Eenheidsmarkt en economische en monetaire unie
zonder een Europees sociaal beleid?
Sedert 31 december 1992 is het vrij verkeer van goederen, diensten, kapitalen én personen binnen de grenzen van de EG-Iidstaten een feit. Wij hebben nu de Europese binnenmarkt. De kapitalen kunnen eigenlijk al sinds juli 1991 vrij én zelfs ongecontroleerd bewegen, maar door het ontbreken van een tiscale harmonisering dreigt dit te leiden tot fiscale en dus sociale dumping. De bedrijven en personen kunnen over het ganse gebied van de EG hun diensten aanbieden en werkzaamheden daartoe uitvoeren, maar er ontbreekt een goede regeling betreffende de gewaarborgde arbeidsvoor waarden en vooral omtrent de bezoldiging van de betreffende werknemers wanneer het om detache- ringscontracten gaat. De douane-controles op de goederen bij het overschrijden van de grenzen tussen de EG-staten zijn opgeheven - zonder dat de BTW deugdelijk is geharmoniseerd - en een alternatief controlesysteem is op punt gezet. De personencontroles aan de grenzen tussen de lidsta ten moeten in theorie ook zijn opgeheven, maar niets belet een lidstaat te controleren of deze per sonen EG-burgers zijn of niet en de personencontroles op hun eigen grondgebied door te voeren. De werknemers en zelfstandigen, die de nationaliteit van een EG-lidstaat hebben, kunnen zich over al in de EG vestigen, de verworven sociale zekerheidsrechten zijn overdraagbaar. De niet-werkne- mers met een nationaliteit van een EG-land kunnen dit ook, op voorwaarde dat ze een ziekteverze kering hebben afgesloten én over voldoende inkomen beschikken.
De Europese binnenmarkt is dus een gehandi capte binnenmarkt. Het vrij verkeer van goede ren, diensten, kapitalen en EG-werknemers is verwezenlijkt in zoverre dit de liberale vrije markteconomie dienstig kan zijn: er zijn gehar moniseerde produktnormen, er zijn regels die de vrije concurrentie waarborgen, er zijn afspra ken over de vrije dienstverlening. Er zijn vrijhe den ontstaan, maar de beperkingen van die vrij heden blijken niet zo ernstig te worden geno men... om nog niet over de controle te spreken. Hoge ambtenaren van de Belgische fiscus waar schuwen voor grote BTW-ontduikingen bij ge brek aan goede controle en overleg tussen de betrokken diensten uit de lidstaten. Het gebrek aan een geharmoniseerde belasting op vennoot schappen en vermogens dreigt een fiscale dum ping te veroorzaken doordat een aantal lidsta
* Lode Van Outrive is lid van het Europees Parlement
en buitengewoon hoogleraar aan de Katholieke Univer- siteit van Leuven.
ten, om investeringen en bedrijven aan te moe digen, deze soort belastingen zullen drukken met negatieve gevolgen op de overheidsbudget ten en de belastingdruk op de inkomens uit ar beid. Het gebrek aan deugdelijke minimumnor men voor arbeidsvoorwaarden en sociale be scherming dreigt een neerwaartse druk op deze arbeidsvoorwaarden te veroorzaken. Dit zal ook gebeuren wanneer die minimumnormen te ver van de verstgevorderde regelgeving staan. In mijn betoog wil ik vooreerst een situatie schets geven van het sociaal beleid van de Gemeenschap zoals dit tot op heden is ver wezenlijkt. In een tweede paragraaf wil ik zoeken naar oorzaken van dit sociaal tekort. Een derde paragraaf gaat over het Verdrag van Maastricht en het sociaal beleid. Welke moge lijkheden biedt het Verdrag van Maastricht? En ... hoe kunnen we dit waarmaken? In een vierde paragraaf wil ik dieper ingaan op de Europese sociale eenwording tegenover de veranderde maatschappelijke situatie. Ik wens verder te
Sociaal beleid en arbeidsverhoudingen in Europa
denken en te reflecteren op wat een Europese sociale unie kan zijn.
De sociale dimensie van de Europese binnen markt: een stand van zaken op 1 januari 1993 De economische en sociale samenhang
Dit begrip kan op allerhande manieren worden ingevuld. Sommigen hebben het over het nood zakelijk samengaan van de sociale welvaart met de economische vooruitgang. In het Europees parlement wordt deze invulling van het begrip economische en sociale samenhang graag gebe zigd. Nochtans is dit niet de inhoud die we in het EG-Verdrag, noch in de Commissie-teksten terugvinden. De economische en sociale samen hang is in de eerste plaats gericht op de terug dringing van de kloof tussen de verschillende regio’s in de Europese Gemeenschap. Dit beleid wordt geoperationaliseerd door het zogenaamde structuurbeleid (met vijf doelstellingen, gericht op respectievelijk achtergestelde regio’s, regio’s die kampen met industrieel verval, beroepsoplei ding voor respectievelijk langdurig werklozen en jongeren, plattelandsontwikkeling) enbudgettair onderbouwd door de zogenaamde structuur fondsen (EFRO, ESF en EOGL-or) en de EIB (Europese Investeringsbank).
Ondanks de toegenomen inspanningen, is de kloof tussen rijke en arme regio’s nauwelijks afgenomen. In zijn rapport Het structuurbeleid
van de Gemeenschap, balans en perspectieven
(EG Commissie 1992a) wijst de Commissie op de belangrijke bijdrage van deze steun aan de economische groei in de achtergestelde streken. De Commissie voorziet 500.000 nieuwe banen tussen 1989 en 1993 in de achtergestelde regio’s (Spanje, Portugal, Griekenland, Ierland, Zuid- Italië, Noord-Ierland, Corsica), die indirect het gevolg zijn van het Europees beleid. Nochtans komt deze tendens niet tot uiting in de werk- loosheidsstatistieken: de 25 armste regio’s blijven een belangrijke achterstand houden ten aanzien van de 25 rijkste regio’s. Tussen 1986 en 1990 verkleint de achterstand met 3%, maar blijft schrikwekkend hoog: 17,8% in de 25 arm ste regio’s, tegen 3,1% in de 25 rijkste regio’s. Het nieuwe 5 jaren-programma voor de finan ciering van de Europese Gemeenschap (het pakket Delors 2) voorziet opnieuw een belang rijke verhoging van de middelen voor het struc tuurbeleid. Waar in 1992 18,5 miljard ECU voorzien was voor structurele maatregelen
(vast-leggingskredieten, inclusief ex-DDR), zou dit tegen 1997 29,3 miljard ECU moeten bedragen. Hierin zijn ook de middelen begrepen voor het zogenaamde cohesiefonds dat door het verdrag van Maastricht in het leven is geroepen (EG Commissie 1992b). De Europese Raad van Edinburgh van 11 en 12 december 1992 heeft inmiddels een beslissing genomen over het pakket Delors 2 (Europees Parlement 1992). In de praktijk komt het neer op een vertraagde uitvoering met 2 jaar van deze voorstellen. Dus 1995 - 1999 in plaats van 1993 - 1997.
Werkgelegenheid en industriebeleid ... een gevolg van economische ontwikkeling? (Van Outrive
1991)
De algemene visie van de Europese Gemeen schap is steeds sterk gedragen door neo-liberale concepten: de vrij markt is een stimulans voor de economische groei en deze economische groei brengt werkgelegenheid en dus welvaart voort. Langzaam maar zeker blijkt dat dit dog ma niet meer van toepassing is. De zogenaamde economische heropleving tussen 1985 en 1990 gaf een belangrijke conjunctuurstijging weer, maar deze toegenomen economische groei van circa 3% bleek niet in staat zekere en volwaar dige arbeidsplaatsen te scheppen. De toename van arbeidsplaatsen bleek niet in staat om de werkloosheid in sociaal aanvaardbare verhou dingen terug te dringen (bij de OESO is dit ongeveer 5%). Tussen 1985 en 1988 kende de EG een aangroei van 4,8 miljoen arbeidsplaat sen; 1,9 miljoen kwamen toe aan vrouwen, 2,8 miljoen aan mannen. In diezelfde periode daal de de werkloosheid bij de mannen met 100.000, terwijl ze bij de vrouwen steeg met 400.000 (EG Commissie 1990a). Een ander fenomeen is de zogenoemde ‘precarisering’ van de arbeid. In zijn werkgelegenheidsverslag van 1990 stelt de Europese Commissie dat ruim 35% van de nieu we banen deeltijdse banen zijn die meestal door vrouwen worden opgenomen. In een land als Spanje blijken tijdens de eerste helft van 1989 80% van het nieuwe personeel via tijdelijke con tracten te zijn geworven (EG Commissie 1990b). In de inleiding op het jaarverslag over de werk gelegenheid 1992 erkent mevrouw Papandreou, EG-commissaris voor sociale zaken en werkge legenheid, dat de economische groei niet meer volstaat om de werkloosheid te doen dalen (EG Commissie 1992c). Sedert 1991 is de westerse
wereld opnieuw in zware economische crisis beland. Deze crisis is, ondanks de statistieken, nog scherper dan die van de eerste helft van de jaren tachtig. De monetaire crisis van september 1992 doet ook het besef groeien dat een aanpak van deze problemen een mondiale dimensie heeft.
Op de Europese Top van Edinburgh hebben de regeringsleiders van de EG lidstaten dan ook beslist tot een Europese aanpak. Dit is een nieuw feit, de EG maakt geld vrij voor een voluntaristisch werkgelegenheidsbeleid, het is ook een breuk met het neo-liberaal beleid, misschien een teruggrijpen naar de Keynesi aanse ideeën. De Europese investeringsbank zou nieuwe tijdelijke leningfaciliteiten krijgen van 5 miljard ECU en met dit geld zouden trans- Europese netwerken tot stand moeten komen. De Europese investeringsbank zou eveneens een investeringsfonds van 2 miljard ECU oprichten voor het verlenen van garanties van 5-10 miljard ECU. Hiermee zouden in totaal projecten voor een bedrag tot 20 miljard ECU worden ge steund.
Maar het is zeer de vraag of zulke injecties tot een gewenst resultaat zullen voeren. Een eerste voorwaarde, voor dit welslagen is dat ook de belangrijkste economische ‘concurrenten’ een gelijksoortig beleid voeren en dit lijkt aardig te lukken: Clinton heeft van dit soort beleid zijn strijdpunt gemaakt, maar ook in Japan is de overheid actief gaan optreden inzake de recht streekse stimulering van het scheppen van arbeidsplaatsen.
Naar Europese minimumnormen voor arbeids voorwaarden en sociale bescherming. De uitvoe ring van het legislatief gedeelte van het sociaal actieprogramma van de EG-Commissie van 1989
(Van Outrive 1992a)
De opstelling van het Witboek voor de Europe se Binnenmarkt in 1985 gebeurde onder de ver antwoordelijkheid van Commissaris Lord Cock- field, een Brits Conservatief. Dit is een beteke nisvolle vaststelling: er wordt veel aandacht besteed aan de opheffing van de belemmeringen voor de vrije handel en de activiteiten van de ondernemingen. De aandacht voor het vrije per sonenverkeer, ook voor het wegwerken van de grote tegenstellingen tussen de sociale wetgeving (arbeidsvoorwaarden en sociale bescherming) van de lidstaten is veel minder groot. Niet alleen
op dit vlak stellen we een sociaal tekort vast, dit tekort wordt nog eens versterkt door het sociaal en democratisch tekort in de Europese een- heidsakte van 1986, die een constitutioneel en een institutioneel kader moet geven aan het Witboek. Deze Verdragstekst, een eerste be langrijke wijziging van het Verdrag van Rome van 1957, voorziet meerderheidsstemmingen in de Europese ministerraden wanneer het gaat over instrumenten voor de verwezenlijking van economische harmonisaties. Beslissingen over de sociale dimensie, met uitzondering van de wet geving over veiligheid en gezondheid op de ar beidsplaats, ook deze met betrekking tot het vrij personenverkeer, blijven op de ministerraden aan een eensgezinde besluitvorming onderwor pen. Het Witboek is het werkplan voor de Eu ropese binnenmarkt van 1992, de Eenheidsakte het werkinstrument.
Om dit sociaal tekort bij te sturen werd op 10 december 1989 door de Europese Top van Straatsburg een plechtige verklaring onder tekent, een Gemeenschapshandvest voor sociale grondrechten voor werkenden. Dit is een plech tige, maar vrijblijvende verklaring van 11 van de 12 regeringen van de lidstaten, dat werkende mensen in Europa ook sociale rechten hebben. Opnieuw valt hier het woord ‘werkenden’ op. Het Europees parlement dat zich erg voor dit Charter heeft ingezet is dan ook teleurgesteld. Om op hun kritiek in te gaan heeft de Europese Commissie een sociaal actieprogramma uitge werkt, dat een juridische invulling moet geven aan dit ‘Gemeenschapshandvest’. De Commissie geeft een lijst van 49 instrumenten, (waarvan er slechts 19 juridisch afdwingbaar zijn). Met uit zondering van de ontwerpen inzake veiligheid en gezondheid op de werkvloer, bleven al deze richtlijnen een dode letter. Zij liggen in de la van de ministers van sociale zaken, waar vooral het Verenigd Koninkrijk, maar ook Spanje zich ten volle inzetten om deze teksten zoveel moge lijk uit te hollen. De twee richtlijnen inzake arbeidsvoorwaarden uit het actieprogramma, die tot nog toe werden aangenomen, zullen dan ook weinig vooruitgang teweegbrengen: de werkge vers worden verplicht een bewijs van een ar beidsverhouding over te maken aan hun werkne mers en de bescherming van de zwangere vrou wen zal alleen in het Verenigd Koninkrijk en in Portugal enige vooruitgang teweegbrengen. Men kan zich terecht afvragen of zulke lage mini
Sociaal beleid en arbeidsverhoudingen in Europa mumnormen de sociale dumping niet nog meer in de hand zullen werken, ondanks het feit dat het Europese verdrag voorschrijft dat het om minimumnormen gaat, en dat het de lidstaten vrij blijft om verdergaande voorschriften uit te werken. Ook werd op aandringen van de Belgi sche regering in de richtlijn over de bescher ming van de zwangere vrouwen een ‘no-return’ bepaling opgenomen, waarin uitdrukkelijk ge steld wordt dat de richtlijn niet tot verzwakking mag leiden van de beschermingsvoorschriften (onder andere betaald zwangerschapsverlof). Dit belet de nationale of de sectoriële patroonsorga nisaties niet op informele wijze hun gespreks partners onder druk te zetten. En gelet op het feit dat de belangrijkste sociale wetgeving in de lidstaten niet via wettelijke, maar via collectieve akkoorden tot stand komt, valt hier het ergste te vrezen. Dat de Europese Raad van Eding- burg een ‘Verklaring over sociale zaken, consu mentenbescherming milieu en inkomensverde ling’ heeft aangenomen, waarin nogmaals beves tigd wordt dat Europese minimumnormen op deze terreinen de lidstaten niet mogen verhin deren verdergaande maatregelen goed te keu ren, bevestigt deze vrees alleen maar. Het feit dat zelfs de ontwerpen over de verplichte op richting van Europese ondernemingsraden, nooit werden goedgekeurd, is veelzeggend: het Euro pese patronaat wil niet van een Europese so ciale dialoog weten. Liever onderhandelen op nationaal, sectorieel en bedrijfsvlak, onder het motto: ‘verdeel en heers!’
De subsidiariteit: een gevaarlijk begrip
De tegenstanders van een Europese sociale ruimte hanteren het subsidiariteitsbegrip om de verwezenlijking van een sociale dimensie tegen te houden. Vooral de Britse regering heeft zich erg ingespannen om dit begrip te doen opnemen in het Verdrag van Maastricht. Dit begrip stelt dat het hogere niveau slechts dient op te treden indien en voor zover de doelstellingen van over wogen optreden niet voldoende door de lidsta ten kunnen worden verwezenlijkt en derhalve de omvang of de gevolgen van het overwogen op treden beter door de Gemeenschap kunnen worden verwezenlijkt. Voor de Britse regering betekent dit dat de sociale ruimte een puur na tionale aangelegenheid is, in tegenstelling tot de economie. Zij hebben dan ook gebruik gemaakt van hun voorzitterschap om te pogen alsnog de
voorstellen op sociaal vlak naar die subsidiariteit te verwijzen. Gelukkig zijn zij daar vooralsnog niet in geslaagd. Zij die zo zweren bij de subsi diariteit zouden moeten weten dat deze subsi diariteit de hogere overheid niet de bevoegdheid ontneemt op te treden wanneer een lager niveau nalaat haar taken waar te nemen.
De economische convergentie en de sociale bescherming
Een laatste aandachtspunt is de economische convergentie, voorgeschreven in het Verdrag van Maastricht. Het Verdrag van Maastricht schrijft de lidstaten voor hun staatsfinanciën gezond te maken, met het oog op de economische en mo netaire unie (EMU). Om toegelaten te worden tot de monetaire unie dienen de lidstaten hun begrotingstekorten terug te brengen tot 3% van het BNP; de totale overheidsschuld (inclusief de fondsen voor sociale zekerheid) mag niet groter zijn dan 60% van het BNP. Het inflatiepercenta ge mag niet hoger liggen dan 1,5 procentpunt van dat van ten hoogste drie lidstaten die op het gebied van de prijsstabiliteit het best presteren. De munten mogen gedurende tenminste twee jaar voorafgaand aan 1996 (datum van onder zoek naar de toelaatbaarheid van een lidstaat tot de EMU) niet gedevalueerd zijn. Deze zeer strenge monetaire criteria leggen een zware hypotheek op de sociale bescherming, ook op de overheidsinspanningen inzake werkgelegen heid. Dit wordt maar al te duidelijk voor al wie de begrotingsperikelen volgt van de Belgische regering. Nochtans is de monetaire unie een lovenswaardig doel. Al wie de monetaire crisis van september 1992 volgde, moet zich daar be wust van geworden zijn. Deze monetaire crisis, maar ook de economische crisis moet echter de regeringen aanzetten deze criteria te herzien aan de hand van de sociale prioriteiten: de werkgelegenheid en de graad van sociale be scherming. De Top van Edinburgh maakt een zeer bescheiden aanvang: ‘De bepalingen.... met betrekking tot de EMU, bieden elke lidstaat de mogelijkheid zijn eigen beleid inzake inkomens- herverdeling te voeren en zijn sociale uitkerin gen te handhaven of te verbeteren’ (Europese Raad 1992). Maar ook deze verklaring is een tweesnijdend zwaard: in welke mate kan een lid staat zijn eigen beleid inzake inkomensherver- deling verbeteren, wanneer het ontbreken van een fiscale harmonisatie op EG-vlak de lidstaten
verplicht om de belastingen op vennootschappen en vermogens te drukken ten einde investerin gen in eigen land aan te trekken. Een deugdelij ke fiscale harmonisatie is tot nog toe eveneens uitgebleven, de ministers konden immers nooit een eensgezinde beslissing nemen over de Com- missie-voorstellen voor een daadwerkelijke harmonisering van vennootschapsbelastingen.
Oorzaken voor het sociaal tekort
De institutionele discriminatie van het sociale tegenover de handel en de economie
De direct waarneembare reden is uiteraard de afwezigheid van een werkbare beslissingsproce dure voor al die zaken die aan het sociale do mein grenzen, behalve voor de veiligheid en de gezondheidsreglementering op de werkvloer. Met uitzondering van dit laatste domein moeten alle beslissingen op het vlak van sociaal beleid met eensgezindheid genomen worden: dit be treft zowel de sociale reglementering, als de fis caliteit, maar ook het vrij verkeer van personen! Het Europees parlement heeft in deze zaken al leen maar een adviesrecht. De Europese Com missie kan weliswaar met voorstellen komen, en heeft deze voorstellen steeds vooraf op informe le wijze met de Europese sociale gesprekspart ners doorgesproken; vaak ook werden de secto ren geraadpleegd, alsook belangrijke belan gengroepen (vakbonden of werkgeversorganisa ties uit lidstaten). De vraag blijft echter in welke mate een gesprekspartner van de Commissie, in de wetenschap dat zijn medestander in de Euro pese ministerraad toch kan blokkeren, werkelijk geïnteresseerd is in dit soort overleg.
Deze institutionele achterstelling, het sociale tekort, heeft echter fundamentele redenen. De Europese Gemeenschap streeft economische doelen na: de Europese binnenmarkt is nodig om onze economieën te doen concurreren zowel buiten als binnen de EG. Het sociale is in deze gedachtengang een afgeleide van de economi sche groei. Dit gaat regelrecht in tegen de verworvenheden in de lidstaten. Immers het economisch bestel werd dankzij de inzet van politieke partijen en vakbonden aan sociale voorwaarden onderworpen. Wil men dit mis schien Europees ongedaan maken?
De internationalisering van de economie tegenover de schaalverkleining van het sociaal overleg
Sedert het einde van de Tweede Wereldoorlog
is de economie steeds maar meer geïnternatio naliseerd, ook het monetaire is een zaak met in ternationale allure geworden. Multinationale on dernemingen, internationale akkoorden, inter nationale organisatie... Hetzelfde geldt op het economisch-monetaire vlak; het Internationaal Muntfonds, de Wereldbank zijn politiek onge controleerde organisaties die, veel meer dan de politiek, de macht bezitten over economie en muntbeleid. De Europese Economische Ge meenschap is ook een uiting van deze evolutie, je merkt dit eveneens aan de prioriteiten die van
economische en monetaire aard zijn.
Eveneens sedert de Tweede Wereldoorlog is de sociale dialoog in de lidstaten het instrument bij uitstek geworden voor de verwezenlijking van de sociale wetgeving. Werkgevers- en werknemers organisaties onderhandelen over collectieve af spraken, die kracht van een wet verkrijgen. De ze gaan over inkomens, over arbeidsvoorwaar den, over opleiding en onderwijs. Werknemers- en werkgeversorganisaties beheren, samen met de overheid, de fondsen voor de sociale zeker heid, die de werknemers moet beschermen te gen werkloosheid, tegen ziekte en invaliditeit, tegen arbeidsongevallen, tegen de oude dag. De organisatie van deze sociale dialoog neemt ver schillende vormen aan, afhankelijk van de socia le tradities in de verschillende staten. Doordat de tradities tussen de landen zo erg verschillend zijn, is het zeer moeilijk geweest om overeen stemming te bereiken over de invoering van zulk algemeen overleg op Europees vlak. Overigens lijkt de vraag mij zeer zinvol in hoeverre de vak- bondsverantwoordelijken tot nog toe geïnteres seerd waren in zo’n Europees overleg. Hun machtspositie en prestige ligt in de nationale sfeer, niet Europees.
We worden geconfronteerd met twee tegenge stelde bewegingen. Aan de kant van het kapitaal zijn de economie en de ondernemingen zich toenemend internationaal gaan organiseren. Bij de arbeidersbeweging daarentegen is een desoli- darisering opgetreden. Dit heeft te maken met de grondige wijzigingen die zich vooral sedert de jaren zestig op de arbeidsmarkt hebben voor gedaan. De arbeidersklasse bestaat niet meer: er zijn arbeiders, vakmensen, ongeschoolden, bedienden, ambtenaren, thuiswerkers. In toene mende mate heeft het enge corporatisme de bo venhand gehaald op de solidariteitsgedachte. Het heeft ook te maken met de achtereenvol
Sociaal beleid en arbeidsverhoudingen in Europa
gende crisissen die elkaar steeds maar opvolgen en die de verschillende beroepscategorieën uit eigenbelang op zichzelf hebben teruggeworpen. Het sociaal overleg op sectoraal en bedrijfsvlak heeft dan ook sterk aan belang gewonnen, ten nadele van nationale akkoorden; het heeft de al lerhande maatschappelijke tegenstellingen, maar ook de welvaartspreiding doen toenemen. Dit is één van de redenen, waarom er geen vooruitgang, maar ook zo weinig strijd geleverd is voor een serieuze invulling van de sociale dimensie van de Eenheidsmarkt.
De politiek: geen Europese stok achter de deur?
Deze traditie belette op het niveau van de lid staten de parlementen, noch de regeringen om in te grijpen wanneer een aantal zaken dreigden te ontsporen. Uiteindelijk is toch de verkozen volksvertegenwoordiging de laatste wetgever en de regering de verantwoordelijke voor het be leid.
De nationale sociale partners weten dan ook maar al te goed dat wanneer zij niet tot een ge meenschappelijk akkoord kunnen komen, het parlement initiatieven kan nemen, of de regering initiatieven kan voorstellen. Een zeer frappant voorbeeld uit de recente Belgische sociale ge schiedenis. Vakbonden en werkgeversorganisa ties hebben j aren lang vruchteloos onderhandeld over een CAO betreffende postenwerk en nachtwerk... Toen in 1988 zich in de senaats commissie voor sociale zaken een meerderheid aftekende voor een wetsvoorstel van de SP’er Egelmeers, wat betekende dat deze praktisch zeker door de senaat zou worden goedgekeurd, hebben de vakbonden én de werkgevers zeer snel een akkoord kunnen vinden!
Deze politieke stok achter de deur bestaat niet op Europees vlak. Politiek is er geen kwalitatief voldoende en kwalitatief eensgezinde tegen macht aanwezig om het liberale vrije marktmo del van antwoord te dienen. Ook nog op een andere wijze is er geen tegenmacht. Het Euro pees parlement heeft een progressieve meerder heid, maar die is impotent bij gebrek aan nor male democratische, legislatieve en controleren de bevoegdheid. Dit is natuurlijk een ware schande, die op rekening is te schrijven van een soort Europese uitvoerende macht in de twaalf de macht, die de legislatieve bevoegdheid de- mocratisch-wederrechterlijk krampachtig in ei gen vuist houdt, maar inmiddels een soort Euro
pese Gemeenschap verwezenlijkt dat ons nog eens zuur zou kunnen opbreken.
Ongelijke sociale partners
De mensen, die met werken hun brood verdie nen, hebben in onze samenleving nog nooit iets cadeau gekregen. De vakbonden zijn een instru ment geweest in deze strijd, opgericht door de werkers aan het eind van vorige eeuw. Lang zaamaan zijn deze organisaties een eigen leven gaan leiden en hebben zich verzelfstandigd. Ik wil hier niet te lang uitwijden over dit feno meen, maar ik raad in dit verband de lectuur aan van Michels, Soziologie des Parteiwesens (1925). Deze scherpe analyse uit de jaren twintig blijft nog steeds waar en ze gaat niet alleen op voor de partijen!
De vakbonden hebben in de loop der jaren veel van hun aanhang verloren. In België is dit be perkt dankzij de dienstverlenende rol van de vakbonden inzake de werkloosheidsuitkeringen en inzake de verdediging van werknemers voor de arbeidsrechtbank. Wij zien in toenemende mate nieuwe corporatistische verenigingen de kop op steken, die meer oog hebben voor de belangen van de eigen zeer beperkte beroeps groep, dan voor het geheel van de werknemers, en dit is een zeer gevaarlijke evolutie. De vakbonden slagen er niet meer in de mensen tot actie te bewegen, tenzij het gaat om zeer inko mensgebonden zaken.
De patronale zijde heeft minder last van deze problemen. Door hun machtspositie slagen zij er veel beter in druk uit te oefenen op het be leid. Ik denk hierbij aan de begrotingsperikelen in mijn eigen land. Zij slagen er zelfs in samen met hun werknemers actie te voeren wanneer de collectieve belangen geschaad worden. Ik denk hierbij aan de recente gebeurtenissen in België bij de geplande invoering van de zogenaamde eco-tax op wegwerpverpakkingen.
Brengt Maastricht enig soelaas? Nieuwe kansen en nieuwe uitdagingen
Het sociaal akkoord in het Verdrag van Maas tricht betekent voor 11 van de 12 lidstaten en kele nieuwe kansen. Of deze kansen ook benut worden moet de toekomst nog uitwijzen. Veel zal afhangen van de concrete invulling van de procedures en de praktijken. Ik wil hier niet diepgaand op de inhoud van het Verdrag van Maastricht ingaan. Ik wil hiervoor verwijzen
naar het verslag van het Adviescomité voor Eu ropese Aangelegenheden, een parlementaire commissie van de Belgische kamer van Volks vertegenwoordigers, waar ook Europese parle mentsleden lid van zijn (Kamer van Volksverte genwoordigers 1992).
Een sociaal akkoord met 11, zonder het Verenigd Koninkrijk
De grote beperking van Maastricht is uiteraard dat het sociale hoofdstuk van het EG-Verdrag niet is gewijzigd. De voorgestelde wijzigingen vonden geen instemming bij de Britse regering, zodat de Europese Raad niets anders meer overbleef dan de Britten te vragen tenminste aan 11 lidstaten toe te staan het akkoord uit te werken. Dit is dan ook gebeurd.
De Europese Commissie zal bij elk voorstel voor de keuze staan: ofwel zij proberen dit on der de noemer van het Verdrag te brengen, waar de artikelen betreffende het sociaal beleid ongewijzigd blijven bestaan, ofwel ze verkiezen het sociaal akkoord als rechtsbasis voor wetsont werpen en het VK wordt reeds vooraf van de onderhandelingen uitgesloten. Het is ook moge lijk eerst de eerste weg te bewandelen, tot men na verloop van tijd vaststelt dat het VK toch niet wil.
De toepassing van het sociaal akkoord schept nog andere belangrijke problemen. Het sociaal protocol bepaalt dat de Britse delegatie in de Europese ministerraad niet mee stemt over de instrumenten die overeenkomstig het sociaal akkoord worden genomen... maar het geeft geen uitsluitsel over de positie van de Britse commis sarissen in de Commissie, noch over de Britse Europarlementsleden. Het kernpunt van het so ciaal akkoord, namelijk de invoering van de Eu ropese sociale dialoog, is ook op dit vlak pro blematisch. Zowel in UNICE, als in het EVV zijn respectievelijk de Britse patroonsorganisa ties, als de ETUC vertegenwoordigd; de alge meen secretaris van UNICE is zelfs een Brit. Zij mogen dus onderhandelen over Europese CAO die ze zelf in het VK niet hoeven toe te passen!
De Europese sociale dialoog: nieuwe kansen of eindeloze discussies?
De bepalingen over de Europese sociale dialoog in het Verdrag van Maastricht zijn het resultaat van onderhandelingen tussen de Europese socia le partners, ondertekend op 30 oktober 1991.
Dit verklaart ook de algehele tevredenheid, zowel van het EVV als van UNICE over het Verdrag van Maastricht. Vooral de euforische reactie van het EVV op 12 december 1991, vlak na de Top van Maastricht, deed de ingewijden de wenkbrauwen fronsen. Het EVV bestempel de in een eerste reactie het Verdrag van Maas tricht als dé grote doorbraak voor het sociaal Europa. Dit is een typische reactie van bureau craten die in een tekst hun eigen voorstellen te rugvinden en dus de teksten niet aan een die- pergaande analyse onderwerpen. De Belgische vakbonden waren in een eigen persmededeling veel kritischer: zij juichen de institutionalisering van de sociale dialoog wel toe, maar waarschu wen voor de sociale gevolgen van de aanwen ding van de monetaristische criteria bij de verwezenlijking van de Economische en Mone taire Unie, zij betreuren de handhaving van de eensgezindheidsregel inzake de fiscaliteit, zij veroordelen het gebrek aan legislatieve bevoegd heden en democratisch controlerecht van het Europees parlement (ABV-ACV 1991). De tevredenheid van UNICE moet dan ook de nodige argwaan opwekken: Ook UNICE juicht het Verdrag van Maastricht toe, omdat zij (UNICE) zelf het sociaal beleid zal kunnen bepalen en dus ook kan tegenhouden wat ze niet wenselijk acht (UNICE 1992).
De sociale gesprekspartners zullen in de toe komst door de Commissie geconsulteerd moeten worden wanneer deze voornemens is een legisla tief initiatief te nemen. Wanneer de sociale gesprekspartners oordelen dat zij zelf hierover een Europees akkoord kunnen sluiten, dan kun nen zij hierover 9 maanden lang onderhandelen. In tegenstelling tot de praktijk in de lidstaten is er geen enkel democratisch verkozen orgaan (in casu het parlement) dat nog druk kan uitoefe nen of richting kan geven, want het Europees parlement heeft immers geen wetgevend initia- tief-recht.
De sociale bescherming en de werkgelegenheid... het gevaar steekt hem in de EMU
Veel meer dan het sociale hoofdstuk van het Verdrag van Maastricht, zullen de bepalingen betreffende de economische convergentie hun invloed doen gelden op het dagelijkse leven van de inwoners van de EG. Dit is al uitvoerig be handeld in het eerste deel, vermits deze bepalin gen nu reeds het politieke en sociale beleid van
Sociaal beleid en arbeidsverhoudingen in Europa
de lidstaten bepalen. Door de grote druk op de nationale overheden om hun overheidsbudgetten weer gezond te maken, ook mede door het feit dat elk sociaal criterium voor deze sanering ontbreekt, wordt de poort open gezet voor een sociale afbraak.
Naar een Europese sociale unie
Nieuwe maatschappelijke tegenstellingen...
In dit laatste deel wil ik vooruit kijken, tegen het licht van de toch sterk veranderde samenle ving. In de tweede paragraaf ben ik dieper inge gaan op de wijze waarop het sociaal beleid in onze samenleving tot stand komt: de sociale ge sprekspartners - the two sides of industries, zo als de Britten zeggen - maken afspraken, waar voor de politieke macht zich al dan niet garant stelt. De uitdrukking ‘the two sides of industries’ verwijst duidelijk naar de oude maatschappelijke tegenstelling ‘kapitaalarbeid’. Sedert het begin van de jaren zeventig is het duidelijk dat deze tegenstelling niet meer de enige relevante maat schappelijke tegenstelling is.
In zijn inleiding op een colloquium over ‘links en de historische veranderingen in Europa’ aan de ULB, de Franstalige Université Libre de Bruxelles, in december 1992 geeft de Duitse politoloog Seidelman, hoogleraar aan de univer- siteit van Jena, twee maatschappelijke tegenstel lingen aan die in de jaren negentig het maat schappelijk gebeuren zullen bepalen. Enerzijds is er de tegenstelling tussen économische groei én de kwaliteit van het leven, anderzijds is er de tegenstelling tussen de bestaanszekeren en de bestaansonzekeren. De eerste tegenstelling ver wijst naar het ecologisch probleem, de tweede naar de duale samenleving. Al de maatschappe lijke tegenstellingen zijn tot op zekere hoogte tot deze twee terug te voeren.
Deze nieuwe tegenstellingen dwingen onze sa menleving tot reflectie en tot nieuwe actie. Eco nomische groei is niet voldoende om het werk loosheidsprobleem op te lossen, overigens is deze groei beperkt door sociale en ecologische grenzen. Als dat waar is, moeten we dan niet opteren voor een radicale herverdeling van de beschikbare arbeid en dus tegelijkertijd voor een ontkoppeling van inkomen en arbeid? Dwingt de tegenstelling tussen bestaanszekeren en de bestaansonzekeren niet tot een drastisch herformuleren van ons systeem van sociale be scherming en tot het zoeken naar andere
her-verdelingsmecanismen?
Bij deze discussie kunnen we evenmin voorbij gaan aan de rol die de overheid moet spelen in de organisatie van het maatschappelijk gebeu ren. In een artikel in Nieuw Links van oktober 1992 stel ik dat die overheid midden in de sa menleving moet staan en niet erboven. ‘Het zal zeker gemakkelijker zijn voor progressieve poli tici, niet om de afstand te overbruggen die hen scheidt van de burgers, evenals het gevoel van ongelijkheid tussen hen en hun vertegenwoordi gers, van zodra zij een duidelijk alternatief project voor het liberalisme zullen aandragen, met als voornaamste ingrediënt een menswaardi ge participatie van de bevolking. Dit betekent niet alleen een plaats in het arbeidscircuit, maar ook een directe... of indirecte participatie. Met indirect bedoelen wij deelneming via groepen en verenigingen van alle slag. Het bestaan van stemrecht is onvoldoende om van democratie te gewagen... Nieuwe democratische forums wor den van langsom meer noodzakelijker... Deze democratische heropleving zou brede lagen van de bevolking kunnen genezen van de winsthon ger en de cultus van het individueel egoïstisch materialisme’ (Van Outrive 1992b).
De huidige crisis leert ons dat de overheid haar controle op kapitaal én economie verloren heeft. Hoe kan de verantwoorde overheid haar greep op het kapitaal en de economie herwinnen? Economie en kapitaal moeten de overheid im mers de middelen verzekeren om de behoeften van de mensen in de samenleving te vervullen. Dit probleem kan alleen maar in een wereldcon- text worden aangepakt, want de economie en het kapitaal hebben al lang het vrije verkeer afgedwongen.
... vergen een andere visie op het sociale Europa Als de tegenstelling tussen kapitaal en arbeid niet meer de enige bepalende tegenstelling is in onze maatschappij, betekent dit niet dat hun rol is uitgespeeld. De economie heeft meer dan vroeger zijn invloed op steeds meer sectoren van het maatschappelijk gebeuren. De economie bepaalt meer dan vroeger, en niet minder, de sociale leefwereld van een gemeenschap. Een geïntegreerde visie op economie, sociaal beleid en ecologie is meer dan noodzakelijk. De socia le componenten moeten weer het beleid bepa len. Ik geef hier enkele voorzichtige aanzetten voor een invulling van de sociale unie, zonder
de pretentie te hebben volledig te zijn.
Zinvol werk voor iedereen moet een streefdoel blijven van elk sociaal rechtvaardig beleid. Wanneer er onvoldoende werk zou zijn, dan moet men de beschikbare arbeid herverdelen en voorzien in waarborgen voor een deugdelijk inkomen. Daarnaast moeten de sociale rechten gewaarborgd worden en die kan men onmoge lijk beperken tot rechten van de werkenden of tot rechten van de mens als economisch wezen. Recht op onderwijs, op goede huisvesting, op een gezond leefmilieu, op gezonde ontspanning, op goede en betaalbare gezondheidszorg, op be scherming tegen ziekte en ongevallen zijn even zeer sociale rechten. Wij moeten dringend werk maken van de ombouw van de sociale zeker heid, die te sterk beperkt wordt tot rechten voor werkenden, naar sociale bescherming voor ieder persoon in de samenleving. Wanneer de omvang van de beschikbare arbeid afneemt, kunnen de bijdragen van de werkenden niet meer volstaan om een deugdelijk sociaal beschermingssysteem staande te houden. Het herverdelings- en het solidariteitsprincipe dat de grondslag vormt van de sociale zekerheid moet dan ook worden uit gebreid met bijdragen van kapitaalintensieve sectoren en fiscale ontvangsten. Een rechtvaar dige fiscaliteit moet de basis vormen voor de overheidsbegrotingen,diemedeverantwoordelijk zijn voor de herverdeling van de opbrengsten. Daarom moet het principe dat de sterkste schouders de zwaarste lasten moeten dragen op nieuw in ere hersteld worden: bedrijven, ven nootschappen en vermogens zullen opnieuw hun deel van de lasten moeten opnemen.
Een rechtvaardige concurrentie tussen het be drijfsleven kan niet op de rug van de mensen, die in die bedrijven werken. De EG kan de bil lijke concurrentie niet beperken tot geharmoni seerde produktie-normen of beperking van de overheidssteun, en tegelijkertijd de grote ver schillen in reglementering van arbeidsvoor waarden in de lidstaten in stand houden en zo de poort open zetten naar een nog meer onbil lijke concurrentie: over de ruggen van de werk nemers. De sociale dialoog moet worden uitge breid tot andere domeinen van de samenleving. Nieuwe sociale bewegingen moeten op de ter reinen die hen aangaan, betrokken worden in de beleidsvoering. De sociale dialoog kan dus niet langer meer beperkt worden tot de twee ‘zijden’ van de economie. Tot slot moet de EG voorzien
in controle op de werking van de sociale unie. Meer nog dan de reglementering, is de controle op de toepassing ervan een wezenlijk onderdeel van het elk sociaal rechtvaardig beleid. Zo is er een dringende noodzaak aan samenwerking tus sen allerhande sociale inspectie-diensten van de onderscheiden lidstaten en regio’s.
Een utopie o f inzet van nieuwe sociale strijd?
Ik heb hierbij enkele aanzetten gegeven voor een ideologische discussie. Ik ben immers van oordeel dat het ons ontbreekt aan een sociaal perspectief. Er wordt de laatste tijd veel gespro ken over de beruchte kloof tussen ‘burger’ en ‘politiek’. De politiek is een doel op zich gewor den, en minder een middel om de samenleving te ordenen, te organiseren. Politieke partijen waren in oorsprong een uitdrukking van wat er leefde bij maatschappelijk belangrijke groepen. Ik denk dat die partijen de weg terug moeten. Met de Batselier, vice-voorzitter van de Vlaam se regering zou ik zeggen: ‘Als de partij, de beweging moet worden aangepast - en dat moet - dan moeten wij dringend beslissen’ (De Batselier 1992a).
Politiek moet gedreven worden door en moet ingebed zijn in een maatschappelijke stroming. Hierbij is dan meteen de vraag gesteld naar de sociale actoren die deze maatschappelijke stro ming gestalte kunnen geven en die zo’n sociaal Europa waar moeten maken. Dit zal in de eer ste plaats niet gebeuren in het arena van een parlement, als politicus ben ik mij maar al te zeer bewust van deze beperktheden. De Franse socioloog Alain Touraine geeft de volgende de finitie van zulke sociale actoren: ‘Het is een individu of een groep die in staat is zijn sociale omgeving te wijzigen.’ Om dit te kunnen moet, volgens Touraine, aan drie fundamentele voor waarden voldaan worden: men moet ten eerste handelen in functie van waarden, van overtuigin gen; ten tweede moet men het bestaan erkennen van andere sociale actoren; een derde funda mentele voorwaarde is het gevoel van burger schap, een verantwoordelijkheidsgevoel ten aan zien van een bredere samenleving (Touraine 1992).
Dit citaat van Alain Touraine komt uit een bij drage over Oost en centraal Europa, maar is zeker van toepassing op heel Europa. Want, ook al bestaan er in de lidstaten van de Europese Gemeenschap sociale bewegingen en groepen
Sociaal beleid en arbeidsverhoudingen in Europa die aan deze definitie voldoen, op dit ogenblik bestaan deze niet op het Europese niveau. Het Europees Vak Verbond is geen vakbond, het is niet meer dan een verzameling vakbondsleiders, die - door de internationalisering van de econo mie en door het bestaan van de EG gedwongen - regelmatig vergaderen en standpunten inne men, inspelend op een agenda die zij zelf niet bepalen. Ook de milieubeweging is geen Euro pese beweging; locaal, zelfs regionaal zijn mensen actief, maar rond zeer concrete pro bleemsituaties. De milieubeweging heeft zelfs vaak geen nationale structuren, laat staan Europees. Met alle respect voor de activiteiten van Greenpeace, maar Greenpeace is geen be weging in de zin dat ze mensen massaal mobili seert ten aanzien van beleid en politiek. De enige beweging die een Europees karakter kon claimen, was de vredesbeweging in de eerste helft van de jaren tachtig, maar hier was de uitdaging dan ook pan-Europees. Het is jammer te moeten vaststellen hoe snel deze beweging in elkaar gezakt is, en dit precies op een moment dat de onveiligheid in Europa naar een nieuw en anderssoortig hoogtepunt toegroeit.
Dit kan weinig hoopgevend overkomen. Noch tans ben ik van oordeel dat de nieuwe maat schappelijke tegenstellingen tussen economische groei en kwaliteit van het leven, tussen bestaans- zekeren en onzekeren, binnen afzienbare tijd zullen moeten leiden tot maatschappelijke be wegingen op Europees vlak. Deze bewegingen ontstaan niet uit het luchtledige, maar worden gedreven door verantwoorde mensen. Meer nog dan het Verdrag van Maastricht, beïnvloedt de stijgende werkloosheid, de bedreigde sociale be scherming, het verval in de grote steden en de wanhoop in ex-Joegoslavië, de publieke opinie en brengt het onvermogen van de nationaal ge oriënteerde politieke leiders in het daglicht. De internationalisering van hel maatschappelijk ge beuren heeft de problemen en de situaties gede personaliseerd. Dit maakt er de opdracht niet gemakkelijker op. Wanneer we willen verhinde ren, dat extreem-rechts met goedkope argumen ten en inspelend op de angstgevoelens van de mensen de bovenhand haalt, dan is het nu vijf voor twaalf.
Literatuur
- A B V -A C V Gemeenschappelijk communiqué (1991),
zonder datum, ref. A9/91.
- Batselier, N. de (1992a), ‘1 mei toespraak 1992’. In:
Nieuw Links,jrg. 6, nr. 6 van 17 juli.
- Batselier, N. de & Toon Lowette (1992b), Monologen
met Norbert De Batselier; Leuven, Kritak.
EG Commissie (1990a), Werkgelegenheid in Europa
1990,Brussel 1990, blz. 24.
- EG Commissie (1990b), Ontwerp-richtlijnen betreffen de bepaalde arbeidsbetrekkingen en arbeidsvoorwaar den,Brussel, augustus, COM (90) 228 def.
EG Commissie (1992a), Mededeling van de Commissie: Het structuurbeleid van de Gemeenschap, balans en
perspectieven.Brussel, maart, COM (92) 84 def.
- EG Commissie (1992b), De openbare financiën van de
Gemeenschap in 1997,Brussel, maart, COM (92) 2001
def.
EG Commissie (1992c), Werkgelegenheid in Europa -
1992,Brussel.
Europees Parlement (1992), The European Council,
special sommet,Brussel.
- Europese Raad (1992), Verklaring over sociale zaken,
consumentenbescherming,milieueninkomensverdeling.
Edinburgh, december.
- Kamer van Volksvertegenwoordigers (1992), Evaluatie
van het verdrag betreffende de Europese Unie, onder
tekend te Maastricht op 7 februari 1992.Verslagen
uitgebracht namens het adviescomité Europese aangele genheden, Brussel, mei, Pari. stukken Kamer 460/1- 91/92 buitengewone zitting.
- Michels (1925), Zur Soziologie des Parteiwesens in der
modernen Demokratie,Stuttgart, A. Krönerverlag, 2C
Auflage.
Outrive, L. Van (1991), ‘Arbeid en werkgelegenheid in Europa, pleidooi voor een beleid’. In: F. Lammertyn & J.P. Verhoeven, Tussen sociologie en beleid. Vrienden
boek prof. dr. KJ. Leemans,Leuven, Acco.
- Outrive, L. Van (1992a), Verslag van de Commissie so
ciale zaken, werkgelegenheid en arbeidsmilieu over het eerste verslag over de toepassing van het Gemeen- schapshandvest voor sociale grondrechten van de
werkenden, Brussel, Europees parlement 1992, A3-
0386/92.
EG Commissie, Mededeling van de Commissie over haar actieprogramma tot uitvoering van het Gemeen- schapshandvest van sociale grondrechten van de
werkenden. Brussel, december 1989, COM (89) 0568
def.
EG Commissie, Eerste verslag over de toepassing van het Gemeenschapshandvestvande socialegrondrechten
van werkenden,Brussel 1991, COM (91) 0511 def.
- Outrive, L. Van (1992b), ‘Het socialistisch model, een alternatief voor het liberalisme’. In: Nieuw Links, 9 oktober, jrg. 6, nr. 11.
- Touraine, A. (1992), Re forme économique et démocra
tie: un nouveau contrat social?,toespraak van Alain
Touraine op het IAB op 17 februari.
UNICE (1992), Persmededeling na de Top van Maas tricht. Zie hiervoor Agence Europe, januari.