorheen gehoor word, maak van ’n prelude soos Just as I am

Mechanistically different from bacterial adhesion, transmission involves adhesion of donor bacteria to a receiver surface and subsequent detachment from the donor

Step three – left and right identification for remaining segments This step is also the same as the left and right leg identification in the full-body configuration case see Table

Bij de toetsing van de afzonderlijke meetlocaties aan de criteria uit de Netcode [1], zijn er in 2015 op drie locaties overschrijdingen geconstateerd van het aantal spanningsdips