• No results found

Autistische trekken en de verwerking van informatie : onderzoek naar de invloed van autistische trekken op globale en detailverwerking en de rol van verwerkingssnelheid in een gezonde populatie

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Autistische trekken en de verwerking van informatie : onderzoek naar de invloed van autistische trekken op globale en detailverwerking en de rol van verwerkingssnelheid in een gezonde populatie"

Copied!
26
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Autistische trekken en de Verwerking van Informatie

Onderzoek naar de invloed van autistische trekken op globale en detailverwerking en de rol van verwerkingssnelheid in een gezonde populatie

Universiteit van Amsterdam

Femke Hagoort 10555439

Faculteit der Maatschappij- en Gedragswetenschappen Begeleiders: Nathalie de Vent en Iuno Groot

Aantal woorden: 4152 Datum: 30 juni 2017

(2)

Inhoudsopgave Abstract 1 Inleiding 2 Cognitieve problemen 3 Centrale Coherentie 4 Verwerkingssnelheid 4 Methoden 6 Deelnemers 6 Materialen 6 Procedure 8 Analyse 9 Resultaten 10 Discussie 15 Literatuurlijst 19 Reflectieverslag 23

(3)

Abstract

Mensen met autisme spectrum stoornis (ASS) vertonen problemen in het herkennen van samenhang in elementen, hebben een tragere verwerkingssnelheid (van der Hallen et al., 2015) en presteren uitzonderlijk goed in detailherkenning (Shah & Frith, 1993). Onderzocht is in hoeverre deze cognitieve stijl aanwezig is in een gezonde populatie met autistische trekken. Aan dit onderzoek namen 95 volwassenen zonder klinische diagnose deel. In het onderzoek werd een vragenlijst afgenomen om autistische trekken te meten, en werd hun

detailverwerking en globale verwerking getest. Autistische trekken bleken geen invloed te hebben op detailverwerking, globale verwerking en verwerkingssnelheid. Autistische trekken vertonen een continuüm in een gezonde populatie en zijn relevant om verder te onderzoeken in de relatie met cognitie.

(4)

Inleiding

Er is steeds meer bewijs dat autistische trekken op een continuüm liggen, waarbij individuen met de diagnose autisme op het extreme van dit continuüm liggen (Lundstrom, et al., 2012). De Diagnostic and Statistical Manual of Mental disorders (DSM) commissie gaf gehoor aan deze recente ontwikkelingen en in de DSM-5 wordt gesproken van een autisme spectrum stoornis (ASS) in tegenstelling tot de DSM-IV waarbij gesproken werd over typen autisme (American Psychiatric Association, 2013).

Kinderen en volwassenen met ASS laten tekorten zien in het herkennen en begrijpen van de mentale toestand van anderen. Ze zijn minder accuraat en trager in vergelijking met normaal ontwikkelende kinderen en volwassenen (White, Hill, Happé & Frith, 2009). Daarnaast zijn ze minder goed in planning, mentale flexibiliteit en het genereren van nieuwe ideeën en gedragingen (Hill, 2004). Dezelfde problemen worden ook gevonden bij

familieleden van mensen met ASS en suggereren een breder autistisch fenotype. Het

autistisch fenotype bestaat uit een groep continue, kwantitatieve eigenschappen, zoals sociale en communicatieve vaardigheden en restrictieve/repetitieve gedragspatronen, die voorkomen in de gehele populatie (Baron-Cohen, Wheelwright, Skinner, Martin, & Clubley, 2001). Ook ander onderzoek bevestigt dat familieleden van personen met ASS een hoge mate van

autistische trekken vertonen, zonder aan een klinische diagnose te voldoen (Sucksmith, Roth, & Hoekstra, 2011).

Uit recent onderzoek naar de overgang van DSM-IV naar DSM-5 is naar voren gekomen dat mensen die volgens de DSM-5 een diagnose krijgen, meer ernstige vormen van ASS hebben in vergelijking met mensen die de diagnose volgens de oude DSM kregen. Dit is contra-intuïtief, aannemelijk is dat meer mensen worden herkend doordat er gesproken wordt van een spectrum en het bereik met een spectrum groter is dan als er sprake is van

(5)

DSM-5 minder sensitief is in het opsporen van ASS, waardoor meer mensen met dezelfde cognitieve, sociale en gedragsproblemen buiten de diagnose vallen (Romero et al., 2016, Melling & Swinson, 2016). Omdat zij buiten deze diagnose vallen krijgen ze niet de ondersteuning die ze nodig hebben.

Cognitieve problemen

Specifieke cognitieve problemen bij mensen met ASS zijn te vinden in situaties die een beroep doen op globale verwerking. Uit een meta-analyse van meer dan 50 studies naar globale visuele verwerking van volwassenen met ASS is geconcludeerd dat ze langzamer zijn in globale verwerking dan normaal ontwikkelende mensen. Ze presteerden met name lager als er op globale informatie moet worden gelet en er incongruente informatie op detailniveau wordt gepresenteerd (van der Hallen, Evers, Brewaeys, van den Noortgate & Wagemans, 2015). Bij kinderen met ASS zijn ook problemen in globale verwerking gevonden. Ze presteerden slechter op een taak waarbij kinderen figuren moesten natekenen die opliepen in moeilijkheidsgraad. Om op deze taak goed te presteren moeten kinderen het grote geheel van het figuur in hun achterhoofd houden, zodat de relaties tussen de delen van het figuur

kloppen. Voor kinderen met ASS was het lastig het figuur in hun achterhoofd te houden, iets wat andere kinderen automatisch deden. Hierdoor klopten de lijnen in de tekening niet met de juiste verhoudingen (Pellicano, Maybery, Durkin & Maley, 2006).

Onderzoek naar intelligentie bij kinderen en volwassenen met ASS toonde aan dat hun IQ-score significant lager uitviel bij de Wechsler Adult Intelligence Scale (WAIS-IV) dan bij de Raven’s Advanced Progressive Matrices (RAPM) (Dawson, Soulières, Gernsbacher, & Mottron, 2007). Waarschijnlijk is dit vanwege het feit dat de RAPM een intelligentietest is die een beroep doet op abstract denken en analoog redeneren, zonder dat het een beroep doet op

(6)

eerdere kennis. Belangrijk is ook hierbij dat je moet letten op de details van figuren om ze in het grote geheel te kunnen plaatsen.

Andere taken die een beroep doen op het herkennen van details zijn blokpatronen en de

embedded figures test. Kinderen met ASS presteerden beter dan controles in het herkennen

van een figuur uit een groter figuur zoals gemeten met de EFT (Frith & Happé, 1994) en presteren beter in het mentaal opdelen van kleine blokjes in een blokpatroon (Shah & Frith, 1993). Dezelfde verhoogde prestatie is ook gevonden bij vaders van kinderen met ASS (Happé, Briskman & Frith, 2001).

Centrale coherentie

De verhoogde prestatie op detailverwerkingstaken en verminderde prestatie op globale verwerking wordt verklaard door de centrale coherentie theorie. Centrale coherentie is het begrijpen van de samenhang en het integreren van context in informatie (de Bruin, 2006). Mensen met ASS verwerken vooral de details van informatie, wat ten koste gaat van de globale verwerking en contextuele betekenis (Frith & Happe, 1994; Happe, 1999). Dit wordt gezien als een cognitieve stijl, een manier van denken die in sommige gevallen voordelig is en in andere gevallen nadelig. De centrale coherentie theorie voorspelt bij mensen met ASS een goede prestatie op taken waar aandacht naar details voordelig is en een slechte prestatie op taken die de herkenning van de globale betekenis of integratie van stimuli in een context vereist (Happe, 1999).

Verwerkingssnelheid

Naast de voorkeur voor detailverwerking hebben mensen met ASS ook een tragere verwerkingssnelheid. Uit de meta-analyse van Van der Hallen et al. (2015) kwam al naar voren dat ze trager zijn in het begrijpen van de grote lijn in globale visuele verwerking dan

(7)

normaal ontwikkelende mensen (van der Hallen et al., 2015). Ook uit longitudinaal onderzoek blijkt de verwerkingsindexscore lager te liggen bij kinderen en volwassen met ASS in

vergelijking met controlepersonen (Travers et al., 2014). Onderzoek naar woordvloeiendheid, waarbij binnen een tijdslimiet zoveel mogelijk woorden uit een categorie of met een bepaalde letter moeten worden genoemd, toonde aan dat mensen met ASS minder woorden noemen dan een controlegroep. Deze verminderde prestatie kon niet worden veroorzaakt door het verkeerde gebruik van strategieën en wisselen tussen deze strategieën, het werd verklaard door een vertraagde verwerkingssnelheid (Spek, Schatorjé, Scholte, & van Berckelaer-Onnes, 2009; Austin, 2005). Deze vertraagde verwerkingssnelheid zorgt ervoor dat mensen met ASS meer tijd nodig hebben om informatie te verwerken en taken uit te voeren. Hierdoor hebben ze meer moeite met communiceren en presteren op school of werk, wat invloed heeft op het te behalen opleidings- en beroepsniveau (Travers, et al., 2014).

Al deze onderzoeken zijn gedaan bij kinderen of volwassenen met ASS in vergelijking met een controlegroep. Er is nog geen onderzoek gedaan naar de mate van autistische trekken in een gezonde populatie en in hoeverre een hoge mate van autistische trekken een vertraagde verwerkingssnelheid laat zien.

Het kan zijn dat de verhoogde focus op details, zoals geformuleerd in de centrale

coherentie theorie, zorgt voor een verminderde informatieverwerkingssnelheid. Omdat op alle details aandacht moet worden gericht, zowel op de niet-essentiële als de essentiële, kost het meer tijd om informatie te verwerken. Daardoor duurt het langer om de samenhang van informatie te begrijpen hetgeen leidt tot een vertraagde globale en contextuele verwerking bij taken die hier een beroep op doen. Hier is nog geen onderzoek naar gedaan.

Dit onderzoek analyseert de invloed van autistische trekken op verwerkingssnelheid, globale- en detailverwerking in een gezonde populatie. Allereerst zal er gekeken worden naar de invloed van de mate van autistische trekken op detailverwerking. Verwacht wordt dat dit

(8)

samenhangt door de verhoogde aandacht op details zoals genoemd in de centrale coherentie theorie. Daarna zal onderzocht worden of detailverwerking invloed heeft op de

verwerkingssnelheid. Verwacht wordt dat dit samenhangt omdat aandacht richten op alle elementen meer tijd kost. Vervolgens wordt de relatie tussen verwerkingssnelheid en globale verwerking onderzocht. De hypothese is dat een tragere verwerkingssnelheid leidt tot een lagere prestatie op globale verwerkingstaken, omdat je hiervoor nog de strekking en de context moet ontdekken en dat kost extra tijd. Daarnaast wordt onderzocht wat de invloed is van autistische trekken op verwerkingssnelheid en globale verwerking. Hierbij wordt

verwacht dat hoe hoger de mate van autistische trekken, hoe trager de verwerkingssnelheid, en hoe lager de prestatie op globale verwerking is.

Methoden Deelnemers

In totaal namen 95 volwassenen deel aan dit onderzoek, waarvan 43 mannen en 52 vrouwen. De gemiddelde leeftijd van de deelnemers was 31,8 (SD=15,83, range 19 - 88). Deelnemers zijn geworven uit eigen kring en via de website lab.uva.nl waar

eerstejaarspsychologiestudenten zich in kunnen schrijven voor deelname aan psychologisch onderzoek. Het goed beheersen van de Nederlandse taal en een minimale leeftijd van 18 jaar waren een vereiste. Aan het onderzoek mocht niet worden deelgenomen als een deelnemer een ziekte aan het centraal zenuwstelsel of een psychiatrische diagnose had, onder invloed was van psychoactieve medicatie of alcohol of drugs. Eerstejaarspsychologiestudenten ontvingen proefpersoon punten voor hun deelname, anderen ontvingen geen beloning.

(9)

Autism Quotient (AQ). Vragenlijst werd afgenomen voor het meten van autistische

trekken (Hoekstra et al., 2007). De vragenlijst vraagt 5 domeinen uit, namelijk social skill,

attention switching, attention to detail, communication, en imagination. De AQ bestaat uit 50

items, die beoordeeld worden op een vierpuntsschaal van geheel mee eens (1), enigszins mee eens (2), enigszins mee oneens (3) tot geheel mee oneens (4). Totale AQ-scores liggen tussen de 50 en 200, waarbij een hoge score meer autistische trekken aangeeft. Een voorbeeld item is “Ik doe dingen liever met anderen dan alleen”. Onderzoek met de Autism-Spectrum Quotient (AQ) liet een normale verdeling zien in autistische trekken in plaats van een bimodale

verdeling bij mensen met en zonder ASS (Baron-Cohen et al., 2001). De Nederlandse vertaling van de AQ heeft een goede test-hertest betrouwbaarheid (r = .78) en interne consistentie (Cronbach’s alpha = .79) (Hoekstra, Bartels, Hudziak, van Beijsterveldt & Boomsma, 2007).

Woordenschat (WAIS-IV, Wechlser, 2012). Bij deze test is het de bedoeling dat

deelnemers de betekenis van woorden uitleggen. Een voorbeelditem is “Wat is

nieuwsgierigheid?” Woordenschat meet woordkennis en verbale conceptvorming. De subtest heeft een split-halfbetrouwbaarheid van .89 (Bouma, Mulder, Lindeboom & Schmand, 2015). Informatie (WAIS-IV, Wechsler, 2012). Deze subtest bestaat uit vragen naar algemene

kennis en informatie die in het dagelijks leven wordt opgedaan. Een voorbeelditem is “Op welk continent ligt Brazilië?” Informatie doet een beroep op het semantische geheugen. De subtest heeft een split-halfbetrouwbaarheid van .89 (Bouma et al., 2015).

Matrix redeneren (WAIS-IV, Wechsler, 2012). Bij deze subtest moet de proefpersoon

bepalen welk deel ontbreekt uit een matrix van figuren. Matrix redeneren meet visuele informatieverwerking, abstract redeneren, probleemoplossend vermogen in nieuwe situaties en perceptueel redeneren. De subtest heeft een split-halfbetrouwbaarheid van .76 (Bouma et al., 2015).

(10)

Onvolledige tekeningen (WAIS-IV, Wechsler, 2012). Bij deze subtest moet de

deelnemer bij tekeningen van voorwerpen of situaties aangeven welk onderdeel ontbreekt. Onvolledige tekeningen meet perceptueel redeneren en het scheiden van essentiële van niet-essentiële informatie. De subtest heeft een split-halfbetrouwbaarheid van .68 (Bouma et al., 2015).

Raven Advanced Progressive Matrices (RAPM, Raven, 2006). Hierbij moet de

deelnemer het missende stukje selecteren uit een groter patroon. In totaal zijn er 12 patronen. RAPM is een intelligentietest en meet abstract redeneren en fluid intelligence. De split-halfbetrouwbaarheid varieert van .83 tot .87 en de test-hertestgegevens zijn goed .80 (Bouma et al., 2015).

Symbool substitutie (WAIS-IV, Wechsler, 2012). In deze subtest moet de deelnemer

binnen 120 seconden zo veel mogelijk symbooltjes onder de bijbehorende cijfers invullen. Symbool substitutie meet mentale en motorische snelheid. De subtest heeft een test-hertestbetrouwbaarheid van .87 (Bouma et al., 2015).

Dit onderzoek maakt deel uit van een groter onderzoek. Hierdoor werden er ook andere tests afgenomen. Van de WAIS-IV werden daarnaast de subtests rekenen en

cijferreeksen afgenomen (Wechsler, 2012). Andere vragenlijsten waren de Multidimensionele Vermoeidheidsindex (Smets, Garssen, Bonke, & de Haes, 1995), Rumination Reflection Questionnaire – NL (Luyckx, Soenens, Berzonsky, Smits, Goossens & Vansteenkiste, 2007), Ruminative Response Scale (Raes & Hermans, 2003) en Beck Depression Inventory II-NL (Does, 2002).

Procedure

De afname van de testbatterij werd gedaan door zes derdejaars psychologiestudenten en vond plaats op verschillende locaties, bij deelnemers thuis, bij de proefleider thuis of op de

(11)

universiteit. In alle gevallen gebeurde dit in een afgesloten ruimte om afleiding te vermijden. Voorafgaand aan het afnemen van de testbatterij werd door alle deelnemers een

toestemmingsverklaring in tweevoud getekend. In totaal zijn er vijf vragenlijsten en acht tests afgenomen bij elke deelnemer, wat omstreeks anderhalf tot twee uur duurde. Halverwege werd een pauze gegeven van ongeveer tien minuten. De tests werden bij alle deelnemers in dezelfde volgorde afgenomen waarbij begonnen werd met een demografische vragenlijst, vervolgens de MIV, de RRQ, de BDI, cijferreeksen, matrix redeneren, woordenschat, RAPM, AQ, rekenen, informatie, symbool substitutie en onvolledige tekeningen. Voor de start van elke test werden korte instructies gegeven zoals beschreven in de handleiding van de WAIS-IV (Wechsler, 2012).

Analyse

Globale verwerking is gemeten door de somscore van woordenschat en informatie om te scoren naar een z-score en deze bij elkaar op tellen. Detailverwerking is gemeten door de totale score van matrix redeneren, RAPM en onvolledige tekeningen om te scoren naar een z-score en deze bij elkaar op te tellen. Verwerkingssnelheid is gemeten met de somz-score van symbool substitutie. De mate van autistische trekken is gemeten door de totale AQ-score.

Om te onderzoeken of AQ-score prestatie op symbool substitutie, globale en detailverwerking voorspelt zijn drie regressies uitgevoerd. In de regressies zijn de

demografische variabelen opleidingsniveau, leeftijd en geslacht toegevoegd. Uitbijters zijn per case, na controle voor deze variabelen, verwijderd als deze meer dan 2 standaarddeviaties boven of onder het gemiddelde lagen. In de analyse zijn alleen de gecorrigeerde waarden gebruikt. Voor een regressie gelden de assumpties van additiviteit en lineairiteit,

onafhankelijke residuen, homoscedasticiteit, normaliteit, normaal verdeelde residuen en predictor variabelen mogen niet te hoog gecorreleerd zijn. Additiviteit, lineairiteit en

(12)

homoscedasticiteit is gecheckt door het interpreteren van de plot van de residuen en voorspelde waarden. Normaliteit is getoetst met de Shapiro-Wilk test. Onafhankelijke residuen is getoetst met de Durbin-Watson test, waarvan waarden niet groter mogen zijn dan 3 of lager dan 1. Het checken van de verdeling van de residuen is gedaan door een histogram te maken. De correlaties tussen predictor variabelen is getoetst met collinearity diagnostics door het opvragen van de tolerance waarden en deze mogen niet lager zijn dan 0.1.

Vervolgens is onderzocht in hoeverre detailverwerking invloed heeft op prestatie op symbool substitutie. In deze analyse zijn 16 cases uitgevallen bij detailverwerking. Als laatste is onderzocht wat de invloed is van symbool substitutie op globale verwerking. Dit is gedaan met een regressieanalyse. In de analyse zijn 10 cases uitgevallen.

Resultaten

Aan dit onderzoek namen 95 volwassenen deel. Beschrijvende statistieken over de deelnemers zijn weergegeven in Tabel 1. Tijdens het onderzoek zijn er geen deelnemers uitgevallen. Uitbijters zijn verwijderd, na correctie voor leeftijd, opleiding en sekse, als de waarden meer dan twee standaarddeviaties boven of onder het gemiddelde lag. Deze uitbijters zijn per test verwijderd. Bij de test onvolledige tekeningen zijn vijf uitbijters verwijderd, bij de test woordenschat zijn vier uitbijters verwijderd, bij de test informatie zijn drie uitbijters verwijderd, bij matrix redeneren zijn zes uitbijters verwijderd, bij de RAPM zijn drie uitbijters verwijderd en bij symbool substitutie zijn vier uitbijters verwijderd.

Tabel 1

Gemiddelde Scores en Aantal Deelnemers na Verwijdering Uitbijters

N Gemiddelde Standaarddeviatie Minimum Maximum

(13)

Informatie 92 16,859 3,729 8 24 Woordenschat 91 37,143 9,473 15 53 Onvolledige tekeningen 89 12,53 2,365 7 17 Matrix redeneren 89 19,97 2,678 14 25 RAPM 92 10,783 1,397 5 12 Symbool substitutie 91 75,55 12,791 38 100 Leeftijd 95 31,84 15,83 19 88 Opleidingsniveau 95 6,15 0,60 5 7 Detailverwerking 83 0,14 1,80 -4,09 4,27 Globale verwerking 89 0,06 1,69 -3,75 3,59

Aan de assumpties van homoscedasticiteit, additiviteit en lineairiteit is voldaan. De Durbin-Watson test was in geen van de gevallen groter dan 3 of lager dan 1 (1,55, 2,44, 1,81). De verdeling van de errors leek in alle gevallen normaal verdeeld. Aan de assumptie van multicollineairiteit is voldaan. tolerance waarden waren in geen geval onder de 0.1. De variabelen detailverwerking en globale verwerking zijn normaal verdeeld. De tests RAPM

D (92) = 0,798, p < ,001, matrix redeneren D (82) = 0,963, p = 0,018 en onvolledige

tekeningen D (82) = 0,963, p = 0,017, en de covariaten leeftijd D (95) = 0,708, p < ,001 en opleidingsniveau D (82) = 0,761, p < ,001 waren niet normaal verdeeld. Volgens de centrale limiet theorie is het bij deze steekproef < 30 geen probleem en daarnaast worden de tests niet afzonderlijk gebruikt (Field, 2015).

Allereerst is een regressie gedaan om te beoordelen of AQ-score detailverwerking voorspelt. In Tabel 2 is het regressiemodel weergegeven. Het regressiemodel met

detailverwerking als afhankelijke variabele en sekse, leeftijd, opleidingsniveau en de AQ-score als onafhankelijke variabelen is significant F (4,78) = 8,82, p < ,001. Het

(14)

regressiemodel is bruikbaar om detailverwerking te voorspellen, 31 procent van de verschillen in detailverwerking kunnen worden voorspeld op grond van sekse, leeftijd, opleidingsniveau en AQ-score (𝑅𝑅2 = 0,31). Leeftijd en opleidingsniveau, hebben een significante sterke samenhang met detailverwerking. Hoewel het model significant is, draagt AQ-score niets bij aan het model, b* = 0,03, t = 0,30, p = 0,768, 95% CI [-0,02; 0,03].

Tabel 2

Regressiemodellen om Detailverwerking te voorspellen

Detailverwerking Model 1 Model 2 Constante -2,64 -3,11 Sekse -0,12 -0,11 Leeftijd -0,46*** -0,46*** Opleidingsniveau 0,28** 0,28** AQ-score 0,03 𝑅𝑅2 0,31 0,31 F 11,86*** 8,82*** ∆𝑅𝑅2 0,08 0,00 ∆F 8,71** 0,09 Noot N = 79 *p < ,05 **p < ,01 ***p < ,001

Ten tweede is er een regressie gedaan om te analyseren of detailverwerking prestatie op symbool substitutie voorspelt. In Tabel 3 is het regressiemodel weergegeven. Het

regressiemodel met symbool substitutie als afhankelijke variabele en sekse, leeftijd,

(15)

F (5,75) = 12,474, p < ,001. Het regressiemodel is bruikbaar om symbool substitutie te

voorspellen, 46 procent van de verschillen in symbool substitutie kunnen worden voorspeld op grond van sekse, leeftijd, opleidingsniveau, AQ-score en detailverwerking (𝑅𝑅2 = 0,46). Sekse, leeftijd en opleidingsniveau zijn significante voorspellers voor symbool substitutie. Detailverwerking is een significante voorspeller voor symbool substitutie, b* = 0,26, t = 2,53,

p = 0,013, 95% CI [0,38; 3,17].

Tabel 3

Regressiemodellen om Symbool Substitutie te voorspellen

Noot N = 79

*p < ,05 **p < ,01 ***p < ,001

Symbool substitutie

Model 1 Model 2 Model 3

Constante 22,29 9,82 15,32 Sekse 0,29** 0,32** 0,36*** Leeftijd -0,41*** -0,41*** -0,31** Opleidingsniveau 0,42*** 0,43*** 0,36*** AQ-score 0,12 0,11 Detailverwerking 0,26* 𝑅𝑅2 0,40 0,41 0,46 F 16,74*** 13,03*** 12,47*** ∆𝑅𝑅2 0,40 0,01 0,05 ∆F 16,74*** 1,55 6,42*

(16)

Vervolgens is er een regressie gedaan om te analyseren of prestatie op symbool substitutie globale verwerking voorspelt. In Tabel 3 is het regressiemodel weergegeven. Het regressiemodel met globale verwerking als afhankelijke variabele en sekse, leeftijd,

opleidingsniveau, AQ-score en symbool substitutie als onafhankelijke variabelen is

significant F (5,79) = 16,12, p < ,001. Het regressiemodel is bruikbaar om globale verwerking te voorspellen, 51 procent van de verschillen in globale verwerking kunnen worden voorspeld op grond van sekse, leeftijd, opleidingsniveau en AQ-score (𝑅𝑅2 = 0,51). Sekse, leeftijd en opleidingsniveau zijn significante voorspellers voor globale verwerking. Symbool substitutie is een significante voorspeller voor globale verwerking, b* = 0,23,

t = 2,18, p = 0,033, 95% CI [0,01; 0,06], zie Tabel 3.

Tabel 3

Regressiemodellen om Globale Verwerking te voorspellen

Globale verwerking

Model 1 Model 2 Model 3

Constante -8,88*** -8,46*** -9,07*** Sekse -0,27** -0,27** -0,34*** Leeftijd 0,24** 0,24** 0,35*** Opleidingsniveau 0,55*** 0,55*** 0,45*** AQ-score -0,03 -0,05 Symbool substitutie 0,23* 𝑅𝑅2 0,47 0,48 0,51 F 24,37*** 18,12*** 16,12*** ∆𝑅𝑅2 0,30 0,00 0,03

(17)

Noot N = 85

*p < ,05 **p < ,01 ***p < ,001

AQ-score bleek voor geen enkele variabele voorspellend. AQ-score, b* = 0,11,

t = 1,24, p = 0,22, 95% CI [-0,05; 0,22] is geen significante voorspeller voor symbool

substitutie. AQ-score, b* = -0,05, t = -0,57, p = 0,57, 95% CI [-0,02; 0,01] is geen significante voorspeller voor globale verwerking.

Discussie

In dit onderzoek is de invloed van autistische trekken op verwerkingssnelheid, globale en detailverwerking in een gezonde populatie onderzocht. De mate van autistische trekken blijkt van geen voorspellende waarde voor het verwerken van informatie op details.

Detailverwerking is van invloed op verwerkingssnelheid. Verwerkingssnelheid is daarnaast voorspellend voor globale verwerking. De mate van autistische trekken blijkt niet relevant voor het voorspellen van globale verwerking en verwerkingssnelheid.

Autistische trekken blijken geen invloed te hebben op globale verwerking,

detailverwerking en verwerkingssnelheid. Dit is niet in lijn met de gestelde hypotheses en volgt niet uit de literatuur, die een verhoogde detailwaarneming stelt bij vaders van kinderen met ASS (Happé, Briskman & Frith, 2001). Een mogelijke verklaring hiervoor is de grote genetische concordantie tussen mono-zygote tweelingen van 92% en di-zygote tweelingen van 10% als wordt gekeken naar het autistische fenotype (Ronald & Hoekstra, 2010). De hoge prestatie van vaders van kinderen met ASS wordt mogelijk verklaard vanuit genetische

factoren, en kan een reden zijn waarom er in deze gezonde populatie geen relatie tussen de mate van autistische trekken en detailverwerking is gevonden.

(18)

Detailverwerking voorspelt verwerkingssnelheid en verwerkingssnelheid voorspelt prestatie op globale verwerking. Het toevoegen van detailverwerking als voorspeller had een zeer geringe toegevoegde variantie, en dat gold ook voor het toevoegen van

verwerkingssnelheid als voorspeller voor prestatie op globale verwerking. Daarnaast moet bij deze resultaten in het achterhoofd gehouden worden dat alle drie de variabelen bestonden uit cognitieve tests. Het is bekend dat cognitieve tests met elkaar gecorreleerd zijn omdat ze waarschijnlijk een onderliggende factor meten (Bouma et al., 2015).

In dit onderzoek blijken autistische trekken geen voorspeller voor de mate van verwerkingssnelheid. Dit is niet in lijn met eerder onderzoek wat een vertraagde

verwerkingssnelheid aantoont bij kinderen en volwassenen met ASS en een samenhang aantoont tussen deze variabelen (Travers et al., 2014). Een verklaring voor dit afwijkende resultaat is dat de vertraagde verwerkingssnelheid niet aanwezig is bij autistische trekken in de gezonde populatie. Misschien komt de vertraagde verwerking pas bij een erg hoge mate van autistische trekken, boven de klinische cutoff score tot uiting en is er geen sprake van twee overlappende continua, maar twee naast elkaar liggende.

De centrale coherentie theorie stelt dat mensen met ASS informatie voornamelijk verwerken op details, waardoor details van informatie worden onthouden ten koste van het herkennen van de samenhang en betekenis (Frith & Happe, 1994; Happe, 1999). In dit onderzoek is een continuüm van autistische trekken gevonden, echter, de daarbij behorende cognitieve stijl is niet gevonden. Er is geen steun gevonden voor een uitbreiding van de centrale coherentie theorie.

Het huidige onderzoek had een relatief kleine steekproef (N=95), waarbij er weinig spreiding was in leeftijd en opleidingsniveau. De leeftijden waren verdeeld rondom de 20 en rondom de 60, daartussen zaten weinig waarnemingen. Voor opleidingsniveau bevatte deze steekproef voornamelijk hoger opgeleiden met een gemiddelde opleiding van

(19)

HAVO/VWO/HBO en geen mensen met een laag opleidingsniveau. Daarnaast is gebruik gemaakt van convenience sampling, proefleiders hebben voornamelijk mensen uit hun

omgeving gevraagd om deel te nemen aan het onderzoek. Dit kwam de diversiteit van de data niet ten goede.

Een ander kritiekpunt is de operationalisatie van detailverwerking en globale

verwerking. In de meta-analyse van Van der Hallen en anderen (2015) wordt beschreven dat er geen duidelijke richtlijnen zijn voor de conceptualisatie en operationalisatie van globale verwerking en detailverwerking, hetgeen de keuze voor tests lastig maakt. Voor de test

onvolledige tekeningen is aangegeven dat het hierbij belangrijk is details te kunnen herkennen (Bouma, et al., 2015), dit is niet aangegeven voor matrix redeneren en de RAPM. Deze

werden gehypothetiseerd ook een beroep te doen op detailwaarneming, omdat uit de literatuur blijkt dat intelligentie bij kinderen en volwassenen met ASS hoger uitviel met de RAPM dan bij de WAIS. De RAPM test doet een beroep op analoog redeneren zonder gebruik te maken van voorkennis (Dawson et al., 2007). In andere literatuur wordt voornamelijk blokpatronen genoemd als een test die een beroep doet op detailwaarneming en waar ook een verhoogde prestatie onder kinderen met ASS wordt gevonden (Happé et al., 2001). Misschien zijn onvolledige tekeningen, matrix redeneren en RAPM niet sensitief genoeg in het opsporen van de verhoogde detailwaarneming en is het voor veel mensen al mogelijk om een goede score te behalen op deze tests.

In de toekomst zal er meer onderzoek gedaan moeten worden naar de rol van autistische trekken in globale en detailverwerking. Daarbij gebruikmakend van een meer diverse steekproef in leeftijd en opleidingsniveau en een betere operationalisatie van detailverwerking en globale verwerkingstaken. De subtest onvolledige tekeningen kan nog steeds gebruikt worden, maar aangeraden wordt deze te combineren met blokpatronen in de detailverwerking. Voor globale verwerkingstaken is het belangrijk taken te gebruiken die

(20)

geen of weinig beroep doen op eerdere kennis. Een mogelijkheid is plaatjes ordenen, dit is een subtest uit de WAIS die beoogt het vermogen om situaties te beoordelen te meten en deze situaties logisch met elkaar in verband te brengen (Bouma, et al., 2015). In de literatuur wordt daarnaast een “zin-afmaak taak” genoemd, in deze taak wordt beoordeeld of deelnemers de voorgaande zinscontext gebruiken om de zin op een betekenisvolle manier af te maken (Loth, Happé & Gómez, 2010).

De mate van autistische trekken blijkt uit dit onderzoek geen invloed te hebben op prestaties die een beroep doen op detailverwerking en globale verwerking. Wel lieten

autistische trekken in dit onderzoek een continue verdeling zien en zijn daardoor relevant om verder te onderzoeken in een gezonde populatie. Daarnaast kan het erkennen van autistische trekken in een gezonde populatie het begrip, de herkenbaarheid en de bespreekbaarheid van autisme en verwante stoornissen onder alle mensen vergroten.

(21)

Literatuurlijst

American Psychiatric Association. (2013). Autism Spectrum Disorder. In Diagnostic and

statistical manual of mental disorders (5th ed.). Washington, DC: Author.

http://dx.doi.org.proxy.lib.sfu.ca/10.1176/appi.books.9780890425596.dsm01

Austin, E. J. (2005). Personality correlates of the broader autism phenotype as assessed by the Autism Spectrum Quotient (AQ). Personality and Individual Differences, 38(2), 451- 460.

Baron-Cohen, S., Wheelwright, S., Skinner, R., Martin, J., & Clubley, E. (2001). The autism- spectrum quotient (AQ): Evidence from asperger syndrome/high-functioning autism, males and females, scientists and mathematicians. Journal of Autism and

Developmental Disorders, 31(1), 5-17.

Bouma, A., Mulder, J., Lindeboom, J. & Schmand, B. (2015). Handboek

neuropsychologische diagnostiek (2de druk). Pearson Assessment and Information

B.V.

Bruin de, C. (2006). Geef me de vijf: een praktische houvast bij de opvoeding en begeleiding

van kinderen met autisme. Doetinchem: Graviant Educatieve Uitgaven.

Dawson, M., Soulières, I., Gernsbacher, M., & Mottron, L. (2007). The Level and Nature of Autistic Intelligence. Psychological Science, 18(8), 657-662.

Does, A. J. W. van der (2002). BDI-l’I-NL: Handleiding Beck Depression Inventory-H, Nederlandse vertaling en bewerking [BDI-II-NL: Manual Beck Depression Inventory- II, Dutch translation and adaptation].

Field, A. (2015). Discovering Statistics using IBM SPSS Statistics (4th edition). SAGE: Los Angeles

(22)

Happé, F. (1999). Autism: cognitive deficit or cognitive style. Trends in Cognitive Sciences,

3(6), 216-222.

Happé, F., Briskman, J., & Frith, U. (2001). Exploring the Cognitive Phenotype of Autism: Weak ``Central Coherence'' in Parents and Siblings of Children with Autism: I. Experimental Tests. Journal of Child Psychology and Psychiatry and Allied

Disciplines, 42(3), 299-307.

Hill, E. L. (2004). Evaluating the theory of executive dysfunction in autism. Developmental

Review, 24(2), 189-233.

Hoekstra, R., Bartels, M., Hudziak, J., Van Beijsterveldt, T., & Boomsma, D. I. (2007). Genetic and environmental covariation between autisitc traits and behavioral problems. Twin Research and Human Genetics, 10(6), 853-869.

Loth, E., Happé, F., & Gómez, J. C. (2010). Variety is not the spice of life for people with autism spectrum disorders: frequency ratings of central, variable and inappropriate aspects of common real-life events. Journal of Autism and Developmental

Disorders, 40(6), 730-742.

Lundstrom, S., Chang, Z., Rastam, M., Gilberg, C., Larsson, H., Anckarsater, H., & Lichtenstein, P. (2012). Autism spectrum disorders and autisticlike traits: similar etiology in the extreme end and the normal variation. Archives of General Psychiatry,

69(1), 46-52.

Luyckx, K., Soenens, B., Berzonsky, M. D., Smits, I., Goossens, L., & Vansteenkiste, M. (2007). Information-oriented identity processing, identity consolidation, and well-being: The moderating role of autonomy, self-reflection, and self-rumination.

(23)

Melling, R., & Swinson, J. M. (2016). The relationship between autism spectrum Quotient (AQ) and uneven intellectual development in school-age children. Cogent Psychology,

3(1), 114-136.

Pellicano, E., Maybery, M., Durkin, K., & Maley, A. (2006). Multiple cognitive

capabilities/deficits in children with an autism spectrum disorder:" Weak" central coherence and its relationship to theory of mind and executive control. Development

and Psychopathology, 18(1), 77.

Raes, F., Hermans, D., & Eelen, P. (2003). De Nederlandstalige versie van de Ruminative Response Scale (RRS-NL) en de Rumination on SENTENCE COMPLETION AND OVERGENERAL MEMORY 505 Sadness Scale (RSS-NL) [The Dutch version of the Ruminative Response Scale (RRS-NL) and the Rumination on Sadness Scale (RSS-NL)]. Gedragstherapie, 36, 97-104.

Raven, J.C. (2006). Standard Progressive Matrices. Nederlandse bewerking door Harcourt

Test Publishers. Handleiding en Manual. Amsterdam: Pearson Assessment and

Information B.V.

Romero, M., Aguilar, J. M., Del-Rey-Mejias, A., Mayoral, F., Rapado, M., Pecina, M., & Lara, J. P. (2016). Psychiatric comorbidities in autism spectrum disorder: A

comparative study between DSM-IV-TR and DSM-5 diagnosis. International Journal

of Clinical and Health Psychology, 16(3), 266-275.

Ronald, A., & Hoekstra, R. A. (2011). Autism spectrum disorders and autistic traits: a decade of new twin studies. American Journal of Medical Genetics Part B: Neuropsychiatric

Genetics, 156(3), 255-274.

Shah, A., & Frith, U. (1993). Why do autistic individuals show superior performance on the block design task? Journal of Child Psychology and Psychiatry, 34(8), 1351-1364.

(24)

Smets, E. M. A., Garssen, B., Bonke, B. D., & De Haes, J. C. J. M. (1995). The

Multidimensional Fatigue Inventory (MFI) psychometric qualities of an instrument to assess fatigue. Journal of Psychosomatic Research, 39(3), 315-325.

Spek, A., Schatorjé, T., Scholte, E., & van Berckelaer-Onnes, I. (2009). Verbal fluency in adults with high functioning autism or Asperger syndrome. Neuropsychologia, 47(3), 652-656.

Starreveld, P. A. (Ed.). (2012). Verslaglegging van psychologisch onderzoek (3e druk). Amsterdam: Boom. ISBN: 9789059318359.

Sucksmith, E., Roth, I., & Hoekstra, R. A. (2011). Autistic traits below the clinical threshold: re-examining the broader autism phenotype in the 21st century.

Neuropsychology Review, 21(4), 360-389.

Travers, B. G., Bigler, E. D., Tromp, D. P., Adluru, N., Froehlich, A. L., Ennis, C., & Lainhart, J. E. (2014). Longitudinal processing speed impairments in males with autism and the effects of white matter microstructure. Neuropsychologia, 53, 137-145. Van der Hallen, R., Evers, K., Brewaeys, K., Van den Noortgate, W., & Wagemans, J. (2015).

Global processing takes time: A meta-analysis on local–global visual processing in ASD. Psychological Bulletin, 141(3), 549-573.

Wechsler, D. (2012). WAIS-IV-NL: Wechsler Adult Intelligence Scale – Fourth Edition –

Nederlandstalige bewerking: Technische handleiding en Afname en

scoringshandleiding. Amsterdam: Pearson Assessment and Information B.V.

White, S., Hill, E., Happé, F., & Frith, U. (2009). Revisiting the strange stories: revealing mentalizing impairments in autism. Child Development, 80(4), 1097-1117.

(25)

Reflectieverslag

In het proces waren meerdere feedbackmomenten aanwezig die in een groep of

individueel toegelicht werden. Mijn voorkeur ging uit naar de individuele feedbackmomenten, aangezien ik hier meer vragen kon stellen over mijn eigen scriptie. Ik heb af en toe om

verduidelijking van de feedback gevraagd via de mail, vervolgens kreeg ik een uitgebreide uitleg terug of werd het in het gesprek verduidelijkt. Met deze feedback heb ik mijn scriptie zo goed mogelijk verbeterd.

Het proces verliep naar mijn idee goed, de eerste maanden lag ik goed op schema. Tijdens de afname van de tests en met tegelijkertijd het schrijven van de scriptie werd het wel druk, maar nog goed te doen. Echt druk werd het in de laatste maand, ik liep toen achter op mijn planning en moest daardoor in een korte tijd nog veel doen. Dit kwam doordat ik nog twee andere vakken volg naast mijn scriptie en eigenlijk tijd te kort kwam.

De zwakke punten van mijn onderzoek liggen in de diversiteit van deelnemers in de data. Achteraf vind ik dat wel echt jammer, van tevoren hebben we besproken een zo divers mogelijke steekproef te creëren maar uiteindelijk vind ik het toch tegengevallen. In leeftijd en opleidingsniveau zit weinig spreiding.

Een sterk punt aan mijn onderzoek is dat het een nieuwe relatie onderzoekt. De mate van autistische trekken en cognitie zoals ik het heb geoperationaliseerd is nog niet onderzocht, althans niet wat ik heb gevonden. Ik denk zeker dat deze van autistische trekken en cognitie erg interessant is en ook voor de toekomst relevant is om verder te onderzoeken.

Een van de ethische aspecten is het anonimiseren van de data zodat het niet meer te herleiden is naar de deelnemers. We hebben deelnemers een nummer gegeven, maar vanuit de demografische gegevens is nog wel af te leiden welke personen het waren. Ook is het

makkelijk te herleiden omdat we allen deelnemers hebben gezocht uit onze eigen omgeving. In het vervolg kan dit verbeterd worden door geen mensen uit de eigen omgeving te

(26)

gebruiken. Of de data op een bult te gooien en de geboortedatums hier niet bij te vermelden, waardoor het lastiger wordt de personen te herleiden. Vooraf werd een informed consent gegeven en deelnemers konden zich te allen tijde terugtrekken.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

We will then move on chapter 6 suggesting a more modality dependent approach, more directly linked to the theory of representation proposed, namely visual numerosity as a

The experimental results clearly show the “inverted” flow profile inside the evaporating water saline droplet consisting of a vortical flow structure that drives the liquid in the

In terms of the Technology Acceptance Model (Table 2), the mud stoves enjoyed high Perceived Usefulness, high Perceived Ease of Use, and high Conformity by

Semelo le bohole ba tsona se tlisitswe ke ho lemoha cepheids ka hara nebulae tsena, empa ka nako eo ho ne ho sena tlhaloso kapa kutlwisiso ya ho ka hlalosa lebaka le etsang

Whilst previous research has identified factors that hinder the adoption and diffusion of CSA technological innovations factors, the novelty of this research is the application

One of the remaining issues to be addressed before a clinical study with ColoPulse tablets containing active substances can be performed in patients with Crohn’s disease, was

By using this approach, the researchers were certain that (1) all gasifier versions were scored using the same frame of reference; (2) the assessment itself represented the

the availability of facilities in the areas of physical activity and healthy eating. Facilities are defined as physical places, organised activities and professionals capable